Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEEBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 083
Krr
t
eene buitengewone promotie tot
luitenantkolonel, voor welke men de aanleiding en
eet motief wel te vergeefs in hun staat van
dienst zal zoeken.
Het is nog niet lang geleden, dat de mi
nisters van oorlog en van marine, op voor
dracht van den ministerraad, eveneens eene
onverwachte promotie maakten. Mogelijk is
dit noodig geacht om hun prestige t
verKoogen; zeker heeft het aanleiding gegeven
tot minder welwillende commentaren, en is
de vraag onbeantwoord gebleven: waardoor
hebben de heeren zich eigenlijk deze onge
wone bevordering waardig gemaakt ? Thans
valt eene zelfde onderscheiding te beurt aan
de afgevaardigden van Utrecht en van Arnhem,
en de wet schrijft voor, dat de kiezers zul
len moeten beoordeelen, of die onderscheiding
?«d of niet verdiend is.
Het is werkelijk jammer, dat in gevallen
als deze velen zich uitsluitend beroepen op
.eene dwaze usantie, om de herkiezing
»tusschentijds" van deze afgevaardigden aan te
hevelen, of om die althans niet tegen te wer
ken,. Ons kiezersvolk moet immers dankbaar
?elke gelegenheid aangrijpen om zijne
meening kenbaar te maken, en in dit geval mér
dan ooit,' omdat het nog iets hoogers geldt
dkn een partijbelang: een nationaal belang.
De heeren Seyffardt en Rooseboom hebben
'"!» de Kamer zitting als militaire speciali
teiten ; zij hebben in die qualiteit het
miaisterie gesteund en zijn daarvoor vermoede
lijk in die qualiteit door eene buitengewone
?jjtomotie beloond. De vraag is nu, of de kie
zers zich met het oordeel over de verdiensten
van deze. specialiteiten kunnen vereenigen.
Men zal misschien zeggen, dat zeer wei
nigen zich hierover een juist oordeel kunnen
.vormen. Zij die dit meenen, denken waarlijk
over zichzelven en hunne medekiezers al te
bescheiden. Het geldt hier inderdaad geen
ingewikkelde quaestiën. De vraag, of' sedert
.tal van jaren de millioenen, aan ons leger
ten koste gelegd, niet grootendeels zijn w
ggeworpen, en of onze tegenwoordige
minis"ters niet op laakbare wijze zulk een
droevigen toestand bestendigen, is door den heer
"Pinda! op zoo duidelijke en, naar onze
meening, op zoo afdoende wijze toegelicht,
dat men de oogen wel opzettelijk moet slui
ten om te zeggen: hierover kon het gozond
verstand der kiezers niet oordeelen.
In Arnhem is men niet zoo beleefd ge
weest als in de hoofdstad van het Sticht.
De candidatuur Rooseboom is er bestreden.
Dit zal wel allereerst het gevolg zijn ge
weest van den merkwaardigen Open Brief,
, voor weinige dagen door den heer Tindal
aan den heer Rooseboom gericht. Het inter
pellatie-spelletje, waarmede deze geachte
af, gevaardigde en de minister Bergansius onder
?wederzijdsehe complimenten de Kamer hebben
, bezig gehouden, verdiende op de kaak
ge. steld te worden, en de heer Tindal heeft dit op
uitnemende wijze gedaan. Men weet, dat de
mi', nisterende interpellant, nadat zij tot elkanders
Stichting hunne geschreven redevoeringen had
den voorgelezen, zich met den heer Seyffardt in
heilige verontwaardiging vereenigden, toen zij
zucht de oude juffrouw, zich hoe langer
hoe meer voorover buigend om onder de kar
te kunnen grijpen.
»D'r is niemand t'huis !" krijscht een vrouw
'uit een venster boven de kruierij. »Ze binnen
allemaal met een vrachie uit!"
»Jongens laat mij eens even door" vraagt
kalmpjes de medelijdende rentenier omdat
hij trachten wil zijn huurster een dienst te
be,"wijzen. Eenige kijkers gaan gewillig opzij
«n duwend en dringend werkt de
dienstvaar. dige man zich verder tot in de nabijheid der
.juffrouw, die intusschen ondervindt dat de
straatjeugd er een onbarmhartig vermaak in
sehept haar te duwen en te plagen terwijl
KJ alle krachten inspant om poes te berei
ken. De een trekt haar aan haar jak, een
ander duwt haar een eindje voorover, een
derde tikt haar op 't hoofd en juist als zij
ep 't punt is om achterover te worden ge
haald door een grooten lummel, is de reddende
rentenier naast haar en zegt: »Allo jongens
laat de juffrouw met rust hou je maar
, bedaard juflrouw Mullens, ik zal je wel ereis
«ven helpen." Hij knielt voorzichtig voor de
kar, grijpt zoover hij kan er onder en tracht
de vluchtelinge te vatten.
»Akiss! akiss ! ka?atsch !" schreeuwen de
plaaggeesten.
j-Hou. jelui dan toch even stil, kwajon
gens!"
»Asaieblief oome! Akiss, kiss !"
«Schei dan toch uit!" roept de ren
tenier, rood van 't bukken, zich even op
lichtend.
Een oude slof vliegt rakelings zijn hoofd
vooïbij en doet de kat blazen; de naast
hem hurkende juffrouw, krijgt opnieuw
een. duw, zoodat ze tegen hem aanvalt en 't
publiek juicht. De pret stijgt, de jongens be
ginnen op te dringen.
»Gaatu maar liever naar huis, juffrouw, ik zal
'm wel voor je krijgen," zegt de goedige rente
nier, en als hij ter nauwernood de juffrouw nog
maals voor een tuimeling heeft behoed, voegt
hij er dringend bij: »Ga naar binnen m'n
goeie mensen, want waarachtig! 't wordt hier
katjesspel."
bemerkten, dat de heer Domela Nieuwenhuis
voornemens was op deze vertooning eene
serieuse interpellatie te laten volgen en een
ernstig debat, zoo mogelijk (het was veel
gevergd!) afdoende en gemotiveerde ver
klaringen van den minister van oorlog uit
te lokken.
Al wat de heer Tindal hierover in zijn
Open Brief heeft gezegd, is voor ieder ge
woon ontwikkeld mensch volkomen verstaan
baar. Het zal dan ook niet weinigen hebben
verwonderd, dat op de vergaderingen der
Arnhemsche kiesvereenigingen, nu er sprake
was van de herkiezing van een militaire spe
cialiteit, de militaire quaestie niet eens is
ter sprake gebracht. Dat zij daarom door
het gros der kiezers niet is overwogen,
kunnen wij niet aannemen. Wij gelooven,
dat onze teekenaar de zaak juist heeft voor
gesteld. Indien de Arnhemsche stedemaagd
de takken van haren rozeboom nog eens
aan het staketsel der vertegenwoordiging
wil vasthechten, zal zij weinig genoegen van
haar werk beleven. Immers de niets ont
ziende spade, die in den Nederlandschen
tuin el zooveel flink werk heeft verricht,
heeft den stam van den wortel gescheiden.
Kunst en Letteren.
TOONEEL TE AMSTERDAM.
Schouwburg Frascati: De bloem van Persië.
Salon des Variétés: De doUeres.
Het spijt mij, dat ik een week heb moeten laten
voorbijgaan voor ik schrijven kon over do nieuwe
operette, die in den. schouwburg Frascati ver
toond wordt, doch hot is nu eenmaal het onaan
gename van een weekblad, dat men maar eenmaal
in de acht dagen zijn wijsheid luchten kan. Ik
was anders, toen ik de eerste voorstelling van De
bloem van Perziëhad bijgewoond, zoo bijzonder
goed gemutst om den heeren Prot en den artisten
een paar complimenten te maken, want de ver.
tooning is in dit genre weder subliem.
lieeds het eerste bedrijf: het zingen van het
koor, waarbij de dames en heeren in de keurige
Perzische gewaden gekleed, vaandeltjcs zwaaien,
die in bonte mengeling feestelijk uitkomen tegen
het helverlichte achterdoek, dit achterdoek zelf
een pronkjo van decoratieve kunst, voorstellende
een gedeelte van de stad Ormoez mot in het ver
schiet de blauwe zee.
Verder in het tweede bedrijf de inooio koepel
zaal, in het tafereel van den Prins, Namouna en
Broudoudour van de rechterzijde uit door de
maan verlicht; en eindelijk, na het hulproepen
van Namouna, het opkomen van al de
bruiloftsgasten met veelkleurige lantarentjes. Ik muet
zeggen, dat ik in lang geen operette zoo mooi
gemonteerd heb gezien.
I)e bloem van Perzië" leent er zich wel
bijzouder goed toe, maar klaarblijkelijk is er ook
alle mogelijke zorg aan besteed.
De muziek van LCCOCIJ is ook een succes en do
grappige, soms wat gewaagde tekst van de heeren
Eugène Leterrier en Albcrt Yanloo is zeker niet
minder grappig geworden door de vertaling van
den heer C. P. T. Bigot.
Doch de tekst is niet alleen vermakelijk. Men
wordt hier ingewijd in een van de voornaamste
bepalingen van het Mosliinsche recht. Men weet,
dat het ook in Perziu' gebruikelijk is, dat men zijn
bruid eerst ziet als het huwelijk reeds gesloten is.
»Zal uwe 'm dan pakken, meneer
Teeuwsen ?''
»,Ta, ja! ga nu heen."
»Hoera! daar gaat ze, Hoera!
Juflrouw pas op je poessie!''roepen en zingen
de bengels, als de juffrouw met een angstig
gelaat bevend en hinkend den aftocht aan
vaardt en niet zonder nog een. paar duwen
te hebben opgeloopen haar stoep bereikt.
De \ischvrouw slaat met haar groote roode
hand, vinnig, naar een paar van de brutaalste
achtervolgers, roept: »Ga nou toch heen rak
kers!" en raadt dan goedig: »Zoo, mens! ga
nou maar gauw naar bove anders raak je in
de maling mot je die scholletjcs nou niet
nog effe meêneme, in'n lieve mens? De drie
voor 'n guldetje dan?''
De juffrouw gaat zuchtend en telkens om
kijkend, zonder te antwoorden, naar boven.
Voor de kruierswoning juichen en lachen
de kijkers steeds luider.
»Dat beroerde dier," bromt mijnheer
Teeuwsen, die alles doet wat hij kan. »Hou
jelui toch stil, jongens, zóó krijg ik'm nooit."
»0p zij, sakkerdeju! op zij dan!''schreeuwt
eensklaps met grove, schorre stem een groote
zwaargebouwde kerel met een hooge,
opgepofte zijden pet schuins op zijn poïka-haar,
die, links en rechts met de ellebogen stoo
tend, tusschen de menschen doordringt.
»Hou je roer recht!" roepen een paar jon
gens, als zij zien dat de man, die zich zoo
ruw en geweldig baan breekt, niet nuchter is.
»Wat is d'r aan de hand? Zeg waarom
zit jij daar zoo op je hakke," vraagt hikkend
en met een eenigszins dubbelslaande tong
de aangeschoten sjouwer.
»D'r zit een kat onder die kar!" roept
een uit den hoop.
>'n Kat? Sakkerdeju! maak je daar zoo'n
matschudding over? Wou je die weghebbe?
Dat's maar 'n kleinigheid, dat mot je 'm
zóó levere, zóó!" en met een forschen greep
vat de sjouwerman de kar aan, tilt haar op
en schopt met zijn grooten voet er onder,
terwijl hij niet zonder talent het blazen van
een kater nabootst.
»Daar! daar snijdt ie al uit!"
Daar een jonge man natuurlijk geen toegang heeft
in de harem van een ander man, waar toch mj
de vrouwen ook de kinderen zijn en dus zijne
aanstaande vertoeft, weet hij eerst hoe zyne vrouw
er uitziet als hij den eed van trouw reeds heeft
afgelegd. Mohammed, die in de eerste plaats
wijsgeer was, heeft daarom ook in den Qoran op
genomen de bepaling, dat men zijn vrouw
verstooten mag als zij niet bevalt. Daar het nu
echter gebeuren kan, dat men later van een over
ijlde handeling spijt heeft, kan men haar terug
nemen als zij eerst met een ander gehuwd is
geweest.
De Hanafietische geleerden zeggen hierover,
dat onder de soorten van echtscheiding de meost
gebruikelijke is de taldg of verstooting. Deze
wijze van echtscheiding bestaat daarin, dat de
man, in tegenwoordigheid van getuigen, zijne
vrouw van hare verdere verplichtingen jegens
hem ontslaat en haar wegzendt met behoud
harerzijds van haar mahr (de prijs, dien de maa
voor haar betaald heeft).
De man, met wien zij dan een
tusschenhuwelijk doet, heet mohallil. Om te voorkomen dat
hiervan misbruik wordt gemaakt, geldt echter ook
de bepaling, dat als men zijne vrouw drie malen
zóó verstooten heeft dat een huwelijk met een
mohallil ware noodig geweest om haar terug te
nemen, het kuweUJk voor goed en voor altijd
ontbonden is.
In den Qoran leest men in Hoofdstuk II, vers
230: Als een man zijne vrouw drie malen ver
stoot, is het hem niet veroorloofd haar terug te
nemen, dan nadat zij een anderen man heeft
getrouwd, en deze haar op zijn beurt verstooten
heeft."
In de praktijk heeft men hieraan toegevoegd,
dat als de tusschenman te familiaar is geweest
met de vrouw, zij beiden voor altijd verbonden
blijven. Zoo althans wordt beweerd in De bloera
van Perzië", waarin men echter geen rekening
houdt met den tijd, die een gescheiden vrouw
verplicht is te wachten, n.l.: minstens drie maan
den, vóór zij weder huwen kan.
De genoemde wettelijke bepaling is echter de
spil, waarom de operette draait.
Namouna en Nadir zijn n.l. pas gehuwd; men
heeft de huwelijksplechtigheid zien voltrekken,
maar nauwelijks in den echt verbonden, krijgen
zij onaangenaamheden, die leiden tot een
verstooting.
De Kadi heeft hierin een handje gehad, omdat
de prins, De bloem, van Perziër verliefd is geraakt
op Namouna. Na zij gescheiden vrouw is, mag
hij haar beminnen.
liet jonge paar heeft echter reeds spijt van de
overijling. Zij willen elktïar terug hebben, en
besluiten dus dat Namouna een tvisschenman, in
het operotte-perzisch Hoella", zal nemen, zich
weder laten scheiden en bij Nadir terugkeeren.
Zoo gezegd zoo gedaan. Broudoudour is
beedigd Hoella" en huwt Namouna. Daar komt
de Prins net te laat. Enfin; Z. H. la&aktbonne
mine d mauvais jeu en noodigt zich zelf aan
het huwelijksmaal. Als de jonggehuwden echter
alleen gelaten worden, geeft hij Broudoudour
een slaapdrank in, sluipt in het slaapvertrek en
kust Namouna. Deze ontwaakt met een gil,
maakt alarm en beschuldigt Broudoudour van
ontrouw aan zijn eed.
Nu is Ormoez in last. Broudoudour en Na
mouna moeten vcreenigd blijven; Nadir is dood
ongelukkig en Uabouche, de aanstaando van
lïroudoudour, niet minder.
Natuurlijk komt het later uit, dat Je Prins de
schuldige was. Namouna is weder vrij en vliegt
in do armen van hare Nadir.
Broudoudour krijgt Uabouche, en de Prins
Met een vluggen sprong ontsnapt de
poes en vliegt blazend vaii angst tegen het
pothuis op, er over heen. en dan voortge
jaagd door het gillen en schreeuwen der
jongens de straat in; een oogenblik later is
zij uit :t gezicht.
»Dat staat je gemeen!" roept driftig wor
dend 't renteniertje. »Waar bemoei jij je
mee ?"
De sjouwerman zet een paar kwade oogen
op, geeft een klap op zijn pof-pet, gaat eensklaps
uitdagend voor mijnheer Teeuwsen staan en
schreeuwt: »Zeg mot je mijn hebbe?"
»Wat doe je met je handen aan die kar ?"
»Ik zal an die kar komme als ik wil,
versta je?"
»0ch man je bent dronken, ga heen!"
»Ga heen! voor jou? Dronke! Weetje an
ders niet, brani?"
De rentenier wil zich verwijderen, maar
de menschenmuur die hem omringt is te
dik en de sjouwer verspert hem den weg,
terwijl hij, hem kwaadaardig aanziende, nog
maals schreeuwt: »Zoek je mijn soms, heb
je wat van me te zegge ?"
»Ik praat met geen dronken menschen."
Teeuwscii ziet geen kans om weg te komen
en herhaalt daardoor half driftig, half angstig:
»Ruk nou uit, hè!"
»Kommedeer je hond en blaf zelf! Als je
trek hebt om op je ziel te krijge mot je 't
maar zegge, ik bin je man," eu plotseling
houdt de sjouwerman zijn groote harde vuist
voor de verschrikte oogen van. 't renteniertje
dat eerst rood en dan bleek om zijn neus
wordt, omdat hij heel goed begrijpt wat hem
te wachten staat.
»Ik kik ik zei maar al leen
dat..." stottert hij.
»Jij zeit dat ik dronken ben, dat heb ik
van jou niet te vele je mot niet denke
dat ik bang word voor jou" hier slaat de
beschonkene zich met de volle vuist her
haaldelijk krachtig op de breede borst en met
een vloek: »Lk lust er wel tien zoo as jij!"
Teeuwsen wordt nog bleeker maar door
zijn brein schiet bliksemsnel de herin
nering dat hij eens gehoord heeft, dat men
ontneemt den Kadi zyn lief, jong vrouwtje, da-t
toch niet veel pleizier heelt om den ouden heer
trouw te blijven en met deze ruil best tevreden is.
Het verhaal is vroolijk genoeg en de liedjes zjja
lustig.
Mevr. Buderman speelde voor Nanwuna, mej.
Persoons vervulde de rol van den Prins royaal en
chic, mevr. v. Westerhoven was de trouwe Babouche
en mej. Bamberg was Koukouli, het berninnehjke
vrouwtje van den Kadi.
Deze jonge dame is enorm vooruitgegaan ia
losheid van spel en flinkheid van. voordracht. Haar
leermeesters zullen eer aan haar behalen. De
heeren Kreeft, Kelly, Kiehl, De Keukelaere ver
vulden de voornaamste heerenrollen op hun gewone
onweerstaanbare wijze.
In den Salon des Variétés is een nieuw stuk
voor het voetlicht gebracht. Het is De DoUeres.
naar het Fransch van Paul Ferrier en Henri
Bocage, door A, van Sprinkhuijsen.
Het onderwerp behandelt de vraag der emanci
patie onder het mom van zotternij. liet eerste
bedrijf stelt ons voor een jong paar, waarvan de
man, leegslungelend commies op een ministerie, het
huishouden waarneemt en de vrouw dokteres is.
De man heeft een huwelijksgift van 400.000 frcs.
meegebracht en het vrouwtje, dat zonder vermo
gen huwde, stelt er nu een eer in, zooveel te
verdienen, dat zij een gelijke som als haar maa
voor het huishouden kan geven.
Zij moet hiervoor nacht en dag werken en dit
bevalt haar echtgenoot maar half.
Hij klaagt er ook over dat het huishoudgeld
niet ruim genoeg is, maar zijn vrouwtje heeft
geen ander antwoord dan dat zy niet hebben wil
dat er meer verteerd wordt, dan zij mee verdie
nen kan.
Wat te verwachten is, gebeurt, de veronacht
zaamde man laat zich troosten door een
paardrijdster, die denkt dat hij vrijgezel is en dat hy
haar huwen zal.
Vooral de oudere zuster van zijn schoone, die
zelf niet op haar tellen paste, maar nu dubbel
waakzaam is voor hare zusters, dringt er op aan,
dat er met trouwen spoed wordt gemaakt: zij is
bereid den gewaanden burggraaf met boks- en
Bchermargumenten voort te drijven.
Als zij, in het tweede bedrijf, te harde argu
menten gebruikt, valt de burggraaf flauw. Men
haalt een dokter zijn vrouw! De dokter, die
heel geleerd maar ook heel jaloersch is, schudt
haar man door elkaar, en vertrekt dan.
Frontignan, bijgekomen, is wel wat geschrikt,
doch geneert zich niet om zijn hofmakcrij voort
te zetten en ligt weldra aan de voeten der circus
ster. Eensklaps gaat de deur open en op den
drempel staat zijn vrouw met een commissaris
van politie, die flagrant dé.ht constateert.
Tot een scheiding komt het echter niet. Tus
schen het tweede en derde bedrijf denkt de dok
teres na. Zij is gaan twijfelen of haar trots haar
niet te ver voerde; ot zij niet beter had gedaan
wat minder druk bezig te zijn, haar man maar
wat moer aan het huishouden te laten betalen,
en hem door haar liefde schadeloos te stellen.
En ziet, /ij besluit: beter ten halve gekeerd,
dan ten heele gedwaald. Zij laat costumes en
boeden komen, xij zal het huis gezellig maken en
opvullen met die snuisterijen, die het garneeren.
Wat haar zelve betreft, zij gooit den doktershoed
in een hoek en zal zich zelf tooien met die
duizend kleinigheden, die zoo lief staan aan een.
vrouw". Niemand bhjder natuurlijk dan meneer
Frontignan, die geheel in genade aangenomen.
wordt, als hij vertelt, dat het bij de schoolrijdster
maar bij do voorbereidende maatregelen gebleven
is. Zijn eerste gedachte is om de nachtschei af
te snijden.
door een beschonkene flink in de oogen te
zien hem in bedwang kan houden on daarom
zet hij een paar verbazend groote oogen op en
ziet zijn tegenpartij strak aan, tegelijk langzaam
achteruit wijkend. Ontsnappen is onmogelijk
want nu er uitzicht komt op oen vechtpar
tij tj e dringen de nieuwsgierigen hevig op.
De beschonkene, met een erg kwaden
dronk behebt, windt zich meer en meer op en
brult: »Ben jij een kerel trek dan je jas uit,
en leg me neer as je vermoges in je
hande heb."
Teeuwsen zwijgt en staart.
»Kom me nou ereis an m'n lijf mooie
meneer met je pantoffels en je geschoren snuit,
hei je geen lef? Ik wel, daar leit mijn
jas al." De sjouwer stroopt zijn
boezeroensmouwen op, toont twee zware, bruin be
haarde armen en de ongelukkige rentenier
rilt.
»Ik kik ik h?heb niets tegen, je
man."
«Maar ik tegen jou; kijk me niet zoo an."
»Aha!" denkt Teeuwsen, »dat schijnt hij
toch niet te kunnen velen" en eenigszins
moediger kijkt hij nog strakker dan te voren
en wijkt nog iets meer achteruit; hij kan
nu niet verder en durft ook niet omzien of
vragen om ruimte.
»Kijk voor je en leg je jas neer, brani! Ik
heb trek in je, ik lust je begin dan ?"
Een koomenijsjoogeu met een gevulde
mand op 't hoofd en een netje met eieren
in de hand staat in de eerste rij toeschou
wers vlak naast den dronken man en lacht
dat hij schatert. Dat lachen verveelt den
sjouwer en met den uitroep : »Hou je bakkes,
jij!" grijpt hij hem eensklaps de eieren uit
de hand en slaat ze met een paar forsche
slagen te pletter op 't hoofd van den rente
nier, die wergtuigelijk ineeuduikt, terwijl hij
de woorden hoort:
»Daar dan, nou ben ik begonne, trek nou
je jas uit." De koomenijsjongen begint te
grienen en een brullend gelach gaat uit de
menigte op. »Dat's flauw van je om
zoon kind z'n eiere te rinuweeren" roepteen.
vrouw en een andere giert: «Meheer kan.