De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1890 24 augustus pagina 2

24 augustus 1890 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DB AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Uit het Haagje. l -»"W«t een fcïml op don ranrl vAlt Bijt! 'fi hOGlteMJk prabbelt", zegt Wdliam Himt in. de JPracr jeg.over Kunst, is inderdaad voor tem van meer ??yaateèe, dan al wat ia het boek zelf te lezen staat; hg rfndt daarin den kalmceremlen invloed vaa ,,«en ^elderen homel in een landschap." ' Hoewel deze uitspraak uitsluitend en alleen de Mndetwereld geldt, zoo kan zij met eenigen goe, den ml toch ook toepasselijk gemaakt worden op ' wJ« groot e menschen, die hier gedurende de zomer maanden vertoeven. Zonder de vriendelijke, levenwekkende omstreken van 's Gravenhago, zou de eigenlijke kern der stad, met haar thans politiek oftgestorvenJJinnenhof, sombere huiveringwekkende Gevangenpoort, met galgen- en wurgpalen- collectie, verlaten Paleizen en ontvolkte schouwburgen waarschijnlijk dezelfde gaperige stemming opwekken, lila in onzen schooltijd de thema- en opsl ellenboekjes, door school vossen-wijsheid door en door vergald en ongenietbaar gemaakt. Vooral de groote witte tnarge" het zeestran.l^?is koddig vol gekrabbeld met allerhande grillige figuurtjes, in 3en vorm van tentjes, wagentjes en poppetjes, -*wier aanblik do groote kinderen niet alleen aan genaam bezig houdt, maar hen nu en dan zelfs doet grinniken van pret. Toch zijn dia kantteetasningen volstrekt niet alle even aardig en origineel. Integendeel zijn de meeste vrij oudbakken en .afgekeken. Van het Kurhaus begint het bekoorlijke der nieuwheid al knapjes af te raken. 'Hoe schoon de muziek ook is, zoo doet het regel matige en eentonige van de gebeelo inrichting te ?wel aan een atoom-sinfonie-zaagmolen denken, om Bichterfijke naturen bij goed weer want heerlijk «omenreer schijnt niet meer aan de orde van den eng te zijn daar voortdurend te boeien. Het burgerlijk Seinpost op zijne beurt heeft zoo onbegrijpelijk veel clowns en chantouses versleten, ? dat het er ten einde raad toe gekomen is ota komedie-stukjes te doen opvoeren. Heel vernuftig is bet bedienend personeel er op ingericht om in de holle zaal zoodanig te draaien en te stommelen te midden van de vertooning, dat de beste luisteraars geen stom woord verstaan kunnen. De meest be voegden zijn daardoor niet in staat te beoordeelen of de voorstellingen goed of slecht zijn; en daar men in een dergelijk geval het goede kiest, speelt Seinpost niet kwaad af. Te verwonderen is het niet dat het uitgaand publiek, gelijk het hert naar de waterstroomen, dorstende naar een frissche teug vermaak, naar de far.cy-fair op het buiten van wijlen Jacob Cats, het fraaie gelegen Zorgvlied" gehold is, hoewel ook deze zaak niet tot de voukelnieuwe behoort. Reeds vóór ruim een halve eeuw wij weten het uit Van Lenneps Klaasje Zevenster leefden er freules van Sporkslberghe en baronnessen van Maihenesse en vaa Doertoghe, die ter wille van een liefdadig doel zich gedurende een paar uurtjes het winkeljuffrouwen-martelaarschap lieten welgevallen. Hoe dit zij, de fancy-fair is volkomen gelukt en het kinderziekenhuis" geholpen, hetgeen het schoone doel was van de aristocratische coöperatieve winkelvereeniging van n dag. Men kan hieruit zien dat, hoewel wij Hagenaars, echte trekvogels als "wij zijn, nog al eens buiten ons boel.je gaan, dit ook dikwijls geschiedt voor een nuttig en liefdadig doel. De zuivere waarheid is. dat wij na onze veelvuldige uitstapjes, weer blijde zijn als wij heelhuids op het oude ooievaarsnest teruggekeerd zijn, al ruikt het er wat dnf. la den grond van ons hart koesteren wij denzelfdea eerbied en ontzag voor onze geboorteplaats, als een schooljongen voor zijn geschiedenisboek, dat hoe dor ook samengesteld, toch lichtpunten bevat, dLezyn verbeelding opwekken en z\itie vader landsliefde wakker schudden. Wij zijn zulke oude kennissen en vertrouwde vrienden: zoo me nige omstandigheid in ons leven wordt ons^voor den geest gebracht als wij sommige punten van rook strijken langs het sierlijke neusje van Eugenie. Maar zij schijnt dit niet te merken, al thans geen enkele klacht waaruit blijkt, dat zij bang is voor het verschieten van haar teint, kc*it over bare lippen. Als Kwast vader en dochter bespeurt, dringt hij door de menigte en nadert het tweetal met j»o diepe buigingen, als de omstandigheden slechts toelaten. Bonsoir, mijnheer; mejuffrouw, uw die naar; aangenaam u te zien. Ik moest eigenlijk zeggen: bonne nnit, niet waar ? Pardonneert mijn toilet." >Sans gêne, mijnheer Kwast," zegt Engenie, >ik ben ook niet in gala." ,U is ctltyd adorable: als sofur de elwrÜK zoadt gij onweerstaanbaar zijn,'' fluistert de saletjonker en knipoogt tegen de wollen kaper. EB wat luider: »'t Is hier criant vol!" »Ja," zegt de oude heer, »'t is om te stikken. Was het niet om dit meisje, dan lag ik nog in mijn hangmat. Maar ze hoorde, dat er brand was, en ik moest en zou met haar mee." »Zoo'm vuurwerkje mag ik ook wel," merkt Kwast op. «vooral als men op pyrotechnisch gebied in ons stadje niet veel meer te zien krijgt dan eens in de twee jaren een paar vuurpijlen en een zwersnpot." Van Hoogenhuyzen, die in het stadje geboren is en het lief heeft, ook zonder draaiende zonBen en sissende raketten, wil de geestigheid van Kwa*t niet onbeantwoord laten ea zegt eenigszins gemelijk: «Jammer, raynheer, dat u niet bij den brand VHÜTr&je geweest zijt: ge zoudt zeker in Vervoering zijn geraakt over zoo'n vuurwerk." »Zoo, is daar ook al brand geweest?" laat «*n lang?, magere heer hooren, die een hoogen hoed draagt en vadermoorders. >Niets van ge hoord of gelezen. Dat verwondert me: in de courant, die ik lees, staan anders alle onge lukken. Zeker een dorp? Hier in NoordBrabant?" De lange is de buurman van Van Hoogenbuyeen, mijnheer Bruin, ex-kruidenier, die zijn t$jd doodt met de lectuur der «ongelukken," het ns«keövan fidibussen en bet knippen van cou pons. De man heeft veel geld en weinig verstand; nog wél zoo prettig als geen geld en veel verstand. otize stad doorwandelen, en bijna elke straat ver tegenwoordigt eene phase van onze vervlo gene jaron. Onze stad par excellence kan voor ons geYOB! iwit elijking met eene andere gtftd doorstaan, en het is eene eigenaardige gewaar wording yan welbehagen, die wij ondervinderij als wij na eene langdurige afwezigheid en een verblijf to midden van do vreemde menschei). in de vreemde straten van een vreemde stad, de torens van onze eigen goede stad weer zien opdoemen en langzamer hand duidelijker worden, als wij al meer en meer naderen, en eindelijk de bekende straten weer betredenydie zooveel gemakkelijker te bewandelen zijn dan de vreemde, als wij die huizen terug zien, die ons zoo vertrouwelijk aanstaren, met al die bekende ramen en vensters, met al die oudo schoorsteenen, die verwelkomend op ons neerzien en zoo vriendelijk rooken, ook heel anders dan de vreemde. Wat zijn wij dan prettig gestemd, en hoe aangenaam is ons het eerste ge/dcht liet beste van een stadgenoot, al is het ook maar van een ouden bedelaar, die ons misschien nog zooveel te belangrijker is, want in onze jeugd zagen we hem al bedelen. Wat die huizen en muren al zagen en hoorden, van wat tal van gebeurtenissen zo getuigen waren, die gedachte voert ons eeuwen terug, en de geschiedenis der volken toovert ons de lang vergeten beelden der vergane geslachten voor den geest. De oude pleinen bevolken zich en de stad rijst voor ons op in haar middeleeuws ch kleed, terwijl de fluisterende stemmen zoo menige bladzijde van de geschiedboeken herhalen. Daar op dien voratelijkcn grond van de Gravemtad be wogen zich de eersten en voornaamsten yan den lande ; langs die muren ruischten hunne vorstelijke Woederen, op die trappen rinkelden hunne ridder sporen, door die rainen tintelden de zonnestralen op hunne sinds lang gevallen kronen. Daar trek ken de lange rijen voorbij, eeuw na eeuw, en de grafstem ruischt ons n voor n de schitterendste namen uit de gcschiedrollen toe. Als wij die straten doorkruisen, dan rijzen zoo vele herinneringen voor onzen geest op, die ons terugvoeren naar onze kinderjaren. Da indrukken die wij als kind ontvangen, zijn wel de duur zaamste, en onze opvattingen en begrippen van alles wat ons toen omringde, behouden hunnen invloed tot in latere jaren, als de bonte kleuren en het verguldsel van onze kinderbedden reeds lang zijn verdwenen. Wij vergeten niet licht den onbestemden indruk, dien het kerkgebouw op onzen kinderlijken geest maakte, het geheimzin nige en angstige, dat de sombere gevangenis voor ons had, de vreemde voorstellingen, die we ons maakten van sommige gebouwen, beelden en sierraden. Wij zien die straten en pleinen nog zoo klaar voor ons in de opgewonden dagen van volks feesten, van militaire vertooningen ; op die hooge stoep konden we alles zoo goed zien, en dat ijzeren hek heeft ons beschut. Zoo is iedere straat eene bladzijde uit onze kinder-agenda, die we zoo gaarne nog eens doorbladeren. Z. Kunst en Letteren. TOOXEEL TE AMSTERDAM. Kon. Vereeniging: Het Ned. Tooneel": Zyn laatste illusie. ? Toupinel Zaliger. Het drama in n bedrijf van Daudet, dat door het Ned. Tooneel vertoond wordt onder den titel : Zijn laatste illusie, heeft veel overeenkomst met 2£en lezoek, dat wij een paar maanden geleden door dezelfde vereeniging voor het voetlicht zagen brengen. Ook hier een man, die het grootste vertrouwen in zijn vrouw stelt, ook hier de ont goocheling?, dat zij niet zoo rein is als hij geloofde. Gertrude heeft haar man echter bedrogen, ter wijl hij dacht dat zij hem liefhad, en dat nog wel met een jongen man, dien Ambroise als zijn zoon beminde. Dat hij zich zoo ongevraagd in het gesprek mengt, moet ge toeschrijven ten eerste aan een fuut in zijn opvoeding en een daarmee gepaard gaand gebrek aan savoir-vivre; en ten twee-de aau de omstandigheid, dat er wat te zien is op straat. Men kan het overal waarnemen: als er een kind is overreden, of een gevel ingestort, of als «het vernielend element'' woedt, werkt dit civelleerend op de toeschouwers. De marchandtailleur, die anders nog onderdaniger knipt dan zijn eigen groote schaar, klampt met een familiaar knikje deii kantonrechter aan, om een enkel woord te wisselen over dat ^verschrikkelijke on geluk." Het naaistertje schudt heel gemeenzaam het hoofd tegen die rijke mevrouw op den hoek, juist alsof zij zeggen wil: «Deuk maar niet, dat jou dat r.iet gebeuren kan; je beiit geen haar beter dan ik, als het er op aankomt." Als Bruin zoo plompverloren zich in't gesprek mengt, glimlacht Kwast eveu tegen de beminne lijke Eugeuie en mompelt dazi iets van de Ro meinen en 5000 jaren vóór Christus, hetgeen aan Van Hoogeuhuyzen een half onderdrukt: »Stommeling!'' ontlokt. Het ijs is EU gebroken en bet gezelschap krijgt van Bruin het relaas van een brand bij een spekslager, ook lang geleden. »Ziet," zoo besluit de ex-kruidenier zijn ver haal, »ik w.is nog maar zoo'n kwajongen," Bruin getft met zijn hand de juiste grootte van den kwajongen aau »maar het heugt me nog als de dag van gis-teren. De hammen en worsten vlogen door de lucht of ze geen geld kostten; en men vertelt, dat een opperman zes weken lang gesmuld heeft van de worsten, die hij met een langen stok in de vlucht opving." Eugenie maakt een beweging met haar hoofdje, waaruit genoegzaam is op te maken, dat zij de geschiedenis weinig appetijtelijk vindt en Kwast laat een paar malen »FU Fi!" hooren, precies als een jonge boekvink. Papa Van Hoogenhuijzen echter schudt van het lachen en zegt, dat die opperman een afstam meling mott wezen van wijlen den Baron Von Miinchhauserj, wat de eerzame couponknipper niet aanstonds snapt. Jammer, dat ge van het viertal gescheiden wordt; een stuk of wat vroolijke schutters, die in een nabij gelegen cafa een sluipertje hebben Men blijft hier daarentegen niet in het onzekere wat de bedrogen echtgenoot zal doen. Als hij tot de ontdekking vaa het verraad komt doorloopt hij alle gemoedsaandoeningen, Eerst komt <lo sm&fr, dia hem hot likii, dreigt te biel,en, dan roept zijn beleedigde eer om wraak maar zyn haar is grij^ hij ziet in, dat do Othcllorol hem belachelijk zou maken. Daar vreest hij nog meer voor, zijn ijdelhei l spreekt. Als zijn schuldige vrouw voor hem staat, ont steekt hij weer in drift, hij wil weg, haar verlaten, maar hij keert terug. Waarom ? Het was zoo'n mooi tafreeltje. Dat hij tot de ontdekking kwam, gebeurde terwijl zijn vrouw in de kerk was, waar zij ver giffenis smeekt voor haar misstap, want zij heeft berouw. Zij heeft haar minnaar weggezonden, reeds jarex geleden, en die is in den vreemde gestorven. Ook zijn portret zond zij terug met een brief oin hem te bedanken voor zijn opi/tr'ering, en juist die brief en dat portret worden do oor zaak van de ontsluiering van het geheim, omdat zij met een overleden" geretourneerd worden. Als hij nu weg wil gaan, komt de belcedigdo echtgenoot op straat en wordt dadelijk door ken nissen omringd, die verwonderd zijn den ouden man te zien. Hij houdt zich goed en zegt dat hij de rozenkrans zijner vrouw uit de kerk gaat halen. Daar zinkt nij, overstelpt van aandoening, ineen op hot bidstoeltje zijner vrouw. Daar in den tempel, dien hij zoo langen tijd niet bezocht, denkt hij na. Zijn leven is voorbij; de heiligen die hij zich had opgericht, zijn van hun voet stukken gevallen, zelfs de laatste, zijne vrouw. Een nieuw leven kan hij niet meer beginnen, de boete, die hij zijn eclitgenoote zal opleggen, zal het leven met hem zijn, tot do dood zijn ge nadige hand over een van beiden zal uitstrekken. Hij als Christen zal beginnen met te vergeven. Dit stuk, vertoond deor mevr. Frenkel en den heer Bouwmeester, kon niet anders dan grooten indruk maken. En dat het dat doet. is daaraan merkbaar, dat het applaus na het vallen van het gordijn even uitbleef. Men moest tot zichzelf koman voor men de handen op elkaar bracht. Even als, na liet liezou-, een klucht als de familie Boulinard ging, wordt men nu onthaald op hot blijspel Tuupincl Zaliger, van Alex. Bisson. Ik zal beproeven in een paar trekken deze op eenstapeling van dwaasheden weer te geven, en als ik slaag mag ik zeggen dat ik knapper ben dan rnijüFransche collega's, dio er zich allen af maken met de verklaring dat het te ingewikkeld is om over te vertellen. Mevr. de wed. Toupinel is hertrouwd met den heer Duperron, en het paar is erg gelukkig. Alleen hindert het Duperron, dat zijne gade lijkmissen laat lezen voor Toupinol zaliger", dat dier s portret in de slaapkamer hangt, enz. enz. Een verdieping hooger woont nog een her trouwde weduwe Toupinel, maar geen wettige. De heer Toupinel was n.l. een wijnhandelaar en een schalk. Hij had in Parijs een eigen echte vrouw, maar in Toulouse waar hij voor do zaak de helft van het jaar moest zijn, had hij een tijdpasseerinkje" (in een villa van 70 000 frcs.) dat rekeningen bij de modiste maakte van 60.000 frcs., en alles na venant". Xu heeft een jagerkapitein met gezegd tijdpasseerinkje" kennis gemaakt, en overtuigd als hij is dat zij de echte mevrouw Tou pinel was, gaat hij aan zijn vriend Duperron, van wien hij niet weet dat hij hertrouwd is, allerlei verhalen doen over zijn avontuurtjes met die dame, wat Duperron natuurlijk wel een beetje onple zierig maakt. Duperron toch denkt dat hier sprake is van zijn tegenwoordige vrouw, de wettige weduwe. Hij wantrouwt zijn vrouw dus, en zoekt haar in do eerste plaats uit de oogen te houden van den kapitein Mathieu, wat aanleiding geeft tot gemaakt, komen de toeschouwers op zijde drin gen. Een nieuwe slang' moet naar het brandende huis worden geleid en, om de noodzakelijkheid hiervan aan te toonen, laten zij de kolven hunner geweren met veel geraas op de straatsteecen klet teren, vlak voor de voeten der toeschouwers, tot grooten schrik van een juffertje m<-t eksteroogen en tut verontwaardiging van een dikke baker, op wier gezicht zeer duidelijk te lezen staat: »Wat een herrie!" Ge gevoelt, dat de dikke vrouw ongelijk heeft, want met den schoolmeester verheft gedeschuttery hemelhoog. Ge zegt het hem na: Een schutter geeft met vreugd den tijd, Dien l/ij missen kan van xijn zaken, Om "?'ieli tot oirbaar van het land Familiaar met de krijgskunst te malxyn". En van het bestaan dier krijgskunst ziet ge thans de meest overtuigende bewijzen: niemand die er aan denkt de slang te naderen, waarin thans leven en beweging komt en door wier nog open poriën het toestroomende water in stralen en straaltjes opschiet. Nog altijd woedt het vuur: het dreigt een be lendend huis aan te tasten. Alle krachten worden ingespannen om dat onheil af te weren. Op het dak van het bedreigde buis zitten mannen! pijpvoerders, die van hun hoog standpunt den wis senden kop der slang naar het vuur richten. Het is een fantastisch schouwspel, dat u doet denken aan het Théfjtre-Maritime-j'ifceanique uit uw jeugd met den blikken tooneeldonder en Belzeb-ub en de hel en den kleermaker, die wat al te veel door het oog der schaar had gehaald, en den kroeghouder, die de sterkte van zijn jenever tot een minimum van graden had teruggebracht, en branden moesten voor hun bedriegerijen en knar st tanden tot... het bengaalsch vuur met veel walm en rook uitdoofde. Hoor! daar klinkt een schel: het is de helle man, die zijn zwaar instrument als een inoker op en neer beweegt. De oordeelsdag schijnt aan gebroken. De schrik slaat u om hét hart. Ata de Pruisen de beruchte droge plek bjj bet fort Vuren hadden ontdekt en in het land stonden, vlak vóór Amsterdam, als wijlen Willem II, neen in Amsterdam, en bezig waren Den Haag te een dejeuner met hindernissen, de hoofdschotel van het tweede bedrijf. Het tijdpasseerinkje" is nu mevr. Valory, en haar man is ook een kennis van den kapitein, cKe ilOüi .uiijJCn'OJi'S achtïrdocht en uitlatingen op het idee komt, dat Duperron met de onwettige weduwp, is getrouwd, en dat Valory de nieuwe minnaar van deze dame is, waarom hij mevn Vulory in allen ernst aanraadt haar man te laten loopen en zich alleen mot Duperron te bemoeien. Dat de verwarring zoolang duurt, komt omdat altijd de persoon, die opheldering zou kunnen geven, juist is weg-geloopen, maar de schrijver moffelt hem steeds zoo handig weg, dat de truc onaanstootelijk is. Gelukkig voor Duperron komen in het derde bedrijf alle betrokken personen op een muziek partij! je bij Valory bijeen, en bemerkt nu rie kapitein, die met zijn praatjes de oorzaak van alle verwarring is, dat dn wettige Mevr. Toupind ;net Duperron hertrouwd is; wat <le musicus Valory aangaat nu, die -wist wat hij deed, torn liij zich in den echt begaf. Hij had zijn vrouw reeds vroeger bemind. Het spreekt van zelf, dat ik alleen de intrige kan weergeven. Do grap met de twee portretten van Tüupir.el, het ernstige in het bezit van de wettige, het lachende iu handen van de onwettige weduwe, is onbetaalbaar. De reden waarom men er toe komt, den kapitein in een wollen deken te rollen en hem een puddingvorm op het hoofd te zetten, is zelfs volstrekt niet vergezocht. Is hot stuk voor den schrijver een succes, niet minder is het dat voor den heer Schultze, die voor Duperron speelt. Hier ziet men dezen heer weder eens in zijn volle kracht, en daar Toupinel zaliger bijter een geheel vormt dan de familie lioulinard of Huwelijksgeluk, kan ook de creatie van don artist meer intensief zijn. Toupinel zaliger is niet een voortdurend krijgertje spelen, zij het ook dat het wel wat blindmannetje is. Mevr. Pauwcis is de wettige weduwe, mej. Lorj de andere. De heer Tourniaire had een aardige grime als Valory, do heer de Boer is de kapiteinpersonenverwisselaar, en de heer Wensma, de knecht Fraiifois, de trouwe bediende, doodgelukkig als Lij ten slotte beide portretten van zijn overleden meester, het lachende en het ernstige, cadeau krijgt. Reeds is zoo'n goede roep vau Toupinel zaliger uitgegaan, dat het in de;i Plantage-Schouwburg v. Lier stampvol is. '/jijn laatste illusie, of zooals de heer Bouwmees ter m. i. beter zeidc: Mijn laatste droom", krijgt men als een fijn schotelfje vooraf. Fa. DE MEININGËRS. De »Meirjingers" hebben opgehouden te bestaan, althans hetgeen men sedert eenige jaren onder dien naam verstond, het tooneelgezelschap waar aan door den hertogelijken beschermer en direc teur kosten noch moeite gespaard werden, om de opvoeringen litterair, historisch en decoratief tot modellen te maken. Over den aard van het daar mede verkregen succes, en over het voor- ofiiadeel dat daardoor aan toonee!speelkur,at en lit teratuur werd toegebracht, kunnen verschillende meeiiingen bestaan (voor ons is de keus tusschen Barnay of Possart met welken troep ook, en eene model-.öa;«tó-voorstellïng zonder een vaa deze twee, al spoedig gedaan), in elk geval is het be sluit van den hertog, die zijn liefhebberij moede is, eene belangrijke gebeurtenis. De volgende cir culaire is aan de leden van het Meiainger hoftheater rondgedeeld : De Ii;tendance van bet hertogelijk Saksen-Meininger Hoi'theater. Heiningen, 10 Aug. 1890. Zijne Hoogheid de Hertog heeft besloten, zija bombardeeren, kondt ge niet meer ontsteld wezen. Alle deuren gaan open en dienstmaagden ia uachtcostuum en mannen met roode bouffantes en karpoetsmutsen komen naar buiten en zettea emmers met water op de stoep, die in een oog wenk geledigd worden, iu groote tonne"n, welke, op sleden geplaatst, door vurige ploegpaarden worden getrokken. Gelukkig, ge hoort mompelen, dat men het vuur meester is en, te oordeelen naar den minder feilen gloed, moet het gerucht waarheid bevatten. Er komt beweging onder de menschen: velen gaan huiswaarts. Gij denkt nog niet aan heengaan en zijt uw belofte van straks glad vergeten. Een groepje trekt uw aandacht; het is een bejaard man en zijn vrouw, burgerluidjes, met hun zoon en dochter. De laatste is een lief meisje van negentien of twintig jaren. Ze staan op de stoep van den bakkerswinkel, waar ook gij een staan plaats hebt gevonden. »Hé, daar is Willem!" roept het meisje eens.kli'ps uit en krijgt een kleur als een perzik en laciit ea bloost beurtelings. akkerloot," zegt Willem, een jongeling van vier- of vijfentwintig jaren, die eerstdaags procu rator hoopt te worden op eea effectenkantoor en het trouweu in zijn hoofd heeft, sakkerloot, sta jelui hier? Al lang? Dat had ik moeten weten^ hoor ! Jetje, heb je 't niet koud, meid ? Papa, mogen we eens even rondwandelen ? Ik geloof, dat Jetje koude voeten heeft." *Neen, jongen," zegt de oude heer, »'t is eea beetje laai, vind je ook niet? Half vier. We gaan naar kooi, hoor. Maar je moogt Jetje thui* brengen, als je heel goed oppast.'1 Het troepje istelt zich in beweging: vader, moeder en broer voorop, Willem en Jetje op tien passen afstands achter hen aan. Ook gij gaat thans uw huisgoden weer opzoe ken, te eer daar de brand gebluscht schijnt te zijn en 'et nou toch g«en haardig'eid meer is," zeggen ze achter u Bovendien de bui van straks is overgedreven. H«t appèl wordt geslagen ; ge hoort de geweren der schutters weer krijgshaftig klet teren en aameo afroepen, waarop met »present" of in 't geheel niet geantwoord wordt. En ala ge de huiadeur o.p«nt, roept een uwer buren u toe i >Dat was me een braadje, hé? Slaap wel."

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl