De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1890 17 augustus pagina 5

17 augustus 1890 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

recensent geneigd mogen zjjn in deze ^gevoelens «n in de taal die ze weergeeft, «enige overeenkomst te bespeuren met het enthou siasme en het proza van een Wandelgids door het Gooi en van een opgewonden jongenheertje dat eene schuttersparade heeft bijgewoond, hem, die alleen het opmerkelijke zoekt, zal deze naïveteit behagen en verrassen als, naast de gevoels-godsdienstigheid, de tweede helft van het -echte militaire gemoed. Verwondert de ongeloovige zich wel eens over ?den grondslag van het geloof van ervaren, be reisde, eerwaardige lieden, die toch niet de ritueele oefeningen van een of ander kerkgenoot schap volgen de heer De. R. verhaalt ons, dat als hij de eerste geruchten eener pas ont wakende stad hoort, hij daarin een zinnebeeld en ?een teeken van onze verrijzenis na den dood er kent, 't Is zeer gemakkelijk, dat is zeker; me nigeen, die de Amsterdamsche melkboertjes ziet loopen en de slaperige vrijsters aan de voordeurkieren, zou nu op alle behalve op deze ge dachte komen. Werd zoo even opgemerkt, dat het boek van kolonel De R. weinig bevat van algemeen histo risch belang, voor de kennis van het soldaten leven geeft het te waardeeren bijdragen, b. v. ?over de soort menschen, die te Harderwijk in het Koloniaal Werfdepot worden gevonden (men tenen wier loopbaan gebroken i?, gedegradeerden en wanhopigen van alle standen der maatschappij -en alle landen van Europa), over den overtocht naar Indiëenz. Dit alles wordt naar waarheid be-schreven, dit is het voordeel der mémoires, toch moet men niet vergeten dat deze waarheid zeer ?subjectief is; zij is wel te verstaan alleen de waarheid der indrukken van den blij moedigen jeug digen en hoopvollen militair. Degenen, voor wie dit boek bizonder geschikt is, zijn de blufferige, geblaseerde, hoogst onaan gename jongelieden, die op hun vijf-en-twintigste jaar reeds oud zijn en alle kinderlijkheid uit hun gemoed hebben verloren. Deze moeten dit werk als een geneesmiddel voor den geest innemen, ?zij kunnen er uit leeren hoe lang men jong kan blijven en hoe aangenaam dan het leven ia. 28 Juli '90. A. J. VRIJWILLIGE OEFENINGEN IN DEN WAPENHANDEL TE AMSTERDAM. Aan jongelingen van 17 jaar tot aan den militie?plichtigen leeftijd, die zich daartoe bij den commaudecrenden officier aanmelden, wordt gelegenheid gegeven om bij de infanterie en vesting-artillerie kosteloos onderwijs te ontvangen in den wapen handel en voor zooveel de vesting-artillerie betreft, ?ook in de bediening van het geschut. Voor dezen practischen cursus worden van wege het korps de noodige wapens en munitie verstrekt. Tevens wordt aan jongelingen, die den prac tischen cursus bijwonen, de gelegenheid gegeven, om kosteloos deel te nemen aan een theoretischen cursus, strekkende tot voorbereiding voor den graad van milicien-korporaal bij de infanterie of vesting- artillerie. Jongelingen, in het bezit zijnde van een ge tuigschrift dat zij met voldoenden ijver aan den practischen en theoretiscJien cursus hebben deel genomen, zullen, nadat zij militiedienst hebben verricht, en met den graad van milicien-korporaal met onbepaald verlof zijn gezonden, in staat worden gesteld gedurende dat verlof', ook in het 2e en 3e jaar van hunnen militiediensttijd een practischen en theoretischen cursus te doorloopen tot voorbereiding voor den graad van milicien sergeant. Alle jongelingen, die geregeld de oefeningen in den wapenhandel hebben gevolgd, en voldoend schoolonderwijs hebben genoten, kunnen, wanneer zij persoonlyk hunnen dienstplicht moeten of wil len vervullen, verschillende voorrechten verkrijgen, die jaarlijks door Z. M. den Koning worden vastgesteld. De voorrechten voor 't jaar 1890 vastgesteld, zijn: lo. In'leeling bij het korps (Infanterie, Cavale rie, Artillerie on Genie) en plaatsing in 't garni zoen hunner keuze. 