De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1890 3 augustus pagina 4

3 augustus 1890 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 684 GOTTFBIED KELLER. Ruim een jaar geleden vierde de Duitsche dich ter, 'Wiens portret wij hier afdrukken, zijn 70sten geboortedag, en van alle zijden stroomden hem toen bewijzen van hoogachting en waardeering toe. De krasse grijsaard heeft echter zijn eenen-zeventigsten verjaardag niet mogen heieven, eu is op 15 Juli zachtkens heengegaan uit den kring zijner vrienden, onder welken de beroemde schilder Arnold Böcklin een eerste plaats innam. Gottfried Keiler werd op 19 Juli 1819 te Glattfelder b\j Zürich geboren. Hij legde zich eerst toe op de schilderkunst, maar bemerkte spoedig, dat zjjn scheppend talent andere wegen moest zoeken. De goede ontvangst, die zijn in 1846 verschenen. eersten bundel gedichten te beurt viel, besliste over zjjn beroepskeuze. Uit die gedichten sprak reeds eene groote mate van innigheid en van oorspronkelijkheid. In 1851 verscheen wederom een bundel gedichten van zijne hand, en in 1854 zijn groote roman Der grüne Heinrich", die ten deele als eene autobiographie kon worden be schouwd. Een meesterstuk van ernst en humor is de verzameling verhalen, door hem in 1856 in het licht gegeven onder den titel Die Lente von Seldwyla", In 1861 verkreeg Keiler, die onbemid deld was, de betrekking van eersten secretaris van het kanton Zürich. Vijftien jaren lang nam hij die betrekking waar, om zich daarna geheel aan de letterkunde te wijden. Van zijne latere werken verdienen vooral nog de Sieben Legenden" (1873) en de Züricher Novellen'' (1878) genoemd te worden. Het laatste grootere werk van zijne hand was de in 1886 verschenen Martin Salander". Gottfried Keiler schilderde bij voorkeur het volksleven, het leven der eenvoudige, oprechte en daarbij toch zelfbewuste Zwitsersche burgers. Wat zyn volk slechts vaag en onduidelyk gevoelde, wist hy onder vormen. en woorden te brengen. Hij heeft met het volk geleefd en met het volk lief en leed gedeeld; in de salons der groote ?wereldsteden zou hij niet op zijn plaats zijn ge weest. Op staatkundig gebied behoorde hij tot de oude acht-en-veertigers" en van hem kan men getuigen, wat hij zelf van Wilhelm Baumgartner aong: Mit dern Vaterland und allen Freien Ging er stets dem goldnen Licht entgegen; Freiheit, Licht und Wohlklang, diesen Dreien Galt der Takt von seines Herzens Schlagen, Was er that. das that er recht mit Flciss, Und beim Schmieden ward sein Eisen heiss," Wil men de som opmaken van Gottfried Keilers scheppen en werken" zegt Theodor Wolff in het Berliner Tagelilatt dan zal men wellicht vinden, dat hem n ding ontbroken heeft, en wel alty'd: de fantasie.. . Zijne kunst was eene welgedane, prachtige Fabulirkunst, een innig eu beminnelijk wedergeven van de gedachten en de gewaarwordingen des volks. Maar de groote, goddelijke dichter-fantasie, die op vleugelen, gloei end van kleur, den poëet verre heendraagt naar aonnige, van bloemen fonkelende, met geur en doortrokken landen, bezat hij niet". Dat is waar ; maar wij achten er de werken van den Zwitserschen dichter niet minder om. De fantasie, waarvan Wolff hier spreekt, is slechts zelden vereenigbaar, althans zelden vereenigd met dat trouwe en volhardende waarnemen, dat zich geduldig en liefdevol verdiepen in den geest en de gewoonten des volks. Wij hebben Keiler het liefst zooals hij was, eenvoudig en scherpzinnig, rustig en warm, en wij gelooven, dat de regen bogen en de fata morgana der fantasie zijn wer ken slechts zouden hebben ontsierd. Na den dood van den meester zal menigeen zijne geschriften wederom ter hand nemen. En wie dan in de Leute van Seldwi/la", zijn Romeo wnd Julia auf dein Dorfe" doorleest, zal spoedig Itemerken, dat deze rustige verhaler ook de sna ren van den hartstocht weet te doen trillen en, waar het noodig was, het grauw der teekening door levendige kleuren wist af te wisselen. V A U I A. PLASTISCHE KUNST. Door de welwillendheid van den heer Maciet is het Louvre in het bezit gekomen van een schil derij van Pieter Codde, een oude Hollandsche meester die in het Fransche rijksmuseum nog niet vertegenwoordigd was. Het stuk stelt voor eene Dame aan haar toilet. Een weinig links zit een dikke aanzienlijke vrouw, eene kamenier maakt haar zwarte loshangende haren op. Rechts een tafel met tafelkleed, waarop een kleine spie gel, tegen een juweelkistje leunend, staat. Op den achtergrond zit met den rug naar de toeschou wers, bjj de tafel, een jonge vrouw guitaar te spelen. Het Louvre heeft ook een legaat van Philippe Burty, een album met schetsen van Carpeaux en Soumy, in ontvangst genomen. Onze stad is weer een fraai perceel ryker ge worden, dank zy den ondernemings-geest der Assurantie-Maatschappij tegen brandscliade de Nederlanden" van 1S45. Door deze maatschappy, werden in den loop van het vorige jaar aangekocht twee onoogelijke perceelen, hoek Sopbiaplein en Kalverstraat, met het doel daar een harer bijkantoren te vestigen. Daar dit terrein hoewel gunstig gelegen, slechts een geringe oppervlakte besloeg en het dus een zeer moeilijk vraagstuk was, daarvoor een goede productieve indeeling te vinden, werden eenige architecten door haar uitgenoodigd, hiervoor plan oplossingen in te leveren. Het resultaat van deze prijsvraag was, dat de architect Evert Breman, mede bouwmeester van het elegante sigarenwinkeltje aan de overzijde, de uitvoering van zijne plannen, werd opgedragen. Naar het ons voorkomt, is hij daarin zeer gun stig geslaagd en vormt dit perceel een waardige entree voor de Kalverstraat. Het gebouw draagt het karakter der Duitsche renaissance en maakt raet zijn uitspringende erker en topgevel-bekro ningen benevens goed gedétailleerde onderdeelen een deftig monumentalen indruk. Tot aan de eerste tage uitgevoerd in hardsteen, is het verder boven de cordonband geheel opgetrokken in rooden verblendsteen met ruime toepassing voor de raamomlijstingen enz. van Udeltanger zandsteen. De zeer ruime en goed verdeelde winkel met annex magazijn, is naar wij vernemen verhuurd aan eene zaak in Amerikaansche artikelen, ter wijl de overige verdiepingen, deels betrokken door de Assurantie-Maatschij., deels als kantoorlokalen verhuurd zijn. ledere tage is productief gemaakt, de zolder verdieping als photografiesche werkplaats ingedeeld, wordt weldra door een bekend Amsterdamsch ph itograaf betrokken, zoodat naar onze meening met zeer veel overleg van de beperkte bouw ruimte partij is getrokken. Heeft de architect Breman opnieuw een goed bouwwerk geleverd, de aannemer J. N. Hendrix, die eerst half October van het vorige jaar met den bouw begon, heeft weder getoond voor zijn taak berekend te zijn. Voor den grooten beeldhouwer Barye zal een monument worden opgericht. Als eerste bijdrage tot het fonds dient een som van 50,000 francs, de opbrengst van eene tentoonstelling van Barye's werken, te Genève gehouden. De Fransche criticus Paul Mantz schrijft in Le Temps als volgt over mej. Thérèse Schwartze: Wij hebben meer dan eens over mej. Th. Schwartze gesproken, die in een land woont, dat ons lief is: want als men aan Amsterdam denkt is het alsof Amsterdam in de geschiedenis der kunst een even groote plaats inneemt als Florence. Mej. Schwartze behandelt alleen Hollandsche onderwerpen en zij heeft gelijk, want men kent het best wat men dagelijks ziet. Haar nieuw schilderij stelt drie meisjes voor in rouwgewaad. Maar ofschoon de catalogus spreekt van een vader die visscher was op het eiland Marken en die in de golven is omgekomen, spreekt de compositie volstrekt niet tot het gevoel: er is in dat doek niets dan de locale kleur van een vreemd costuum. Dit werk staat veel lager dan de Amsterdamsche Weezen, die verleden jaar de schilderes eene belooning verschaften. Daarenboven ziet men er op onrustbarende wijze zich eene fout in ontwikkelen, waarvan we vroeger reeds de voorteekenen hebben bespeurd. De kwaal wordt erger. Zou mej. Schwartze tot de school bchooren van de artisten die nooit naar den Louvre gaan? In de stad harer inwoning vindt zij een rijk en prachtig museum, waar Rembrandt haar leert wat solide schilderen heet: zij luistert niet naar hem, maar verliest zich meer en meer ineen SMEL TENDE WEEKHEID. Een ernstige zaak, die wel over weging verdient! Vele dames hebben in den be ginne talent, maar verliezen het later." TOONEEL EN MUZIEK. Het hoofdbestuur van het Nederland sch Tooneelverbond", daartoe gemachtigd door de algemeene vergadering op 9 Mei 11. alhier gehouden, heeft ter bevordering der nationale tooneelletterkunde twee prijsvragen uitgeschreven, als : lo. een oorspronkelijk tooneel- of blijspel (geen klucht), behandelende hebcndaagschc Nederlandsche toe standen uit den beschaafden stand (proza of poëzie). Het stuk moet meer dan twee bedrijven tellen en zal worden getoetst aan de volgende eischen: zuivere karakterteekening, onderhoudende intrige, vloeiende, voor het tooneel geschikte dialoog en opvoerbaarheid. Uitgeloofd worden: een eerste prijs van f 200 en een tweede prijs van /' 150, welke echter niet behoeven toegekend te worden; 2o. een oorspronkelijk blijspel in n bedrijf, dat als lever de rideau kan dienen (proza of poëzie) voor 2, 3 of 4 personen en dat bij opvoering niet langer dan een half uur mag duren. Het mag geen klucht zijn en er mogen evenmin charges als caricaturen in voorkomen, terwijl bij do beoor deeling meer op den dialoog dan op karakter teekening of intrige zal gelet worden. Daarvoor wordt uitgeloofd een prijs van ? 100, welke echter niet behoeft toegekend te worden. De bcoordceling wordt opgedragen aan eene jury van zeven personen, nml. de hoeren: prof. A. G. van Hamel, M. Emants, dr. G. Kalff, F. van der Gocs, II. L. Borckenhoff, C. Ph. J. Clous en Jan C. de Vos. Inlevering vrachtvrij vóór of op 31 Dec. a. s. bij den secre taris van het Nederlandsch Tooneelverbond", den heer D. H. Joosten, Marnixstraat 150. De uitslag zal worden bekend gemaakt op de aanstaande algemeene vergadering van het Nederlandsch Tooneelverbond." De Naamlooze Vennootschap Vereenigde Rotterdamsche Tooneelisten," Directie: Le Gras en Haspels te Rotterdam, looft een prijs van Duizend Gulden uit voor een Tooneel of Blijspel. Om in aanmerking te kunnen komen voor den prijs, die op advies van eene Jury zal toegekend worden, moet het stuk, behalve aan de algemeene eischen van artistieke waarde en geschiktheid ter opvoering, voldoen aan de volgende voorwaarden: het moet Nederlandsche toestanden behandelen, voldoende zy'n om een speelavond te vullen, ter wijl de bezetting der rollen moet vallen binnen de krachten van het personeel der Vennootschap. De mededingende stukken moeten geschreven zijn met eene duidelijke, gemakkelijk leesbare hand, niet die van den auteur. Bovendien moet elk stuk geteekend zijn met eene kenspreuk. Deze kenspreuk moet ook voorkomen op de be hoorlijk verzegelde enveloppe, die bij het hand schrift moet gevoegd worden en waarin de auteur zijn naam en woonplaats mededeelt. De Jury bestaat uit drie leden> wier namen later zullen worden bekend gemaakt. De stukken moeten vóór den Isten December 1890 ingezonden worden aan het adres van Le Gras en Haspels, Schouwburg Aert-van-Nesstraat, Rotterdam. Het te bekronen stuk wordt het eigendom der Vennootschap voornoemd of hare rechtverkrij genden. De negende aflevering van het Maandblad voor Muziek bevat eene belangrijke studie van den redacteur Mr. H. Viotta over Eobert Frans en het Duitsche lied, een opstel over de ontwikkeling der moderne muziek en een nieuw artikel van den heer J. Santen Kolff over Bayreuth. Voor het wintersaizoen belouft de Com dicFrancjaise een groot drama van Sardou, Tliermidor; een drama van Rïchepin, Par leglaive; een stuk vaji Coppée, Pour la Couronne en een stuk van Alexander Dumas, La Route de Thèbes. De heer Ykema, te 's Hage, heeft tegen Prinsesjesdag een blad muziek doen uitkomen, bevat tend Volksbede, van P. Louwerse, muziek van J. Worp, en Prinsesjesdag van P. Louwerse, op de melodie van het Oostenrijksch volkslied gear rangeerd. Dit gaat in G-dur wel wat hoog voor de volksstem. maar beide liedjes zijn eenvoudig en hartelijk en in de verlangde stemming. LETTEREN EN WETENSCHAP. Gustav Pfizer, de laatste dichter uit den tijd van Uhland, is j.l. Zaterdag, na een kortstondige ziekte, te Stuttgart overleden. Als dichter en criticus had hij in de jaren 1830?40 zijn toppunt bereikt. Toen schreef hij zijn Gedichte, zijn Dichtungen epischer und episch-lyrischer Gattung, toen gaf' hij zijn geschrift Uhland und Rückert in het licht en zijn critische opstellen over of beter gezegd tegen Heine, waarvan de uit een litterair-historisch oogpunt niet onbelangwekkende strijd met den grooteren dichter het gevolg was. In den Sehwabenspicgel heeft Heine zich gewro ken. Pfizer, die te Tübingen gestudeerd bad en in 1846 professor aan het Ober-Gymnasium" te Stuttgart werd, nam een levendig aandeel in den strijd van het Duitsche volk om de vrijheid en maakte, evenals zijn broeder, de publicist Paul Achatius Pfizer, deel uit van de oppositie. Te Ferney, bij Genève, werd deze week een standbeeld van Voltaire onthuld, door den heer Le Royer, president van den Franschen Senaat. Van de stad Genève was eene deputatie gekomen, onder leiding van den staatsraad Richard, en den heer Didier, vice-president van het uitvoerend be wind. Men toonde hun Voltaire's graf en do kapel die hij aan God wijdde. De heer Le Royer be zocht met een gezelschap senatoren en afgevaar digden, het huis van Voltaire, en twee Elzasser meisjes boden hem een bouquet aan, met krip omiloersd. De heer Le Royer kuste de meisjes en verzekerde baar, dat hij hare vaderlandslie vende gevoelens deelde, en haar vereering voor Voltaire, aan wien Frankrijk de Republiek ver schuldigd was. Voor het raadhuis, op het marktplein, werd eene rede gehouden, waarin Voltaire geroemd werd als de grootste meester der Fransche taal en de schitterendste en scherpzinnigste geest der achttiende eeuw. Eene compositie van Rousseau werd gespeeld, de Marseillaise gezongen, en de sluier viel. Do h?er Le Royer deld, nadat de beeld houwer Lembert gedecoreerd was, eene rede, waarin hij zeide dat Voltaire naar Ferney kwam om dicht bij het vrije Zwitserland te zijn. Hij was daar altoos in de gelegenheid orn de grens over te stappen en de lettres de c/tcltet te ontgaan, waar hot feit dat hij in Frankrijk bleet, ofschoon hij er elk oogenblik gearresteerd kon worden, be wees zijn vurige vaderlandsliefde. In het najaar zal een nieuw werk van Jan Holland verschijnen, getiteld : Het Smeult Moe ten wij wachten, totdat do vlam uitslaat V" Zooals uit den titel valt op te maken, handelt dit boek over de sociale riuaestie. Des schrijvers doel is: een populaire uiteenzet ting van de brandende quaestie" onzer dagen; een zoo onpartijdig mogelijk onderzoek in te stel len over het standpunt, waarop de twee partijen (werkgevers en werklieden) zich plaatsen; einde lijk, wenken te geven ter voorkoming van een dreigend maatschappelijk onheil. Eenige titels van hoofdstukken zijn: Talloos als het zand.. . ..; Een ruwe klomp van ongelouterde waarheid ; Waar moderne armoe de oor zaak van do kwaal zoekt; Wij zoeken naar oor zaken, die best in onze kraam passen; De ver slindende Moloch; Wie zal hervormen V ; Eigen hulp; Aaneensluiting; Waartoe dringt het eigen belang '? Is het mogelijk gomeene zaak te maken ? Wenken on wenschen. Militaire Zaken. DE STAND VAN HET GEWEERVRAAG STUK IN NEDERLAND IN 1890. II. Bij de discussie in de tweede Kamer op 4 Juli jl. omtrent bovengenoemd wetsontwerp komt de afgevaardigde Rooseboom met de even onjuiste als van weinig zaakkennis getuigende treurrede voor den dag, dat het hem leed doet, »dat weder uit den boezem der Kamer de aandrang moet komen om den minister te bewegen een voorstel te doen tot definitieve invoering van het geweer klein kaliber, met rookvrij bnskruit." Verder dringt hij aan op een spoedig voorstel van den minister om in het bezit van een beter geweer te geraken. Alsof zulks vooral in dergelijke zaken altijd mogelijk en nuttig is! De afge vaardigde Viruly Verbrugge heeft voornamelijk bezwaar tegen verhooging der oorlogs-uitgaven, nu weer voor nieuwe geweren, een bezwaar, dat wij om de reden zelve niet kunnen deelen. Ver der maakt deze spreker enkele doelmatige op merkingen omtrent het weinige dat men van het nieuwe buskruit weet. De Minister van Oorlog bestrijdt de beschul diging van den heer Rooseboom en zegt, dat de proeveu met nieuwe geweren enz. reeds zoover gevorderd zijn dat hij spoedig een voorstel hoopt te kunnen doen voor eene proef op groote schaal. Het besproken wetsontwerp werd daarna door de Tweede Kamer en den loden Juli door de Eerste Kamer der Staten Generaal aangenomen. Voor zoover wij over de zaak kunnen oordeelen, bad men onze geweren klein kaliber maar onveranderd moeten laten, zooals het ministerie van Marine en dat van Koloniën deden ; doch nu de in 1887 met overhaasting bevolen transformatie op dit oogenblik zoover is gevorderd als uit de hierboven gestelde opgaven blijkt, komt het ons natuurlijk en ook rationeel voor, dat men het aantal gewijzigde geweren, benoodigd voor de infanterie van het leger, maar tot het bepaalde getal van 50,000 opvoert en dan eerst de trans formatie afbreekt. Wij zeggen afbreekt, want als men slechts een derde van het aantal be staande geweren verandert, is dit niet meer dan eene gedeeltelijke transformatie, en tot nu toe werd dan ook elke transformatie zoowel die van gladde in getrokken geweren als van de getrok ken voorlaadgeweren tot achterladers enz. op den gelieelcn voorraad wapenen toegepast. Men kan dus niet anders zeggen, dan dat ditmaal de wijziging wordt afgebroken; doch wij achten dit onder de gegeven omstandigheden zeer doelmatig. Bovendien is bet de vraag, of de getransformeerde geweren algemeen wel zóó zullen voldoen als men dit verwacht of hoopt. De wijziging zelve is zeer duur en wij schatten de totale kosten daarvan op ongeveer de helft der waarde van een nieuw wapen, en minstens op omstreeks 15 gulden per geweer, dus niet op omstreeks O gulden, zooals op blz. 35 derde alinea v. o. der memorie van beantwoording, d.d. 18 Nov. 1887, door des ministers voorganger werd opgegeven. Door de transformatie is de lade ter hoogte van het staartstuk vei zwakt, zoodat sommige laden en door verscbil in afmetingen enz. ook onderscheidene staartstukkeu moeten ver nieuwd worden, waardoor de kosten per wapen natuurlijk stijgen. Algemeen kan men aannemen, dat met bet gewijzigde geweer per minuut drie schoten meer kunnen gedaan worden dan met het gewone geweer kl. kal. (bijv. 14 tegen 11), doch dat de enkel lading niet zoo vlug gaat als bij het on gewijzigde geweer, dewijl bij het repeteergeweer de patroon uit den bak niet altijd vlot in de kamer kan geschoven worden, daar de kogel wel eens tegen den raud der kamer stuit. Het groote voordeel van het gewijzigde wapen is, dat de soldaat, bij voldoende vuurdi-cipline, altijd 4 patronen in bet magazijn kan hebben, die als het coodig is eu er ontstaat geen storing met eene snelheid minstens dubbel zoo groot als die bij den eukellader kunnen ver schoten worden. Hierbij moet de soldaat even wel altijd tellen, want als hij niet juist weet wanneer zijn magazijn ledig is, doet bij eene nuttelooze beweging van laden en ontstaat er oponthoud, hetwelk des te meer invloed op de snelheid van het vuur heeft, naar gelang het magazijn minder patronen bij ons reeds het minimum van slechts 4 bevat. Wij dwe pen dan ook met met het gewijzigde geweer, en het komt ons nog altijd twijfelachtig voor of bovengenoemd voordeel in den we.rkelijken oor log en op den duur zal opwegen tegen de som der nadeelen of' minder goede eigenschappen als miuder eenvoudige samenstelling en ver zwakking van lade en staartstuk welke ons gew. kl. kal. door de transformatie tot een repeteergeweer stelsel Vitali verkregen heeft. Nu bet eenmaal zoover is, hopen wij er evenwel het beste van, en ook, dat als zich bezwaren voor doen, deze nog kunnen worden opgeheven. Eene andere vraag, op dit oogenblik van groot belang, is deze: Is het doelmatig, dat er in Ne derland spoed gemaakt wordt met de invoering van een nieuw geweer met verkleind kaliber en daarvoor ge-elukt nieuw ('.oogeuaamd rookvrij) buskruit ? Als men hier door spoed verstaat, dat dit onderwerp gestadig, voortdurend (zor.der op houden), nauwgezet, zorgvuldig eu grondig wordt onderzocht, eu bij een niet twijfelachtig maar xeker gunstig resultaat een zoodanig nieuw geweer enz. wordt ingevoerd, dan moet de gedare vrang volmondig niet ja beantwoord worden. Val men het woord spoed evenwel op in de alledaflgsche beteekenis van het woord, wordt er eigenlijk l< aas l gemaakt, en moet al'es snel gebeuren, ook omdat andere kleine landen [reeds een bepaald model van geweer niet verkleind kaliber hebben aangenomen, dan moet dit in deze zaak zeer worden afgekeurd, want zulk eene handelwijze kan slechts nadeelige gevolgen hebben. Gelukkig mogen we uit hetgeen door den mi nister van oorlog omtrent deze zoo gewichtige aan gelegenheid gezegd is, afleiden dat nu althans niet met schadelijke overhaasting (zooals in 1887) zal gehandeld worden ; want ZExc. stelt hoogstens het voorstel tot eene proef met 200 geweren in het vooruitzicht. En hoewel dit aantal Ie klein moet geacht worden om eene proef op groote schaal te heeten, zoo kan het beginsel van dezen maat regel riet anders dan zeer geroemd worden. Vooral is belangrijk wat de minister den 4den Juli jl. in de Tweede Kamer omtrent deze zaak mededeelt, waar bij. hier kortelij k weergegeven, zegt: Ik geef gaarne toe, dat sommige mogend heden zoo" niet voor de gebeele infanterie, dan toch voor een groot deel er van, reeds klein ka liber geweren bezitten, en dat zij zich zeer groote onkosten getroosten om daarvoor roekeloos bus kruit te doen aanmaken. Intusschen stelle men zich de zaak niet te gunstig voor, want sommige der groote mogendheden, zooals o. a. Oostenrijk en Italiëzijn nog niet in het bezit van dat (nieuwe) buskruit op dien voet als door velen

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl