Historisch Archief 1877-1940
DB AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Uit het Haagje.
l -»"W«t een fcïml op don ranrl vAlt Bijt! 'fi
hOGlteMJk prabbelt", zegt Wdliam Himt in. de JPracr
jeg.over Kunst, is inderdaad voor tem van meer
??yaateèe, dan al wat ia het boek zelf te lezen staat;
hg rfndt daarin den kalmceremlen invloed vaa
,,«en ^elderen homel in een landschap."
' Hoewel deze uitspraak uitsluitend en alleen de
Mndetwereld geldt, zoo kan zij met eenigen
goe, den ml toch ook toepasselijk gemaakt worden op
' wJ« groot e menschen, die hier gedurende de zomer
maanden vertoeven. Zonder de vriendelijke,
levenwekkende omstreken van 's Gravenhago, zou de
eigenlijke kern der stad, met haar thans politiek
oftgestorvenJJinnenhof, sombere huiveringwekkende
Gevangenpoort, met galgen- en wurgpalen- collectie,
verlaten Paleizen en ontvolkte schouwburgen
waarschijnlijk dezelfde gaperige stemming opwekken,
lila in onzen schooltijd de thema- en opsl
ellenboekjes, door school vossen-wijsheid door en door
vergald en ongenietbaar gemaakt. Vooral de groote
witte tnarge" het zeestran.l^?is koddig vol
gekrabbeld met allerhande grillige figuurtjes, in
3en vorm van tentjes, wagentjes en poppetjes,
-*wier aanblik do groote kinderen niet alleen aan
genaam bezig houdt, maar hen nu en dan zelfs
doet grinniken van pret. Toch zijn dia
kantteetasningen volstrekt niet alle even aardig en
origineel. Integendeel zijn de meeste vrij oudbakken
en .afgekeken. Van het Kurhaus begint het
bekoorlijke der nieuwheid al knapjes af te raken.
'Hoe schoon de muziek ook is, zoo doet het regel
matige en eentonige van de gebeelo inrichting te
?wel aan een atoom-sinfonie-zaagmolen denken, om
Bichterfijke naturen bij goed weer want heerlijk
«omenreer schijnt niet meer aan de orde van den
eng te zijn daar voortdurend te boeien. Het
burgerlijk Seinpost op zijne beurt heeft zoo
onbegrijpelijk veel clowns en chantouses versleten,
? dat het er ten einde raad toe gekomen is ota
komedie-stukjes te doen opvoeren. Heel vernuftig
is bet bedienend personeel er op ingericht om in
de holle zaal zoodanig te draaien en te stommelen
te midden van de vertooning, dat de beste luisteraars
geen stom woord verstaan kunnen. De meest be
voegden zijn daardoor niet in staat te beoordeelen
of de voorstellingen goed of slecht zijn; en daar
men in een dergelijk geval het goede kiest, speelt
Seinpost niet kwaad af. Te verwonderen is het
niet dat het uitgaand publiek, gelijk het hert
naar de waterstroomen, dorstende naar een frissche
teug vermaak, naar de far.cy-fair op het buiten
van wijlen Jacob Cats, het fraaie gelegen
Zorgvlied" gehold is, hoewel ook deze zaak niet tot
de voukelnieuwe behoort. Reeds vóór ruim een
halve eeuw wij weten het uit Van
Lenneps Klaasje Zevenster leefden er freules van
Sporkslberghe en baronnessen van Maihenesse en
vaa Doertoghe, die ter wille van een liefdadig
doel zich gedurende een paar uurtjes het
winkeljuffrouwen-martelaarschap lieten welgevallen. Hoe
dit zij, de fancy-fair is volkomen gelukt en het
kinderziekenhuis" geholpen, hetgeen het schoone
doel was van de aristocratische coöperatieve
winkelvereeniging van n dag.
Men kan hieruit zien dat, hoewel wij Hagenaars,
echte trekvogels als "wij zijn, nog al eens buiten
ons boel.je gaan, dit ook dikwijls geschiedt voor
een nuttig en liefdadig doel. De zuivere waarheid
is. dat wij na onze veelvuldige uitstapjes, weer
blijde zijn als wij heelhuids op het oude
ooievaarsnest teruggekeerd zijn, al ruikt het er wat dnf.
la den grond van ons hart koesteren wij
denzelfdea eerbied en ontzag voor onze geboorteplaats,
als een schooljongen voor zijn geschiedenisboek,
dat hoe dor ook samengesteld, toch lichtpunten
bevat, dLezyn verbeelding opwekken en z\itie vader
landsliefde wakker schudden. Wij zijn zulke
oude kennissen en vertrouwde vrienden: zoo me
nige omstandigheid in ons leven wordt ons^voor
den geest gebracht als wij sommige punten van
rook strijken langs het sierlijke neusje van
Eugenie. Maar zij schijnt dit niet te merken, al
thans geen enkele klacht waaruit blijkt, dat zij
bang is voor het verschieten van haar teint,
kc*it over bare lippen.
Als Kwast vader en dochter bespeurt, dringt
hij door de menigte en nadert het tweetal met
j»o diepe buigingen, als de omstandigheden
slechts toelaten.
Bonsoir, mijnheer; mejuffrouw, uw die
naar; aangenaam u te zien. Ik moest eigenlijk
zeggen: bonne nnit, niet waar ? Pardonneert
mijn toilet."
>Sans gêne, mijnheer Kwast," zegt Engenie,
>ik ben ook niet in gala."
,U is ctltyd adorable: als sofur de elwrÜK
zoadt gij onweerstaanbaar zijn,'' fluistert de
saletjonker en knipoogt tegen de wollen kaper.
EB wat luider: »'t Is hier criant vol!"
»Ja," zegt de oude heer, »'t is om te stikken.
Was het niet om dit meisje, dan lag ik nog
in mijn hangmat. Maar ze hoorde, dat er brand
was, en ik moest en zou met haar mee."
»Zoo'm vuurwerkje mag ik ook wel," merkt
Kwast op. «vooral als men op pyrotechnisch
gebied in ons stadje niet veel meer te zien krijgt
dan eens in de twee jaren een paar vuurpijlen
en een zwersnpot."
Van Hoogenhuyzen, die in het stadje geboren
is en het lief heeft, ook zonder draaiende
zonBen en sissende raketten, wil de geestigheid van
Kwa*t niet onbeantwoord laten ea zegt eenigszins
gemelijk:
«Jammer, raynheer, dat u niet bij den brand
VHÜTr&je geweest zijt: ge zoudt zeker in
Vervoering zijn geraakt over zoo'n vuurwerk."
»Zoo, is daar ook al brand geweest?" laat
«*n lang?, magere heer hooren, die een hoogen
hoed draagt en vadermoorders. >Niets van ge
hoord of gelezen. Dat verwondert me: in de
courant, die ik lees, staan anders alle onge
lukken. Zeker een dorp? Hier in
NoordBrabant?"
De lange is de buurman van Van
Hoogenbuyeen, mijnheer Bruin, ex-kruidenier, die zijn
t$jd doodt met de lectuur der «ongelukken," het
ns«keövan fidibussen en bet knippen van cou
pons. De man heeft veel geld en weinig verstand;
nog wél zoo prettig als geen geld en veel verstand.
otize stad doorwandelen, en bijna elke straat ver
tegenwoordigt eene phase van onze vervlo gene
jaron. Onze stad par excellence kan voor ons
geYOB! iwit
elijking met eene andere gtftd
doorstaan, en het is eene eigenaardige gewaar
wording yan welbehagen, die wij ondervinderij als
wij na eene langdurige afwezigheid en een verblijf
to midden van do vreemde menschei). in de vreemde
straten van een vreemde stad, de torens van onze
eigen goede stad weer zien opdoemen en langzamer
hand duidelijker worden, als wij al meer en meer
naderen, en eindelijk de bekende straten weer
betredenydie zooveel gemakkelijker te bewandelen zijn
dan de vreemde, als wij die huizen terug zien,
die ons zoo vertrouwelijk aanstaren, met al die
bekende ramen en vensters, met al die oudo
schoorsteenen, die verwelkomend op ons neerzien
en zoo vriendelijk rooken, ook heel anders dan de
vreemde. Wat zijn wij dan prettig gestemd, en
hoe aangenaam is ons het eerste ge/dcht liet beste
van een stadgenoot, al is het ook maar van een
ouden bedelaar, die ons misschien nog zooveel te
belangrijker is, want in onze jeugd zagen we hem
al bedelen. Wat die huizen en muren al zagen
en hoorden, van wat tal van gebeurtenissen zo
getuigen waren, die gedachte voert ons eeuwen
terug, en de geschiedenis der volken toovert ons
de lang vergeten beelden der vergane geslachten
voor den geest. De oude pleinen bevolken zich
en de stad rijst voor ons op in haar middeleeuws ch
kleed, terwijl de fluisterende stemmen zoo menige
bladzijde van de geschiedboeken herhalen. Daar
op dien voratelijkcn grond van de Gravemtad be
wogen zich de eersten en voornaamsten yan den
lande ; langs die muren ruischten hunne vorstelijke
Woederen, op die trappen rinkelden hunne ridder
sporen, door die rainen tintelden de zonnestralen
op hunne sinds lang gevallen kronen. Daar trek
ken de lange rijen voorbij, eeuw na eeuw, en de
grafstem ruischt ons n voor n de schitterendste
namen uit de gcschiedrollen toe.
Als wij die straten doorkruisen, dan rijzen zoo
vele herinneringen voor onzen geest op, die ons
terugvoeren naar onze kinderjaren. Da indrukken
die wij als kind ontvangen, zijn wel de duur
zaamste, en onze opvattingen en begrippen van
alles wat ons toen omringde, behouden hunnen
invloed tot in latere jaren, als de bonte kleuren
en het verguldsel van onze kinderbedden reeds
lang zijn verdwenen. Wij vergeten niet licht den
onbestemden indruk, dien het kerkgebouw op
onzen kinderlijken geest maakte, het geheimzin
nige en angstige, dat de sombere gevangenis voor
ons had, de vreemde voorstellingen, die we ons
maakten van sommige gebouwen, beelden en
sierraden. Wij zien die straten en pleinen nog zoo
klaar voor ons in de opgewonden dagen van volks
feesten, van militaire vertooningen ; op die hooge
stoep konden we alles zoo goed zien, en dat
ijzeren hek heeft ons beschut. Zoo is iedere straat
eene bladzijde uit onze kinder-agenda, die we zoo
gaarne nog eens doorbladeren.
Z.
Kunst en Letteren.
TOOXEEL TE AMSTERDAM.
Kon. Vereeniging: Het Ned. Tooneel": Zyn
laatste illusie. ? Toupinel Zaliger.
Het drama in n bedrijf van Daudet, dat door
het Ned. Tooneel vertoond wordt onder den titel :
Zijn laatste illusie, heeft veel overeenkomst met
2£en lezoek, dat wij een paar maanden geleden
door dezelfde vereeniging voor het voetlicht zagen
brengen. Ook hier een man, die het grootste
vertrouwen in zijn vrouw stelt, ook hier de ont
goocheling?, dat zij niet zoo rein is als hij geloofde.
Gertrude heeft haar man echter bedrogen, ter
wijl hij dacht dat zij hem liefhad, en dat nog wel
met een jongen man, dien Ambroise als zijn zoon
beminde.
Dat hij zich zoo ongevraagd in het gesprek
mengt, moet ge toeschrijven ten eerste aan een
fuut in zijn opvoeding en een daarmee gepaard
gaand gebrek aan savoir-vivre; en ten twee-de
aau de omstandigheid, dat er wat te zien is op
straat. Men kan het overal waarnemen: als er
een kind is overreden, of een gevel ingestort, of
als «het vernielend element'' woedt, werkt dit
civelleerend op de toeschouwers. De
marchandtailleur, die anders nog onderdaniger knipt dan
zijn eigen groote schaar, klampt met een familiaar
knikje deii kantonrechter aan, om een enkel
woord te wisselen over dat ^verschrikkelijke on
geluk." Het naaistertje schudt heel gemeenzaam
het hoofd tegen die rijke mevrouw op den hoek,
juist alsof zij zeggen wil: «Deuk maar niet, dat
jou dat r.iet gebeuren kan; je beiit geen haar
beter dan ik, als het er op aankomt."
Als Bruin zoo plompverloren zich in't gesprek
mengt, glimlacht Kwast eveu tegen de beminne
lijke Eugeuie en mompelt dazi iets van de Ro
meinen en 5000 jaren vóór Christus, hetgeen aan
Van Hoogeuhuyzen een half onderdrukt:
»Stommeling!'' ontlokt.
Het ijs is EU gebroken en bet gezelschap krijgt
van Bruin het relaas van een brand bij een
spekslager, ook lang geleden.
»Ziet," zoo besluit de ex-kruidenier zijn ver
haal, »ik w.is nog maar zoo'n kwajongen,"
Bruin getft met zijn hand de juiste grootte
van den kwajongen aau »maar het heugt me
nog als de dag van gis-teren. De hammen en
worsten vlogen door de lucht of ze geen geld
kostten; en men vertelt, dat een opperman zes
weken lang gesmuld heeft van de worsten, die
hij met een langen stok in de vlucht opving."
Eugenie maakt een beweging met haar hoofdje,
waaruit genoegzaam is op te maken, dat zij de
geschiedenis weinig appetijtelijk vindt en Kwast
laat een paar malen »FU Fi!" hooren, precies
als een jonge boekvink. Papa Van Hoogenhuijzen
echter schudt van het lachen en zegt, dat die
opperman een afstam meling mott wezen van
wijlen den Baron Von Miinchhauserj, wat de
eerzame couponknipper niet aanstonds snapt.
Jammer, dat ge van het viertal gescheiden
wordt; een stuk of wat vroolijke schutters, die
in een nabij gelegen cafa een sluipertje hebben
Men blijft hier daarentegen niet in het onzekere
wat de bedrogen echtgenoot zal doen.
Als hij tot de ontdekking vaa het verraad komt
doorloopt hij alle gemoedsaandoeningen,
Eerst komt <lo sm&fr, dia hem hot likii, dreigt
te biel,en, dan roept zijn beleedigde eer om wraak
maar zyn haar is grij^ hij ziet in, dat do
Othcllorol hem belachelijk zou maken. Daar
vreest hij nog meer voor, zijn ijdelhei l spreekt.
Als zijn schuldige vrouw voor hem staat, ont
steekt hij weer in drift, hij wil weg, haar verlaten,
maar hij keert terug.
Waarom ?
Het was zoo'n mooi tafreeltje.
Dat hij tot de ontdekking kwam, gebeurde
terwijl zijn vrouw in de kerk was, waar zij ver
giffenis smeekt voor haar misstap, want zij heeft
berouw. Zij heeft haar minnaar weggezonden,
reeds jarex geleden, en die is in den vreemde
gestorven. Ook zijn portret zond zij terug met
een brief oin hem te bedanken voor zijn opi/tr'ering,
en juist die brief en dat portret worden do oor
zaak van de ontsluiering van het geheim, omdat
zij met een overleden" geretourneerd worden.
Als hij nu weg wil gaan, komt de belcedigdo
echtgenoot op straat en wordt dadelijk door ken
nissen omringd, die verwonderd zijn den ouden
man te zien. Hij houdt zich goed en zegt dat hij
de rozenkrans zijner vrouw uit de kerk gaat
halen. Daar zinkt nij, overstelpt van aandoening,
ineen op hot bidstoeltje zijner vrouw. Daar in
den tempel, dien hij zoo langen tijd niet bezocht,
denkt hij na. Zijn leven is voorbij; de heiligen
die hij zich had opgericht, zijn van hun voet
stukken gevallen, zelfs de laatste, zijne vrouw.
Een nieuw leven kan hij niet meer beginnen,
de boete, die hij zijn eclitgenoote zal opleggen,
zal het leven met hem zijn, tot do dood zijn ge
nadige hand over een van beiden zal uitstrekken.
Hij als Christen zal beginnen met te vergeven.
Dit stuk, vertoond deor mevr. Frenkel en den
heer Bouwmeester, kon niet anders dan grooten
indruk maken. En dat het dat doet. is daaraan
merkbaar, dat het applaus na het vallen van het
gordijn even uitbleef.
Men moest tot zichzelf koman voor men de
handen op elkaar bracht.
Even als, na liet liezou-, een klucht als de
familie Boulinard ging, wordt men nu onthaald
op hot blijspel Tuupincl Zaliger, van Alex. Bisson.
Ik zal beproeven in een paar trekken deze op
eenstapeling van dwaasheden weer te geven, en
als ik slaag mag ik zeggen dat ik knapper ben
dan rnijüFransche collega's, dio er zich allen af
maken met de verklaring dat het te ingewikkeld
is om over te vertellen.
Mevr. de wed. Toupinel is hertrouwd met den
heer Duperron, en het paar is erg gelukkig.
Alleen hindert het Duperron, dat zijne gade
lijkmissen laat lezen voor Toupinol zaliger", dat
dier s portret in de slaapkamer hangt, enz. enz.
Een verdieping hooger woont nog een her
trouwde weduwe Toupinel, maar geen wettige.
De heer Toupinel was n.l. een wijnhandelaar en
een schalk. Hij had in Parijs een eigen echte
vrouw, maar in Toulouse waar hij voor do zaak
de helft van het jaar moest zijn, had hij een
tijdpasseerinkje" (in een villa van 70 000 frcs.) dat
rekeningen bij de modiste maakte van 60.000 frcs.,
en alles na venant". Xu heeft een jagerkapitein
met gezegd tijdpasseerinkje" kennis gemaakt, en
overtuigd als hij is dat zij de echte mevrouw Tou
pinel was, gaat hij aan zijn vriend Duperron, van
wien hij niet weet dat hij hertrouwd is, allerlei
verhalen doen over zijn avontuurtjes met die dame,
wat Duperron natuurlijk wel een beetje onple
zierig maakt.
Duperron toch denkt dat hier sprake is van
zijn tegenwoordige vrouw, de wettige weduwe.
Hij wantrouwt zijn vrouw dus, en zoekt haar
in do eerste plaats uit de oogen te houden van
den kapitein Mathieu, wat aanleiding geeft tot
gemaakt, komen de toeschouwers op zijde drin
gen. Een nieuwe slang' moet naar het brandende
huis worden geleid en, om de noodzakelijkheid
hiervan aan te toonen, laten zij de kolven hunner
geweren met veel geraas op de straatsteecen klet
teren, vlak voor de voeten der toeschouwers, tot
grooten schrik van een juffertje m<-t eksteroogen
en tut verontwaardiging van een dikke baker, op
wier gezicht zeer duidelijk te lezen staat: »Wat
een herrie!"
Ge gevoelt, dat de dikke vrouw ongelijk heeft,
want met den schoolmeester verheft
gedeschuttery hemelhoog. Ge zegt het hem na:
Een schutter geeft met vreugd den tijd,
Dien l/ij missen kan van xijn zaken,
Om "?'ieli tot oirbaar van het land
Familiaar met de krijgskunst te malxyn".
En van het bestaan dier krijgskunst ziet ge
thans de meest overtuigende bewijzen: niemand
die er aan denkt de slang te naderen, waarin
thans leven en beweging komt en door wier nog
open poriën het toestroomende water in stralen
en straaltjes opschiet.
Nog altijd woedt het vuur: het dreigt een be
lendend huis aan te tasten. Alle krachten worden
ingespannen om dat onheil af te weren. Op het
dak van het bedreigde buis zitten mannen!
pijpvoerders, die van hun hoog standpunt den wis
senden kop der slang naar het vuur richten. Het
is een fantastisch schouwspel, dat u doet denken
aan het Théfjtre-Maritime-j'ifceanique uit uw jeugd
met den blikken tooneeldonder en Belzeb-ub en
de hel en den kleermaker, die wat al te veel
door het oog der schaar had gehaald, en den
kroeghouder, die de sterkte van zijn jenever tot
een minimum van graden had teruggebracht, en
branden moesten voor hun bedriegerijen en knar
st tanden tot... het bengaalsch vuur met veel
walm en rook uitdoofde.
Hoor! daar klinkt een schel: het is de helle
man, die zijn zwaar instrument als een inoker
op en neer beweegt. De oordeelsdag schijnt aan
gebroken. De schrik slaat u om hét hart. Ata
de Pruisen de beruchte droge plek bjj bet fort
Vuren hadden ontdekt en in het land stonden,
vlak vóór Amsterdam, als wijlen Willem II, neen
in Amsterdam, en bezig waren Den Haag te
een dejeuner met hindernissen, de hoofdschotel
van het tweede bedrijf.
Het tijdpasseerinkje" is nu mevr. Valory, en
haar man is ook een kennis van den kapitein, cKe
ilOüi .uiijJCn'OJi'S achtïrdocht en uitlatingen op
het idee komt, dat Duperron met de onwettige
weduwp, is getrouwd, en dat Valory de nieuwe
minnaar van deze dame is, waarom hij mevn
Vulory in allen ernst aanraadt haar man te laten
loopen en zich alleen mot Duperron te bemoeien.
Dat de verwarring zoolang duurt, komt omdat
altijd de persoon, die opheldering zou kunnen
geven, juist is weg-geloopen, maar de schrijver
moffelt hem steeds zoo handig weg, dat de truc
onaanstootelijk is.
Gelukkig voor Duperron komen in het derde
bedrijf alle betrokken personen op een muziek
partij! je bij Valory bijeen, en bemerkt nu rie
kapitein, die met zijn praatjes de oorzaak van
alle verwarring is, dat dn wettige Mevr. Toupind
;net Duperron hertrouwd is; wat <le musicus
Valory aangaat nu, die -wist wat hij deed, torn
liij zich in den echt begaf. Hij had zijn vrouw
reeds vroeger bemind.
Het spreekt van zelf, dat ik alleen de intrige
kan weergeven. Do grap met de twee portretten
van Tüupir.el, het ernstige in het bezit van de
wettige, het lachende iu handen van de onwettige
weduwe, is onbetaalbaar. De reden waarom men
er toe komt, den kapitein in een wollen deken te
rollen en hem een puddingvorm op het hoofd te
zetten, is zelfs volstrekt niet vergezocht.
Is hot stuk voor den schrijver een succes, niet
minder is het dat voor den heer Schultze, die
voor Duperron speelt. Hier ziet men dezen heer
weder eens in zijn volle kracht, en daar Toupinel
zaliger bijter een geheel vormt dan de familie
lioulinard of Huwelijksgeluk, kan ook de creatie
van don artist meer intensief zijn. Toupinel
zaliger is niet een voortdurend krijgertje spelen,
zij het ook dat het wel wat blindmannetje is.
Mevr. Pauwcis is de wettige weduwe, mej. Lorj
de andere. De heer Tourniaire had een aardige
grime als Valory, do heer de Boer is de
kapiteinpersonenverwisselaar, en de heer Wensma, de
knecht Fraiifois, de trouwe bediende,
doodgelukkig als Lij ten slotte beide portretten van zijn
overleden meester, het lachende en het ernstige,
cadeau krijgt.
Reeds is zoo'n goede roep vau Toupinel zaliger
uitgegaan, dat het in de;i Plantage-Schouwburg
v. Lier stampvol is.
'/jijn laatste illusie, of zooals de heer Bouwmees
ter m. i. beter zeidc: Mijn laatste droom",
krijgt men als een fijn schotelfje vooraf.
Fa.
DE MEININGËRS.
De »Meirjingers" hebben opgehouden te bestaan,
althans hetgeen men sedert eenige jaren onder
dien naam verstond, het tooneelgezelschap waar
aan door den hertogelijken beschermer en direc
teur kosten noch moeite gespaard werden, om de
opvoeringen litterair, historisch en decoratief tot
modellen te maken. Over den aard van het daar
mede verkregen succes, en over het voor-
ofiiadeel dat daardoor aan toonee!speelkur,at en lit
teratuur werd toegebracht, kunnen verschillende
meeiiingen bestaan (voor ons is de keus tusschen
Barnay of Possart met welken troep ook, en eene
model-.öa;«tó-voorstellïng zonder een vaa deze
twee, al spoedig gedaan), in elk geval is het be
sluit van den hertog, die zijn liefhebberij moede
is, eene belangrijke gebeurtenis. De volgende cir
culaire is aan de leden van het Meiainger
hoftheater rondgedeeld :
De Ii;tendance van bet
hertogelijk Saksen-Meininger
Hoi'theater.
Heiningen, 10 Aug. 1890.
Zijne Hoogheid de Hertog heeft besloten, zija
bombardeeren, kondt ge niet meer ontsteld wezen.
Alle deuren gaan open en dienstmaagden ia
uachtcostuum en mannen met roode bouffantes
en karpoetsmutsen komen naar buiten en zettea
emmers met water op de stoep, die in een oog
wenk geledigd worden, iu groote tonne"n, welke,
op sleden geplaatst, door vurige ploegpaarden
worden getrokken.
Gelukkig, ge hoort mompelen, dat men het
vuur meester is en, te oordeelen naar den minder
feilen gloed, moet het gerucht waarheid bevatten.
Er komt beweging onder de menschen: velen gaan
huiswaarts. Gij denkt nog niet aan heengaan en
zijt uw belofte van straks glad vergeten. Een
groepje trekt uw aandacht; het is een bejaard
man en zijn vrouw, burgerluidjes, met hun zoon
en dochter. De laatste is een lief meisje van
negentien of twintig jaren. Ze staan op de stoep
van den bakkerswinkel, waar ook gij een staan
plaats hebt gevonden.
»Hé, daar is Willem!" roept het meisje
eens.kli'ps uit en krijgt een kleur als een perzik en
laciit ea bloost beurtelings.
akkerloot," zegt Willem, een jongeling van
vier- of vijfentwintig jaren, die eerstdaags procu
rator hoopt te worden op eea effectenkantoor en
het trouweu in zijn hoofd heeft, sakkerloot, sta
jelui hier? Al lang? Dat had ik moeten weten^
hoor ! Jetje, heb je 't niet koud, meid ? Papa,
mogen we eens even rondwandelen ? Ik geloof,
dat Jetje koude voeten heeft."
*Neen, jongen," zegt de oude heer, »'t is eea
beetje laai, vind je ook niet? Half vier. We gaan
naar kooi, hoor. Maar je moogt Jetje thui*
brengen, als je heel goed oppast.'1
Het troepje istelt zich in beweging: vader,
moeder en broer voorop, Willem en Jetje op tien
passen afstands achter hen aan.
Ook gij gaat thans uw huisgoden weer opzoe
ken, te eer daar de brand gebluscht schijnt te
zijn en 'et nou toch g«en haardig'eid meer is,"
zeggen ze achter u Bovendien de bui van straks is
overgedreven. H«t appèl wordt geslagen ; ge hoort
de geweren der schutters weer krijgshaftig klet
teren en aameo afroepen, waarop met »present"
of in 't geheel niet geantwoord wordt. En ala
ge de huiadeur o.p«nt, roept een uwer buren u toe i
>Dat was me een braadje, hé? Slaap wel."