De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1890 27 juli pagina 4

27 juli 1890 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

bij Prof. Thgm was dit niet ?na leder. 'Den man, in wiens geheele 'orde zoo hoog stond geschreven, zou "onvördragelijk geweest zijn, als ia die ver" [ die orde niet was inachtgenomen, die hij Miacht had bij de ontpakking. Boeken w»ea hem te groote heiligdommen voor onge wijde Tingeren. Daar waren boeken over de Kunst historie, daar waren boeken over de .^Esthetica; d«cr waren, en dit vooral, zijn Vondel en de handschriften, die betrekking hadden op zijn Vófldeluitgave, die met en na zijn dood, helaas! onflpr bergen van tegenspoed bedekt zijn. Maar bovenop dit alles moest geborgen worden een bundel schriften van zijn hand. Nog zie ik ze hem zorgvuldig bijeengaren van zijn schrijftafel en vatt dat eigenaardig draaiend boekenrekje dat naast hem stond, in het smalle kabinetje, waarin hij zoo veel en zoo goed gewerkt heeft, een groot deel van zijn werkzaam leven; nog zie ik hem het* dagblad, waurin hij een en ander gewikkeld wilde nebben, nauwkeurig nazien of er ook nog iets in stond, dat waardig werd gekeurd bewaard te blijven; en toen hét hem bleek, dat dit niet het geval was, eigenhandig, maar toch altijd netjes, hoor! dezen aanteekeniugen-schat in de courant wikkelen, zoodat de rug daarvan, een strook wit, juist in het midden kwam. Nog zie ik hem grijpen naar zijn ganzen veer (want stalen pennen gebruikte hij alleen, als hij ?8n doortrek op calqueer-papier maakte, of een wapen met inkt op oud-Hollandsch papier tee keode in het net) en op de witte strook neerschrijven: Notre Dame de Forest! »Bovenop as-je-blieft!" Toch kwam er nog iets anders boven te liggen. Wat dan? Hebt ge professor Thijm wel eens door de Jtmsterdamsche straten zien loopen, (altijd met driftigen stap!) of in de tram naar de aca'lemie rien rijden? Welnu dan hebt gij ook van de tienmalen minstens hem acht keer gezien met die portefeuille onder deu arm, een chagrin-leeren ing, linnen op plat, stof kleppen en groene linten, waarin het Holl. schrijfpapier, met aanteekeningen bezaaid, in geborgen was, of de kleinere stukjes, altijd1, haaks afgesneden, waarop hij eene losse memorie of een gezochte of toevallige opge merkte genealogische ontdekking neerschreef en liet wachten om later in het net overgeschreven te worden. Welnu die portefeuille, zijn ander ik, moest boven op liggen. En alles, wat deze merkwaardige man merkwaardigs in de kisten had geborgen, kreeg het deksel op den neus, werd door den spoorbeambte in den baa;agewagen gestopt, en, toen de stoomfluit had gefloten, ging het hortend en stootend voorwaarts, en werd door zijn hand eerst verlost toen het tot rust kvam in de villa Chéras, op de helling van een berg gelegen, te midden van een geurend spar renwoud in Houffalize. Nog nooit had de volbloed Amsterdammer, zoo vér van huis, de ruwe grondstof verwerkt tot een juweeltje van een verhaal, zooals Thijm dat zoo uitnemend verstond. En het draagt er ook wel eenigzins de sporen van. Toen de professor met de kisten terug kwam, was de inhoud daarvan vermeerderd met de nette kopy vau: Notre Dame de Forest. En daarbij... teekeningen van zijn hand, die het heerlijk verhaaltje niet alleen toelichten, maar ook opsierden. Een en ander werd vervolgens per postpakket naar den Bosch gezonden, en bij stukken en brokken in de Katholieke Illustratie opgenomen. Meer met mij hebben dat een tijdlang bejam' merd. Bejammerd namelijk, dat zijn no?ellistische zwanenzang geplaatst werd in een tijdschrift, dat uit den aard van zijn karakter niet door allen in den lande gelezen wordt. Aan dat jammer is nu een eind gekomen. De tegenwoordige eigenaar van het kopyrecht van zijn verspreide ver halen heeft, in aanmerking geuoinen, dat losse afleveringen, die een jaargang incompleteeren, veelal moeilijk verkrijgbaar zijn, het verhaal op toieuw uitgegeven, en daardoor der letterkunde een werkelijken dienst bewezen, uiet alleen, maar beitelslagen toegebracht, die het monument ver sieren, dat het nageslacht aan Thijm heeft te herinneren. Als men een werk bespreekt, dan is het veelal de gewoonte den inhoud te ontleden en vervol gens een kritisch woordje of onkritische aan- of opmerkingen daaraan toe te voegen. Ik breek liever mijn pen in twee, eer ik het een of het andere doe. Ontleden ? Die daartoe niet te klein is, doe het gerust l Maar ik raad hem, die de ontleding zou willen lezen, liever aan de Notre Dame zelve te lezen of laat ik zeggen, te genieten; men zal dan minder gevaar loopen een schoon geheel uit een bekrompen resuméverkeerd te Kennen. Kritiek ? Wij hebben hem pas in het graf te ruste gelegd en over het graf is de nagalm nog niet uitgestorven van den jubel, die is opgegaan over een welbesteed leven, waarvan de vruchten aan zijn nageslacht ten goede komen. Hij was ook hier, groot in zijn onvolmaaktheid, die hij met alle menschenkinderen gemeen had. Die grootheid schiet heller stralen, en geeft meer licht, dan hier of daar een schaduwstreep. Het boek is sierlijk uitgevoerd, formaat Ver spreide Verhalen, de teekemngen zijn onberispe lijk weergegeven en in het licht gebracht door de firma C. L. v. Langenhuysen te Amsterdam. Jos. W. DE VROUW FIN-DE-S1ËCLE". In den Frankf. bespreekt een Parijsch corres pondent, L. Marholm, naar aanleiding van drie nieuwe Fransche romans, de Fransche vrouw fin de siècle". Hij ziet in het Fransche volk op dit oogenblik al de kenteekenen van een uitster vend ras; vooral de lijkachtig verglaasde oogen der glimlachende schoonheden van onbepaalden leeftijd" doen hem denken aan het memento mori der oude kultuurvolken, de onechtheid van het gevoel." Hetgeen hem in al die onrustige, starende, gespannen, of wellustig omsluierde oogen" trof, was niet de verstomping van een over bier en toddy donnnelenden Noordscheu blik," maar iets ledigs, als in de oogen van een dood dier, een gemis aan warmte, een blik zonder achtergrond, de blik van verlangen zonder innig heid, van begeerte zonder overgave der ziel, de Narcissusblik van het zelf bespiegelende welbe hagen." Men zou bjjna met Van Lennep zeggen, zaagt gy dat al, dan zaagt gij bl..... veel!" maar de litteratuur die den heer Marholm aanleiding tot deze beschouwingen geeft, schildert juist een drietal typen in dien geest. Hy bespreekt Flirt van Paul Hervieux, L'amour artificiel van Jules Caze en Notre Coeur van Guy de Ma upassant. Derde editie, stond op het titelblad, dat wil zeggen dertigste duizend in veertien dagen. Ik dacht aan al het nieuwe wat dat boek over Notre Coeur bevatte, en aan al het oude dat het in veertien dagen de derde editie heeft bezorgd. Oud en nieuw door elkaar, stoutheid en conventie, dat is het geheim der scherpstziende en fijnste moderne Fransche romanciers, Guy de Maupassant, Paul Bourget, J. K. Huysmans, en daarbij die onbereikhare kunst van vertellen, die eenvoudige correcte helderheid van voordracht, waarin Paul Bourget nog de meester van de drie is". Er is in alle drie die boeken een zonderling zwakke polsslag, een gedempte toon, gebroken kleuren. Men zit daarin, als op een regendag, in een verfijnd gemeubelden, geparlurneerden salon, voor een haard met roodglazen vuurscherm, waarin de vlam speelt en zich vergroot, en zoo wonderlijk sluimerwekkend onwezenlijk werkt. Maar over al dit kunstmatig welbehagen ligt toch de huive ring van den regenachtigen dag daarbuiten, en de ziel heeft het koud en krimpt ineen, en al de gemaakte huiselijke gezelligheid glijdt weg en verder weg, en rondom is koude en leegte .... Want de vrouwen, die in dit tehuis wonen, verwarmen niet en geven niet, zij tergen en eischen in eeuwige onrust, in een eeuwig, onbe vredigd, onbevredigbaar verlangen, in eene uit puttende, kwellende ijdelheid, die de mannen noodig heeft, zooals de spiegels in hare toilet-kamer, om ze rondom zich te plaatsen en zich er van alle kanten, in alle mogelijke houdingen en toestanden in te reflecteeren. Dat is het nieuwe in de drie bosken, dat drie Fransche schrijvers bijna gelijkertijd en met ge lijke zekerheid dit type hebben gezien, gegrepen en vastgehouden, een type dat internationaal is, maar dat, om het in zijne psycbo pbysiologische complicatie te doorgronden, de vrijmoedigheid en vrouwenkennis van een Fransch auteur noodig heeft, en om het te lezen het ruim geweten wat zedelijkheid betreft van een Fransch publiek". Toch zijn. de heldinnen der drie romans geen zondaressen. Het zijn dames die zich niets te verwijten hebben. Haar wandel is onberispelijk, zij vergeten zich niet. Zij houden zich binnen de onschuldige grenzen der coquetterie; zij hebben deze tot eene wetenschap opgevoerd, welke haar bijna onweerstaanbaar maakt; zij zijn intelligente coquettes, scheppende coquettes, welke zich zelt tot ongeëvenaarde kunstwerken maken, maar ook tot kunstwerken, die men alleen op een afstand bewonderen en genieten mag. Hare verfijnde kunst bestaat juist daarin, dat zij aan de kunstwerken die zij zijn, met alle mogelijke middelen een intonsieven schijn van leven, ziel, hartstocht weten te geven en te doen beuouden. Zij, de steeds ledigen, vergenoegen zich niet met het ledige tegenover haar. Zij hebben behoefte aan mannen vol ziel en hart, die haar het genot, hen te zien lijden, kunnen geven. Want zij bevredigen de wenschen niet, die zij met verborgen kunst ge wekt hebben. Zij vergeten zich niet". In het eerste der genoemde boeken, Flirt, van Hervieu, het minst beduidende, is de coquette meer het gewone type van de dame uit de bour geoisie. Zij wil aanbidders hebben, tot eiken prijs (sedert Célimène is dit zulk een heel ongewoon type eigenlijk niet), zij vreest geen middel om de onverschilligen te vangen, geen vernederingen om de weerstrovenden gedwee te maken, geen hoopgeven om de wantrouwenden te lokken; zij laat hen allen branden op hot altaar harer ijdelheid en hun hulde als wierook naar haar godinnenvoorhoofd stijgen. Overigens blijft zij eene eer zame vrouw uit gemakzucht. Haar toilet is de inhoud harer ziel, te lokken en weigeren hare dagelijksche sensatie, die zij niet kan ontberen. L'amour artificiel van Jules Caze is een veel dieper hoek, van veel meer boteekcnis. Jules Caze heeft zich vrijgemaakt van de Fransche conventie, die het hart eerst na het huwelijk spreken doet. Zijne heldin is nog niet getrouwd. Stella is een jong meisje uit de rijke bourgeoisie, verwend, vol gerechtvaardigde pretentie, begaafd, een weinig geëmancipeerd met haar koel hart en koel temperament, die zij voor trots houdt, met haar gevoel van superioriteit tegenover den man, met haar zelfbewuste onbeminnelijkheid, een onFransch type, dat aan den invloed van Ibsen's of Kjelland's onbeminnelijke vrouwen doet donken. Hare geschiedenis is een steeds moor koud en dor worden, een voortdurend verschrompelen en ineenkrimpen der ziel. Zij heeft een heerlijke stem en een groot talent voor voordracht, maar wat zou zij voordragen, zij die niets gevoelt? alle diepten dos levens zijn haar vreemd een jong meisje comme il faut uit de beurs-aristocratie beleeft niets dieps, uit gebrek aan aanleg, uit gebrek aan gelegen heid, uitbelde; zij verveelt zich onuitsprekelijk ,in den kring waartoe zij behoort, en heeft be geerte naar sensaties; hare ochtenden gaan voorbij in beschouwingen voor den spiegel, visites en be zoeken aan modistes, met onaangenaamheden zeg gen tot degenen die haar ontmoeten, en repeteeren van een nieuw zangstuk; maar waarmede moet zij hare avonden omkrijgen? Zij Jokt eindelijk een armen jongen schrijver aan; met de oner varen, onstuimige coquetterie van een jong meisje maakt zij hem beurtelings overdreven avances en stoot hem dan weer als een hond van zich af. De jonge man die haar spel wel doorziet, maar dien hare toiletten, haar koele schoonheid on hare parfums bedwelmen, lijdt voldoende om haar eene verstrooiing te bezorgen." Do oplossing van den toestand moet geforceerd zijn. Stella is ondanks hare overwinningen niet gelukkig. Zij heeft het bewustzijn van hare da den, en neemt telkens het initiatief tegenover den armen Fanti, wien het niet in zijn bescheiden gedachten zou opkomen de dochter van een rijken handelsman te verleiden. Z|jn bescheidenheid ergert Stella; zjj moedigt hem vergeefs aan, en dringt zich eindelijk zonder liefde, zonder teederheid, zonder zelfvergeten, enkel uit nieuwsgierig heid, koel en ruw, zonder poëzie, aan hem op. Zij is daarna niet veranderd ; haar vader failleert, en zonder eenige aandoening trouwt zij een ouden rijken gek, dien zij te voren steeds bespot heeft. Deze studie van een nieuw en zeer modern type is vernuftig, en de lezer kan niet nalaten er de waarheid van te gevoelen; veer dieper en fijner echter is de hoofdfiguur, madame de Burne in de Maupassanl's Notre Coeur. Onder de moderne romandichters is De Maupas sant zeker de meest naturalistische artist. Hij heeft den heidersten meest rechtstreekschen blik op de samenstelling der dingen ; zijne opmerkings gave en zijne artistieke ziel zijn zoo in evenwicht, dat men gevoelt het zuiverste beeld van wat hij ons toont, te aanschouwen te krijgen ; noch opzet telijk moraliseerend, noch sentimenteel, maakt hij de indruk van volkomen gezond van ziel en zin tuigen te zijn. Notre Coeur is een boek vol geest, en Madame de Burne een superieure dame. De raisonneur in het boek, de heer Lamarthe. schildert haar type aldus ?. Neen, dat zijn geen vrouwen; hoe meer men ze kent, te minder geven zij de gewaarwording van die betoovering, die de werkelijke vrouw ons moet geven. Ziet hare toiletten, zij zijn vogels, bloemen, slangen, geen vrouwen. Onder elkaar te wedijveren, elkaar de aanbidders af te winnen, dat is de inhoud van haar leven. Het amuseert haar, de mannen overweldigd, bedwongen, beheerscht te zien door de onoverwinnelijke macht der vrouw. En evenals een verborgen instinct, dat zich ontwikkelt, wordt dat langzamerhand in haar tot een instinct van oorlog en verovering. Zie b v. Madame de Burne. Nu is zij weduwe. Gedurende haar huwelijk met een despotieken botterik, is wellicht het verlangen om repre sailles te nemen, in haar hart ontwaakt, een duister verlangen om de mannen te doen boeten voor hetgeen zij van een hunner heeft moeten lijden, ook eens op hare beurt de sterkere te zijn, den wil te doen buigen, den weerstand te overwinnen, zich te wreken, te doen lijden. Maar vóór en boven alles is zij coquette geboren. Haar hart verlangt niet naar emoties, zooals dat van teedere, gevoelvolle vrouwen. Zij zoekt niet de liefde van een enkelen man, niet het geluk van een hartstocht. Wat zij om zich wil hebben, is de bewondering van allen; wil men haar vriend blijven, dan moet men verliefd op haar zijn. Dit is niet de liefde van vroeger. De liefde en de vrouw waren anders onder de Restauratie, anders onder het Tweede Keizerrijk, thans weder anders. Toen de romantici de vrouw exalteerden en deden droomen, droegen deze vrouwen in het leven over, hetgeen haar hart bij het lezen gevoeld had. Thans maakt men er werk van, allen schijn van roman tisme, van poëzie en bekoring te onderdrukken, het gedicht is droog als het leven ; maar, mijn ?waarde, geen liefde meer in de boeken, dan ook geen liefde in het leven meer!" Ergers anders zegt hij: Zie die Madame de Burne, zoo bekoorlijk, beminnelijk, verstandig en verleidelijk. Het zijn niet haar wenschen, die haar drijven, maar haar zenuwen. Zij denkt, zij voelt niet, maar zij denkt haar gevoelens. Zij is trotsch op haren geest en zij meent niet dat hare intelligentie grenzen hebben kan. Niets interes seert haar, waarbij zij niet zich zelve tot middel punt kan maken. Zij verwacht te veel van de mannen, van hunne waarde, hunne natuur, hun karakter, hunne kieschheid; maar zij zelve heeft nooit iets te geven wat niet voor allen is. Maar hetgeen waarvoor de vrouw ter wereld gekomen is, is de liefde en het kind. Nu, deze soort vrouwen is ongeschikt voor de liefde, en kinderen wil zij niet. Hebben zij kinderen, dan zijn deze voor haar een ongeluk en een last." En nu volgt die karakteristiek van een gansche groep vrouwen, reeds in het begin van dit artikel aangehaald, in alle landen op een zekere hoogte der beschaving in onbezorgdcn toestand levend: die vrouwen, die zich voor alles intercsseeren en warm heeten te maken, verwende wezens met vele behoeften en voorgewonden een voud. De schildering dezer détraquées conternporaines", tot welke Madame de Burne behoort, is Lamarthe in de pen gelegd; de Maupassant noemt ze fin de sicch. De verdienste dezer drie boeken", zegt Marholrn, is de stoutheid, waarmede zij in een nieuw en moeielijk gebied van psychologische studiën door dringen. Zij beschouwen rle vrouw in de intimiteit van hare eigen persoonlijkheid, als iets dat voor zich zelf leeft, afzonderlijk, zijn leven van vele dagen, weken, maanden, jaren, waarin het groeit en zich ontwikkelt, zich vormt en vervormt in de eenzaamheid van zijn bestaan, in zijn innerlijk leven van wenschen, droornen, verwachtingen, ont goochelingen, zonder dat een bepaalde man en een bepaalde gebeurtenis aan den horizont van hare ziel opdoemt. En komt dan eindelijk de bepaalde man en de bepaalde gebeurtenis, of ook iets anders, onvoorziens, dan is zeer dikwijls het gansche stelsel der ziel reeds afgewerkt en voltooid, de stof verhard, het gevoel onvruchtbaar, niets is meer te vormen of te vervormen. Dit verschijnsel in zijn verschil lende nuances heeft de litteratuur nog niet be schouwd. Zij heeft de vrouw meestal eerst begonnen met de liefde; de inhoud der poëzie was de vrouw in hare verhouding tot den man, of hare voorbe reiding tot die verhouding. Dit is een vereenvou diging van het onderwerp, die op de naieviteit van een verouderde levensbeschouwing berust. Maar hot leven is niet zoo eenvoudig, als grovere zintuigen het voor zich uitgelegd hadden. En boven alles, het leven verandert en de menschen veranderen. Wij staan op den drempel eener nieuwere kunst. Hoe zij worden zal, dat komt op de fijnheid, op de volheid van geest en ziel aan der persoonlijk heden die zij ons zal brengen. Zij kon zijn als een machtige vogel, die ver uitvliegt in de don kerste ruimten der toekomst. Maar zij kan ook zijn als een misgeboorte dat langs den grond kruipt. Den vogel met de breede vleugelen hebben wij nog niet te zien gekregen." De heer Marholm gelooft niet, dat de Fransche litteratuur in staat is, dien vogel voort te brengen die de donkere ruimten der toekomst'zal bin nen vliegen. De proeven hier door hem aange haald, getuigen alleen van den fijneu neus van een gevoelig ras;" toch is het karakteristiek dat alleen die proeven en niet de litteratuur van eenig an der volk, hem tot zy'ne toekomstphilosophie ge bracht hebben. EEN REIS DOOR RUSLAND. F. W. WESTEROUEN VAN MEETEBBN, Rossia. Eene winterreis in Rusland. Amsterdam H. Gerlings, 1890. De schrijver van dit werkje heeft verleden win ter een reis naar en in Rusland gemaakt. Een Rus, die gedurende den laatsten herfst in Nederland vertoefde, had hem tot den aankoop van groote bosschen met daaraan verbonden inrichtingen voor houtbewerking willen overhalen. De onderneming was voor een spotprijs te koop, informatiën, bg verschillende autoriteiten in Rusland genomen, bevestigden het zeggen van den overigens ook zeer vertrouwbaar schijnenden Rus. Twee Nederlandsche hout-experts hadden daarenboven een onderzoek in loco ingesteld, dat tot een gunstigen uitkomst had geleid. Toch wenschte de heer Van Meeteren zijn geld en dat van anderen, die hem hun vertrouwen hadden geschonken, niet aan deze onderneming te wagen vóór hij eene zekerheid had, die hij slechts door persoonlijk onderzoek meende te kunnen verkrijgen. De zaak, waar het o > aan kwam, was: te weten of het hout voorhanden, bereikbaar en verscheepbaar was. De heer v. M. is met zijn Rus op reis gegaan, over Berlijn, Königsberg, St. Petersburg, Moskou, en verder enkele kleine Russische landsteden tot aan de soort van kolonie, uit verschillende fa brieken, woonhuizen, hoeven, stallen, loodsen, schuren en vooral bosschen bestaande, die te koop was. Het resultaat van de reis was echter helaas, dat, toen de heer v. M., na gedurende eenige dagen daarop te vergeefs aangedrongen te hebben, eindelijk verkregen had, dat zijn gidsen hem al de bosschen toonden, welke hij uitdrukkelijk ver langde te zien> het hem bleek, dat de zaken on vergelijkelijk veel mooier waren voorgesteld dan hij ze in werkelijkheid vond, dat er niet slechts een massa hout gestolen was, maar dat al de oude en dikke boomen vroeger reeds verwerkt waren door een sedert afgebrandenhoutzaagmolen, waarvan hij echter de overblijfselen nog ontdekte, en dat men over 't algemeen een veel grooter aantal stammen als door elkaar per hectare aan wezig had opgegeven, dan er in werkelijkheid bleken te zijn. De heer v. M. is dus, na zich deze zeer ongure winterreis getroost te hebben, naar zijne uitdruk king van een koude kermis te huis gekomen. Hij heeft echter het fonds zijner ervaring vermeerderd en zijn geheugen met een aantal prettige uitheemsche herinneringen verrijkt. En het is heel aardig van hem, dat hij die in een boekje heeft opgeschreven, om er ons eens van te doen ophooren. De gemakkelijke e;i veelvuldige werkkracht van de drukpers en den boekhandel, de groote tegen woordige uitbreiding van het boeken wezen, nu ke i, dat iedereen, die wat te verteilen heeft en met de pen kan omgaan, op een veel uitgebreider aantal hoorders kan rokeren dan vroeger, toen menschen, die geen schrijver van beroep waren, hun reisindrukken alleen mondeling plachten mee to deelen, gezeten in de huiskamer, in het vriendengezelschap. Er is in die toenadering van allen tot allen door middel van de drukpers iets gezelligs, iets aangenaam?, dat u een oogen blik den indruk geeft, als ware de geheele samen leving n groote vriendenclub. De heer v. M. vertelt van zijn wedervaren zoo gewoon, zoo op recht, zoo eenvoudig, zoo hartelijk, dad hij, in een mondgesprek met zijn besten vrient, waar schijnlijk niet precizer, vollediger en vertrouwe lijker zou hebban kunnen praten. IJij heeft natuurlijk, op vluchtige wijze, van alles gezien en bijgewoond: Petersburg en Moskou mot hun kerken, paleizen, cat -concerts, hotels, groote verkeer- en wandelwegen;' ook hot inwendige van particuliere wonin gen en het familieleven zijn hem niet geheel onbekend gebleven, eene militaire, door den Czar bezochte parade, heeft hij bijgewoond, een godsdienstoefening en een markt. Op zijn lang durige sledevaart door d i binnen landen heeft hij de ontzaglijk breodo Wolgarivier beschouwd, veel bosschen langs de oevers en nogal heuvelachtig land. In vele boerenwoningen is hij geweest, waar de meisjes aan 't spinnewiel zatea en verschei den mannentypen, eenige gebruiken en de vorm van cenig aardewerk veel overeenkomst vertoon den met eene wereld op een geheel andere plek van den aardbol, met Suriname moet men weten. liij woet nu, en wij leercn door hem, dat een sledereis door Rusland's steppen niet tot de meest confortabele uitspanningen behoort, diümen zich al zoo veroorloven kan, w Liit keer op keer is de heer v. M. met zijn koeui.T en medereiziger, met slede en al omgeduikeld in modder en sneeuw, en de logementen in de kleine Russische steden laten wat het eten, de zindelijkheid en hut ge mak 'aingaat, niet weinig te wenschen over. Eenige wenken voor landbouwers, die zich in Rusland zouden willen gaan vestigen, heeft de heer v. M. aan zijn verhaal toegevoegd. Hij noemt de provinciën, die daarvoor gunstig zijn, en ook die, welke men vooral niet voor gunstig moet houden. Hij is bereid belanghebbenden met woord on daad ter zijde te staan, en van meening, dat er niet zonder succes eene emigratie naar Rusland op touw te zetten zou zijn. Met eene bizonderheid aangaande dellollandsche kerk in St. Petersburg eindigt de heer v. M. zijn verhaal. De predikant, die een Nederlander is, preekt namelijk steeds in het Duitsch, hoewei sedert l f) jaren door verschillende in die stad gevestigde Nederlanders pogingen worden aange wend om daarin verandering te brengen. En de heer v. M. hoopt door op dit betreurenswaardige feit de aandacht to vestigen, ook het zijne tot een eindelijk welslagen dier pogingen bij te dragen. De heer v. M. heeft goed opgelet op al wat er om hem heen te zien was en ons daarvan een on derhoudend verslag gegeven. Hij is een prettig prater. 15 Juli '90. A. J.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl