Historisch Archief 1877-1940
waarde, zoodat de menschen'
1 tfUd kwamen, wel goede redenen
_ »» schoonheid te bewonderen."
| der tempels van het Kapitool zag men
klokken. Z\j hingen om den hals
D, die de verschillende rijken, aan
staat onderworpen, voorstelden.
f. nu in een van deze ryken opstand, dan
klok van het standbeeld van zelf, ten
senaat te waarschuwen. Bc vrome
opMirabüia zien in dit wonder volstrekt
evenmin als in de Christelijke
:. trouwens. Men was zoo gewoon in het
jjke te leven, dat men aan de
wonpaspoort niet vroeg.
wegwgzer" die den vreemdelingen het
der monumenten gemakkelijk moet
maken, "iiordt de reiziger ook gebracht naar de
plaats .waar vroeger de muil der hel was1'. Deze
muil veroorzaakte, gelijk men kan begrijpen, veel
Iaat" aan de bewoners van Rome. De goden
vertonden zich, hem te sluiten onder zekere voor
waarden, en zy hielden hun belofte, zoodatRome
een van z\jn grootste merkwaardigheden verloor.
Be schrijvers zyn blijkbaar overtuigd dat de hel
daar nog altoos onder den Palatinus zit. Hij
l*Bft ba de koms" van het Christendom van mees
ters (ttwlsseld, maar dezelfde is het nog; de
noodXtkkelgkbeid om t > ee hellen te hebben ziet men
al* men het er maar heel slecht heeft,
orthodoxe of k ittenche wijze van lijden.
Lateraan kón de reiziger het gedeelte
paleis zien, waar Nero in het geheim een
* had ter wereld gebracht. In het paleis
ilus (de basiliek van Constantijn) zag hy
waar deze groote man de geboorte van
. i had voorspeld. \ Men toonde hem op het
Kaplqtöl de plaats waar Augustus een visioen had
gpha&van de Heilige Maagd en het kind Jezus;
«öfiët Qnirinaal een vrouwenbeeld, dat de
Kerk.joorstoUe, op bestelling van Tiberius
ge" ' herinnering aan een wonder, door twee
bnitenlandsche wij->geeren, , Phidias en
verricht". Een eind verder was de
plaat*, waar het hoofd van den apostel Paulus
driemaal was opgesprongen, nadat de heilige
ontLooftl was, en telkens den naam van Jezus had
qitgetjtroken. Er waren nog tallooze andere
pigatéen, door Christelijke wonderen vermaard;
deze ,en de heidensche wonderen mengden zich
dooreen in de legenden, en uit hun mengeling
ontstond een soort van mystischen eerbied voor
let oude Rome, dat sinds den dag ijner stichting
reeds door God gekozen was oin de heilige stad,
d« eeuwige stad te worden.
D« reiziger kon geen schrede doen zonder dat
Kjn verbeelding getroffen werd. De grond was nog
bezaaid met monumenten en ruïnen uit de oud
heid, twee en twintig paleizen, twee theaters, tien
badhuizen, een verbazend aantal tempels,
triomfbogen en graftomben. De schrijvers der Mirctbilia
vergissen zich telkens met de namen en bestem
ming der gebouwen. Het Coliseum wordt een tem
pel genoemd, de thermen, badhuizen, worden be
schreven als verwarmingsplaatsen in den winter
en verkoelingsplaatsen in den zomer. Naar het
jaargetijde vulde men het souterrain met vuur
of met i'risch water, zoodat het hof de daarboven
gelegen vertrekken met genot bewoonde".
Maar de goede lieden vergissen zich niet, wan
neer z\j verzekeren menig monument met hun
oogea" gezien te hebben, dat na dien tijd ver
pacht werd als marmergroeve; de archieven van
Rome bewyzen het en de pacht contracten bestaan
BOgi Sedert het oogcnblik waarop de eerste uitgave
tier Mi/rabilia verscheen, hebben de pausen, de
vreemde legers en de Romeinsche edelen het
verwoe»tingswerk voltooid. De kostbare marmeren
teelden zyn tot kalk gemalen; tempels en paleizen
hebben materiaal geleverd voor kerken en tinner.
Maar in de twaalfde eeuw moet de stad nog een
grootsch gezicht opgeleverd hebben.
Behalve het Rome der keizers moest toen ook
Ket Rome der Pausen reeds den vreemdeling tref
fen. De stad was een groote reliqniënkast, met
gew{}de schatten gevuld. Men zag er portretten
van Jezus en de Heilige Maagd, door God zelf
geschilderd; een der dertig zilverlingen die aan
Judas gegeven waren en het touw waarmede hij
ziel» ophing; melk van de Heilige Maagd in een
flusch en bloed van Jezus in een andere; de kuip
waarin de apostel Johannes in kokende olie
ge_ worjkën werd zonder er door geschaad te worden; de
"rooster van St. Laurentius. de ijzeren haak waar
mee men hem op den rooster had omgedraaid,en
een weinig van het vet, dat gedurende de marteling
uit hem gedropen was; het kemelsharen kleed
van Johannes den Dooper; de wieg van Christus
en het water en bloed dat uit zijn zijde drong
bij den lansstoot; een menigte voorwerpen die tot
de Lijdensgeschiedenis behoorden, en een nog
gcpoter aantal uit het leven van den Zaligmaker,
de- Apostelen en de Heiligen.
Dat was nog niet alles. Evenals de glorie van
het heidensche Rome opging in het katholieke
Rome door de gemengde mirakelen, voor welke
God dien dag zy'ne procuratie aan de heidensche
goden had gegeven, had ook het katholieke Rome
ten- zynen voordeele al de geëerbiedigde herinne
ringen der bijbelsche tijden geconfiskeerd. Het
telde onder zijn schatten den staf van Mozes en
dien van Aaron, een gouden urn vol manna, de
Arke des Verbonds met de Tafelen der Wet erin,
dea gouden kandelaar met zeven armen, en
andere niet minder kostbare voorwerpen, naar
men zeide bij de inneming van Jeruzalem door
Titus meegebracht. Rome was dus, in zekeren zin,
eok de hoofdstad der Hebreeuwsche wereld. Daar
konden de Joden komen weenen bij de overblijf
selen van hun tempclschatten. leder moest te
Rome komen om te bewonderen, te aanbidden,
zich te herinneren.
Rome was de eenige" stad ter wereld, en
midden door hun dwalingen en opnoemingen ge
ven de schrijvers der Mirabilia dien indruk weer.
Het was toch niet voor niet, dat Noach van den
berg Ararat daarheen was gekomen om den eersten
steen te leggen. Van het eerste begin van het
boek heeft men den indruk in een afzonderlijke
wereld te zyn, door God bemind, al ware dan
ook vaak Gods hand er zwaar op neergekomen,
en hoewel ze toen ook reeds vervallen was, men
kon zich niet voorstellen dat het hoofd der
wereld" ooit definitief zou kunnen gebogen worden.
De Engelsche vertaling draagt dea naam van
The Maroels of Rome, zij is door den heer
Francis Morgan .Nichols bezorgd, van uitmuntende
noten en een plan van Rome uit het eind der
vijftiende eeuw voorzien, en by de fi:ma E.l.sand
Elvery te Londen uitgegeven.
VOLTAIRE OVER ZIJN STANDBEELD.
Het Journal des Débats bevatte deze week een
nog onuitgegeven brief van Voltaire over stand
beelden, die niet weinig pikant is op het oogenblik
dat men juist hot zijne onthuld heeft. De brief
is geadresseerd aaa den heer du Tillet, een beeld
houwer die een Parnas van onzen tijd" had
willen maken, een werk waarin de medaillons van
de voornaamste schrijvers dur achttiende eeuw
zouden zijn vereenigd; hy had aan Voltaire ver
lof gevraagd, ook het zijne daarin op te nemen.
De brief moest in 1760 door den dichter Le
brun aan Du Tillet worden overhandigd, maar
Lebrun vond hem zeker zoo curieus dat hij zicb
vergenoegde alleen den brief voor te lezen
en hem zelf te houden. Hij komt dus nu voor
in de verzameling autografen van Lebrun, die in
het bezit is van den senator Dide. De heer Dide
heeft den brief aan de D>:bats afgestaan. De tekst
is de volgende:
POTSDAM, 8 Juli 1752.
St bene vales, ego quidem non valeo. Het doet
mij veel genoegen, mijnheer, dat u zes-en-zestig
jaar zijt eu veertien bunders grond binnen Parijs
hebt. Gaarne zou ik zien, dat u eenmaal den
leeftijd van honderd hadt, met honderd bunders;
een mooie tuin in den faubourg Saint-Antoine is
beter dan de beide hellingen van den Parnas. Geniet
het leven, zooveel als u kunt, steek den gek met
de rest, en vooral met mijn medaillon. Ik meen
u vroeger reeds te hebben gezegd, dat ik niet ben
dignustpie numismate vultus. Ik zou wel een ge
zicht kunnen zijn, maar ik heb er geen. Ik ben nog
maar een gebraden appel op een kraanvogelshals.
Onmogelijk, dat te graveeren te geven. En dan,
gelooft ge wel, dat ik aan het hof van een groot
koning de menschelijke ijdelheden heb leeren
verachten? Nog niet lang geleden verzocht de
hertogin van Brunswijk zoj dringend den koning
van Pruisen ha^r zijn standbeeld te zenden, (in
den smaak van dat van Lodewijk XIV op de
Place des Victoires) dat de koning het niet kon
weigeren. Hij deed zich nu beeldhouwen, op deze
wijze : op een kalkoen gezeten, en in plaats van
vier slaven rondum het voetstuk, vier grijnzende
apen. Gij zult-toegeven dat na zoo iets, het voor
de geringen moeielijk is, er nog ijdelheid
op na te houden. Als ge wilt, zal ik u een
van de apen van het standbeeld zenden,
en ge moogt er mijn naam onder zetten. Laat
ons alleen letten, waarde mijnheer, op onze ge
zondheid en onze rust. Het overige is rook, en
ik heb in mijn leven al te veel den rook
nageloopen. Ik wensch u een stevig geluk, als er
dat is.
Ik heb de eer oprechtclijk te zijn, Mijnheer.
uw zeer nederige en zeer gehoorzame dienaar
VOLTAIRE.
VARIA.
TOONEEL EN MUZIEK.
De kunstreizen van leden der Comédie Franchise
zijn steeds eene bron van oneenigheden tusschen
directie en sociétaires geweest. De laatste crisis
daaruit voortvloeiend was die van Coquelin. De
bekwame directeur Jules Claretie heeft een plan
aan den minister en den directeur van schoone
kunsten aangeboden, dat zoowel aan dit bezwaar
alsook aan andere een eind zal maken. Hij wil in
voeren tournees renouvelables en tournees
exceptionnelles. Hij wil beletten dat de leden als sterren"
met een personeel van den tweeden rang in de pro
vincie reizend, daar een overdreven denkbeeld van
hun gewicht krijgen, goede plaatselijke tooneelen on
mogelijk maken, en door gebrekkig personeel de
goede stukken die zij spelen niet tot hun recht
doen komen. Naar zijn denkbeeld zullen dan de
sociétaires op hun reizen bij elkaar blijven, een
kleinen goed gestudeerden troep vormen, hun eigen
decoratiën, regisseur en souffleur meenemen, en
alleen klassieke stukken opvoeren; deze worden
anders op de provinciale tooneelen niet opgevoerd
en kunnen hun dus geen gevaarlijke concurrentie
aandoen. Om de tien jaren, als de comedie gere
pareerd wordt, zal de troep, die trouwens talrijk
genoeg is, om geheel een dubbel gezelschap te
vormen, eene tournee exceptionnelle maken naar
het buitenland.
Eene dochter van den blijspeldichter L'Arronge,
is na het congres van medici te Berlijn, geënga
geerd met een dr. Alsch; men beweert dat de
vader van dezen dokter het origineel is van
L'Arronge's Dokter Klaus.
LETTEREN EN WETENSCHAP.
Deze week kwam uit Parijs het bericht, dat de
heer Vales, predikant bij de "Waalsche gemeente
te Amsterdam, overleden is. Velen, ook buiten
zijn Zondagsaudiforium zullen dit bericht met
droefheid vernomen hebben ; de heer Vales wist,
toen in Felix" nog lezingen gehouden werden,
een talrijken kring van hoorders en vooral van
elegante toehoorderessen te vcreenigen. Zijn voor
drachten over Fransche litteratuur waren levendig
en aantrekkelijk, met een tintje poëzie en veel
geest; de beminnelijkheid van zijn karakter zoo
wel als zijn letterkundige smaak maakten hem
vele vrienden.
Te Brussel vierde dezer dagen de
archivarisgeneraal Piot zijn 50-jarig dienstjubilé. Piot is
een waardig opvolger van den beroemden
Gerchard. zijn hoofdwerk, Correspondance de Granville,
waarvan het achtste deel verschenen is, vormt een
waardig pendant tot Gerchard's Correspondance
de Philippe II.
Het zwarte werelddeel" is thans in het geheel
veertienmaal in de breedte doortrokken. Tien
maal geschiedde dit in de richting van het westen
naar het oosten, viermaal in de tegengestelde
richting. In de jaren 1854?56 trok Livingstone
van St. Paul de Loando naar Qnilimani, en ter
zelfder ty'd trok de Portugees Silva' Porto van
Benguela naar Delgado. In 1873 volbracht de
Engelschman Cameron de eerste reis van het
oosten naar het westen, en wel van Bagamoyo
naar Catombela. In het volgende jaar ging Stanley
eveneens van Bagamoyo uit, onderzocht een goed
deel van den loop van den Congo en bereikte te
Boma de Westkust. In de jaren 1877 tot 1879
drong de bekende Portugeesche reiziger Serpa
Pinto van Benguela door tot Durban. In 1880 en
1881 trokken de Italianen Matteucci en Massari
van Soeakin naar den mond van den Niger; dit
was de eerste tocht, die geheel ten noorden van
den aequator werd uitgevoerd. Een jaar later
deed Wissman zijn eerste reis van St. Paul de
Loando naar Soadani. Tusschen 1881 en 1884
trok de Schot Arnot van Durban naar St. Paul
de Loando, en in het laatste jaar bereikten de
Portugeezen Capello en Joez Quiütnani, nadat
zij van Massamedes waren uitgegaan. Weder een
jaar later trok de Oostenryker Dr. Lenz van
Boma naar Bagamoyo en weinige maanden daarna
volgde hem de Zweed Gleerup langs dezelfde
route. In de jaren 1886 en 1887 deed Wissmann
de reis van den mond der Congo-rivier naar
Quüimani; van 1887 tot 1889 duurde Stanley's
tocht tot bevrijding van Emin Pacha," en in
1888 en 1889 trok de Fransche kapitein Trivier
van Loango naar Quilimani.
Nog een paar jaren geduid en men zal Cook's
toeristen in het hartje van Afrika zien verschijnen
en van Baedeker of Murray een Gids langs den
Congo" ontvangen.
Een Maandblad voor Rederijkerskamers en Let
terkundige vereenigingen", is onder den titel Jong
Holland bij den uitgever M. J. Ternooy Apèl te
Amsterdam verschenen. Het eerste nummer bevat
een hoofdartikel van W. van Amstel Jr., begin
nende raet deze woorden: 't Is met
tooneelspelen al net als met wat anders, in kent 't of je
kent 't niet", een nagelaten gedichtje van B. van
Heyningcn, voorts artikelen over Gabriel Ricome,
(uit het Handelsblad overgenomen), Max
Burckhard (In het Duitsch), een revue in het Odéon
in 1647 (in het Fransch). de Faust" van
Marlowe door J. Ch. Blok, en Berichten.
Het jaarboek der Duitsche
Shakespeare-Gesellschatt bevat een merkwaardig opstel van den
redacteur prof. Dr. F. A. Leo.
Men heeft namelijk in de bibliotheek te
Stuttgart de handteekeningen gevonden van deheeren
Ilosencrantz en Guildenstern, de twee hovelingen
in Hamlet. De bibliothecaris te Stuttgart, Dr.
Heydt, meent dat het album, waarin heide
autograten voorkomen, in het bezit van hertog Fre
derik I van Würtemberg (f 1795) geweest is.
De naam die vóór de namen der beido hove
lingen staat, is die van Sthen Builde tüll
Wandaas, en, daarbij is vermeld 4 Juni 1577, Haffniae.
Haft'nia is Kopenhagen. Prof. Leo meent dat
Shakespeare van de beide onafscheidelijke hove
lingen gehoord heeft door Kngelsche tooneelspelers.
Omtrent de namen Ilosencrantz en Guildenstern
meldt Prof. Leo het volgende: De familie
Rosencrantz behoort, zoowel als die der Gyllenstjerns,
die in 1729 in Denemarken uitstierf, tot den
oudsten Deenschen adel; reeds in 1300 komen ze
in documenten voor. Holger Rosencrantz, die in
1576 stierf, was mot eene Karin Gyllenstjerne ge
trouwd; de Gyllenstjernes waren ook
vermaagschapt aan de Bülldes of Blues.
Het album bevat, behalve deze, nog een aantal
merkwaardige bijdragen. Men vindt er het devies
Deus providelit in, met de onderteekening van
keizer Maximilia.in II, en het jaartal 1575; de
twee deviezen Meine Hoffnung zu Gott allein" en
Treue ist Wilibret" met de onderteekening van
Frederik II van Denemarken en het jaartal 1577 ;
de handteekening van koningin Sophia van Dene
marken, de vrouw van Frederik II, met het devies
Trew ist wildbrett aber Gott verlesst die seinen
uit". Voorts tal van handteekeningen van
regeerende vorsten en leden van den Duitschen adel.
De firma G. Theod. Bom en Zoon te Amster
dam, heeft van het uitgeven van den catalogus
der Muntverzameling llijnbende, eene feestuitgave
bij het 50 jarig bestaan der firma gemaakt.
Achtereenvolgens dreven haar de H.II. Gerrit
Jansz Bom van 1756?1812, Gerrit Dak Bom van
1812?1869, Gerardus Theodorus Bom van 1840
1864 en Adriaan Bom sedert 1863, zoodat de zaak
eigenlijk reeds bijna anderhalve eeuw bestaat. De
eerste boekverkooping waarvan gemeld wordt, is
door hen op 9 Nov. 1801 gehouden.
De catalogus Rijnbende, Namismutica Neer
landica, is geheel als feestuitgave behandeld,
op geschept Hollandsen papier, royaal gedrukt en
aan de eischcn welke in deze dagen door de mannen
van het vak gesteld worden, uitmuntend beant
woordend. Zulke catalogen behooren tot de litte
ratuur van het vak; de biographie van den heer
Rijnbende als nurnismaticus, de wording zijner
verzameling, de meest nauwkeurige aanwijzingen
omtrent al wat men van de te verkoopen munten
weten kan, maken het boek tot eene uitgave,
welke de firma Bom met volle recht als eene
feestelijke proeve van hare wetenschappelijkheid
en zorg de wereld kan inzenden.
Militaire Zaken.
MILITAIRE MEMOIRES.
Rudolf Van 3IeerkerI;e door J. J.
de Rocliemont, gcpcns. Luit.-Kol.
d. Art. v. h. O. / Leg. Van
liet Regiment Rijdende Artillerie
naar het O. I. Leger.
's-Gravenhage. Cremer & Co. 1890.
Een goede honderd vijftig jaar lang is men nu
reeds aan het mémöires-schrgven. Vóór 1740
zijn er ook wel geschreven en uitgegeven, mat r
de echte mémoires-tijd begint toch met dat jaar
tal en zet zich voort tot het einde onzer eeuw,
terwijl men de perioden van 1760?1820 en 1860
1890 als de bloeitijd perken der m
moires-letterkunde kan beschouwen. De mémoires der vorige
eeuw zijn meest door edellieden en diplomaten
geschreven en zeer vele daarvan pas in de laatste
dertig jaar openbaar gemaakt; de mémoires van
deze eeuw zijn voor het grootste gedeelte door
beroemde of beruchte, in elk geval bizondere,
zeldzame personen geschreven. Zoo zij dan al
geene waarde hadden als aanvullingen der
Algemeene Geschiedenis, waren zij belangrijk om de
karaktertrekken en anekdoten van en over de
merkwaardige en befaamde lieden, die zij be
helsden.
Het is pas sedert de laatste jaren, dat er m
moires worden te boek gesteld en uitgegeven,
door personen, welke niet boven h.un
medemenschen uitmunten of op eenigerlei wijze van het
gros hunner stand- of ambtgenooten verschillen.
Dit kan den recensenten wel eens een verve
lend uurtje bezorgen, maar is in 't algemeen
volstrekt niet verkeerd. Het mémoires-schrijven
wordt meestal door menschen beoefend, die geen
schrijvers van beroep zijn, en heeft als zoodanig
altijd een aardig tegenwicht gevormd tegen het
overdreven defiige of stelselmatige der officieële
letterkunde.
De beste eigenschappen van mémoires zijn
frischheid en naïeveteit. Daarin moet hun be
koorlijkheid bestaan, in eenvoud en oprechtheid.
Nu, de laatste twee ?< ercliensten zal niemand aan
de mémoires v: n d- n heer De R. ontzeggen.
Wat men echter niet vergeten moet is: de
wenschelijkheid d.it de eenvoud en oprechtheid
der mémoires-schr'vjvers behouden zijn gebleven
naast de geestes- en gemoedscntwikkeling, niet
dat zij eigenlijk a'lteu bestaan in de afwezig
heid der laatstge. oe ide
Het is, met den besten wil, niet mogelijk te
beweren, dat de mémoires van den beer De R.
belangrijke beschouwingen of mededeelingen over
den tijd, wa.irvan zij iie geschiedenis behandelen,
bevatten; noch histousch, noch philosofisch of
psychologisch, noch pittoresque. De uitvoerige
huishoudelijke, aduiinistrative en militaire ge
schiedenis der Rijdende Artillerie, en de
kronologiscbe geschiedenis van het stedeke Amersfoort,
waarschijnlijk uit het een of ander oud hand
boek geput, mogen voor specialiteiten ia rlie
zaken belangrijk zijrj, zij passen niet in hel ver
haal der j'Ugd v.m Rudolf v. Meerkerke, daar
zij op zijn leveu van geenerlei invloed zijn. Met
hetzelfJe recht zou de schrijver uit het feit, dat
zijn held eens op een wandeling onder een ber
kenboom uitrustte, aanleiding kunnen nemen om
vijftig bladzijden met vertoogen over de ge
schiedenis en aanwending van berken-plantingen
te vullen.
De geestelijke of maatschappelijke ontwikke
ling van zijti tijd heeft Rudolf niet medege
maakt, het blijkt niet, dat hij daarvan iet-<
begrepeu heeft. Al het bela'ig van het werk des
hebren De R. moet gezocht woideu in de be
schrijving van het indivi lueele leven van dezen
jonkman ; en ook hierin, dat liet ons doet ken
nismaken met diens (of De Rochemoüt's, wat
hetzelfde is) persoonlijkheid op latereu leeftijd.
Wij maken die kennis djor het lezen der be
schouwingen eu overdenkingen van allerlei aard,
welke de schrijver tussenin zijn eigenlijk verhaal
heeft ingevoegd. Wij komen daardoor te weten
wie hij is, wij zien zijn verstand, zijn gemoed,
zijn verbeelding, ?ijn godsdienstigheid.
Dit is o. i. niet onaardig om lat wij langs dien weg
toch eenigszins van hetiiidividueele tot het typische
worden gebracht. Men kan er namelijk van op
aan dat vele militai<ei eene ziel hebbeu, in 't
algemeene gelijk aan cie van den heer De R.
Men heeft heu slechts gade te slaan om op te
merken, hoe er mees-tal, o .k bij huogen in rang,
onder de verweerdheid en on vervaardheid van,
hun voorkomen een jeugdig gemoed schuilt,
herkenbaar in sommige trekken der fy-ionomie
en in de uitdrukking der oogen. Ja, ja, onder
menigen barschen grijzen snorrebaard, onder me
nig diep gerimpe'd bruin-rood gezicht lacht en
weent een ziel van achttien jaar. Heeft men zich
wel eeus de vraag gesteld, wat er omging in
den geest dier braven en flapperen, eu is
men zich, daar men ze niet intiem genoeg kende,
hel antwoord schuldig moeten b'ijven. mi, dsm
voorziet het werk des heeren DeR. in die behoefte
en geeft het autwoorl op die vraag. De
leukheid, de ernst, de gevoeligheid, bet godsgeloof
van den militair, mei viudt ze in »Paiioif v.
Meerkerke" ten tut n gesteld.
Een voorbeeld van de bedoelde leukheid treft
men aan in het ve haal der fopperij, waar
van een pnar oi.drTuJficiir-n den jot.geii Van
Meerkerke het s'a 'htofter maken als hij voor
't eerst te HarcUrw'jk komt. Zij doen liet
of zij hem oiithaUn, maar per sint van
rekekening blijkt dat hij alles betalen moet. Meteen
spijtige snugirerluid verhaalt bij van xijne teleur
stelling en maakt uitvoerig de som der rekening
op om :tl de uitgebreidheid vau zijn gefoptheid
te doen keueen. (Blz. 268 301).
De gevoeligneid eu het godsgeloof van v. Meer
kerke behooreu bij elkander. Deze vooral zijn
typisch en echt militair. Geen spoor van leer
stelligheid of wijsbegeerte bij dezen man. Als er
iets gebeurt m zijn leven, waardoor zijn gemoed
volschiet, als zijne moeder hem b.v. op eene
avondwandeling zegt, welk een vertrouwen zij ia
hem stelt en hoe trotsch zij op hem is, of als
een geliefd vriend van hem begraven wordt, of
ook maar alleen als hij zich lekker frisch ge
voelt op eene wandeling bij 't begin van een
mooien dag, dan gevoelt hij een ontroering,
die genotrijk is, en dit genot nu, zegt hij, is mij
een voorsmaak van den hemel en een aangename
getuigenis van ons verheerlijkt opstaan iia den
dood. Men zoude dat dus kunnen noemen : een
naiëf gevoels-geloof, alleen gevoed door kinder
lijke gemoedsbewegingen en direkte aanraking
met de natuur van eeu ontvankelijk hart. Ais
hij op een heuvel bij Amersfoort staat, is hij ver
rukt van al het schoone dat hij ziet, ais hij
verhaalt van de exerciün der laneiera kent zijn,
geestdrift geen grenzen; en nu zoude een
dwar