De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1890 27 juli pagina 2

27 juli 1890 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEEBLAD VOOR NEDERLAND. No. 083 Krr t eene buitengewone promotie tot luitenantkolonel, voor welke men de aanleiding en eet motief wel te vergeefs in hun staat van dienst zal zoeken. Het is nog niet lang geleden, dat de mi nisters van oorlog en van marine, op voor dracht van den ministerraad, eveneens eene onverwachte promotie maakten. Mogelijk is dit noodig geacht om hun prestige t verKoogen; zeker heeft het aanleiding gegeven tot minder welwillende commentaren, en is de vraag onbeantwoord gebleven: waardoor hebben de heeren zich eigenlijk deze onge wone bevordering waardig gemaakt ? Thans valt eene zelfde onderscheiding te beurt aan de afgevaardigden van Utrecht en van Arnhem, en de wet schrijft voor, dat de kiezers zul len moeten beoordeelen, of die onderscheiding ?«d of niet verdiend is. Het is werkelijk jammer, dat in gevallen als deze velen zich uitsluitend beroepen op .eene dwaze usantie, om de herkiezing »tusschentijds" van deze afgevaardigden aan te hevelen, of om die althans niet tegen te wer ken,. Ons kiezersvolk moet immers dankbaar ?elke gelegenheid aangrijpen om zijne meening kenbaar te maken, en in dit geval mér dan ooit,' omdat het nog iets hoogers geldt dkn een partijbelang: een nationaal belang. De heeren Seyffardt en Rooseboom hebben '"!» de Kamer zitting als militaire speciali teiten ; zij hebben in die qualiteit het miaisterie gesteund en zijn daarvoor vermoede lijk in die qualiteit door eene buitengewone ?jjtomotie beloond. De vraag is nu, of de kie zers zich met het oordeel over de verdiensten van deze. specialiteiten kunnen vereenigen. Men zal misschien zeggen, dat zeer wei nigen zich hierover een juist oordeel kunnen .vormen. Zij die dit meenen, denken waarlijk over zichzelven en hunne medekiezers al te bescheiden. Het geldt hier inderdaad geen ingewikkelde quaestiën. De vraag, of' sedert .tal van jaren de millioenen, aan ons leger ten koste gelegd, niet grootendeels zijn w ggeworpen, en of onze tegenwoordige minis"ters niet op laakbare wijze zulk een droevigen toestand bestendigen, is door den heer "Pinda! op zoo duidelijke en, naar onze meening, op zoo afdoende wijze toegelicht, dat men de oogen wel opzettelijk moet slui ten om te zeggen: hierover kon het gozond verstand der kiezers niet oordeelen. In Arnhem is men niet zoo beleefd ge weest als in de hoofdstad van het Sticht. De candidatuur Rooseboom is er bestreden. Dit zal wel allereerst het gevolg zijn ge weest van den merkwaardigen Open Brief, , voor weinige dagen door den heer Tindal aan den heer Rooseboom gericht. Het inter pellatie-spelletje, waarmede deze geachte af, gevaardigde en de minister Bergansius onder ?wederzijdsehe complimenten de Kamer hebben , bezig gehouden, verdiende op de kaak ge. steld te worden, en de heer Tindal heeft dit op uitnemende wijze gedaan. Men weet, dat de mi', nisterende interpellant, nadat zij tot elkanders Stichting hunne geschreven redevoeringen had den voorgelezen, zich met den heer Seyffardt in heilige verontwaardiging vereenigden, toen zij zucht de oude juffrouw, zich hoe langer hoe meer voorover buigend om onder de kar te kunnen grijpen. »D'r is niemand t'huis !" krijscht een vrouw 'uit een venster boven de kruierij. »Ze binnen allemaal met een vrachie uit!" »Jongens laat mij eens even door" vraagt kalmpjes de medelijdende rentenier omdat hij trachten wil zijn huurster een dienst te be,"wijzen. Eenige kijkers gaan gewillig opzij «n duwend en dringend werkt de dienstvaar. dige man zich verder tot in de nabijheid der .juffrouw, die intusschen ondervindt dat de straatjeugd er een onbarmhartig vermaak in sehept haar te duwen en te plagen terwijl KJ alle krachten inspant om poes te berei ken. De een trekt haar aan haar jak, een ander duwt haar een eindje voorover, een derde tikt haar op 't hoofd en juist als zij ep 't punt is om achterover te worden ge haald door een grooten lummel, is de reddende rentenier naast haar en zegt: »Allo jongens laat de juffrouw met rust hou je maar , bedaard juflrouw Mullens, ik zal je wel ereis «ven helpen." Hij knielt voorzichtig voor de kar, grijpt zoover hij kan er onder en tracht de vluchtelinge te vatten. »Akiss! akiss ! ka?atsch !" schreeuwen de plaaggeesten. j-Hou. jelui dan toch even stil, kwajon gens!" »Asaieblief oome! Akiss, kiss !" «Schei dan toch uit!" roept de ren tenier, rood van 't bukken, zich even op lichtend. Een oude slof vliegt rakelings zijn hoofd vooïbij en doet de kat blazen; de naast hem hurkende juffrouw, krijgt opnieuw een. duw, zoodat ze tegen hem aanvalt en 't publiek juicht. De pret stijgt, de jongens be ginnen op te dringen. »Gaatu maar liever naar huis, juffrouw, ik zal 'm wel voor je krijgen," zegt de goedige rente nier, en als hij ter nauwernood de juffrouw nog maals voor een tuimeling heeft behoed, voegt hij er dringend bij: »Ga naar binnen m'n goeie mensen, want waarachtig! 't wordt hier katjesspel." bemerkten, dat de heer Domela Nieuwenhuis voornemens was op deze vertooning eene serieuse interpellatie te laten volgen en een ernstig debat, zoo mogelijk (het was veel gevergd!) afdoende en gemotiveerde ver klaringen van den minister van oorlog uit te lokken. Al wat de heer Tindal hierover in zijn Open Brief heeft gezegd, is voor ieder ge woon ontwikkeld mensch volkomen verstaan baar. Het zal dan ook niet weinigen hebben verwonderd, dat op de vergaderingen der Arnhemsche kiesvereenigingen, nu er sprake was van de herkiezing van een militaire spe cialiteit, de militaire quaestie niet eens is ter sprake gebracht. Dat zij daarom door het gros der kiezers niet is overwogen, kunnen wij niet aannemen. Wij gelooven, dat onze teekenaar de zaak juist heeft voor gesteld. Indien de Arnhemsche stedemaagd de takken van haren rozeboom nog eens aan het staketsel der vertegenwoordiging wil vasthechten, zal zij weinig genoegen van haar werk beleven. Immers de niets ont ziende spade, die in den Nederlandschen tuin el zooveel flink werk heeft verricht, heeft den stam van den wortel gescheiden. Kunst en Letteren. TOONEEL TE AMSTERDAM. Schouwburg Frascati: De bloem van Persië. Salon des Variétés: De doUeres. Het spijt mij, dat ik een week heb moeten laten voorbijgaan voor ik schrijven kon over do nieuwe operette, die in den. schouwburg Frascati ver toond wordt, doch hot is nu eenmaal het onaan gename van een weekblad, dat men maar eenmaal in de acht dagen zijn wijsheid luchten kan. Ik was anders, toen ik de eerste voorstelling van De bloem van Perziëhad bijgewoond, zoo bijzonder goed gemutst om den heeren Prot en den artisten een paar complimenten te maken, want de ver. tooning is in dit genre weder subliem. lieeds het eerste bedrijf: het zingen van het koor, waarbij de dames en heeren in de keurige Perzische gewaden gekleed, vaandeltjcs zwaaien, die in bonte mengeling feestelijk uitkomen tegen het helverlichte achterdoek, dit achterdoek zelf een pronkjo van decoratieve kunst, voorstellende een gedeelte van de stad Ormoez mot in het ver schiet de blauwe zee. Verder in het tweede bedrijf de inooio koepel zaal, in het tafereel van den Prins, Namouna en Broudoudour van de rechterzijde uit door de maan verlicht; en eindelijk, na het hulproepen van Namouna, het opkomen van al de bruiloftsgasten met veelkleurige lantarentjes. Ik muet zeggen, dat ik in lang geen operette zoo mooi gemonteerd heb gezien. I)e bloem van Perzië" leent er zich wel bijzouder goed toe, maar klaarblijkelijk is er ook alle mogelijke zorg aan besteed. De muziek van LCCOCIJ is ook een succes en do grappige, soms wat gewaagde tekst van de heeren Eugène Leterrier en Albcrt Yanloo is zeker niet minder grappig geworden door de vertaling van den heer C. P. T. Bigot. Doch de tekst is niet alleen vermakelijk. Men wordt hier ingewijd in een van de voornaamste bepalingen van het Mosliinsche recht. Men weet, dat het ook in Perziu' gebruikelijk is, dat men zijn bruid eerst ziet als het huwelijk reeds gesloten is. »Zal uwe 'm dan pakken, meneer Teeuwsen ?'' »,Ta, ja! ga nu heen." »Hoera! daar gaat ze, Hoera! Juflrouw pas op je poessie!''roepen en zingen de bengels, als de juffrouw met een angstig gelaat bevend en hinkend den aftocht aan vaardt en niet zonder nog een. paar duwen te hebben opgeloopen haar stoep bereikt. De \ischvrouw slaat met haar groote roode hand, vinnig, naar een paar van de brutaalste achtervolgers, roept: »Ga nou toch heen rak kers!" en raadt dan goedig: »Zoo, mens! ga nou maar gauw naar bove anders raak je in de maling mot je die scholletjcs nou niet nog effe meêneme, in'n lieve mens? De drie voor 'n guldetje dan?'' De juffrouw gaat zuchtend en telkens om kijkend, zonder te antwoorden, naar boven. Voor de kruierswoning juichen en lachen de kijkers steeds luider. »Dat beroerde dier," bromt mijnheer Teeuwsen, die alles doet wat hij kan. »Hou jelui toch stil, jongens, zóó krijg ik'm nooit." »0p zij, sakkerdeju! op zij dan!''schreeuwt eensklaps met grove, schorre stem een groote zwaargebouwde kerel met een hooge, opgepofte zijden pet schuins op zijn poïka-haar, die, links en rechts met de ellebogen stoo tend, tusschen de menschen doordringt. »Hou je roer recht!" roepen een paar jon gens, als zij zien dat de man, die zich zoo ruw en geweldig baan breekt, niet nuchter is. »Wat is d'r aan de hand? Zeg waarom zit jij daar zoo op je hakke," vraagt hikkend en met een eenigszins dubbelslaande tong de aangeschoten sjouwer. »D'r zit een kat onder die kar!" roept een uit den hoop. >'n Kat? Sakkerdeju! maak je daar zoo'n matschudding over? Wou je die weghebbe? Dat's maar 'n kleinigheid, dat mot je 'm zóó levere, zóó!" en met een forschen greep vat de sjouwerman de kar aan, tilt haar op en schopt met zijn grooten voet er onder, terwijl hij niet zonder talent het blazen van een kater nabootst. »Daar! daar snijdt ie al uit!" Daar een jonge man natuurlijk geen toegang heeft in de harem van een ander man, waar toch mj de vrouwen ook de kinderen zijn en dus zijne aanstaande vertoeft, weet hij eerst hoe zyne vrouw er uitziet als hij den eed van trouw reeds heeft afgelegd. Mohammed, die in de eerste plaats wijsgeer was, heeft daarom ook in den Qoran op genomen de bepaling, dat men zijn vrouw verstooten mag als zij niet bevalt. Daar het nu echter gebeuren kan, dat men later van een over ijlde handeling spijt heeft, kan men haar terug nemen als zij eerst met een ander gehuwd is geweest. De Hanafietische geleerden zeggen hierover, dat onder de soorten van echtscheiding de meost gebruikelijke is de taldg of verstooting. Deze wijze van echtscheiding bestaat daarin, dat de man, in tegenwoordigheid van getuigen, zijne vrouw van hare verdere verplichtingen jegens hem ontslaat en haar wegzendt met behoud harerzijds van haar mahr (de prijs, dien de maa voor haar betaald heeft). De man, met wien zij dan een tusschenhuwelijk doet, heet mohallil. Om te voorkomen dat hiervan misbruik wordt gemaakt, geldt echter ook de bepaling, dat als men zijne vrouw drie malen zóó verstooten heeft dat een huwelijk met een mohallil ware noodig geweest om haar terug te nemen, het kuweUJk voor goed en voor altijd ontbonden is. In den Qoran leest men in Hoofdstuk II, vers 230: Als een man zijne vrouw drie malen ver stoot, is het hem niet veroorloofd haar terug te nemen, dan nadat zij een anderen man heeft getrouwd, en deze haar op zijn beurt verstooten heeft." In de praktijk heeft men hieraan toegevoegd, dat als de tusschenman te familiaar is geweest met de vrouw, zij beiden voor altijd verbonden blijven. Zoo althans wordt beweerd in De bloera van Perzië", waarin men echter geen rekening houdt met den tijd, die een gescheiden vrouw verplicht is te wachten, n.l.: minstens drie maan den, vóór zij weder huwen kan. De genoemde wettelijke bepaling is echter de spil, waarom de operette draait. Namouna en Nadir zijn n.l. pas gehuwd; men heeft de huwelijksplechtigheid zien voltrekken, maar nauwelijks in den echt verbonden, krijgen zij onaangenaamheden, die leiden tot een verstooting. De Kadi heeft hierin een handje gehad, omdat de prins, De bloem, van Perziër verliefd is geraakt op Namouna. Na zij gescheiden vrouw is, mag hij haar beminnen. liet jonge paar heeft echter reeds spijt van de overijling. Zij willen elktïar terug hebben, en besluiten dus dat Namouna een tvisschenman, in het operotte-perzisch Hoella", zal nemen, zich weder laten scheiden en bij Nadir terugkeeren. Zoo gezegd zoo gedaan. Broudoudour is beedigd Hoella" en huwt Namouna. Daar komt de Prins net te laat. Enfin; Z. H. la&aktbonne mine d mauvais jeu en noodigt zich zelf aan het huwelijksmaal. Als de jonggehuwden echter alleen gelaten worden, geeft hij Broudoudour een slaapdrank in, sluipt in het slaapvertrek en kust Namouna. Deze ontwaakt met een gil, maakt alarm en beschuldigt Broudoudour van ontrouw aan zijn eed. Nu is Ormoez in last. Broudoudour en Na mouna moeten vcreenigd blijven; Nadir is dood ongelukkig en Uabouche, de aanstaando van lïroudoudour, niet minder. Natuurlijk komt het later uit, dat Je Prins de schuldige was. Namouna is weder vrij en vliegt in do armen van hare Nadir. Broudoudour krijgt Uabouche, en de Prins Met een vluggen sprong ontsnapt de poes en vliegt blazend vaii angst tegen het pothuis op, er over heen. en dan voortge jaagd door het gillen en schreeuwen der jongens de straat in; een oogenblik later is zij uit :t gezicht. »Dat staat je gemeen!" roept driftig wor dend 't renteniertje. »Waar bemoei jij je mee ?" De sjouwerman zet een paar kwade oogen op, geeft een klap op zijn pof-pet, gaat eensklaps uitdagend voor mijnheer Teeuwsen staan en schreeuwt: »Zeg mot je mijn hebbe?" »Wat doe je met je handen aan die kar ?" »Ik zal an die kar komme als ik wil, versta je?" »0ch man je bent dronken, ga heen!" »Ga heen! voor jou? Dronke! Weetje an ders niet, brani?" De rentenier wil zich verwijderen, maar de menschenmuur die hem omringt is te dik en de sjouwer verspert hem den weg, terwijl hij, hem kwaadaardig aanziende, nog maals schreeuwt: »Zoek je mijn soms, heb je wat van me te zegge ?" »Ik praat met geen dronken menschen." Teeuwscii ziet geen kans om weg te komen en herhaalt daardoor half driftig, half angstig: »Ruk nou uit, hè!" »Kommedeer je hond en blaf zelf! Als je trek hebt om op je ziel te krijge mot je 't maar zegge, ik bin je man," eu plotseling houdt de sjouwerman zijn groote harde vuist voor de verschrikte oogen van. 't renteniertje dat eerst rood en dan bleek om zijn neus wordt, omdat hij heel goed begrijpt wat hem te wachten staat. »Ik kik ik zei maar al leen dat..." stottert hij. »Jij zeit dat ik dronken ben, dat heb ik van jou niet te vele je mot niet denke dat ik bang word voor jou" hier slaat de beschonkene zich met de volle vuist her haaldelijk krachtig op de breede borst en met een vloek: »Lk lust er wel tien zoo as jij!" Teeuwsen wordt nog bleeker maar door zijn brein schiet bliksemsnel de herin nering dat hij eens gehoord heeft, dat men ontneemt den Kadi zyn lief, jong vrouwtje, da-t toch niet veel pleizier heelt om den ouden heer trouw te blijven en met deze ruil best tevreden is. Het verhaal is vroolijk genoeg en de liedjes zjja lustig. Mevr. Buderman speelde voor Nanwuna, mej. Persoons vervulde de rol van den Prins royaal en chic, mevr. v. Westerhoven was de trouwe Babouche en mej. Bamberg was Koukouli, het berninnehjke vrouwtje van den Kadi. Deze jonge dame is enorm vooruitgegaan ia losheid van spel en flinkheid van. voordracht. Haar leermeesters zullen eer aan haar behalen. De heeren Kreeft, Kelly, Kiehl, De Keukelaere ver vulden de voornaamste heerenrollen op hun gewone onweerstaanbare wijze. In den Salon des Variétés is een nieuw stuk voor het voetlicht gebracht. Het is De DoUeres. naar het Fransch van Paul Ferrier en Henri Bocage, door A, van Sprinkhuijsen. Het onderwerp behandelt de vraag der emanci patie onder het mom van zotternij. liet eerste bedrijf stelt ons voor een jong paar, waarvan de man, leegslungelend commies op een ministerie, het huishouden waarneemt en de vrouw dokteres is. De man heeft een huwelijksgift van 400.000 frcs. meegebracht en het vrouwtje, dat zonder vermo gen huwde, stelt er nu een eer in, zooveel te verdienen, dat zij een gelijke som als haar maa voor het huishouden kan geven. Zij moet hiervoor nacht en dag werken en dit bevalt haar echtgenoot maar half. Hij klaagt er ook over dat het huishoudgeld niet ruim genoeg is, maar zijn vrouwtje heeft geen ander antwoord dan dat zy niet hebben wil dat er meer verteerd wordt, dan zij mee verdie nen kan. Wat te verwachten is, gebeurt, de veronacht zaamde man laat zich troosten door een paardrijdster, die denkt dat hij vrijgezel is en dat hy haar huwen zal. Vooral de oudere zuster van zijn schoone, die zelf niet op haar tellen paste, maar nu dubbel waakzaam is voor hare zusters, dringt er op aan, dat er met trouwen spoed wordt gemaakt: zij is bereid den gewaanden burggraaf met boks- en Bchermargumenten voort te drijven. Als zij, in het tweede bedrijf, te harde argu menten gebruikt, valt de burggraaf flauw. Men haalt een dokter zijn vrouw! De dokter, die heel geleerd maar ook heel jaloersch is, schudt haar man door elkaar, en vertrekt dan. Frontignan, bijgekomen, is wel wat geschrikt, doch geneert zich niet om zijn hofmakcrij voort te zetten en ligt weldra aan de voeten der circus ster. Eensklaps gaat de deur open en op den drempel staat zijn vrouw met een commissaris van politie, die flagrant dé.ht constateert. Tot een scheiding komt het echter niet. Tus schen het tweede en derde bedrijf denkt de dok teres na. Zij is gaan twijfelen of haar trots haar niet te ver voerde; ot zij niet beter had gedaan wat minder druk bezig te zijn, haar man maar wat moer aan het huishouden te laten betalen, en hem door haar liefde schadeloos te stellen. En ziet, /ij besluit: beter ten halve gekeerd, dan ten heele gedwaald. Zij laat costumes en boeden komen, xij zal het huis gezellig maken en opvullen met die snuisterijen, die het garneeren. Wat haar zelve betreft, zij gooit den doktershoed in een hoek en zal zich zelf tooien met die duizend kleinigheden, die zoo lief staan aan een. vrouw". Niemand bhjder natuurlijk dan meneer Frontignan, die geheel in genade aangenomen. wordt, als hij vertelt, dat het bij de schoolrijdster maar bij do voorbereidende maatregelen gebleven is. Zijn eerste gedachte is om de nachtschei af te snijden. door een beschonkene flink in de oogen te zien hem in bedwang kan houden on daarom zet hij een paar verbazend groote oogen op en ziet zijn tegenpartij strak aan, tegelijk langzaam achteruit wijkend. Ontsnappen is onmogelijk want nu er uitzicht komt op oen vechtpar tij tj e dringen de nieuwsgierigen hevig op. De beschonkene, met een erg kwaden dronk behebt, windt zich meer en meer op en brult: »Ben jij een kerel trek dan je jas uit, en leg me neer as je vermoges in je hande heb." Teeuwsen zwijgt en staart. »Kom me nou ereis an m'n lijf mooie meneer met je pantoffels en je geschoren snuit, hei je geen lef? Ik wel, daar leit mijn jas al." De sjouwer stroopt zijn boezeroensmouwen op, toont twee zware, bruin be haarde armen en de ongelukkige rentenier rilt. »Ik kik ik h?heb niets tegen, je man." «Maar ik tegen jou; kijk me niet zoo an." »Aha!" denkt Teeuwsen, »dat schijnt hij toch niet te kunnen velen" en eenigszins moediger kijkt hij nog strakker dan te voren en wijkt nog iets meer achteruit; hij kan nu niet verder en durft ook niet omzien of vragen om ruimte. »Kijk voor je en leg je jas neer, brani! Ik heb trek in je, ik lust je begin dan ?" Een koomenijsjoogeu met een gevulde mand op 't hoofd en een netje met eieren in de hand staat in de eerste rij toeschou wers vlak naast den dronken man en lacht dat hij schatert. Dat lachen verveelt den sjouwer en met den uitroep : »Hou je bakkes, jij!" grijpt hij hem eensklaps de eieren uit de hand en slaat ze met een paar forsche slagen te pletter op 't hoofd van den rente nier, die wergtuigelijk ineeuduikt, terwijl hij de woorden hoort: »Daar dan, nou ben ik begonne, trek nou je jas uit." De koomenijsjongen begint te grienen en een brullend gelach gaat uit de menigte op. »Dat's flauw van je om zoon kind z'n eiere te rinuweeren" roepteen. vrouw en een andere giert: «Meheer kan.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl