De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1890 17 augustus pagina 4

17 augustus 1890 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

waarde, zoodat de menschen' 1 tfUd kwamen, wel goede redenen _ »» schoonheid te bewonderen." | der tempels van het Kapitool zag men klokken. Z\j hingen om den hals D, die de verschillende rijken, aan staat onderworpen, voorstelden. f. nu in een van deze ryken opstand, dan klok van het standbeeld van zelf, ten senaat te waarschuwen. Bc vrome opMirabüia zien in dit wonder volstrekt evenmin als in de Christelijke :. trouwens. Men was zoo gewoon in het jjke te leven, dat men aan de wonpaspoort niet vroeg. wegwgzer" die den vreemdelingen het der monumenten gemakkelijk moet maken, "iiordt de reiziger ook gebracht naar de plaats .waar vroeger de muil der hel was1'. Deze muil veroorzaakte, gelijk men kan begrijpen, veel Iaat" aan de bewoners van Rome. De goden vertonden zich, hem te sluiten onder zekere voor waarden, en zy hielden hun belofte, zoodatRome een van z\jn grootste merkwaardigheden verloor. Be schrijvers zyn blijkbaar overtuigd dat de hel daar nog altoos onder den Palatinus zit. Hij l*Bft ba de koms" van het Christendom van mees ters (ttwlsseld, maar dezelfde is het nog; de noodXtkkelgkbeid om t > ee hellen te hebben ziet men al* men het er maar heel slecht heeft, orthodoxe of k ittenche wijze van lijden. Lateraan kón de reiziger het gedeelte paleis zien, waar Nero in het geheim een * had ter wereld gebracht. In het paleis ilus (de basiliek van Constantijn) zag hy waar deze groote man de geboorte van . i had voorspeld. \ Men toonde hem op het Kaplqtöl de plaats waar Augustus een visioen had gpha&van de Heilige Maagd en het kind Jezus; «öfiët Qnirinaal een vrouwenbeeld, dat de Kerk.joorstoUe, op bestelling van Tiberius ge" ' herinnering aan een wonder, door twee bnitenlandsche wij->geeren, , Phidias en verricht". Een eind verder was de plaat*, waar het hoofd van den apostel Paulus driemaal was opgesprongen, nadat de heilige ontLooftl was, en telkens den naam van Jezus had qitgetjtroken. Er waren nog tallooze andere pigatéen, door Christelijke wonderen vermaard; deze ,en de heidensche wonderen mengden zich dooreen in de legenden, en uit hun mengeling ontstond een soort van mystischen eerbied voor let oude Rome, dat sinds den dag ijner stichting reeds door God gekozen was oin de heilige stad, d« eeuwige stad te worden. D« reiziger kon geen schrede doen zonder dat Kjn verbeelding getroffen werd. De grond was nog bezaaid met monumenten en ruïnen uit de oud heid, twee en twintig paleizen, twee theaters, tien badhuizen, een verbazend aantal tempels, triomfbogen en graftomben. De schrijvers der Mirctbilia vergissen zich telkens met de namen en bestem ming der gebouwen. Het Coliseum wordt een tem pel genoemd, de thermen, badhuizen, worden be schreven als verwarmingsplaatsen in den winter en verkoelingsplaatsen in den zomer. Naar het jaargetijde vulde men het souterrain met vuur of met i'risch water, zoodat het hof de daarboven gelegen vertrekken met genot bewoonde". Maar de goede lieden vergissen zich niet, wan neer z\j verzekeren menig monument met hun oogea" gezien te hebben, dat na dien tijd ver pacht werd als marmergroeve; de archieven van Rome bewyzen het en de pacht contracten bestaan BOgi Sedert het oogcnblik waarop de eerste uitgave tier Mi/rabilia verscheen, hebben de pausen, de vreemde legers en de Romeinsche edelen het verwoe»tingswerk voltooid. De kostbare marmeren teelden zyn tot kalk gemalen; tempels en paleizen hebben materiaal geleverd voor kerken en tinner. Maar in de twaalfde eeuw moet de stad nog een grootsch gezicht opgeleverd hebben. Behalve het Rome der keizers moest toen ook Ket Rome der Pausen reeds den vreemdeling tref fen. De stad was een groote reliqniënkast, met gew{}de schatten gevuld. Men zag er portretten van Jezus en de Heilige Maagd, door God zelf geschilderd; een der dertig zilverlingen die aan Judas gegeven waren en het touw waarmede hij ziel» ophing; melk van de Heilige Maagd in een flusch en bloed van Jezus in een andere; de kuip waarin de apostel Johannes in kokende olie ge_ worjkën werd zonder er door geschaad te worden; de "rooster van St. Laurentius. de ijzeren haak waar mee men hem op den rooster had omgedraaid,en een weinig van het vet, dat gedurende de marteling uit hem gedropen was; het kemelsharen kleed van Johannes den Dooper; de wieg van Christus en het water en bloed dat uit zijn zijde drong bij den lansstoot; een menigte voorwerpen die tot de Lijdensgeschiedenis behoorden, en een nog gcpoter aantal uit het leven van den Zaligmaker, de- Apostelen en de Heiligen. Dat was nog niet alles. Evenals de glorie van het heidensche Rome opging in het katholieke Rome door de gemengde mirakelen, voor welke God dien dag zy'ne procuratie aan de heidensche goden had gegeven, had ook het katholieke Rome ten- zynen voordeele al de geëerbiedigde herinne ringen der bijbelsche tijden geconfiskeerd. Het telde onder zijn schatten den staf van Mozes en dien van Aaron, een gouden urn vol manna, de Arke des Verbonds met de Tafelen der Wet erin, dea gouden kandelaar met zeven armen, en andere niet minder kostbare voorwerpen, naar men zeide bij de inneming van Jeruzalem door Titus meegebracht. Rome was dus, in zekeren zin, eok de hoofdstad der Hebreeuwsche wereld. Daar konden de Joden komen weenen bij de overblijf selen van hun tempclschatten. leder moest te Rome komen om te bewonderen, te aanbidden, zich te herinneren. Rome was de eenige" stad ter wereld, en midden door hun dwalingen en opnoemingen ge ven de schrijvers der Mirabilia dien indruk weer. Het was toch niet voor niet, dat Noach van den berg Ararat daarheen was gekomen om den eersten steen te leggen. Van het eerste begin van het boek heeft men den indruk in een afzonderlijke wereld te zyn, door God bemind, al ware dan ook vaak Gods hand er zwaar op neergekomen, en hoewel ze toen ook reeds vervallen was, men kon zich niet voorstellen dat het hoofd der wereld" ooit definitief zou kunnen gebogen worden. De Engelsche vertaling draagt dea naam van The Maroels of Rome, zij is door den heer Francis Morgan .Nichols bezorgd, van uitmuntende noten en een plan van Rome uit het eind der vijftiende eeuw voorzien, en by de fi:ma E.l.sand Elvery te Londen uitgegeven. VOLTAIRE OVER ZIJN STANDBEELD. Het Journal des Débats bevatte deze week een nog onuitgegeven brief van Voltaire over stand beelden, die niet weinig pikant is op het oogenblik dat men juist hot zijne onthuld heeft. De brief is geadresseerd aaa den heer du Tillet, een beeld houwer die een Parnas van onzen tijd" had willen maken, een werk waarin de medaillons van de voornaamste schrijvers dur achttiende eeuw zouden zijn vereenigd; hy had aan Voltaire ver lof gevraagd, ook het zijne daarin op te nemen. De brief moest in 1760 door den dichter Le brun aan Du Tillet worden overhandigd, maar Lebrun vond hem zeker zoo curieus dat hij zicb vergenoegde alleen den brief voor te lezen en hem zelf te houden. Hij komt dus nu voor in de verzameling autografen van Lebrun, die in het bezit is van den senator Dide. De heer Dide heeft den brief aan de D>:bats afgestaan. De tekst is de volgende: POTSDAM, 8 Juli 1752. St bene vales, ego quidem non valeo. Het doet mij veel genoegen, mijnheer, dat u zes-en-zestig jaar zijt eu veertien bunders grond binnen Parijs hebt. Gaarne zou ik zien, dat u eenmaal den leeftijd van honderd hadt, met honderd bunders; een mooie tuin in den faubourg Saint-Antoine is beter dan de beide hellingen van den Parnas. Geniet het leven, zooveel als u kunt, steek den gek met de rest, en vooral met mijn medaillon. Ik meen u vroeger reeds te hebben gezegd, dat ik niet ben dignustpie numismate vultus. Ik zou wel een ge zicht kunnen zijn, maar ik heb er geen. Ik ben nog maar een gebraden appel op een kraanvogelshals. Onmogelijk, dat te graveeren te geven. En dan, gelooft ge wel, dat ik aan het hof van een groot koning de menschelijke ijdelheden heb leeren verachten? Nog niet lang geleden verzocht de hertogin van Brunswijk zoj dringend den koning van Pruisen ha^r zijn standbeeld te zenden, (in den smaak van dat van Lodewijk XIV op de Place des Victoires) dat de koning het niet kon weigeren. Hij deed zich nu beeldhouwen, op deze wijze : op een kalkoen gezeten, en in plaats van vier slaven rondum het voetstuk, vier grijnzende apen. Gij zult-toegeven dat na zoo iets, het voor de geringen moeielijk is, er nog ijdelheid op na te houden. Als ge wilt, zal ik u een van de apen van het standbeeld zenden, en ge moogt er mijn naam onder zetten. Laat ons alleen letten, waarde mijnheer, op onze ge zondheid en onze rust. Het overige is rook, en ik heb in mijn leven al te veel den rook nageloopen. Ik wensch u een stevig geluk, als er dat is. Ik heb de eer oprechtclijk te zijn, Mijnheer. uw zeer nederige en zeer gehoorzame dienaar VOLTAIRE. VARIA. TOONEEL EN MUZIEK. De kunstreizen van leden der Comédie Franchise zijn steeds eene bron van oneenigheden tusschen directie en sociétaires geweest. De laatste crisis daaruit voortvloeiend was die van Coquelin. De bekwame directeur Jules Claretie heeft een plan aan den minister en den directeur van schoone kunsten aangeboden, dat zoowel aan dit bezwaar alsook aan andere een eind zal maken. Hij wil in voeren tournees renouvelables en tournees exceptionnelles. Hij wil beletten dat de leden als sterren" met een personeel van den tweeden rang in de pro vincie reizend, daar een overdreven denkbeeld van hun gewicht krijgen, goede plaatselijke tooneelen on mogelijk maken, en door gebrekkig personeel de goede stukken die zij spelen niet tot hun recht doen komen. Naar zijn denkbeeld zullen dan de sociétaires op hun reizen bij elkaar blijven, een kleinen goed gestudeerden troep vormen, hun eigen decoratiën, regisseur en souffleur meenemen, en alleen klassieke stukken opvoeren; deze worden anders op de provinciale tooneelen niet opgevoerd en kunnen hun dus geen gevaarlijke concurrentie aandoen. Om de tien jaren, als de comedie gere pareerd wordt, zal de troep, die trouwens talrijk genoeg is, om geheel een dubbel gezelschap te vormen, eene tournee exceptionnelle maken naar het buitenland. Eene dochter van den blijspeldichter L'Arronge, is na het congres van medici te Berlijn, geënga geerd met een dr. Alsch; men beweert dat de vader van dezen dokter het origineel is van L'Arronge's Dokter Klaus. LETTEREN EN WETENSCHAP. Deze week kwam uit Parijs het bericht, dat de heer Vales, predikant bij de "Waalsche gemeente te Amsterdam, overleden is. Velen, ook buiten zijn Zondagsaudiforium zullen dit bericht met droefheid vernomen hebben ; de heer Vales wist, toen in Felix" nog lezingen gehouden werden, een talrijken kring van hoorders en vooral van elegante toehoorderessen te vcreenigen. Zijn voor drachten over Fransche litteratuur waren levendig en aantrekkelijk, met een tintje poëzie en veel geest; de beminnelijkheid van zijn karakter zoo wel als zijn letterkundige smaak maakten hem vele vrienden. Te Brussel vierde dezer dagen de archivarisgeneraal Piot zijn 50-jarig dienstjubilé. Piot is een waardig opvolger van den beroemden Gerchard. zijn hoofdwerk, Correspondance de Granville, waarvan het achtste deel verschenen is, vormt een waardig pendant tot Gerchard's Correspondance de Philippe II. Het zwarte werelddeel" is thans in het geheel veertienmaal in de breedte doortrokken. Tien maal geschiedde dit in de richting van het westen naar het oosten, viermaal in de tegengestelde richting. In de jaren 1854?56 trok Livingstone van St. Paul de Loando naar Qnilimani, en ter zelfder ty'd trok de Portugees Silva' Porto van Benguela naar Delgado. In 1873 volbracht de Engelschman Cameron de eerste reis van het oosten naar het westen, en wel van Bagamoyo naar Catombela. In het volgende jaar ging Stanley eveneens van Bagamoyo uit, onderzocht een goed deel van den loop van den Congo en bereikte te Boma de Westkust. In de jaren 1877 tot 1879 drong de bekende Portugeesche reiziger Serpa Pinto van Benguela door tot Durban. In 1880 en 1881 trokken de Italianen Matteucci en Massari van Soeakin naar den mond van den Niger; dit was de eerste tocht, die geheel ten noorden van den aequator werd uitgevoerd. Een jaar later deed Wissman zijn eerste reis van St. Paul de Loando naar Soadani. Tusschen 1881 en 1884 trok de Schot Arnot van Durban naar St. Paul de Loando, en in het laatste jaar bereikten de Portugeezen Capello en Joez Quiütnani, nadat zij van Massamedes waren uitgegaan. Weder een jaar later trok de Oostenryker Dr. Lenz van Boma naar Bagamoyo en weinige maanden daarna volgde hem de Zweed Gleerup langs dezelfde route. In de jaren 1886 en 1887 deed Wissmann de reis van den mond der Congo-rivier naar Quüimani; van 1887 tot 1889 duurde Stanley's tocht tot bevrijding van Emin Pacha," en in 1888 en 1889 trok de Fransche kapitein Trivier van Loango naar Quilimani. Nog een paar jaren geduid en men zal Cook's toeristen in het hartje van Afrika zien verschijnen en van Baedeker of Murray een Gids langs den Congo" ontvangen. Een Maandblad voor Rederijkerskamers en Let terkundige vereenigingen", is onder den titel Jong Holland bij den uitgever M. J. Ternooy Apèl te Amsterdam verschenen. Het eerste nummer bevat een hoofdartikel van W. van Amstel Jr., begin nende raet deze woorden: 't Is met tooneelspelen al net als met wat anders, in kent 't of je kent 't niet", een nagelaten gedichtje van B. van Heyningcn, voorts artikelen over Gabriel Ricome, (uit het Handelsblad overgenomen), Max Burckhard (In het Duitsch), een revue in het Odéon in 1647 (in het Fransch). de Faust" van Marlowe door J. Ch. Blok, en Berichten. Het jaarboek der Duitsche Shakespeare-Gesellschatt bevat een merkwaardig opstel van den redacteur prof. Dr. F. A. Leo. Men heeft namelijk in de bibliotheek te Stuttgart de handteekeningen gevonden van deheeren Ilosencrantz en Guildenstern, de twee hovelingen in Hamlet. De bibliothecaris te Stuttgart, Dr. Heydt, meent dat het album, waarin heide autograten voorkomen, in het bezit van hertog Fre derik I van Würtemberg (f 1795) geweest is. De naam die vóór de namen der beido hove lingen staat, is die van Sthen Builde tüll Wandaas, en, daarbij is vermeld 4 Juni 1577, Haffniae. Haft'nia is Kopenhagen. Prof. Leo meent dat Shakespeare van de beide onafscheidelijke hove lingen gehoord heeft door Kngelsche tooneelspelers. Omtrent de namen Ilosencrantz en Guildenstern meldt Prof. Leo het volgende: De familie Rosencrantz behoort, zoowel als die der Gyllenstjerns, die in 1729 in Denemarken uitstierf, tot den oudsten Deenschen adel; reeds in 1300 komen ze in documenten voor. Holger Rosencrantz, die in 1576 stierf, was mot eene Karin Gyllenstjerne ge trouwd; de Gyllenstjernes waren ook vermaagschapt aan de Bülldes of Blues. Het album bevat, behalve deze, nog een aantal merkwaardige bijdragen. Men vindt er het devies Deus providelit in, met de onderteekening van keizer Maximilia.in II, en het jaartal 1575; de twee deviezen Meine Hoffnung zu Gott allein" en Treue ist Wilibret" met de onderteekening van Frederik II van Denemarken en het jaartal 1577 ; de handteekening van koningin Sophia van Dene marken, de vrouw van Frederik II, met het devies Trew ist wildbrett aber Gott verlesst die seinen uit". Voorts tal van handteekeningen van regeerende vorsten en leden van den Duitschen adel. De firma G. Theod. Bom en Zoon te Amster dam, heeft van het uitgeven van den catalogus der Muntverzameling llijnbende, eene feestuitgave bij het 50 jarig bestaan der firma gemaakt. Achtereenvolgens dreven haar de H.II. Gerrit Jansz Bom van 1756?1812, Gerrit Dak Bom van 1812?1869, Gerardus Theodorus Bom van 1840 1864 en Adriaan Bom sedert 1863, zoodat de zaak eigenlijk reeds bijna anderhalve eeuw bestaat. De eerste boekverkooping waarvan gemeld wordt, is door hen op 9 Nov. 1801 gehouden. De catalogus Rijnbende, Namismutica Neer landica, is geheel als feestuitgave behandeld, op geschept Hollandsen papier, royaal gedrukt en aan de eischcn welke in deze dagen door de mannen van het vak gesteld worden, uitmuntend beant woordend. Zulke catalogen behooren tot de litte ratuur van het vak; de biographie van den heer Rijnbende als nurnismaticus, de wording zijner verzameling, de meest nauwkeurige aanwijzingen omtrent al wat men van de te verkoopen munten weten kan, maken het boek tot eene uitgave, welke de firma Bom met volle recht als eene feestelijke proeve van hare wetenschappelijkheid en zorg de wereld kan inzenden. Militaire Zaken. MILITAIRE MEMOIRES. Rudolf Van 3IeerkerI;e door J. J. de Rocliemont, gcpcns. Luit.-Kol. d. Art. v. h. O. / Leg. Van liet Regiment Rijdende Artillerie naar het O. I. Leger. 's-Gravenhage. Cremer & Co. 1890. Een goede honderd vijftig jaar lang is men nu reeds aan het mémöires-schrgven. Vóór 1740 zijn er ook wel geschreven en uitgegeven, mat r de echte mémoires-tijd begint toch met dat jaar tal en zet zich voort tot het einde onzer eeuw, terwijl men de perioden van 1760?1820 en 1860 1890 als de bloeitijd perken der m moires-letterkunde kan beschouwen. De mémoires der vorige eeuw zijn meest door edellieden en diplomaten geschreven en zeer vele daarvan pas in de laatste dertig jaar openbaar gemaakt; de mémoires van deze eeuw zijn voor het grootste gedeelte door beroemde of beruchte, in elk geval bizondere, zeldzame personen geschreven. Zoo zij dan al geene waarde hadden als aanvullingen der Algemeene Geschiedenis, waren zij belangrijk om de karaktertrekken en anekdoten van en over de merkwaardige en befaamde lieden, die zij be helsden. Het is pas sedert de laatste jaren, dat er m moires worden te boek gesteld en uitgegeven, door personen, welke niet boven h.un medemenschen uitmunten of op eenigerlei wijze van het gros hunner stand- of ambtgenooten verschillen. Dit kan den recensenten wel eens een verve lend uurtje bezorgen, maar is in 't algemeen volstrekt niet verkeerd. Het mémoires-schrijven wordt meestal door menschen beoefend, die geen schrijvers van beroep zijn, en heeft als zoodanig altijd een aardig tegenwicht gevormd tegen het overdreven defiige of stelselmatige der officieële letterkunde. De beste eigenschappen van mémoires zijn frischheid en naïeveteit. Daarin moet hun be koorlijkheid bestaan, in eenvoud en oprechtheid. Nu, de laatste twee ?< ercliensten zal niemand aan de mémoires v: n d- n heer De R. ontzeggen. Wat men echter niet vergeten moet is: de wenschelijkheid d.it de eenvoud en oprechtheid der mémoires-schr'vjvers behouden zijn gebleven naast de geestes- en gemoedscntwikkeling, niet dat zij eigenlijk a'lteu bestaan in de afwezig heid der laatstge. oe ide Het is, met den besten wil, niet mogelijk te beweren, dat de mémoires van den beer De R. belangrijke beschouwingen of mededeelingen over den tijd, wa.irvan zij iie geschiedenis behandelen, bevatten; noch histousch, noch philosofisch of psychologisch, noch pittoresque. De uitvoerige huishoudelijke, aduiinistrative en militaire ge schiedenis der Rijdende Artillerie, en de kronologiscbe geschiedenis van het stedeke Amersfoort, waarschijnlijk uit het een of ander oud hand boek geput, mogen voor specialiteiten ia rlie zaken belangrijk zijrj, zij passen niet in hel ver haal der j'Ugd v.m Rudolf v. Meerkerke, daar zij op zijn leveu van geenerlei invloed zijn. Met hetzelfJe recht zou de schrijver uit het feit, dat zijn held eens op een wandeling onder een ber kenboom uitrustte, aanleiding kunnen nemen om vijftig bladzijden met vertoogen over de ge schiedenis en aanwending van berken-plantingen te vullen. De geestelijke of maatschappelijke ontwikke ling van zijti tijd heeft Rudolf niet medege maakt, het blijkt niet, dat hij daarvan iet-< begrepeu heeft. Al het bela'ig van het werk des hebren De R. moet gezocht woideu in de be schrijving van het indivi lueele leven van dezen jonkman ; en ook hierin, dat liet ons doet ken nismaken met diens (of De Rochemoüt's, wat hetzelfde is) persoonlijkheid op latereu leeftijd. Wij maken die kennis djor het lezen der be schouwingen eu overdenkingen van allerlei aard, welke de schrijver tussenin zijn eigenlijk verhaal heeft ingevoegd. Wij komen daardoor te weten wie hij is, wij zien zijn verstand, zijn gemoed, zijn verbeelding, ?ijn godsdienstigheid. Dit is o. i. niet onaardig om lat wij langs dien weg toch eenigszins van hetiiidividueele tot het typische worden gebracht. Men kan er namelijk van op aan dat vele militai<ei eene ziel hebbeu, in 't algemeene gelijk aan cie van den heer De R. Men heeft heu slechts gade te slaan om op te merken, hoe er mees-tal, o .k bij huogen in rang, onder de verweerdheid en on vervaardheid van, hun voorkomen een jeugdig gemoed schuilt, herkenbaar in sommige trekken der fy-ionomie en in de uitdrukking der oogen. Ja, ja, onder menigen barschen grijzen snorrebaard, onder me nig diep gerimpe'd bruin-rood gezicht lacht en weent een ziel van achttien jaar. Heeft men zich wel eeus de vraag gesteld, wat er omging in den geest dier braven en flapperen, eu is men zich, daar men ze niet intiem genoeg kende, hel antwoord schuldig moeten b'ijven. mi, dsm voorziet het werk des heeren DeR. in die behoefte en geeft het autwoorl op die vraag. De leukheid, de ernst, de gevoeligheid, bet godsgeloof van den militair, mei viudt ze in »Paiioif v. Meerkerke" ten tut n gesteld. Een voorbeeld van de bedoelde leukheid treft men aan in het ve haal der fopperij, waar van een pnar oi.drTuJficiir-n den jot.geii Van Meerkerke het s'a 'htofter maken als hij voor 't eerst te HarcUrw'jk komt. Zij doen liet of zij hem oiithaUn, maar per sint van rekekening blijkt dat hij alles betalen moet. Meteen spijtige snugirerluid verhaalt bij van xijne teleur stelling en maakt uitvoerig de som der rekening op om :tl de uitgebreidheid vau zijn gefoptheid te doen keueen. (Blz. 268 301). De gevoeligneid eu het godsgeloof van v. Meer kerke behooreu bij elkander. Deze vooral zijn typisch en echt militair. Geen spoor van leer stelligheid of wijsbegeerte bij dezen man. Als er iets gebeurt m zijn leven, waardoor zijn gemoed volschiet, als zijne moeder hem b.v. op eene avondwandeling zegt, welk een vertrouwen zij ia hem stelt en hoe trotsch zij op hem is, of als een geliefd vriend van hem begraven wordt, of ook maar alleen als hij zich lekker frisch ge voelt op eene wandeling bij 't begin van een mooien dag, dan gevoelt hij een ontroering, die genotrijk is, en dit genot nu, zegt hij, is mij een voorsmaak van den hemel en een aangename getuigenis van ons verheerlijkt opstaan iia den dood. Men zoude dat dus kunnen noemen : een naiëf gevoels-geloof, alleen gevoed door kinder lijke gemoedsbewegingen en direkte aanraking met de natuur van eeu ontvankelijk hart. Ais hij op een heuvel bij Amersfoort staat, is hij ver rukt van al het schoone dat hij ziet, ais hij verhaalt van de exerciün der laneiera kent zijn, geestdrift geen grenzen; en nu zoude een dwar

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl