Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 684
GOTTFBIED KELLER.
Ruim een jaar geleden vierde de Duitsche dich
ter, 'Wiens portret wij hier afdrukken, zijn 70sten
geboortedag, en van alle zijden stroomden hem
toen bewijzen van hoogachting en waardeering
toe. De krasse grijsaard heeft echter zijn
eenen-zeventigsten verjaardag niet mogen heieven,
eu is op 15 Juli zachtkens heengegaan uit den
kring zijner vrienden, onder welken de beroemde
schilder Arnold Böcklin een eerste plaats innam.
Gottfried Keiler werd op 19 Juli 1819 te
Glattfelder b\j Zürich geboren. Hij legde zich eerst toe
op de schilderkunst, maar bemerkte spoedig, dat
zjjn scheppend talent andere wegen moest zoeken.
De goede ontvangst, die zijn in 1846 verschenen.
eersten bundel gedichten te beurt viel, besliste
over zjjn beroepskeuze. Uit die gedichten sprak
reeds eene groote mate van innigheid en van
oorspronkelijkheid. In 1851 verscheen wederom
een bundel gedichten van zijne hand, en in 1854
zijn groote roman Der grüne Heinrich", die ten
deele als eene autobiographie kon worden be
schouwd. Een meesterstuk van ernst en humor is
de verzameling verhalen, door hem in 1856 in het
licht gegeven onder den titel Die Lente von
Seldwyla", In 1861 verkreeg Keiler, die onbemid
deld was, de betrekking van eersten secretaris van
het kanton Zürich. Vijftien jaren lang nam hij die
betrekking waar, om zich daarna geheel aan de
letterkunde te wijden. Van zijne latere werken
verdienen vooral nog de Sieben Legenden" (1873)
en de Züricher Novellen'' (1878) genoemd te
worden. Het laatste grootere werk van zijne hand
was de in 1886 verschenen Martin Salander".
Gottfried Keiler schilderde bij voorkeur het
volksleven, het leven der eenvoudige, oprechte en
daarbij toch zelfbewuste Zwitsersche burgers. Wat
zyn volk slechts vaag en onduidelyk gevoelde,
wist hy onder vormen. en woorden te brengen.
Hij heeft met het volk geleefd en met het volk
lief en leed gedeeld; in de salons der groote
?wereldsteden zou hij niet op zijn plaats zijn ge
weest. Op staatkundig gebied behoorde hij tot de
oude acht-en-veertigers" en van hem kan men
getuigen, wat hij zelf van Wilhelm Baumgartner
aong:
Mit dern Vaterland und allen Freien
Ging er stets dem goldnen Licht entgegen;
Freiheit, Licht und Wohlklang, diesen Dreien
Galt der Takt von seines Herzens Schlagen,
Was er that. das that er recht mit Flciss,
Und beim Schmieden ward sein Eisen heiss,"
Wil men de som opmaken van Gottfried Keilers
scheppen en werken" zegt Theodor Wolff in
het Berliner Tagelilatt dan zal men wellicht
vinden, dat hem n ding ontbroken heeft, en
wel alty'd: de fantasie.. . Zijne kunst was eene
welgedane, prachtige Fabulirkunst, een innig eu
beminnelijk wedergeven van de gedachten en de
gewaarwordingen des volks. Maar de groote,
goddelijke dichter-fantasie, die op vleugelen, gloei
end van kleur, den poëet verre heendraagt naar
aonnige, van bloemen fonkelende, met geur en
doortrokken landen, bezat hij niet".
Dat is waar ; maar wij achten er de werken
van den Zwitserschen dichter niet minder om.
De fantasie, waarvan Wolff hier spreekt, is slechts
zelden vereenigbaar, althans zelden vereenigd met
dat trouwe en volhardende waarnemen, dat zich
geduldig en liefdevol verdiepen in den geest en
de gewoonten des volks. Wij hebben Keiler het
liefst zooals hij was, eenvoudig en scherpzinnig,
rustig en warm, en wij gelooven, dat de regen
bogen en de fata morgana der fantasie zijn wer
ken slechts zouden hebben ontsierd.
Na den dood van den meester zal menigeen
zijne geschriften wederom ter hand nemen. En
wie dan in de Leute van Seldwi/la", zijn Romeo
wnd Julia auf dein Dorfe" doorleest, zal spoedig
Itemerken, dat deze rustige verhaler ook de sna
ren van den hartstocht weet te doen trillen en,
waar het noodig was, het grauw der teekening
door levendige kleuren wist af te wisselen.
V A U I A.
PLASTISCHE KUNST.
Door de welwillendheid van den heer Maciet
is het Louvre in het bezit gekomen van een schil
derij van Pieter Codde, een oude Hollandsche
meester die in het Fransche rijksmuseum nog
niet vertegenwoordigd was. Het stuk stelt voor
eene Dame aan haar toilet. Een weinig links
zit een dikke aanzienlijke vrouw, eene kamenier
maakt haar zwarte loshangende haren op. Rechts
een tafel met tafelkleed, waarop een kleine spie
gel, tegen een juweelkistje leunend, staat. Op den
achtergrond zit met den rug naar de toeschou
wers, bjj de tafel, een jonge vrouw guitaar te spelen.
Het Louvre heeft ook een legaat van Philippe
Burty, een album met schetsen van Carpeaux en
Soumy, in ontvangst genomen.
Onze stad is weer een fraai perceel ryker ge
worden, dank zy den ondernemings-geest der
Assurantie-Maatschappij tegen brandscliade de
Nederlanden" van 1S45.
Door deze maatschappy, werden in den loop
van het vorige jaar aangekocht twee onoogelijke
perceelen, hoek Sopbiaplein en Kalverstraat, met
het doel daar een harer bijkantoren te vestigen.
Daar dit terrein hoewel gunstig gelegen, slechts
een geringe oppervlakte besloeg en het dus een
zeer moeilijk vraagstuk was, daarvoor een goede
productieve indeeling te vinden, werden eenige
architecten door haar uitgenoodigd, hiervoor plan
oplossingen in te leveren.
Het resultaat van deze prijsvraag was, dat de
architect Evert Breman, mede bouwmeester van
het elegante sigarenwinkeltje aan de overzijde,
de uitvoering van zijne plannen, werd opgedragen.
Naar het ons voorkomt, is hij daarin zeer gun
stig geslaagd en vormt dit perceel een waardige
entree voor de Kalverstraat. Het gebouw draagt
het karakter der Duitsche renaissance en maakt
raet zijn uitspringende erker en topgevel-bekro
ningen benevens goed gedétailleerde onderdeelen een
deftig monumentalen indruk. Tot aan de eerste
tage uitgevoerd in hardsteen, is het verder boven
de cordonband geheel opgetrokken in rooden
verblendsteen met ruime toepassing voor de
raamomlijstingen enz. van Udeltanger zandsteen.
De zeer ruime en goed verdeelde winkel met
annex magazijn, is naar wij vernemen verhuurd
aan eene zaak in Amerikaansche artikelen, ter
wijl de overige verdiepingen, deels betrokken door
de Assurantie-Maatschij., deels als kantoorlokalen
verhuurd zijn.
ledere tage is productief gemaakt, de zolder
verdieping als photografiesche werkplaats ingedeeld,
wordt weldra door een bekend Amsterdamsch
ph itograaf betrokken, zoodat naar onze meening
met zeer veel overleg van de beperkte bouw
ruimte partij is getrokken.
Heeft de architect Breman opnieuw een goed
bouwwerk geleverd, de aannemer J. N. Hendrix,
die eerst half October van het vorige jaar met
den bouw begon, heeft weder getoond voor zijn
taak berekend te zijn.
Voor den grooten beeldhouwer Barye zal een
monument worden opgericht. Als eerste bijdrage
tot het fonds dient een som van 50,000 francs,
de opbrengst van eene tentoonstelling van Barye's
werken, te Genève gehouden.
De Fransche criticus Paul Mantz schrijft in Le
Temps als volgt over mej. Thérèse Schwartze:
Wij hebben meer dan eens over mej. Th.
Schwartze gesproken, die in een land woont, dat
ons lief is: want als men aan Amsterdam denkt
is het alsof Amsterdam in de geschiedenis der
kunst een even groote plaats inneemt als Florence.
Mej. Schwartze behandelt alleen Hollandsche
onderwerpen en zij heeft gelijk, want men kent
het best wat men dagelijks ziet.
Haar nieuw schilderij stelt drie meisjes voor
in rouwgewaad. Maar ofschoon de catalogus spreekt
van een vader die visscher was op het eiland
Marken en die in de golven is omgekomen, spreekt
de compositie volstrekt niet tot het gevoel: er is
in dat doek niets dan de locale kleur van een vreemd
costuum.
Dit werk staat veel lager dan de
Amsterdamsche Weezen, die verleden jaar de schilderes eene
belooning verschaften. Daarenboven ziet men er op
onrustbarende wijze zich eene fout in ontwikkelen,
waarvan we vroeger reeds de voorteekenen hebben
bespeurd. De kwaal wordt erger.
Zou mej. Schwartze tot de school bchooren
van de artisten die nooit naar den Louvre gaan?
In de stad harer inwoning vindt zij een rijk
en prachtig museum, waar Rembrandt haar leert
wat solide schilderen heet: zij luistert niet naar
hem, maar verliest zich meer en meer ineen SMEL
TENDE WEEKHEID. Een ernstige zaak, die wel over
weging verdient! Vele dames hebben in den be
ginne talent, maar verliezen het later."
TOONEEL EN MUZIEK.
Het hoofdbestuur van het Nederland sch
Tooneelverbond", daartoe gemachtigd door de
algemeene vergadering op 9 Mei 11. alhier gehouden,
heeft ter bevordering der nationale
tooneelletterkunde twee prijsvragen uitgeschreven, als : lo. een
oorspronkelijk tooneel- of blijspel (geen klucht),
behandelende hebcndaagschc Nederlandsche toe
standen uit den beschaafden stand (proza of poëzie).
Het stuk moet meer dan twee bedrijven tellen en
zal worden getoetst aan de volgende eischen:
zuivere karakterteekening, onderhoudende intrige,
vloeiende, voor het tooneel geschikte dialoog en
opvoerbaarheid. Uitgeloofd worden: een eerste
prijs van f 200 en een tweede prijs van /' 150,
welke echter niet behoeven toegekend te worden;
2o. een oorspronkelijk blijspel in n bedrijf, dat
als lever de rideau kan dienen (proza of poëzie)
voor 2, 3 of 4 personen en dat bij opvoering niet
langer dan een half uur mag duren. Het mag
geen klucht zijn en er mogen evenmin charges
als caricaturen in voorkomen, terwijl bij do beoor
deeling meer op den dialoog dan op karakter
teekening of intrige zal gelet worden. Daarvoor
wordt uitgeloofd een prijs van ? 100, welke echter
niet behoeft toegekend te worden. De bcoordceling
wordt opgedragen aan eene jury van zeven personen,
nml. de hoeren: prof. A. G. van Hamel, M. Emants,
dr. G. Kalff, F. van der Gocs, II. L. Borckenhoff,
C. Ph. J. Clous en Jan C. de Vos. Inlevering
vrachtvrij vóór of op 31 Dec. a. s. bij den secre
taris van het Nederlandsch Tooneelverbond", den
heer D. H. Joosten, Marnixstraat 150. De uitslag
zal worden bekend gemaakt op de aanstaande
algemeene vergadering van het Nederlandsch
Tooneelverbond."
De Naamlooze Vennootschap Vereenigde
Rotterdamsche Tooneelisten," Directie: Le Gras en
Haspels te Rotterdam, looft een prijs van Duizend
Gulden uit voor een Tooneel of Blijspel.
Om in aanmerking te kunnen komen voor den
prijs, die op advies van eene Jury zal toegekend
worden, moet het stuk, behalve aan de algemeene
eischen van artistieke waarde en geschiktheid ter
opvoering, voldoen aan de volgende voorwaarden:
het moet Nederlandsche toestanden behandelen,
voldoende zy'n om een speelavond te vullen, ter
wijl de bezetting der rollen moet vallen binnen
de krachten van het personeel der Vennootschap.
De mededingende stukken moeten geschreven
zijn met eene duidelijke, gemakkelijk leesbare
hand, niet die van den auteur. Bovendien moet
elk stuk geteekend zijn met eene kenspreuk.
Deze kenspreuk moet ook voorkomen op de be
hoorlijk verzegelde enveloppe, die bij het hand
schrift moet gevoegd worden en waarin de auteur
zijn naam en woonplaats mededeelt.
De Jury bestaat uit drie leden> wier namen
later zullen worden bekend gemaakt.
De stukken moeten vóór den Isten December
1890 ingezonden worden aan het adres van Le
Gras en Haspels, Schouwburg Aert-van-Nesstraat,
Rotterdam.
Het te bekronen stuk wordt het eigendom der
Vennootschap voornoemd of hare rechtverkrij
genden.
De negende aflevering van het Maandblad voor
Muziek bevat eene belangrijke studie van den
redacteur Mr. H. Viotta over Eobert Frans en
het Duitsche lied, een opstel over de ontwikkeling
der moderne muziek en een nieuw artikel van
den heer J. Santen Kolff over Bayreuth.
Voor het wintersaizoen belouft de Com
dicFrancjaise een groot drama van Sardou,
Tliermidor; een drama van Rïchepin, Par leglaive; een
stuk vaji Coppée, Pour la Couronne en een stuk
van Alexander Dumas, La Route de Thèbes.
De heer Ykema, te 's Hage, heeft tegen
Prinsesjesdag een blad muziek doen uitkomen, bevat
tend Volksbede, van P. Louwerse, muziek van
J. Worp, en Prinsesjesdag van P. Louwerse, op
de melodie van het Oostenrijksch volkslied gear
rangeerd. Dit gaat in G-dur wel wat hoog voor
de volksstem. maar beide liedjes zijn eenvoudig
en hartelijk en in de verlangde stemming.
LETTEREN EN WETENSCHAP.
Gustav Pfizer, de laatste dichter uit den tijd
van Uhland, is j.l. Zaterdag, na een kortstondige
ziekte, te Stuttgart overleden. Als dichter en
criticus had hij in de jaren 1830?40 zijn toppunt
bereikt. Toen schreef hij zijn Gedichte, zijn
Dichtungen epischer und episch-lyrischer Gattung,
toen gaf' hij zijn geschrift Uhland und Rückert
in het licht en zijn critische opstellen over of
beter gezegd tegen Heine, waarvan de uit een
litterair-historisch oogpunt niet onbelangwekkende
strijd met den grooteren dichter het gevolg was.
In den Sehwabenspicgel heeft Heine zich gewro
ken. Pfizer, die te Tübingen gestudeerd bad en
in 1846 professor aan het Ober-Gymnasium" te
Stuttgart werd, nam een levendig aandeel in den
strijd van het Duitsche volk om de vrijheid en
maakte, evenals zijn broeder, de publicist Paul
Achatius Pfizer, deel uit van de oppositie.
Te Ferney, bij Genève, werd deze week een
standbeeld van Voltaire onthuld, door den heer
Le Royer, president van den Franschen Senaat.
Van de stad Genève was eene deputatie gekomen,
onder leiding van den staatsraad Richard, en den
heer Didier, vice-president van het uitvoerend be
wind. Men toonde hun Voltaire's graf en do kapel
die hij aan God wijdde. De heer Le Royer be
zocht met een gezelschap senatoren en afgevaar
digden, het huis van Voltaire, en twee Elzasser
meisjes boden hem een bouquet aan, met krip
omiloersd. De heer Le Royer kuste de meisjes
en verzekerde baar, dat hij hare vaderlandslie
vende gevoelens deelde, en haar vereering voor
Voltaire, aan wien Frankrijk de Republiek ver
schuldigd was.
Voor het raadhuis, op het marktplein, werd
eene rede gehouden, waarin Voltaire geroemd
werd als de grootste meester der Fransche taal
en de schitterendste en scherpzinnigste geest der
achttiende eeuw. Eene compositie van Rousseau werd
gespeeld, de Marseillaise gezongen, en de sluier
viel. Do h?er Le Royer deld, nadat de beeld
houwer Lembert gedecoreerd was, eene rede,
waarin hij zeide dat Voltaire naar Ferney kwam
om dicht bij het vrije Zwitserland te zijn. Hij was
daar altoos in de gelegenheid orn de grens over
te stappen en de lettres de c/tcltet te ontgaan,
waar hot feit dat hij in Frankrijk bleet, ofschoon
hij er elk oogenblik gearresteerd kon worden, be
wees zijn vurige vaderlandsliefde.
In het najaar zal een nieuw werk van Jan
Holland verschijnen, getiteld : Het Smeult Moe
ten wij wachten, totdat do vlam uitslaat V"
Zooals uit den titel valt op te maken, handelt
dit boek over de sociale riuaestie.
Des schrijvers doel is: een populaire uiteenzet
ting van de brandende quaestie" onzer dagen;
een zoo onpartijdig mogelijk onderzoek in te stel
len over het standpunt, waarop de twee partijen
(werkgevers en werklieden) zich plaatsen; einde
lijk, wenken te geven ter voorkoming van een
dreigend maatschappelijk onheil.
Eenige titels van hoofdstukken zijn: Talloos
als het zand.. . ..; Een ruwe klomp van
ongelouterde waarheid ; Waar moderne armoe de oor
zaak van do kwaal zoekt; Wij zoeken naar oor
zaken, die best in onze kraam passen; De ver
slindende Moloch; Wie zal hervormen V ; Eigen
hulp; Aaneensluiting; Waartoe dringt het eigen
belang '? Is het mogelijk gomeene zaak te maken ?
Wenken on wenschen.
Militaire Zaken.
DE STAND VAN HET GEWEERVRAAG
STUK IN NEDERLAND IN 1890.
II.
Bij de discussie in de tweede Kamer op 4 Juli
jl. omtrent bovengenoemd wetsontwerp komt de
afgevaardigde Rooseboom met de even onjuiste
als van weinig zaakkennis getuigende treurrede
voor den dag, dat het hem leed doet, »dat weder
uit den boezem der Kamer de aandrang moet
komen om den minister te bewegen een voorstel
te doen tot definitieve invoering van het geweer
klein kaliber, met rookvrij bnskruit." Verder
dringt hij aan op een spoedig voorstel van den
minister om in het bezit van een beter geweer
te geraken. Alsof zulks vooral in dergelijke
zaken altijd mogelijk en nuttig is! De afge
vaardigde Viruly Verbrugge heeft voornamelijk
bezwaar tegen verhooging der oorlogs-uitgaven,
nu weer voor nieuwe geweren, een bezwaar, dat
wij om de reden zelve niet kunnen deelen. Ver
der maakt deze spreker enkele doelmatige op
merkingen omtrent het weinige dat men van het
nieuwe buskruit weet.
De Minister van Oorlog bestrijdt de beschul
diging van den heer Rooseboom en zegt, dat de
proeveu met nieuwe geweren enz. reeds zoover
gevorderd zijn dat hij spoedig een voorstel hoopt
te kunnen doen voor eene proef op groote schaal.
Het besproken wetsontwerp werd daarna door
de Tweede Kamer en den loden Juli door de
Eerste Kamer der Staten Generaal aangenomen.
Voor zoover wij over de zaak kunnen
oordeelen, bad men onze geweren klein kaliber maar
onveranderd moeten laten, zooals het ministerie
van Marine en dat van Koloniën deden ; doch nu
de in 1887 met overhaasting bevolen transformatie
op dit oogenblik zoover is gevorderd als uit de
hierboven gestelde opgaven blijkt, komt het ons
natuurlijk en ook rationeel voor, dat men het
aantal gewijzigde geweren, benoodigd voor de
infanterie van het leger, maar tot het bepaalde
getal van 50,000 opvoert en dan eerst de trans
formatie afbreekt. Wij zeggen afbreekt, want
als men slechts een derde van het aantal be
staande geweren verandert, is dit niet meer dan
eene gedeeltelijke transformatie, en tot nu toe
werd dan ook elke transformatie zoowel die van
gladde in getrokken geweren als van de getrok
ken voorlaadgeweren tot achterladers enz. op den
gelieelcn voorraad wapenen toegepast. Men kan
dus niet anders zeggen, dan dat ditmaal de
wijziging wordt afgebroken; doch wij achten dit
onder de gegeven omstandigheden zeer doelmatig.
Bovendien is bet de vraag, of de getransformeerde
geweren algemeen wel zóó zullen voldoen als
men dit verwacht of hoopt. De wijziging zelve
is zeer duur en wij schatten de totale kosten
daarvan op ongeveer de helft der waarde van
een nieuw wapen, en minstens op omstreeks 15
gulden per geweer, dus niet op omstreeks O
gulden, zooals op blz. 35 derde alinea v. o. der
memorie van beantwoording, d.d. 18 Nov. 1887,
door des ministers voorganger werd opgegeven.
Door de transformatie is de lade ter hoogte
van het staartstuk vei zwakt, zoodat sommige
laden en door verscbil in afmetingen enz.
ook onderscheidene staartstukkeu moeten ver
nieuwd worden, waardoor de kosten per wapen
natuurlijk stijgen.
Algemeen kan men aannemen, dat met bet
gewijzigde geweer per minuut drie schoten meer
kunnen gedaan worden dan met het gewone
geweer kl. kal. (bijv. 14 tegen 11), doch dat de
enkel lading niet zoo vlug gaat als bij het on
gewijzigde geweer, dewijl bij het repeteergeweer
de patroon uit den bak niet altijd vlot in de
kamer kan geschoven worden, daar de kogel
wel eens tegen den raud der kamer stuit.
Het groote voordeel van het gewijzigde wapen
is, dat de soldaat, bij voldoende vuurdi-cipline,
altijd 4 patronen in bet magazijn kan hebben,
die als het coodig is eu er ontstaat geen
storing met eene snelheid minstens dubbel
zoo groot als die bij den eukellader kunnen ver
schoten worden. Hierbij moet de soldaat even
wel altijd tellen, want als hij niet juist weet
wanneer zijn magazijn ledig is, doet bij eene
nuttelooze beweging van laden en ontstaat er
oponthoud, hetwelk des te meer invloed op de
snelheid van het vuur heeft, naar gelang het
magazijn minder patronen bij ons reeds
het minimum van slechts 4 bevat. Wij dwe
pen dan ook met met het gewijzigde geweer, en
het komt ons nog altijd twijfelachtig voor of
bovengenoemd voordeel in den we.rkelijken oor
log en op den duur zal opwegen tegen de som
der nadeelen of' minder goede eigenschappen
als miuder eenvoudige samenstelling en ver
zwakking van lade en staartstuk welke ons
gew. kl. kal. door de transformatie tot een
repeteergeweer stelsel Vitali verkregen heeft. Nu
bet eenmaal zoover is, hopen wij er evenwel het
beste van, en ook, dat als zich bezwaren voor
doen, deze nog kunnen worden opgeheven.
Eene andere vraag, op dit oogenblik van groot
belang, is deze: Is het doelmatig, dat er in Ne
derland spoed gemaakt wordt met de invoering
van een nieuw geweer met verkleind kaliber en
daarvoor ge-elukt nieuw ('.oogeuaamd rookvrij)
buskruit ? Als men hier door spoed verstaat, dat
dit onderwerp gestadig, voortdurend (zor.der op
houden), nauwgezet, zorgvuldig eu grondig wordt
onderzocht, eu bij een niet twijfelachtig maar
xeker gunstig resultaat een zoodanig nieuw geweer
enz. wordt ingevoerd, dan moet de gedare vrang
volmondig niet ja beantwoord worden. Val men
het woord spoed evenwel op in de alledaflgsche
beteekenis van het woord, wordt er eigenlijk
l< aas l gemaakt, en moet al'es snel gebeuren, ook
omdat andere kleine landen [reeds een bepaald
model van geweer niet verkleind kaliber hebben
aangenomen, dan moet dit in deze zaak zeer
worden afgekeurd, want zulk eene handelwijze
kan slechts nadeelige gevolgen hebben.
Gelukkig mogen we uit hetgeen door den mi
nister van oorlog omtrent deze zoo gewichtige aan
gelegenheid gezegd is, afleiden dat nu althans niet
met schadelijke overhaasting (zooals in 1887) zal
gehandeld worden ; want ZExc. stelt hoogstens het
voorstel tot eene proef met 200 geweren in het
vooruitzicht. En hoewel dit aantal Ie klein moet
geacht worden om eene proef op groote schaal
te heeten, zoo kan het beginsel van dezen maat
regel riet anders dan zeer geroemd worden.
Vooral is belangrijk wat de minister den 4den
Juli jl. in de Tweede Kamer omtrent deze zaak
mededeelt, waar bij. hier kortelij k weergegeven,
zegt: Ik geef gaarne toe, dat sommige mogend
heden zoo" niet voor de gebeele infanterie, dan
toch voor een groot deel er van, reeds klein ka
liber geweren bezitten, en dat zij zich zeer groote
onkosten getroosten om daarvoor roekeloos bus
kruit te doen aanmaken. Intusschen stelle men
zich de zaak niet te gunstig voor, want sommige
der groote mogendheden, zooals o. a. Oostenrijk
en Italiëzijn nog niet in het bezit van dat
(nieuwe) buskruit op dien voet als door velen