2o. Verlof hij opkomst onder de wapenen tot 15 Mei. 3o. Afzonderlijk logies en gemeenschappelijke voeding. 4o. Toestemming tot het wonen buiten de kaserne. 5o. Vermindering van den eersten oefeningstijd tot 5 maanden, bij aanstelling tot milicien-korpo raal binnen 3 maanden. 60. Vermindering van den eersten oefenings tijd tot 9 maanden; mits de milicien binnen dien tijd zijne verplichtingen in alle opzichten kent. 7o. Verlof met behoud van soldij (45 cent per ?dag) gedurende 2 maanden, bij aanstelling, binnen den ty'd van 10 maanden, tot milicien-korporaal (f 27). 80. Verlof met behoud van soldij (f 0.82 per dag), voor den tijd van l maand bij aanstelling tot milicien-sergeant (f 25). De aanmelding geschiedt jaarhjks vóór l October: voor de Infanterie: Bureau Reguliersdwarsstraat No. 73 Kamer No. 9. Voor de Artillerie: kazerne Oranje-Nassau. De oefeningen worden gehouden: Op de Koopmansbeurs, hot exercitieterrein achter 's RijksMuseum, aan de Marinewert, in de kazerne Oranje-Nassau, en in verschillende schoolgebouwen door het gemeentebestuur daartoe ter beschikking gesteld. HET KLOOSTER. Schets, door Max C. Wij gaan den molenweg op, die midden in de dorpskom, aan den linkerkant, begint, en, na een paar stappen, als wij de huizen van het dorp achter ons nebben, zieu wij plotseling, aan den linkerkant van den molenweg, een groot nieuw gebouw staan, dat gelijkt op een gasthuis en op eene kazerne, en omgeven is door kleine, even eens nieuwe, gebouwen. Dat is het klooster. Geheel van rooden baksteen opgetrokken, die nog dubbel versch lijkt en waarvan bet rood nog heller uitkomt tegen den blauwen hemel en de brandende zomerzon, staat het daar, majes teit vol en toch eenvouJig, met zijn breeden gevel, zijn acht vensters aan weerszijden van de voordeur en de zeventien vensters van zijn eenige verdieping, en zijn schuin dak met glimmende blauwe pannen. Ofschoon het klooster maar ne verdieping heefc, steekt het ver boven alle dorpswoningen uit, die veel lager van zoldering zijn en in 'c geheel geen verdieping hebben. Het scheelt niet veel of het maakt naar zijn uiterlijk den indruk van in een zelfde verhouding tot het dorp te staan als vroeger de kasteelen tet de hun omgevende lij ('eigenen-woningen, zoo armelijk schijnt het groepje dorpshuuen daar naast, zoo geheel beheerscht het klooster de omgeving. Vóór ons strekt zich de weg recht uit, tegenover het klooster staat de mooie groote witte molen op een heuvel, juist is de molenaar bezig, daar de wind H gaan liggen, de wiekzeilen een voor een met een stok los te haken, ze op te rollen en de rollen weder aan de wieken te bevestigen. In de rondte zien we da aard appel- en korenvelden, ingesloten door met regefmatige boomenrijen aan de kanten beplante straatwegen, en door heidehsuveltjes met hun jonge dennenplantingen. Wij gaan het hooge zwart ijzeren kloosterhek door en stappen over het breede netjes met klinkers bestrate tuinpad regelrecht op de dubbele, onder een poortnis aangebrachte, voor deur aan. Wij ontmoeten vooralsnog niemand. Achter al de gelijkvormige vensters van den effen en gladden, versiering- relief loozen gevel, zijn de effen witte ophaal-gorJijnen neergelaten om de zon te keeren; de regels der orde ver bieden zonneschermen of jalousieën van buiten aan het gebouw aan te brengen; ook van bin nen is het slechts dau toegestaan, als men het zoo doet, dat zij van buiten niet te zien zijn. AUe nonnen en dames pensionnaires moeten zich daaraan onderwerpen. Wut ons, op onzen korten tocht naar de voordeur, treft, is de goede aanleg, de duidelijke jongheid, de uitmuntende verzorgdheid en de geheele schaduwloosh-?id van den tuin. Alle bloem-, plant- en boomperken zijn keurig bijgeharkt en zien er in dubbele beteekenis bloeiend uit; nergens, noch op de be strate, noch op de zandgeleelten is een enkel stukje vuil of afval te bekennen, en niet het ge ringste hoekje, geen vierkante centimeter van de geheele omgeving draagt het minste spoor van onverzorgdheid. Aan de voordeur gekomen trekken wij even aan den wit porceleiuen schelleknop en hooren niet ver achter de deur de schel luid weerklin ken in de overigens door geen enkel geluid ge stoorde landelijke stilte. Wij zijn intusscheu reeds een weinig, al naar gelang wij minder of meer impressiouaöele men schen zijn, onder den indruk van plechtige net heid gekomen, die wij overal om ons heen opmerkeu, en wij haasten ons op den grooten ijze ren voetenkrabber bij de voordeur onze voeten van het weinigje stof te ontdoen, dat er aan mocht kleven. \Vrij willen geea korrel aarcisch vuil op de gezuiverde vloeren brengen, die wij gaan betreden. Een minuut nadat de schel weerklonVen heeft, hooren wij in het gebouw doffe ea bescheiden stappen gaan; door het ijzeren rastenvvrk. dat de bovenste deurhslft bedekt en waarachter het deur-venster naar binuei is opengezet om de vestibule te lachten, kijkend, ontwaren we, aan de mat glazen deur, die de vestibule aan de bin nenzijde afsluit, eene non, de zuster portierster die de voordeur komt openen. Het is een oud vrouwtje; als een helm bedekt een stijf gestreken, kraak-zindelijke witte kap, haar hoofd en hals, zoodat alleen de onderste voorhoofdhelft, de oogen, neus en kin en de helft der wangen zicht baar zijn; over dezen helm draagt zij haar zwar ten nonnenkap, die over de schouders naar achteren vallend haar rug tot aan haar middel bedekt; verder is zij gekleed in een in weinige losse plooien afhangend effen zwart kleed, zonder sleep, zonder eenige versiering, in het midden door een onzichtbaren gordel opgehouden, waar van ook een houten, door koperen schakeltjes samengehechte rozenkrans, van een nieter lengte, afhangt, het groote koperen kruis het onderste. Een dik gebedenboek, in zwart marokijnen band, houdt de zuster geopend in hare hand. Zij heeft een bril op en zij was blijkbaar aan haar dagelijksche gebeden, toen de schel heeft weer klonken. De zuster-portierster opent de deur en ziet ons vragend aan. Als zij hoort dat wij een der damespermonnaires komen bezoeken, neemt zij, zeer vriendelijk glimlachend en op snellen, uiterst minzamen toon, eenige informaties en geleidt ons daarna, door de wit-bemuurda en met fraaie bruin- en gele mozaïek-tegels bevloerde vestibule en de mat-glazen binnendeur, door den grooten benedengaug, die het gebouw iii zijn geheel in tweeen verdeelt, naar de spreek- of wachtkamer. Zij wijst or;s met bizonder em pressen: en t een leunstoel van donkerrood hout met rieten zitting, dringt er op aan dat wij daarin plaats zullen nemen en vooral niet in een gewonen stoel zon der armleuning, maakt een kort praatje over het weer, 'knikt voortdurend aanmoedigend, gerust stellend met het hoofd en begeleidt al hare woordeu met een uiterst vriendelijken burgerlijken glim lach. Zij zal de moeder-overste gaan waarschuwen en laat ons alleen. Nu worden wij waarlijk een beetje bedeesd. Niet alleen dat de grootste stilte ons omgeeft, die hier nog veel meer merkbaar is dau buiten door het ontbreken ook van die zachte geluiden, welke de stilte buiten steeds onvolkomen doen blijveu; maar de buitengewone gehoorigheid van het gebouw in het algemeen en van dit vertrek in 't bizonder doet ons gewoonste gesprek op eene redevoering gelijken en maakt onze minste bewegingen gewicütig als die van den tooneelspeler voor het voetlicht. Meer nog dan in den tuin treft ons de zindelijkheid in dit vertrek. Wij zijn bepaald bang onze voeten op dat wit geschuurde plankier te verzetten of een kreukel te maken in het karpet, dat onder de tafel ligt en zoo pas uit den winkel gekomen schijnt te zijn. Wij bespeuren in de twee deuren, welke in het vertrek uitkomen, in het midden van het bovenste paneel, kleine, door ijzer traliewerk b> dekte, raampjes. De ernst en betamelijkheid onzer houding kan dus elk oogenblik buitea ons weten gekoutroleerd worden. Elk onzer woorden wordt herhaald door de zachte echo's der hoeken of zoldering en als wij een stap op den grond doen klinkt cUt a'.s of een timmerman een houtblok verligt. Tegen de gepleisterde, sneeuwwitte wanden hangen eea paar voorstellingen uit da geschie denis van het Nieuwe Testament iu oleografio, en enkele houtgravures, portretten vari Pausen en Bisschoppen. Op een effen mahoniehouten kastje staat een bijna levensgroot beeld van het Kindje Jezus ia beschilderd gips. Onder een lamp op den schoorsteen en onder een inktkoker op tafel liggeu kleedjes en naast den inktkoker een inktlapje. Van dat zeer speciale hedendaagsche klooster-maakwerk, dat bestaat in het samennaaien, in liggende ea staande houlina;, vati lapjes laken eu aadere stoffen van verschillende kleur, met opgevulde miniatuur-beestjes of bloe men van zij, die tot de kleine kunstnijverheid behooren, welke in de kloosters beoefend wordt en nagenoeg de eenige versiering zijn, welke men in de vertrekken, die niet voor de pensionnaires bestemd zijn. aantreft. Da deur wordt zacht geopend en de moederoverste treedt binnen. Zij is een vromv van mid delbaren leefüjd, met iets gedecideerds en deftigs in haar voorkomen en manieren, dat nau welijks door de algemeene kloosterlijke zacht heid getemperd wordt. Zij zet zich neer en spreekt een passen l woordje van ontvangst met ons, in formeert naar onze reis maakt eenige opmer kingen over het weer, over de dame?, welke wij konvn bezoeken, over de streek, die het klooster omgeeft, eu verlaat ons weder, ous de teruzkotrnt der zuster-p irüerster aankondigend, die ons naar de vertrekken onzer kennis zal ge leiden. De zu=ter-portierster verschijnt weder en omgeefó ons met hare vritu lelijkheids- ea voorthel2de Jaargang. Schaakspel. 17 Augustus 1890. ELFDE MATCH-PARTIJ gespeeld téLonden, Fransche partij. Annotatie van den heer Gunsberg. Elackburne. Lee. Wit. Zwart. l e4 e6 17 T.f2 2 d4 do Wit maakt aanstalten 3 P.c3 P.f 6 tot een geweldigen aan4 L.g5 L.e7 val op den Koning in e5 P.d7 vleugel. 6 L e7 : D.e7 : 17 ... L e8 7 D.d2 0-0! 18 K.hl L.h5 8 f4 aG? 19 T.gl 9 P.dl c5 Wit heeft nu al zijn 10 c3 P.cG krachten geconcen11 P.föc4 treerd en dreigt g4. 12 P.e3 b5 19 ... L f3 13 L.e2 P.bG 20 T.fS: K.h8 14 0-0 L.d7 21 g4 gG Zw. staat thans reeds 22 D.g2 T.g8 slecht daar zijn paarden 23 T.g3 D.f7 zwak geposteerd zijn. 24 L.dl 15 L.dl . 1G Wit heeft de leiding der 16 L.c2 fó partij in handen en kan gerust experimenten maken. 24 ... P.e7 25 D. 1)3 a5 2G T.g3-g2 a-i? Een ioutzet. Zwart's beste kans was een contra attaque op de koninginne vleugel in te leiden. Door a4 geeft zwart zich geheel over aan de genade zijner tegenpartij, die hem op ziin gemak kan afmaken. 27 a3 P.d7 30 31 32 33 34 35 36 37 gfn: P.c2 I).li4 P.h4 L.f3 P.c2 P.e3 P.f l P.g3 P.e2 ef5: ? P. f 8 PeG T.adS Tgf'8 T.gS P.cG Dit zijn afwachtingszetten. Wit wacht de gele genheid af dat hij D.t'G f kan spelen om daarna den D. pion te winnen. 37 D.e7 38 D.hG D.f7 39 h4 P.e7 40 h5 D.g7 41. T.gG : ! liet beste middel de stuiken los te krijgen. Jlet olïer is bovendien volkomen correct. 41 P.gG: 42 TgG : D".e7 Xeemt zwart de ko ningin zoo gaat hij ten slotte aan pionnen ver lies te gronde. 43 TfG T.g7 44 K.lr2 P c7 45 P.g3 T.f7 4G P.f 5: D.f8 47 Tf7; D.f7: 48 P.dG D.c7 49 K.h3 50 ff> 51 P.e8: ?>?> f G T.fS P.e8 D.eS: D.f7 53 Ldó: Een artistiek slot van een mooi gespeelde partij. i EERSTE MATCH-PARTIJ. Gespeeld in het Voreunigd Amsterdamsen Schaak| genootschap op 9 Augustus j.l. Scliotsche partij. i Jhr. A. E. v. R. J. Loman. Foreest. Wit. Zwart. l ol e5 D.f2 daarentegen, hoe2 P.t;» P.cG wel minder sterk, geeft 3 (14 cd4 : de partij een levendiger 4 P dl: P.fG karakter. 5 P.c3 L.b4 9 .... 0?0: G P.cG: bcG: l O L c2 (15 7 D.ri4 D.e7 11 ed5: P.df>: 8 f3 c5 12 L.d2 L.c3 : 9 D.f2 13 hc3: L.aG d5 biedt meer voordeden 14 K.f'l L.c2^f D.e3 is hier de sterkste 15 D.c2: D.d voortzetting en leidt 1G K. (2 T.fe8 gewoonlijk tot remise. 17 D.d3 T.adS nog drukker maar even zacht n stil als den eersten keer. Door de breede hooge witte gangen, over den vloer van blauwe en witte steenen geleidt zij ons terug naar hftt midden-portaal achter de vestibule, waar zich de breede trap naar boven bevindt. Het is een trap van mat lichtbruine verf en gevlamd beschil derde treden en effen leuning van dezelfde kleur, die op ijzeren slangetjes rust; de trap is belegd met een dikken looper van touwkleurig matterjgoed. De zuster-portierster klimt achter ons aan en herneemt boven onmiddellijk hare m hzaamheden. Door een gang, precies gelijk aan de groote beneden-gang en die de verdieping in tweeën scheidt, maar met hout bevloerd ia en in 't midden voorzien van een touwkleurigen looper met dof-roode randen, en waarop de deu ren der dames pensionnaires uitkomen, voert zij ons uaar de kamers, waar men ons aangekon digd heeft en waar wij nu gewacht worden. De zuster portierster opent een deur en wij treden in een ondiep en duister vertrek, dat de slaap kamer van onze bekende blijkt te zijn; onmid dellijk echter gaat in dit vertrek, tegenover de eerste deur, een tweede open en door het zeer groote venster, waarmee de zitkamer in den voor tuin uitzicht geeft, komt plotseling het licht naar alle kanten de duisternis verdrijven. De zuster. portierster zegt nog eenige vriendelijke woorden, knikt tegen onze bekende en tegen ons op een wijze als wilde zij zeggen: ik kan mij best begrppen dat gij nu eens recht tevreden zijt el kaar terug te zien, en neemt voor eenigen tijd af-,cheid. Wij bevinden ons nu weder als in de gewoBft wereld. Ware de kamer niet hooger van ver dieping dan men gewoonlijk bij vertrekken v»n zulk een betrekkelijk kleinen omvang ziet, en ware de wanden niet met effen grijs papier be hangen, dat de schilderijen daarop wel beter deed uitkomen maar toch een ongewone eentonigheid aau de onbedekte gedeelten gaf, wij zouden meenen ons ia een gewone particuliere woning te beviadeu. Tevens blijkt ons nu dat de bij zondere duisterheid der slaapkamer slechts ver oorzaakt wordt door eene zware portière, welke de, juist om in de slaapkamer licht te brengen, half-glazen, binnendeur bedekt en door de be woonster daar op haar initia i :f is aangebracht. De grootste aantrekkelijkheid van deze kamers. is het uitzicht, dat zich tot een verren gezichteinder over landen en velden, wegen, boschjes en heideheuvels uitstrekt. Een blik naar buiten werpend, zien wij daarboven de helder blauwe lucht, de zon is nu een weinig tot achter het gebouw geweken en beschijnt niet meer al te fel den voorgevel, langzaam komen enkele wolken in de verte aanzweven. Verder is alles daarbui ten roerloos en stil, even als binnen ; en wij be grijpen, hoe voor ouden van dagen het klooster een aangename rustplaats is om er hun laatste levensjaren kalm en zacht door te brengen. P.ij het einde van ons bezoek stelt onze be kende voor, ons nog even het klooster verder te laten zien. Wij hebben bij haar gedineerd, op hare kamer, wat alleen aan mannelijke personen verguud is, daar vrouwelijke bezoekers iu de groote eetkamer aan de algemeene tafel der pensionnaires hun maaltijden gebruiken. Wij hebben de buitengewone properheid van het tafeliiouen, zilver en glaswerk met waardeeriug gadegeslagen en de voorbeeldige bediening der voor den kamerdienst der pensionnaires bestemde zuster. Het middagmaal, bestaande uit een bouülonsoep, twee vleezeu, twee groenten, aardappelen en des sert, was overvloedig en goed toebereid, en na tuurlijk eenvoudig, zonder toevoeging van krui derijen of sausen uit de hoogere-keuken. Het bier wordt daarbij door het klooster verstrekten de wijn komt uit dan particulieren voorraad der petisiounaire. Onze kennis heeft ons nog velerlei aangaande het klooster medegedeeld. Voor-eerst heefc ook zij, even als naar haar zeggen alle pensionnaires doen, haar bijzondere tevredenheid betuigd over de zorg en de bediening die haar ten deel valt. Dezen zusters, die haar geheele leven iu vrijwillige armoede doorbrengen, die dus nooit eenig stoffelijk voordeel, hoe gering ook, van haar arbeid trekken, ontsnapt nooit een woord, gebaar of blik van wrevel of ongeduM bij het vervullen harer huishoudelijke bedieningen of bij het oppassen van zieken. Dit is bewonderens waardig, en ook natuurlijk. Deze zuaters immers zijn gelooviger dan andere, zelfs geloovige, vrou wen. Geen beweegredenen, als goed loon, goede vooruitzichten, trouw en genegenheid ten opzichte harer meesters, die gewone dienstboden tot stipte plichtsvervulling brengen, kunnen in do verste verte halen bij de drijfveeren der gedra gingen van geestelijke zusters. Waut als zij haar plicht doen, wacht haar, na een betrekkelijk kort leven hier op aarde, een eeuwigheid van geluk. Zij zijn daarvan meer zeker dau van haar leven. D:e eeuwige zaligheid is het voorwerp harer dagelijksche overpeinzingen, gebeden eii verwach tingen. Het valt haar d'is betrekkelijk licht mo dellen >"an plichtsbetrachting te wezen. Terwijl wij het klooster verder bezichtigen, vernemen wij nog het een en ander omtrent de regels. Geen man mng ooit in het klooster overnachten, of het moesten dokter en priester aan een sterf bed zijn, en de rek!o-, die teveos de alge meene biechtvader is. Behalve tot de bezoekers, die als ^vreemdelingen" beschouwd wordea, mo gen de zusters tot geen man sprekeu. Aileen de moeder-overste en zuster algemeene-huiehoudster mogen zich met de knechts onderhouden. De kapel is nog weinig gemeubeld, omdat de stich ting van dit klooster nog van jongen datum is. Alieen het zij-altaar, dat van de Moeder-Gode, is rijk me-t kronen, kransen, kruisen, guirlandes en ruikers van bloemen behangen en belegd, \vaartusschen de vele waskaarsen als een sooit van vlammende lelies uitkomen. Een fraai serafien-orgel staat, op het koor, tegenover het hoofd-Rltaar, een verdieping hooger. Daar zingeu de zusters elkea avoacl ten zes ure het Lo'', onmiddellijk gevolgd door denzelfdea avond dienst voor de pensionnaires. I>e zusters en de pensionnaires betrekken ten half tien ure haar slaapzaal en kamers, en de eerste staan om vijf uur op, de laatsten kunnen haar uur kiezen, rnits vójr het gezamentlijk dames-ontbijt, dat ten acht ure plaats heeft.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl