Historisch Archief 1877-1940
recensent geneigd mogen zjjn in deze
^gevoelens «n in de taal die ze weergeeft,
«enige overeenkomst te bespeuren met het enthou
siasme en het proza van een Wandelgids door
het Gooi en van een opgewonden jongenheertje
dat eene schuttersparade heeft bijgewoond,
hem, die alleen het opmerkelijke zoekt, zal deze
naïveteit behagen en verrassen als, naast de
gevoels-godsdienstigheid, de tweede helft van het
-echte militaire gemoed.
Verwondert de ongeloovige zich wel eens over
?den grondslag van het geloof van ervaren, be
reisde, eerwaardige lieden, die toch niet de
ritueele oefeningen van een of ander kerkgenoot
schap volgen de heer De. R. verhaalt ons,
dat als hij de eerste geruchten eener pas ont
wakende stad hoort, hij daarin een zinnebeeld en
?een teeken van onze verrijzenis na den dood er
kent, 't Is zeer gemakkelijk, dat is zeker; me
nigeen, die de Amsterdamsche melkboertjes ziet
loopen en de slaperige vrijsters aan de
voordeurkieren, zou nu op alle behalve op deze ge
dachte komen.
Werd zoo even opgemerkt, dat het boek van
kolonel De R. weinig bevat van algemeen histo
risch belang, voor de kennis van het soldaten
leven geeft het te waardeeren bijdragen, b. v.
?over de soort menschen, die te Harderwijk in
het Koloniaal Werfdepot worden gevonden (men
tenen wier loopbaan gebroken i?, gedegradeerden
en wanhopigen van alle standen der maatschappij
-en alle landen van Europa), over den overtocht
naar Indiëenz. Dit alles wordt naar waarheid
be-schreven, dit is het voordeel der mémoires, toch
moet men niet vergeten dat deze waarheid zeer
?subjectief is; zij is wel te verstaan alleen de
waarheid der indrukken van den blij moedigen jeug
digen en hoopvollen militair.
Degenen, voor wie dit boek bizonder geschikt
is, zijn de blufferige, geblaseerde, hoogst onaan
gename jongelieden, die op hun vijf-en-twintigste
jaar reeds oud zijn en alle kinderlijkheid uit hun
gemoed hebben verloren. Deze moeten dit werk
als een geneesmiddel voor den geest innemen,
?zij kunnen er uit leeren hoe lang men jong kan
blijven en hoe aangenaam dan het leven ia.
28 Juli '90. A. J.
VRIJWILLIGE OEFENINGEN IN DEN
WAPENHANDEL TE AMSTERDAM.
Aan jongelingen van 17 jaar tot aan den
militie?plichtigen leeftijd, die zich daartoe bij den
commaudecrenden officier aanmelden, wordt gelegenheid
gegeven om bij de infanterie en vesting-artillerie
kosteloos onderwijs te ontvangen in den wapen
handel en voor zooveel de vesting-artillerie betreft,
?ook in de bediening van het geschut.
Voor dezen practischen cursus worden van
wege het korps de noodige wapens en munitie
verstrekt.
Tevens wordt aan jongelingen, die den prac
tischen cursus bijwonen, de gelegenheid gegeven,
om kosteloos deel te nemen aan een theoretischen
cursus, strekkende tot voorbereiding voor den
graad van milicien-korporaal bij de infanterie of
vesting- artillerie.
Jongelingen, in het bezit zijnde van een ge
tuigschrift dat zij met voldoenden ijver aan den
practischen en theoretiscJien cursus hebben deel
genomen, zullen, nadat zij militiedienst hebben
verricht, en met den graad van milicien-korporaal
met onbepaald verlof zijn gezonden, in staat
worden gesteld gedurende dat verlof', ook in het
2e en 3e jaar van hunnen militiediensttijd een
practischen en theoretischen cursus te doorloopen
tot voorbereiding voor den graad van milicien
sergeant.
Alle jongelingen, die geregeld de oefeningen
in den wapenhandel hebben gevolgd, en voldoend
schoolonderwijs hebben genoten, kunnen, wanneer
zij persoonlyk hunnen dienstplicht moeten of wil
len vervullen, verschillende voorrechten verkrijgen,
die jaarlijks door Z. M. den Koning worden
vastgesteld.
De voorrechten voor 't jaar 1890 vastgesteld, zijn:
lo. In'leeling bij het korps (Infanterie, Cavale
rie, Artillerie on Genie) en plaatsing in 't garni
zoen hunner keuze.
2o. Verlof hij opkomst onder de wapenen tot
15 Mei.
3o. Afzonderlijk logies en gemeenschappelijke
voeding.
4o. Toestemming tot het wonen buiten de
kaserne.
5o. Vermindering van den eersten oefeningstijd
tot 5 maanden, bij aanstelling tot milicien-korpo
raal binnen 3 maanden.
60. Vermindering van den eersten oefenings
tijd tot 9 maanden; mits de milicien binnen dien
tijd zijne verplichtingen in alle opzichten kent.
7o. Verlof met behoud van soldij (45 cent per
?dag) gedurende 2 maanden, bij aanstelling, binnen
den ty'd van 10 maanden, tot milicien-korporaal
(f 27).
80. Verlof met behoud van soldij (f 0.82 per
dag), voor den tijd van l maand bij aanstelling
tot milicien-sergeant (f 25).
De aanmelding geschiedt jaarhjks vóór l
October: voor de Infanterie:
Bureau Reguliersdwarsstraat No. 73 Kamer
No. 9.
Voor de Artillerie: kazerne Oranje-Nassau.
De oefeningen worden gehouden: Op de
Koopmansbeurs, hot exercitieterrein achter 's
RijksMuseum, aan de Marinewert, in de kazerne
Oranje-Nassau, en in verschillende schoolgebouwen
door het gemeentebestuur daartoe ter beschikking
gesteld.
HET KLOOSTER.
Schets, door Max C.
Wij gaan den molenweg op, die midden in
de dorpskom, aan den linkerkant, begint, en, na
een paar stappen, als wij de huizen van het dorp
achter ons nebben, zieu wij plotseling, aan den
linkerkant van den molenweg, een groot nieuw
gebouw staan, dat gelijkt op een gasthuis en op
eene kazerne, en omgeven is door kleine, even
eens nieuwe, gebouwen. Dat is het klooster.
Geheel van rooden baksteen opgetrokken, die
nog dubbel versch lijkt en waarvan bet rood nog
heller uitkomt tegen den blauwen hemel en de
brandende zomerzon, staat het daar, majes
teit vol en toch eenvouJig, met zijn breeden
gevel, zijn acht vensters aan weerszijden van de
voordeur en de zeventien vensters van zijn eenige
verdieping, en zijn schuin dak met glimmende
blauwe pannen. Ofschoon het klooster maar
ne verdieping heefc, steekt het ver boven alle
dorpswoningen uit, die veel lager van zoldering
zijn en in 'c geheel geen verdieping hebben.
Het scheelt niet veel of het maakt naar zijn
uiterlijk den indruk van in een zelfde verhouding
tot het dorp te staan als vroeger de kasteelen
tet de hun omgevende lij ('eigenen-woningen, zoo
armelijk schijnt het groepje dorpshuuen daar
naast, zoo geheel beheerscht het klooster de
omgeving. Vóór ons strekt zich de weg recht
uit, tegenover het klooster staat de mooie groote
witte molen op een heuvel, juist is de molenaar
bezig, daar de wind H gaan liggen, de
wiekzeilen een voor een met een stok los te haken, ze
op te rollen en de rollen weder aan de wieken
te bevestigen. In de rondte zien we da aard
appel- en korenvelden, ingesloten door met
regefmatige boomenrijen aan de kanten beplante
straatwegen, en door heidehsuveltjes met hun
jonge dennenplantingen.
Wij gaan het hooge zwart ijzeren kloosterhek
door en stappen over het breede netjes met
klinkers bestrate tuinpad regelrecht op de
dubbele, onder een poortnis aangebrachte, voor
deur aan. Wij ontmoeten vooralsnog niemand.
Achter al de gelijkvormige vensters van den
effen en gladden, versiering- relief loozen gevel,
zijn de effen witte ophaal-gorJijnen neergelaten
om de zon te keeren; de regels der orde ver
bieden zonneschermen of jalousieën van buiten
aan het gebouw aan te brengen; ook van bin
nen is het slechts dau toegestaan, als men het
zoo doet, dat zij van buiten niet te zien zijn.
AUe nonnen en dames pensionnaires moeten
zich daaraan onderwerpen. Wut ons, op onzen
korten tocht naar de voordeur, treft, is de goede
aanleg, de duidelijke jongheid, de uitmuntende
verzorgdheid en de geheele schaduwloosh-?id van
den tuin. Alle bloem-, plant- en boomperken
zijn keurig bijgeharkt en zien er in dubbele
beteekenis bloeiend uit; nergens, noch op de be
strate, noch op de zandgeleelten is een enkel
stukje vuil of afval te bekennen, en niet het ge
ringste hoekje, geen vierkante centimeter van de
geheele omgeving draagt het minste spoor van
onverzorgdheid.
Aan de voordeur gekomen trekken wij even
aan den wit porceleiuen schelleknop en hooren
niet ver achter de deur de schel luid weerklin
ken in de overigens door geen enkel geluid ge
stoorde landelijke stilte.
Wij zijn intusscheu reeds een weinig, al naar
gelang wij minder of meer impressiouaöele men
schen zijn, onder den indruk van plechtige net
heid gekomen, die wij overal om ons heen
opmerkeu, en wij haasten ons op den grooten ijze
ren voetenkrabber bij de voordeur onze voeten
van het weinigje stof te ontdoen, dat er aan
mocht kleven. \Vrij willen geea korrel aarcisch
vuil op de gezuiverde vloeren brengen, die wij
gaan betreden.
Een minuut nadat de schel weerklonVen heeft,
hooren wij in het gebouw doffe ea bescheiden
stappen gaan; door het ijzeren rastenvvrk. dat
de bovenste deurhslft bedekt en waarachter het
deur-venster naar binuei is opengezet om de
vestibule te lachten, kijkend, ontwaren we, aan
de mat glazen deur, die de vestibule aan de bin
nenzijde afsluit, eene non, de zuster portierster
die de voordeur komt openen. Het is een oud
vrouwtje; als een helm bedekt een stijf gestreken,
kraak-zindelijke witte kap, haar hoofd en hals,
zoodat alleen de onderste voorhoofdhelft, de
oogen, neus en kin en de helft der wangen zicht
baar zijn; over dezen helm draagt zij haar zwar
ten nonnenkap, die over de schouders naar
achteren vallend haar rug tot aan haar middel
bedekt; verder is zij gekleed in een in weinige
losse plooien afhangend effen zwart kleed, zonder
sleep, zonder eenige versiering, in het midden
door een onzichtbaren gordel opgehouden, waar
van ook een houten, door koperen schakeltjes
samengehechte rozenkrans, van een nieter lengte,
afhangt, het groote koperen kruis het onderste.
Een dik gebedenboek, in zwart marokijnen band,
houdt de zuster geopend in hare hand. Zij
heeft een bril op en zij was blijkbaar aan haar
dagelijksche gebeden, toen de schel heeft weer
klonken.
De zuster-portierster opent de deur en ziet ons
vragend aan. Als zij hoort dat wij een der
damespermonnaires komen bezoeken, neemt zij, zeer
vriendelijk glimlachend en op snellen, uiterst
minzamen toon, eenige informaties en geleidt ons
daarna, door de wit-bemuurda en met fraaie
bruin- en gele mozaïek-tegels bevloerde vestibule
en de mat-glazen binnendeur, door den grooten
benedengaug, die het gebouw iii zijn geheel in
tweeen verdeelt, naar de spreek- of wachtkamer.
Zij wijst or;s met bizonder em pressen: en t een
leunstoel van donkerrood hout met rieten zitting,
dringt er op aan dat wij daarin plaats zullen
nemen en vooral niet in een gewonen stoel zon
der armleuning, maakt een kort praatje over het
weer, 'knikt voortdurend aanmoedigend, gerust
stellend met het hoofd en begeleidt al hare woordeu
met een uiterst vriendelijken burgerlijken glim
lach. Zij zal de moeder-overste gaan waarschuwen
en laat ons alleen.
Nu worden wij waarlijk een beetje bedeesd.
Niet alleen dat de grootste stilte ons omgeeft,
die hier nog veel meer merkbaar is dau buiten
door het ontbreken ook van die zachte geluiden,
welke de stilte buiten steeds onvolkomen doen
blijveu; maar de buitengewone gehoorigheid van
het gebouw in het algemeen en van dit vertrek
in 't bizonder doet ons gewoonste gesprek op
eene redevoering gelijken en maakt onze minste
bewegingen gewicütig als die van den
tooneelspeler voor het voetlicht. Meer nog dan in den
tuin treft ons de zindelijkheid in dit vertrek.
Wij zijn bepaald bang onze voeten op dat wit
geschuurde plankier te verzetten of een kreukel
te maken in het karpet, dat onder de tafel ligt
en zoo pas uit den winkel gekomen schijnt te
zijn. Wij bespeuren in de twee deuren, welke
in het vertrek uitkomen, in het midden van het
bovenste paneel, kleine, door ijzer traliewerk b>
dekte, raampjes. De ernst en betamelijkheid onzer
houding kan dus elk oogenblik buitea ons weten
gekoutroleerd worden. Elk onzer woorden wordt
herhaald door de zachte echo's der hoeken of
zoldering en als wij een stap op den grond doen
klinkt cUt a'.s of een timmerman een houtblok
verligt. Tegen de gepleisterde, sneeuwwitte wanden
hangen eea paar voorstellingen uit da geschie
denis van het Nieuwe Testament iu oleografio,
en enkele houtgravures, portretten vari Pausen
en Bisschoppen. Op een effen mahoniehouten
kastje staat een bijna levensgroot beeld van het
Kindje Jezus ia beschilderd gips. Onder een
lamp op den schoorsteen en onder een inktkoker
op tafel liggeu kleedjes en naast den inktkoker
een inktlapje. Van dat zeer speciale
hedendaagsche klooster-maakwerk, dat bestaat in het
samennaaien, in liggende ea staande houlina;, vati
lapjes laken eu aadere stoffen van verschillende
kleur, met opgevulde miniatuur-beestjes of bloe
men van zij, die tot de kleine kunstnijverheid
behooren, welke in de kloosters beoefend wordt
en nagenoeg de eenige versiering zijn, welke men
in de vertrekken, die niet voor de pensionnaires
bestemd zijn. aantreft.
Da deur wordt zacht geopend en de
moederoverste treedt binnen. Zij is een vromv van mid
delbaren leefüjd, met iets gedecideerds en
deftigs in haar voorkomen en manieren, dat nau
welijks door de algemeene kloosterlijke zacht
heid getemperd wordt. Zij zet zich neer en spreekt
een passen l woordje van ontvangst met ons, in
formeert naar onze reis maakt eenige opmer
kingen over het weer, over de dame?, welke wij
konvn bezoeken, over de streek, die het klooster
omgeeft, eu verlaat ons weder, ous de
teruzkotrnt der zuster-p irüerster aankondigend, die
ons naar de vertrekken onzer kennis zal ge
leiden.
De zu=ter-portierster verschijnt weder en
omgeefó ons met hare vritu lelijkheids- ea
voorthel2de Jaargang.
Schaakspel.
17 Augustus 1890.
ELFDE MATCH-PARTIJ
gespeeld téLonden,
Fransche partij.
Annotatie van den heer Gunsberg.
Elackburne. Lee.
Wit. Zwart.
l e4 e6 17 T.f2
2 d4 do Wit maakt aanstalten
3 P.c3 P.f 6 tot een geweldigen
aan4 L.g5 L.e7 val op den Koning
in e5 P.d7 vleugel.
6 L e7 : D.e7 : 17 ... L e8
7 D.d2 0-0! 18 K.hl L.h5
8 f4 aG? 19 T.gl
9 P.dl c5 Wit heeft nu al zijn
10 c3 P.cG krachten
geconcen11 P.föc4 treerd en dreigt g4.
12 P.e3 b5 19 ... L f3
13 L.e2 P.bG 20 T.fS: K.h8
14 0-0 L.d7 21 g4 gG
Zw. staat thans reeds 22 D.g2 T.g8
slecht daar zijn paarden 23 T.g3 D.f7
zwak geposteerd zijn. 24 L.dl
15 L.dl . 1G Wit heeft de leiding der
16 L.c2 fó partij in handen en kan
gerust experimenten
maken.
24 ... P.e7
25 D. 1)3 a5
2G T.g3-g2 a-i?
Een ioutzet. Zwart's
beste kans was een
contra attaque op de
koninginne vleugel in
te leiden. Door a4 geeft
zwart zich geheel over
aan de genade zijner
tegenpartij, die hem op
ziin gemak kan afmaken.
27 a3 P.d7
30
31
32
33
34
35
36
37
gfn:
P.c2
I).li4
P.h4
L.f3
P.c2
P.e3
P.f l
P.g3
P.e2
ef5: ?
P. f 8
PeG
T.adS
Tgf'8
T.gS
P.cG
Dit zijn
afwachtingszetten.
Wit wacht de gele
genheid af dat hij D.t'G f
kan spelen om daarna
den D. pion te winnen.
37 D.e7
38 D.hG D.f7
39 h4 P.e7
40 h5 D.g7
41. T.gG : !
liet beste middel de
stuiken los te krijgen.
Jlet olïer is bovendien
volkomen correct.
41 P.gG:
42 TgG : D".e7
Xeemt zwart de ko
ningin zoo gaat hij ten
slotte aan pionnen ver
lies te gronde.
43 TfG T.g7
44 K.lr2 P c7
45 P.g3 T.f7
4G P.f 5: D.f8
47 Tf7; D.f7:
48 P.dG D.c7
49 K.h3
50 ff>
51 P.e8:
?>?> f G
T.fS
P.e8
D.eS:
D.f7
53 Ldó:
Een artistiek slot van
een mooi gespeelde
partij.
i EERSTE MATCH-PARTIJ.
Gespeeld in het Voreunigd Amsterdamsen
Schaak| genootschap op 9 Augustus j.l.
Scliotsche partij.
i Jhr. A. E. v.
R. J. Loman. Foreest.
Wit. Zwart.
l ol e5 D.f2 daarentegen,
hoe2 P.t;» P.cG wel minder sterk, geeft
3 (14 cd4 : de partij een levendiger
4 P dl: P.fG karakter.
5 P.c3 L.b4 9 .... 0?0:
G P.cG: bcG: l O L c2 (15
7 D.ri4 D.e7 11 ed5: P.df>:
8 f3 c5 12 L.d2 L.c3 :
9 D.f2 13 hc3: L.aG
d5 biedt meer voordeden 14 K.f'l L.c2^f
D.e3 is hier de sterkste 15 D.c2: D.d
voortzetting en leidt 1G K. (2 T.fe8
gewoonlijk tot remise. 17 D.d3 T.adS
nog drukker maar even zacht
n stil als den eersten keer. Door de breede
hooge witte gangen, over den vloer van blauwe
en witte steenen geleidt zij ons terug naar hftt
midden-portaal achter de vestibule, waar zich de
breede trap naar boven bevindt. Het is een trap
van mat lichtbruine verf en gevlamd beschil
derde treden en effen leuning van dezelfde kleur,
die op ijzeren slangetjes rust; de trap is belegd
met een dikken looper van touwkleurig
matterjgoed. De zuster-portierster klimt achter ons
aan en herneemt boven onmiddellijk hare m
hzaamheden. Door een gang, precies gelijk aan
de groote beneden-gang en die de verdieping
in tweeën scheidt, maar met hout bevloerd ia
en in 't midden voorzien van een touwkleurigen
looper met dof-roode randen, en waarop de deu
ren der dames pensionnaires uitkomen, voert zij
ons uaar de kamers, waar men ons aangekon
digd heeft en waar wij nu gewacht worden. De
zuster portierster opent een deur en wij treden
in een ondiep en duister vertrek, dat de slaap
kamer van onze bekende blijkt te zijn; onmid
dellijk echter gaat in dit vertrek, tegenover de
eerste deur, een tweede open en door het zeer
groote venster, waarmee de zitkamer in den voor
tuin uitzicht geeft, komt plotseling het licht naar
alle kanten de duisternis verdrijven. De zuster.
portierster zegt nog eenige vriendelijke woorden,
knikt tegen onze bekende en tegen ons op een
wijze als wilde zij zeggen: ik kan mij best
begrppen dat gij nu eens recht tevreden zijt el
kaar terug te zien, en neemt voor eenigen tijd
af-,cheid.
Wij bevinden ons nu weder als in de gewoBft
wereld. Ware de kamer niet hooger van ver
dieping dan men gewoonlijk bij vertrekken v»n
zulk een betrekkelijk kleinen omvang ziet, en
ware de wanden niet met effen grijs papier be
hangen, dat de schilderijen daarop wel beter deed
uitkomen maar toch een ongewone eentonigheid
aau de onbedekte gedeelten gaf, wij zouden
meenen ons ia een gewone particuliere woning
te beviadeu. Tevens blijkt ons nu dat de bij
zondere duisterheid der slaapkamer slechts ver
oorzaakt wordt door eene zware portière, welke
de, juist om in de slaapkamer licht te brengen,
half-glazen, binnendeur bedekt en door de be
woonster daar op haar initia i :f is aangebracht.
De grootste aantrekkelijkheid van deze kamers.
is het uitzicht, dat zich tot een verren
gezichteinder over landen en velden, wegen, boschjes en
heideheuvels uitstrekt. Een blik naar buiten
werpend, zien wij daarboven de helder blauwe
lucht, de zon is nu een weinig tot achter het
gebouw geweken en beschijnt niet meer al te fel
den voorgevel, langzaam komen enkele wolken
in de verte aanzweven. Verder is alles daarbui
ten roerloos en stil, even als binnen ; en wij be
grijpen, hoe voor ouden van dagen het klooster
een aangename rustplaats is om er hun laatste
levensjaren kalm en zacht door te brengen.
P.ij het einde van ons bezoek stelt onze be
kende voor, ons nog even het klooster verder te
laten zien. Wij hebben bij haar gedineerd, op
hare kamer, wat alleen aan mannelijke personen
verguud is, daar vrouwelijke bezoekers iu de
groote eetkamer aan de algemeene tafel der
pensionnaires hun maaltijden gebruiken. Wij hebben
de buitengewone properheid van het tafeliiouen,
zilver en glaswerk met waardeeriug gadegeslagen
en de voorbeeldige bediening der voor den
kamerdienst der pensionnaires bestemde zuster. Het
middagmaal, bestaande uit een bouülonsoep,
twee vleezeu, twee groenten, aardappelen en des
sert, was overvloedig en goed toebereid, en na
tuurlijk eenvoudig, zonder toevoeging van krui
derijen of sausen uit de hoogere-keuken. Het
bier wordt daarbij door het klooster verstrekten
de wijn komt uit dan particulieren voorraad der
petisiounaire. Onze kennis heeft ons nog velerlei
aangaande het klooster medegedeeld. Voor-eerst
heefc ook zij, even als naar haar zeggen alle
pensionnaires doen, haar bijzondere tevredenheid
betuigd over de zorg en de bediening die haar
ten deel valt. Dezen zusters, die haar geheele
leven iu vrijwillige armoede doorbrengen, die dus
nooit eenig stoffelijk voordeel, hoe gering ook,
van haar arbeid trekken, ontsnapt nooit een woord,
gebaar of blik van wrevel of ongeduM bij het
vervullen harer huishoudelijke bedieningen of
bij het oppassen van zieken. Dit is bewonderens
waardig, en ook natuurlijk. Deze zuaters immers
zijn gelooviger dan andere, zelfs geloovige, vrou
wen. Geen beweegredenen, als goed loon, goede
vooruitzichten, trouw en genegenheid ten opzichte
harer meesters, die gewone dienstboden tot
stipte plichtsvervulling brengen, kunnen in do
verste verte halen bij de drijfveeren der gedra
gingen van geestelijke zusters. Waut als zij haar
plicht doen, wacht haar, na een betrekkelijk kort
leven hier op aarde, een eeuwigheid van geluk.
Zij zijn daarvan meer zeker dau van haar leven.
D:e eeuwige zaligheid is het voorwerp harer
dagelijksche overpeinzingen, gebeden eii verwach
tingen. Het valt haar d'is betrekkelijk licht mo
dellen >"an plichtsbetrachting te wezen.
Terwijl wij het klooster verder bezichtigen,
vernemen wij nog het een en ander omtrent de
regels. Geen man mng ooit in het klooster
overnachten, of het moesten dokter en priester aan
een sterf bed zijn, en de rek!o-, die teveos de alge
meene biechtvader is. Behalve tot de bezoekers,
die als ^vreemdelingen" beschouwd wordea, mo
gen de zusters tot geen man sprekeu. Aileen de
moeder-overste en zuster algemeene-huiehoudster
mogen zich met de knechts onderhouden. De
kapel is nog weinig gemeubeld, omdat de stich
ting van dit klooster nog van jongen datum is.
Alieen het zij-altaar, dat van de Moeder-Gode,
is rijk me-t kronen, kransen, kruisen, guirlandes
en ruikers van bloemen behangen en belegd,
\vaartusschen de vele waskaarsen als een sooit
van vlammende lelies uitkomen. Een fraai
serafien-orgel staat, op het koor, tegenover het
hoofd-Rltaar, een verdieping hooger. Daar zingeu
de zusters elkea avoacl ten zes ure het Lo'',
onmiddellijk gevolgd door denzelfdea avond
dienst voor de pensionnaires. I>e zusters en de
pensionnaires betrekken ten half tien ure haar
slaapzaal en kamers, en de eerste staan om vijf
uur op, de laatsten kunnen haar uur kiezen, rnits
vójr het gezamentlijk dames-ontbijt, dat ten acht
ure plaats heeft.