De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1890 17 augustus pagina 3

17 augustus 1890 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTEKDAMMEB, WEEKBLAD VOOB NEDERLAND; speld, maar zij, heeft hem zijne ondeugendheden, <3jiètegen elk minister werden gericht, ook niet laten ontgelden en reeds jaren geleden zijn karig pensioen »au& Gnaden" aanmerkelijk verhoogd, terwijl zij hem ook het door keizer Franz Joeeph ingestelde eereteeken voor kunst en wetenscbap toekende. De pensioensverhooging was voor Bauernfeld, die in 1851 zijn ontslag nam uit den Oostenrijkschen staatsdienst, meer eene eervolle onder scheiding dan eene noodige tegemoetkoming. Het grootste gedeelte van zijn leven heeft hij in on bekrompen omstandigheden doorgebracht en bij de upper ten thousand van Weenen was hij vele jarenlang de geëerde, en altijd welkome gast. 'Toch had hij het in zijne jonge jaren niet breed. Hijzelf placht gaarne te vertellen, hoe hij in het jaar 1828 zoo verlangde Paganini te hooren, maar hoe een arme drommel als hij onmogelijk vijf gulden voor een entrée-billet kon machtig Worden. Gelukkig kon zijn vriend Franz Schubert hem dien keef helpen, ofschoon deze het al even bekrompen had als de aankomende blij^peldichter. De verrukking van de beide vrienden over Paganini's aan het wonderbaarlijke grenzende spel was groot, maar bijua even groot was hun honger, toen het concert was geëindigd. Een goed diner zou uiterst welkom zijn geweest, maar Bauernfeld had niets op zak en Schubert nog juist genoeg om in een koffiehuis voor elk der vrienden eine Melange mit je sechs 8emmeln" te bestellen. Met een eigenaardigen glim lach werd die droge maaltijd herdacht door den ouden dichter, die, zoolang hem op lateren leeftg'd het uitgaan nog mogelijk was, eiken middag de gast was van een zijner talrijke vrienden en vriendinnen, en die niet slechts zelf het menu vooruit bepaalde (hij was een fin gourmet en een vaillante fourchette tegelijk), maar ook op gaf, welke personen hij bij den gullen gastheer wenschte te ontmoeten. Toen Bauernfeld op 13 Januari 1872 zijn zeventigsten geboortedag vierde, beweerde Dingelstedt in een geestige toespraak, dat de dichter niet geboren was in 1302, maar in 1828, in het kleine oude huis aan den Michaelerplatz, waar toen het Burgtheater gevestigd was. Daar werd op 5 December 1828 Bauernfeld's eerste stuk Der Brautwerber" opgevoerd. Een volkomen succes behaalde hij echter eerst in Januari 1831 met zijn blijspel Lf-ichtsiun aus Liebe", dat weldra werd gevolgd om slechts de beste werken te noemen door »Das Liebesprotokoll" (1831), «Das letzte Abenteuer" (1832), Die Bekenntnisse (1834). «Bürgerlich und Romantisch" (1835), »Das Tagebnch" (1836) en »Der Vater" (1837). Sedert dien tijd is de reeks bijua onafgebroken voortgezet, en verreweg de meeste van Bauernfeld's zoo talrijke stukken hebben zich op het répertoire va u het Burg theater staande gehouden. Over deze werken zijuer jeugd schrijft Bauern feld zelf in zijne Gedenkschriften, die bij onder den titel »Aus Alt- uud Neu-Wien" heeft uitge geven : »Men heeft mij dikwijls verweten, dat mijne tooneelstukken meer of minder eene Weener lokaal-kleur vertoonen ; dat ontken ik niet. Maar deze eigenaardigheid van mijn werk kan niet slechts verontschuldigd, maar ook gerecht vaardigd worden. De blijspeldichters van alle tijden hebben hetzelfde gedaan als ik: zij hebben hun naaste omgeving en daarin hun tijd afge schilderd. Ik ben en blijf Weener met huid en haar en ik kan en wil in mijn blijspelen niets anders brengen, dan de denkbeelden van een Duittch-Oostenrijker, die zich ten taak heeft ge steld onze toestanden naar waarheid voor te stellen, zooals zij zich aan hem voordoen, iu ernst en in scherts, sine ira ei studio. Dat ik daarbij het gemeenschappelijk Duitsehe vader land, het gemeenschappelijk beschavrngs-element altijd en eeuwig in het oog behoud, spreekt wel van zelf." Laat ons ter aanvulling hier het oordeel aan halen van den bekenden criticus Th. Wolu', die onlangs in het Bcrliner Tayeblatt schreef: »Wat was het, dat in Bauernfeld's stukken zoo beviel ? Vooreerst altijd weer die moderne trel,, de atmospheer, de adem van het tegenwoordige, die in de kleinste hoekjes leefde. En dan de ver fijning van den dialoog, die zulk een weldadig contrast vormt met de 8pi(!sbiir(/(!rli('h-}iutn<jri$tische nuchterheid van Benedix en Töpfer. Bauernftld heeft voor zijn land den blijspeldialoog geschapen. Zoo iets had men tot dusVer alleen iu Frankrijk gekend, en als men het in Duilschland beproefde, dan keek men toch altijd, zooals Kotzebue en zijne navolgers deden, met n oog i;aar Frankrijk. Maar Bauernfeld bleef in het land, teerde eerlijk van hetgeen hij zelf bezat eu vond toch een dialoog van waar lijk prachtige frischheid en fijnheid. Hij heeft daarbij zijn eigen manier, die men gemakkelijk herkent; iiij werkt gaarne met Sentenzen", hij ontvlucht gaarne het moment der handeling en generaliseert zijne zinsneden tot geestig moraliseerende spreuken. Maar hij duet dit altijd el e- i gant, en zet er nooit een professors-gezicht bij." l Minder oog dan voor de rnenschen van zijn tijd had Baueriifeld voor den mensen van alle tijden. Hij heeft geen karakters geschapen, wier naam alleen een volledig beeld 7, il doen verrijzen, niet slechts voor het oog van dtu tijdgenoot, maar ook voor dat van een later geslacht. Voor dat nageslacht zullen zijn werken eene hooee waarde hebben, doch meer als bronnen voor de kennis van onzen tijd dan als bijdragen voor de oplos sing van ethisch» problemen. Van daar onge twijfeld, dat de lezing van BauernfrlJ's werken j velen zal teleurstellen, die bij de op voering daar- j van grnotelijks zullen genieten, Bauernfsld heeft j voor het tooneel geschreven. en wel met groote kennis van zaken en tiituemeuden tact. Zijn stukken zijn niet alleen speelbaar, maar zij moeten \ gespeeld worden, om tot hun recht te komen, i Het zou eene dwaasheid zijn .hiervan den dichter een verwijt te maken, als men denkt aan de tallooze voortbrengselen, die, al heeieu zij geen »boekdrama's", voor de uitvoering te eeuenmale ongeschikt zijH en dit wel altijd zullen blijven. Daarom is het geen groot verwijt, wanneer Th. Wolft', in zij a bovenaangehaald artikel, schrijf:;: «Bauernfeld's aaenschen zijn als onafgewerkte i marmeren beelden, aan den voorkant verwonder. lijk schoon, elegant en keurig gebeiteld, maar aan den achterkant nog ruw gesteente." Die meuschen zijn immers bestemd voor het tooneel, en daar bemerkt men van die achterzijde niets. Bauernfeld heeft behalve zijne talrijke too neelstukken en de reeds vermelde gedenk schriften, ook een roman geschreven (»Die Freigelassenen", 1875) en een groot aantal gedich ten, die ten deele verzameld zijn en onder den titel »Aus der Mappe eines alten Fabulisten" en Poetisches Tagebuch" zijn gepubliceerd. Ook schreef hij kleinere novellen en opstellen van aesthetischen en literair historischen aard. Wat hij in vriendenkring, als ernst of kortswijl, heeft geleverd in den vorm van tooneelstukjes, novellen, balladen, epigrammen, oden, sonnetten, coupletten enz. is grootendeels ongedrukt geble ven. Indien de archieven van de »Liidla<nshöhle" en de »Gnomenhöhle", twee vroolijke gezelschap pen, in welke kunsten en wetenschappen op de allergezelligste manier werden beoefend, nog be staan, dan zullen zij voor den aanstaanden le vensbeschrijver van Bauernfeld zeer te waardee ren hulpbronnen zijn. In dien vroolijken kring waren »drie hoerah's" het hoogste teekeu van goedkeuring en een eenstemmig «hansworst!" was het non plus ultra van critiek. Eén keer scheelde het weinig, of Bauernfeld had het hansworstenvonnis met algemeene stemmen onder gaan. Er was een prijsvraag uitgeschreven, en het onderwerp zou de levensbeschrijving zijn van een der leden van het gezelschap. Daar las de secretaris een stuk voor, dat niets was, dan eene bloedige satire op Bauernfeld, op diens leven en werken. Het werd onheilspellend stil. Plotseling klonk het van alle kanten: Ophouden! Ophou den ! Hannswurste!'' Maar met luide stem riep Bauernfeld : tSilenlium ' Siletttium ! doorlezen, Isffe kerels!" En ten slotte bleek het, dat Bauern feld zelf de inzender was van dit weinig vleiende curriculum vitae. Zelfcritiek kou hij dus zeer zeker met de noodige gestrengheid uitoefenen, maar van tegen spraak hield hij niet. Een oud vriend van hem, Dr. Schlesinger, vertelt, hoe aan een diner een jonge dame tusschen hem en Bauernfeld zat en d 'or den laatste werd onthaald op eene medi sche theorie, die kant noch wal raakte. Er is geen woord van waar!" fluisterde de dokter zijn bunrdame toe. «Waarom zegt u hem dat zelf niet?" vroeg de bewonderaarster van den dichter, een beetje snibbig. »Wel, omdat ik het mij sedert lange jaren tot een beginsel heb gemaakt, Bauernfeld nooit tegen te spreken, vooral niet in gezelschap.'-" Bauerufeld had zijn naam hooren noemen, en vroeg: »Wie heeft daar wat over mij te zeggen?" »0," antwoordde de dame, die er pleizier in scheen te hebben, haren jon geren buurman in het vaarwater te zitten, »Dr. Schlesinger zegt, dat u groot ongelijk heeft, maar dat hij u nooit tegenspreekt." «Wel, dan heeft vriend Schlesinger groot gelijk," zei Bauernfeld gemoedelijk, »want ik houd er in 't geheel niet van, te praten met menschen, die het niet met ruij eens zijn." Bauernfeld zal in grooten en in kleinen kring worden betreurd. In den grooten kring van heo, die zijne werken hoogschatten en waardeeren. In den kleineren kring van ben, die in hem ten warm vriend, een middelpunt van een opgewekt en ge zellig gee.-telijk leven verloren, en die in den grijsaard eene op zoo beogen leeftijd zeldzame geestkracht bewonderden. Voor beiden is hij ge weest, en zal hij blijven »Ein alter Mann, der jnng verschieden." .Zoo schreef J. D. Germanicus in een aan Bauernfeld gewij l gedicht, waarvan nog de laatste tegels hier eene plaats mogen vinden : Dem Düstern abhold und dem Schweren, Umwob ein Liichelu deinen Gtist. Der heute noch uns lehrt und weist, lm Scherz Gemeiues zu entbchren. Und also bleibt, was du gegeben Ein freundjich Bil i von deiner Zeit. . . "Wir betten mit verkliirtem Leid Dich zu dea. Todten, welche l eb en. BOEKWEZËXDAC TE AXTWL'RPEX. AUGUSTUS 18i)l. Uit de deelneming, welke onzen oproep ten allen kante te beurt viel, uit het aantal en de bevoegdheid der toegetredeneu hebben wij de verzekering bekomen, dat de beraid-lagingen van den Boekwczemlag belangrijk zullen ziju en tot ernstige uitslagen zullen leiden." Aldus schreef' de algemeene secretaris, do be minnelijke Max Roo:cs, in zijn omzendbrief aan de toetreders", en niet voldoening mocht hij. die voorzeker de ziel van deze COH/'/'renet; tin Llvrc kon heeten. gewaden van Je meer dau 300 deel nemers uit verschillende landen, die zich voor de vergaderingen lieten inschrijven, ui' de hoogst verdienstelijke directeur van het museum PlaiitinMoretus evenwel bij de herinnering aan al de moeite en zorgen door hem aan het welslagen van den Boekivezcndag besteed, tevruiien zal zijn over den uitslag van de beraadslagingen, valt te be twijfelen, 't Is waar, zelfs uit Amerika waren be langstellenden opgekomen, Holland en Frankrijk waren goei', vertegenwoordigd, de programma's telden vele bekende en onbekende sprekers, maar eenig resultaat verwachte men ook van deze ver gaderingen niet. Let wol, ik spreek van vergaderingen, en ik zie in mijne verbeelding reeds een guitig lachje spelen om den moïid van den algcmeoiicn secre taris, van dien geesligen, prettigen Belg, aan geen bezoeker diT (voormalige) Letterkundige con gressen onbekend. Mij dunkt ik hoor heia reeds in ziju naiof Vlaamscli en ieder za! moeten bekennen dat het Vlaamsch van dun schrijver der Schetscnboeken geheel anders klinkt, danhetleelijke patois, dat ons in de achterbuurten v au Antwerpen zoo onaangenaam treft ons vragen: zijn dan op alle congressen de vergaderingen doel of middel V' Wie deze vraag niet onmiddellijk kan beant woorden, heeft des te meer te Antwerpen ver zuimd, en do moesten onzer weten het dan ook maar al te goed, dat de vruchtbaarste uren. van een congres niet juist die dor algemeene-of sectie vergaderingen zijn. Niemand geloove, dat het vraagstuk van het formaat der boeken zoo 't ooit een vraagstuk kan heeten door den Boekwezendag een schrede nader tot de oplossing is gebracht, of dat de bibliographie van deze Conférence du Livre rijke vruchten zal plukken, maar ook betwijfele men niet of deze bijeenkomst van boekhandelaren en uitgevers, van boekenliefhebbers en boekenbewaarders uit het noorden en het zuiden gelukkige gevolgen zal hebben. Alleen het museum Plantin-Moretus is een tochtje naar Antwerpen waard en dit was thans te meer het geval, wijl de huidige bookententooiistelling aldaar als van zelf tot eene vergelij king tusschen do drukkunst van Plantin en die van onze dagen aanleiding geeft. Of die verge lijking vleiend kan heeten voor de meeste onzer drukkers en uitgevers, valt te betwijfelen; do eenvoudige, ja schier gebrekkige hiilpmiddolen, waarover de Plantins en de Elseviers te be schikken hadden, mogen onze verbazing wekken, de kunst, welke zij in hunne boeken en banden tentoonspreidden, stemt tot bewondering, en waar wij dan ook een enkel maal iets kostbaars uitgeven, imiteeren wij veeleer de meesters der IGo en 17e eeuw, dan dat wij zelf iets schoons ontwerpen of scheppen. Plantin-Moretus; gelijk de namen van deze uitgevers onmiddellijk doen donken aan het fraaiste en degelijkste, hetwelk de drukpers ooit heeft voortgebracht, zoo geeft hunne woning on werk plaats een beeld van de Scheldestad in do rijkste dagen van haar bloei. Nauwelijks binnengetreden ot ge wordt getroffen door die oud-Ylaamsche tapijten, en slechts eenige schreden verder, of ge ziet voor u het portret van Jcanne lüvière, Plantin's vrouw, geschilderd door Kubens. Labore et Constantia. Aldus het devies der Plantins, en als ooit Antwerpen ouder zijn wapen een zinspreuk wil doen griffen, zou hot mogen zijn, dat van den grooten boekdrukker, die, al heeft ziju wieg in Frankrijk gestaan, een beeld is van de stoere bewoners der Scheldestad, nooit wanhopende, nooit de hoop op de toekomst ver liezende. Mij dunkt, niet zonder welbehagen hebben de Antwerpsche uitgevers en boekenlief hebbers hunne gasten don ccrcle artistique zien binnentreden, hen per stoomboot langs de kaden en havenwer ken gevoerd, hen rondgeleid in hunne musea, en hen ten stadhuize door den burger vader zien recipieeren, niet zonder welbehagen, voorzeker, want zij kunnen trotsch zijn, zoowel op die grootsche handelsinrichtingen als op die kunstschatten, op hun clubgebouw even goed als op hun raadhuis. Er waren leden van het congres of de conf rence zooals ge het noemen wilt die de vergaderingen verzuimden ; deu eersten dag ont braken zelfs in een der scctiën velen van hen, die zich als sprekers hadden doen inschrijven, maar bij de feestelijkheden kwamen allen op het appel, zoodat de meesten meer zullen meedragen van hetgeen zij te Antwerpen gezien hebben, dan wel van hetgeen zij er hebben gehoord. En nu wil ik niets kwaads zeggen van die ver gaderingen, integendeel, zij die wegbleven hadden ongelijk, want er werd veelal goed gesproken, doch kan men, misschien reeds over eenige weken uit de Handelingen" met steuogiaphische juist heid van de voordrachten en discussiën kennis nemen, de groote koopstad Antwerpen kan men slechts uit eigen aanschouwing leeren kennen. Geen Amsterdammer, hij zij lid van Burgerplicht of' Amsterdam, van Grondwet of Middelstand, die niet aan do Schelde nog heel veel kan opsteken, en man denkc niet, dat hij er alles zal moeten bewonderen, o neen, men behoeft slechts enkele dagen mot een Antwerpenaar samen te zijn om te begr'non, hoe ook daar nog veel te verbeteren en te ? e \mderen valt; de grieven tegen stad- en staatsbestuur zijn er vele en velerlei, edoch een Antwerpenaar kan die vergeten, wanneer hij een blik slaat op ziju kaden eu dokken, op zijn han del en nijverheid. Is het alleen, omdat zijn beurs er zoo wel bij vaart, of ook uit trots en welbehagen V Mij dankt uit beide, want Antwerpen dankt niet alleen zijn welvaart aan het toeval ot' aan een wijs regeeringsbeieid, maar grootendeels aan eigen energie. Van wien de bezieling is uitgegaan, durf ik niet te zeggen, maar aan die Schelde toont alles, dat daar ecu kracht zetelt, die niet door wet of' beshut alleen kan worden gewekt. Op den Jiockwezeiidag viel veel te loeren en veel to genieten. Ik denk nu niet alleen ann de vriendschap diu daar tusschcu vele broeders van Xoord en Zu'd is hernieuwd, of aan de nieuwe vrienden daar gemaakt, noch aan de handels relatie!-, die ent-c la />nïre et te fromutje zijn ge sloten bij het meer intieme diner van Vrijdag middag oi het Algemeen ii'uikot van Zaterdagavond, aan de goede muziek ot' aan aan don vruolijken gezelligcn kout, maar wel zoude ik een oogcnblik willen wijzen op de gelukkige gave onzer Belgische broeders om. feest te vieren eu pret te maken; men leze eens het keurig bewerkte Programma der gemeente-feesten en zie die optochten van corporaties en schutters. Xog iets anders valt er op to merken: ofschoon de Programma's en omzendbrieven van den boekYfezeiulug ('n in het Vlaamsen, en in het Frausch j waren gesteld, werd in de vergaderingen uitsiui- j tend I'Vaiisch gesproken ; 't viel te verdedigen de buitenlanders verstonden geen Vlaamsen doch boe is 't te verklaren, dat zelfs Belgische ambtenaren, die uitsluitend in Vlaanderen werk- | zaum zijn, geen Hollandsen verstaan zelfs 'l Xu reeds is in de hotels to Antwerpen do Fransc.hu taal de gebruikelijke, wat zal er straks i u de winkels worden gesproken? Die vraag is bij de herinnering aan den Hoekwezeudag niet overbodig; vaar onze uitgevers klagen over te gering debiet, waar de schrijvers nauwelijks brood verdienen, moeten wij wel met lecde cogen aanzien, hoe het Vlaamsen, allengs naar de achterbuurten wordt gedrongen, en valt bet maar al te zeer te be treuren, dat Vlaamsen of Waalsch ten slotte zal beteekeücn liberaal of clcricaal. 't Is te hopen, dat de Bockwezendag aan velen onzer uitgevers de oogen beeft geopend, want het , mag niet worden ontkend, dat voor onzen boek handel Belgiëtot heden geen beter débouch heeft geleverd, dan Duitschland of FranktËfc .«pe-; de collectieve inzending van de Franeebe fitmAJK stemme tot nadenken. Zie, ik weet zeer gped^ dat bij de grenzen hinderlijke slagbooaan zj}n gesteld, dat de boekverkoop in Belgiëvoei onaay uitgevers misschien tal van moeielijkhedan op]*» vert, maar Antwerpen, het thans weder zoo maalt». tige Antwerpen leere, wat taaiheid eu. volharding^ vermag. Labore et constantia. Wij behoeven dan vreen^ deling, niet te wijzen op hetgeen de Nüde iandtsche drakpers in den bloeitijd der Republiek haa& voortgebracht. Moge eenmaal de dag. aanbEekanr waarop wij weer met evenveel trots op onze tut» gaven kunnen bogen, als Antwerpen, het doet og. de werken van Plantin eu Moretus, als: Leiden op die van zijn Elsevier, en zooals wij nu reeds met welgevallen blikten op de Hollandsche uit gevers, te Antwerpen zoo goed vertegenwoordigd F. EEX BAEDEKER IX DE MIDDELEEUWEN. Over de stichting der stad Rome. Nadat Xoach's zonen den toren van Babel gebouwd had den, begaven Xoach en zijn zonen zich in eeir schip, en landden iu Italië". Dit is liet begin van' een klein Latijnsch boekje uit de Middeleeuwen dat ieder man van smaak in zijn zak stak ads hij' naar Rome ging. Een soort Baedeker, in het midden der twaalfde eeuw door oen onbekend' schrijver opgesteld. Een andere onbekende had er kort daarop een tweeden vermeerderden en verbaterden druk" van gegeven en op verschillendetijden was er nog bet een en ander aan toege voegd Op die wijze aangevuld hebben de iaon~ deren der stad Home (Mirabilia Urbis Romae), eeuwenlang hunne populariteit genoten; rra de uitvinding van de boekdrukkunst kwamen er rerscheidcne edities van. Thans is to Londen van het curieuse boekje een Engelsche vertaling verschenen, waarbij d achtereenvolgens in den tekst aangebrachte ver anderingen en bijvoegsels opgenomen zijn. Al laat men voor den geleerde het opmerken van al de dwalingen, historische en archaeologische fouten in de Mirabilia over, toch is voor den gewonen lezer iets heel interessants iu het nagaan van dea geestestoestand der mannen die het boekje heb ben opgesteld. Do voortdurende populariteit van hun werk bewijst dat zij goed den geest van hun tijd gevat hadden, en dat hetgeen zij gaven was hetgeen het publiek verlangde. Wat interesseerde die monschen in Rome, do heideusche oudheden, of de kerken en haar relieken ? Welke plaats nam destijds de oude hoofdstad der wereld in de publieke opinie in? Wat bleef haar van haar oud prestige over 't Vooreerst, hetgeen do practischo reiziger van onzen tijd bovenal in zijn Baedeker zoekt stond er tiet in. Geen prijzen van herbergen te Rome, geen tarief van table d'hóte in 1200. De schrij vers der Ni.rabiliii houden zich alleen met de geestelijke behoeften van den reiziger bezig. Voor het materieele laten zij het op zijn vernuft en de Voorzienigheid aankomen. Er is in het gansche boekje geen enkele praktische aanwijzing fe vin den, maar wel poëtische legenden in massa Noach en zijn zonen waren dan naar Italiëge komen. Xoach stichtte eene stad dicht bij de plaats waar thans Rome is." Janus, do zoon vau Xoach, stichtte een tweede stad, op den Palatinus. De oude Satnrnus, dezelfde die schandelijk be handeld werd door zijn zoon Jupiter," vestigde zich op het Kapitool; aan den voet van het Kapitool kwamen Ilerkules en do Argonauten zich legeren De overige heuvelen en do oevers van den Tiber werden bevolkt met niet minder roem rijke koningsgeslachten, en men zag in dit be voorrechte oord een stralende groep aartsvaders, goden uit de mythologie, en fabelachtige helden, ieder in hun stad en koninkrijk. Toen omringde Romulus die steden en rijkeu met een. muur eu men kan zeggen, d.it alle edele geslachten der aarde, met hun vrouwen en kinderei), er kwamen wonen." Men kan uit dit eerste hoofdstuk zien, wat het oude Rome nog in de voorstelling van dien tijd was. Het verblindde nog allen, door de eeuwen en de onwetendheid heen. Het is dan ook een bock van ]\Lrabihn; op iedere bladzijde een grootsche herinnering, die de schrijvers nog zoe ken te verfraaien. Zij stelden zich het Coliseura _ ten tijde der Romeinsche keizers, aldus voor : Hot (Jolisomn was een Zonnetempel, van won derbare grootheid en schoonheid. Hij was verdeeld in een groot aantal overwelfde kamers, en geheel bedekt met een hemel van verguld koper, waarop men donderslagen on bliksemstralen vertoonde, eu schitterende vunrwarken, en waardoor men, door nauwe pijpen, regen goot. Dan waren er ook bovcnhemelsche teekenen, en de planeten Sol en Lima, welke ieder in bare zegekar voorbij rol den. En in bet midden was Pboebus, de zoon der Zon, die, mot de voeten op do aarde, den hernel met zijn hoofd aanraakte, en in zijne hand een aardbol hield, het teeken van Homo's heerschappij over de wereld." De schoonheid van dezen Zonnetempel was zoo groot gewec.it, dat de Christenen die to Rome kwamen, hun tijd verspilden met hem te bewon deren, in plaats van met devotie de kerken te bezoeken." Daarom bad do welgelukzaligo Sylvester bevel gegeven, dezen tempel te vernie tigen, met ecu aantal andere pabizen." liet Kapitool was nng luisterrijker, gelijk het een gebouw past, dat was het hoofd der wereld, waar do consuls en senatoren verblijf hielden, om de aarde te besturen." De voorzijde werd ver dedigd door hooge, sterke muren, hooger dan de top van deu heuvel, en geheel bekleed niet glas, goud en wonderbare beeldhouwwerken. Binnen in de vesting was eori paleis, geheel versierd mot wonderbare gouden werkea, met zilver, brons e-n edelgesteenten. De muur omvatte nog ver scheiden tempels, met standbeelden versierd. Het volgende zonderlinge lijstje is getiteld: Van de. bcelilen die oudtijds te Rome waren. Er waren te Rome tweeëntwintig groote goden van verguld koper; tachtig gouden goden, vier entachtig bronzen beelden, honderd vier-en-tachtig openbare privaten, vijftig groote riolen, stieren, griffoenen, pauwen eu eene menigte andere dieren

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl