Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
gen; ter zelfder tijd als onze
stoomschip van 3000 ton naar
. niét 1bes temming naar Indiê, dat wil zeggen,
Java, terwijl twee andere groote
stoonit Hnneoliepen, die van Bombay kwamen.
>rdzee beukt deze kasten met zoo groote
't, dat zoowel de golfbreker als het
havendte gebouwd zijn van groote kunstmatige
kken, aan den buitenkant nog beschermd
door een gordel van blokken, die elk
dan een kubieken meter inhoud hebben
1W aan sterke kettingen zijn vastgelegd, hetgeen
biet -belet, dat in den vorigen winter de golven
»TO diflr blokken over het havenhoofd heen in
'M voothaven hebben geworpen.
- -»Maar heden is het weer zoo schoon mogelijk;
tStfüslechts een zwakke nooidoostewind; langs
den blauwen hemel drijven enkele lichte wolkjes;
déhorizont is helder, en de zee, effen als een
meer, drijft te nauwernood een lichte franje voor
zich uit van schuim, dat t>p het strand vergaat.
Een dag zooals deze komt geen tweemalen in
het jaar voor. Wij kunnen dan ook, zonder
Mees dat de dames zeeziek zullen worden, een
pnr laag op twee mijlen afstand van de kust
big ven kruisen.
De belangrijke werken van het kanaal, de
haven van IJmuiden, en de dijk met de groote
.'sluizen, die de haven van bet IJ in de nabijheid
!van Amsterdam bij Bcheilingwoude affluiten,
, hebben 70 millioeu gekost, waaraan de stad
ArnBterdam 20 millioen heeft betaald. Van de
?cheepraartbeweging kan men zich eenig denk
beeld maken door de cijfers over de laatste maand
y«li, gedurende welke door het kanaal van zee
naar Amsterdam zijn gevaren '21 fregatten en
" korvetten, 13 brigantijnen (brikken), 8 galjooten,
133 «toomschepen en 84 visscberschuiten en
f vrachtschepen, terwijl in denzeifJen tijd van
Amsterdam naar zee zijn vertrokken 25 fregat
ten en korvetten, 12 brigantijnen, 8 galjooten,
' 132 gioomschepen en 120 groote visscherachuiten
en vrachtschepen. Te zsmen 567 «nepen met een
inhoud van 897,311 ton.
«Indien men hier nog bijvoegt 130 raderbooten,
700 schroefbooten, 4267 vrachtschepen
(beurtschepen) en 4099 groote visschersvaartuigen, die
aau de andere zijde van het kanaal gedurende
dezelfde maand Juli de sluizen van
Schellingwpude zijn gepasseerd, dan zal men zich eene
voorstelling kunnen maken van de handelsbewe
ging en de levendigheid der haven. Deze heeft
veel gewonnen door het Noordzee kanaal, maar
z\j streeft er naar, nog meer te winnen, en te
genwoordig worden met groote bedrijvigheid de
werken voortgezet voor een nieuw kanaal, dat
van Schellingwoude loopt of zat loopen over
Wtrecht, om uit te komen in den Rijn, ten
ekide den transito-handel van Duitschland, die
thans over Rotterdam gaat, naar Amsterdam, te
trekken.
»Nadat wij onzen dank hadden betuigd aan
d«n heer A. D. Zur Mühlen, directeur van den
i havendienst, keerden wij terug naar het
Arnstelholel. De zoele nacht, de heldere, met sterren be
zaaide hemel, de lauwe bries, die tenauwernood
de wateren van den Amstel rimpelde, deden ons
buiten blfl'ven om thee te drinken op het terras
van bet hotel, waar elke minuut stoombooten vol
passagiers voorbij voeren. Wij herinnerden ons den
naam van Venetiëvan het Noorden, dien men
aan Amsterdam pleegt te geven, en bij na hadden
wij ons de illusie kunnen maken, dat wij ons
bevonden aan den mond van het Groote Kanaal
in het Venetiëaan de Adriatische Zee. Plotseling
Onderscheiden wij, tusschen de menigte schepen
en «toombooten, eene gondel, een echte
Venetiannsche gondel, die zachtkens over den Amstel
glijdt, en waarin vier of vijf personen in koor
eene langzame, als het ware golvende melodie
doen hooren. De illusie is volledig, ofschoon wij
weten, dat het de gondel La Carolina van het
MStel is, of moet zijn, omdat er, voor zoover ik
weet, hier geen andere gondel is.
*Pezen morgen hebben ons de grauwe en met
wolken bedekte hemel en de groote Hoilanclsche
sohepen, met hun breede en ronde plechten en
hun hooge, gelooide zeilen, doen zien, dat wij
ons in Nederland beminden en niet in de lagunen
van het Lido; in Nederland, zoo schilderachtig
met zijn eigenaardig karakter, dat den schitte
renden zuidelijken hemel mist, maar waar
een arbeidzaam, nijver en rijk volk werkt en
zwoegt en ijvert."
HET OUDSTE VREEMDELINGENBOEK
TER WERELD.
Di de Neue Freie Presse maakt Martin Greif,
naar aanleiding van een bezoek aan twee oude,
eenmaal belangrijke steden, Aquileja en Cividale,
het eene het Aquileja felix der Romeinen, het
andere eerst het Forum Julii, later de Civitas
Austriae der Longobarden de opmerking, dat
men vaak op historisch beroemde plaatsen zoo
bitter weinig archaeologische overblijfselen van de
vroegere grootheid vindt. De twee steden Aquileja
en Cividale zy'n in dit opzicht contrasten.
Aquileja was eens de tweede stad in grootte van
Mfet gansene Romeinsche rijk; het was zoo uit
gebreid als thans Weenen; Caesars en Consuls
brachten er in weelde den zomer door; het
was havenplaats, stapelplaats voor den handel,
hoofdkwartier voor de legioenen. Het is nu een
arm, ongezond dorpje tusschen kale moerassen,
waar behalve een oude domkerk met eenige
grafsteenen geen spoor van vroegere grootheid te vin
den is. Geheel anders is het met Cividale Onder
de Romeinen was het niet veel belangrijks, maar
als een der hertogelijke hoofdsteden der Longobar
den kwam het tot bloei, en bleef, ook na den val
van het Longobardische rijk een belangrijke
stad in het groote Frankische gebied. Van dit
alles heeft het de sporen behouden; en in de
laatste vijftig jaar is hetgeen aan monumen
ten overgebleven was, door opgravingen met
zooveel belangrijks aangevuld geworden, dat de
stad Cividale terecht een Longobardisch Pompeji"
genoemd is. Martin Greif noemt tal van histori
sche merkwaardigheden; de Piazza Paoli Diaconi
is naar den grooton geschiedschrijver der Longo
barden aldus genoemd, wiens woning nog gewezen
wordt; vele straten hebben er arcaden evenals
Bern; in 1874 vond men den grafkelder van
hertog SiafuJf, een neef van den Longobardischen
koning Alboïn, die in den str\jd tegen deAvaren
gesneuveld was, en opende de kist, die twaalf
honderd jaren in de groeve had gerust. De menigte
had gehoopt hier een schat van goud en edele
steenen te vinden, maar het goudstof van den
mantel viel met het lichaam, zoodra dit met de
lucht in aanraking kwam, ineen. Alleen een helm,
schild, zwaard en speer, alles met roest bedekt,
een gouden ring, een gesp, een gouden kruis en
eene kruik water werden bij het lyk gevonden
en worden in het stadsmuseum bewaard.
Steenen platen met Romeinsche inschriften,
geheele stukken muur uit het Longobardisch tijd
vak; in het museum tal van sieraden van goud,
barnsteen en gekleurd glas uit dienzelfden tijd ;
in de stad nog eene zeer oude kerk, die blijk
baar fragmenten van een nog ouder tempel bevat,
heiligen uit den Longobardischen tijd rondom den
haard, die eens aan Vesta gewijd was; bruinhou
ten koorstoelen, waarin wellicht eens Karel de
Groote den dienst heeft bijgewoond, tusschen Co
rinthische zuilen, die zeker d<>or een Romeinsch
beeldhouwer gebeiteld zijn;?dit alles is belangrijk
voor den oudheidkenner.
Het interessantste echter is wel in den" Dom,
waar de doopvont authentiek 1400 jaar oud is,
te vinden, namelijk eene verzameling manuscrip
ten van do uiterste kostbaarheid. De heer Martin
Greif schrijft hieromtrent:
De kostbaarheid der verzameling blijkt reeds
uit de zorgvuldige wegsluiting; alleen op bijzonder
verlangen wordt door den ambtenaar, en nog met
moeite, toegang verleend tot de schatten. Zelfs
beroemde geleerden, van de beste
recommandatiën voorzien, zooals Gregorovius en Mommsen,
mochten niet zonder voortdurende controle deze
schriftkleinoodiën naderen, en wij moeten het
daarom als eene bijzondere vriendelijkheid
bescbouwen, dat wij een paar van de voornaamste
perkamenten mochten betasten en zelf doorbla
deren. Zij zijn anders alleen, vooral die met ge
schilderde miniaturen, onder glas te bekijken, en om
trent hun inhoud geeft alleen een ingeplakt
briefje opheldering. Uit de boide opengeslagen
bladzijden moet men maar tot de pracht en het
schrift der overige te besluiten; ook kan men
zoo van de heerlijkheid der banden, dik
wijls gedreven metaal, of met goud en edele
steenen versierd, genieten^ want vele worden af
zonderlijk bewaard. Maar over al de bijbels, psalm
boeken, misboeken, codices en andere incunabelen
hier zweeit onze blik naar het gebedenboek van
Sint-Elisabeth, die haar noodlot ook eens hier
heen gevoerd had, en aan wie ook dat leven der
heiligen, rnet Byzantijnsche illustraties versierd,
moet behoord hebben. Ook het oudste handschrift
van Paulus Warnfried wekt onze nieuwsgierigheid
op, en wij lezen met genoegen het getuigenis van
den Duitschen philoloog Martin Buttmann,die 30 jaar
geleden veertien dagen lang in dit gewelf lezend
en critiseerend heeft doorgebracht, en als bijzon
dere kenner van de genoemile werken, in dit
handschrift den nauwkeurigslen tekst erkende.
Ook de reusachtige perkamenten, die in zoo
grooten getale in de boekenkasten daar vóór ons rus
ten, wekken onze verbazing, en wij ontvangen
op de leekenvraag, of al die duizendbladige
deeleu reeds doorwoeld en doorvorscht zijn, geen
toestemmend antwoord; te meer verheugen wij
ons uit het vreemdelingenbock te zien, dat het
aan belangstelling van geleerden uit alle landen
niet ontbreekt."
Het hier genoemde vreemdelingenboek is echter
niet dat, waarvan de titel spreekt. Het bedoelde
is een exemplaar, zoo merkwaardig, als er mis
schien n op de wereld te vinden is.
Het is het Evangelie van St. Marcus, ook wel
dat van St. Hieronymus genoemd, dat door Dr. No
als het beroemdste boek op de gansche aarde
wordt beschouwd:. Volgens de legende heeft de
evangelist dit zijn afschrift van de vier heilige
boeken op eene eenzame rots bij Aquileja bewerkt,
en ze bij zijn sterven aan een medeapostel vereerd.
Uit diens hand kwam dan dit bijna origineel van
het Nieuwe Testament in het klooster van St.
Johannes van Timavus, vanwaar het bij den inval
der Hunnen naar Aquileja en vandaar hierheen
in veiligheid gebracht werd. Hoe het nu ook met
de waarheid omtrent de oorsprong van dit heilige
unicum mag gesteld zijn geweest, zooveel is zeker,
dat het als een geschenk van Hieronymus aan den
toenmaligen bisschop van Aquileja is gegeven,
en dat het, evenals in den kerkschat" te
Aquileja, ook na zijne overbrenging naar Cividale
de grootste vereering genoten heeft. Het stond in
zoo hoog aanzien, dat Venetiëhet als een plicht
voor zijne eerzucht beschouwde, zich van het be
langrijkste deel ervan, het evangelie van St. Mar
cus, meester te maken, en na de verovering het
fragment als kostbaarst voorwerp onder de schat
ten van San Marco bewaarde. Het is daar helaas
door den tijd, de zeelucht en het vocht bijna ge
heel vernield. Eenige bladen van hetzelfde evan
gelie waren reeds vroeger meegenomen, door Kei
zer Karel IV ; hij bracht ze naar Praag, waar dit
kleiae brokstuk, in een kostbaren band bewaard,
ieder jaar met Paschen in plechtige processie
rondgedragen werd, en nog wordt, naar ik meen,
zoodat de geloovigen tot bijzondere stichting er
hun oogen aan kunnen verlustigen. Het nog zeer
belangrijk overschot van het aldus beschadigde
heiligdom bleef voor Cividale behouden, daar het
eene door de eeuwen bezegelde gewoonte was,
dat alle Keizers en regeerende-vorsten, die op
hun tocht naar Rome, of bij eene andere gele
genheid door Cividale kwamen, eigenhandig op deze
oud-christelijke oorkonde hun naam zetten. Het
gold," zegt Noé, voor zegenaanbrengend en roem
rijk, op eene dezer bladzijden zijn naam te
plaatsen."
Zoo is het evangelie van St. Hieronymus een
vreemdelingenboek geworden, waarbij alle anderen
verbleeken. De rij wordt geopend door de Longo
bardische koningen : Alboin, Raehis. Luitprand,
Aristolf, de koningin Thcodolinde, gemalin van
Authari, dan volgt Karel de Groote zelf, keizer
Hendrik VI, de Ilohenstaufer, Karel IV, Sigmund,
de drie Ferdinands, Rudolf II Leopold I, Karel
VI, Maria Theresia, Jozef II, Frans I; wij noe
men enkel keizersnamen. Door tusschengelegde
blaadjes zijn wij in staat gesteld, om de bladen,
die zulke handteekeningen bevatten, uit te zoe
ken ; zq z\jn voorzien van attesten omtrent de
echtheid, door het domkapittel. De meeste namen
zijn op den rand, maar ook vele tusschen de
regels van den tekst, die ver van elkaar staan,
aangebracht; de inkt is door den tjjd bleek, althans
mat van kleur, geworden."
Martin Greif mist n grooten naam, dien hij
had gemeend te zullen vinden. Napoleon I heeft
in 1797 een tijd lang niet ver van Cividale ver
toefd, toen hij den vrede van Campo?Formio zou
sluiten, waardoor Oostenrijk destijds in het bezit
van Frioul kwam. Had Napoleon destijds van dit
vreemdenboek geweten, hij had zijn naam wel
naast dien van Karel de Groote, of naast diens
met een kruisje voorzien schrijfteeken geplaatst.
Zeker zou hij daardoor op het Germaansch ka
rakter dezer unieke antografenverzameling wel
iubreuk gemaakt hebben," zegt de heer Greif,
en de arm van het noodlot zelf heeft hem wellicht
van deze eigenmachtige stoutheid afgehouden."
De arm van het noodlot" heeft aan Napoleon
op Germaansch gebied wel andere dingen toege
laten dan het zetten van een naam; de reden
ligt wellicht daarin, dat Napoleon, toen hij bij
Cividale vertoefde, nog slechts generaal Bonaparte
was en eerst zeven jaar later keizer werd.
V A R I A.
PLASTISCHE KUNST.
Op de internationale tenteonstelling van kunst
werken van levende meesters te Arnhem zijn voor
de verloting aangekocht:
No. 2. Akkringa, In het duin.
33. Mevr. Bilders-van Bosse, Dorpsbuurt.
131. A. M. Gorter, Lente.
246 K. Klinkenberg, De oude poort.
333. Th, Mesker, In de dorpsstraat.
534. E. S. Witkamp, Aangename lectuur.
Verkocht werden voorts:
10. J. J. van de Saride Bakhu ijzen, Winter
avond.
53. G. J. Bos, Een stier.
95. C. Dommershuizen, Prins Hendrikkade
Amsterdam.
202. Hoynck van Papendrecht, Plaggen op
laden, f
, 243. J. S. Kever, Rhododendrons en Narcissen.
474. H. O. van Thol, Hollandsch dorp bij
winter.
529. D. Wiggers, Havea.
267. G. van dor Laan, Aan het strand te
Scheveningen.
524. C. Westerbeek, Bij de plassen.
482. H. Valkenburg, Verjaardag.
533. A. van der Wissel, Boschgezicht.
121. J. H. Geerlings. Trompetter.
385. E. Putzeys. Chrysanthèmes.
110. W. A. Fabri, Landschap.
270. Adolf Lange, Dorpsgezicht.
2(51. A. L. Koster, Holle wag bij Geull.
151. F. Hart Nibbrig, Atelier.
3Ü4. Jacob Maris, Aan het strand.
TOONEEL EN MUZIEK.
Vorst Bismarck's muzikale smaak. In Duitsch
land heeft zich een comitégevormd om een na
tionaal geschenk aan te bieden aan den volks
dichter en componist" Ludolph Waldmann. Tot
de sterren van de eerste grootte behoort de heer
Waldmann niet; zelfs niet tot die van de tweede
of derde grootte, maar hij heeft zich een eigen
aardige populariteit verworven door zijn
Schunkelwalzer" en vooral door zijn onsterfelijk lied:
Fischerin, du kleine". Overigens is de heer Wald
mann een kosmopoliet: hij heeft een tijd lang in
Nederland doorgebracht en zich daar toegelegd
op het schryvon van Nederlandsche volksliederen,
bijv. het maar al te bekende: O God! verlaat
mijn Nêerland niet l" dat zelfs eenigen tijd van
den toren van het koninklijk paleis op den Dam
heeft weerklonken. Mogelijk is den heer Von
Bismarck deze laatste bijzonderheid onbekend
gebleven; in elk geval heeft hij den musicus, die
tot verheffing van het nationaal gevoel zoo ont
zaglijk veel heeft bijgedragen, zijn portret toege
zonden met een eigenhandig bijschrift. Dit feit
gat aan E. Breslaucr de volgende regelen in
de pen :
Friedrichsruhe, Friedrichsruhe,
Sei gelobt und bcnedeit,
Dasz dem Gröszten aller Groszen
Bild und Schrift Du hast geweiht.
Was sind Brahms, Joachim, Bülow
Was die Edlen aller Zeiten
Gegcn ihn, den einzig Einen?
Ja, die Welt nat keiiien Zweiten!
Und den Mann von Stahl und Eisen,
Den zu beugen nicht gelungen,
Nicht den höchsten Erdgewalten,
Hat die Fischerin" bezwungen.
Und bei ihron süszen Weisen:
Fahre nicht in Sturm und Graus"
Ruht er von Berufcbeschwerden
Und von Kanzlerkrisen aus.
Ludolph, Niemand wird Dich schelten,
Wenn die Brust Dir stolzerf'üllt,
Wenn die Nachwclt noch wird's kunden:
Bismarck schenkte Dir sein Bild.
Setzte seinen Namen drunter,
Eine Widmung auch dazu,
Heil Dir Ludolpb, edler Siinger,
Heil Dir Held in Friedrichsruh'!
Und des Dichterworts Er/üllung
Findet ihr bei diesen Zween:
Mit dem Fürsten, mit dem König,
Soll der edle Sünger geh'n."
Door mej. Hardenberg, te Leiden, is uitgegeven:
Prinscssedag, een sprookje, een feestelijk spel, en
een prinsesselied mot piano.
Bij de Nederlandsche opera (directeur en
stichter J. G. de Groot) is in plaats van den heer
Orelio geëngageerd als Ie baryton, de heer J. A.
Venema (Nederlander van geboorte) welke eenige
jaren in Amerika en Italiëwas geëngageerd.
Op een der Eiffel- concerten te Parijs trad onze
jeugdige landgenoot Jacques Jacobs op en speelde
er met succes een concert van Vieuxtemps en
eene Rêverie van Dancla.
De opbrengst der Passionsspiele". Uit
Oberammergau wordt aan den Loisach-Bote bericht: Na
de voorstellingen voor de helft zyn afgeloopen. is
het wellicht niet onbelangrgk te vernemen, wat
het financiëele resultaat dit jaar zijn kan, zoo het
bezoek niet afneemt. Te rekenen naar de tot dus
ver ontvangen gelden, zou dan de totale ontvangst
500.000 Mark bedragen. Als men nu de uitgaven
op 250.000 Mark taxeert, dan beloopt de netto
winst even zooveel. In het jaar 1880 werden van
33ti,.r>9(> Mark onf vangsten, na bestrijding der kos
ten, 157.101 Mark onder de medewerkenden ver
deeld en het overblijvende ten algeineenen nutte
aangewend. Daar dit jaar het aantal medewerken
den grooter is, zal, bij grootere ontvangst, een in
evenredigheid grootere som onder hen verdeeld
moeten worden. Nochthans kan een aanzienlijk
saldo ten algemeeneu nutte en voor liefdadige
doeleinden beschikbaar blijven.
Voor korten tijd is te Berlijn de
lieder-cotnponist Gustav Pressel na een hevig lijden gestor
ven. Hij is vooral bekend geworden als de com
ponist van twee liederen: Wenn sich zwei
Herzen scheiden" van Geibel, en het volkslied:
Mei Muster mag mi net". Pressel V>;L; zei» eea
echte Zwaab, innig en trouwhartig, en hij heeft
zijn eigen persoonlijkheid overgebracht in zijne
echt populaire composities.
LETTEREN EN WETENSCHAP.
Van Fréderic Mistral, den dichter van Mireille
en Les Ites d'or, is bij Lemerre een nieuw werk
uitgekomen, La Reine Jean^e, proveiigaalsche
tragedie in vijf bedrijven, in verzen, van eene
Fransche vertaling voorzien. Koningin Jeanne,
die in het begin der veertiende eeuw regeerde,
is nu nog eene populaire figuur in Provence; haar
beminnelijkheid, haar vier huwelijken, haar pro
cessen, reizen, tournooien, dichterspelen vormen
een geheel wecisel van legenden en historie om
haar heen. Mistral heeft er een gedicht van ge
maakt vol liedjes en minnespelen, maar waarin
het dramatische en tragische zoo goed als niet
voorkomen. Het is eer e«n hymne aan Provence
dan een treurspel.
. De redactie van het tijdschrift Deutselies
Dichterheim, te Dresden-Slricscn uitkomend, zal aan
de drie beste gedichten welke in den aanstaanden.
elfden jaargang van het tijdschrift gedrukt worden;
elk een prijs van 100 Mark toekennen. Do nry
bestaat uit Felix Dahn, Friedrich Grosso,
Woilgang Kirchbach en Adolf Stern.
De heer C. J. B. van der Duys deed bij don
uitgever N. W. Licnard Evers te Edam ver
schijnen W. J. Hofdijk, in zijn leren en zijn
werken.
De biograaf heeft tal van bijzonderheden en
anecdoten omtrent don dichter verzameld, eu veel
verzen van hem aangehaald; jammer dat correctie,
taal en stijl van het boekje zeer slecht verzorgd
zijn; bv. Hofdijk's tweede vrouw kon hem van
zijn prilste jeugd"; Persoonlijk was hij ongeste!:),
maar niemand kon hem bewegen te huis te
blyven".
De Vlaamsche academie van wetenschappen te
Brussel, heeft den staatsprijs voor de Vlaamsche
letterkunde, die elke vijf jaar wordt gegeven, toe
gekend aan de gedichten van Hilda Ram. Voor
den eersten maal is de Staatsprijs geschonken
aan eene vrouw; Hilda Ram is de aangenomen
naam van een dame uit Antwerpen.
De hr. Warcndorff geeft eene
Novdhn-l>ibliothcca a 10 cents per deel uit, waarvan reeds een
viertal deeltjes verschenen zijn. No. l bevatte
Najciars-roaen door Gerard Keiler, No. 2 Freule
Lui door Melati van Java, No. 3 J£ene
Doktersvrouw, door Johari Gram, No. 4 is niet oorspronke
lijk, maar van een goed buitenlandsch merk,
Toen Uob stierf, door Lars Dilling.
De gewezen directeur van het krankzinnigen
gesticht Préfangicr te Neufchatel, Dr. ChateJain,
een beroemde specialiteit in zielsziekten, heeft
eene studie doen verschijnen, La folie de Jean
Jacques Bousscuu, dat ook voor ons, in verband
met het vermaard artikel van Dr Sw.-.rt
Alirahamsz over Multatuli, van belang s. Rousseau's
karakter is moeic'ijk te definieeren het bestond
voor een groot deel uit contrasten, ir consequen
tie was zyn naam. Reeds zijn gedrag iu zijne
jeugd verraadt dien trek van bizarrcrie, die zich
met het klimmen dc-r jaren steeds in 't oog
vallender ontwikkelde. Hoe machtig conceptie en
dialectiek ook bij Rousseau waren, steeds bleef hij
van indrukken van buiten afhankelijk; hij had over
deze geen macht, zij beheerscbten en pijnigden
hem maanden en jaren achtereen. Hij xiot zich
doar tegenstanders omringd, vermoedt verraad,
wantrouwt zijn meest oprechten vriend, en meent
dat de geheele wereld tegen hem is samengezworen.
Hij geraakt in toorn tegen de musschen, die of
schoon hij voer voor hen strooit, toch schuw weg
vliegen, en de liefkoozingen van. zijn trouwen
hond zijn hem verdacht, omdat zij zich te dik
wijls herhalen.
Vele krankzinnigen", zegt Dr. Chatelain, wre
ken zich op hunne vervolgers, zoo vaak zij maar
kunnen, en zij beschouwen dit als eene soort
van vergelding. Anderen gedragen zich enkel
passief, en vergenoegen zich daarmede, dat zij
overheden en dagbladen met hun bezwaren, ver
zoeken, rechtvaardigingen en ophelderingen lastig
vallen. Rousseau behoorde tot de laatsten; hij
beklaagt en verdedigt zich voortdurend, en grijpt,
om de complotten" zijner tegenstanders te ver
ijdelen, de zonderlingste middelen aan ; eens deelt
hij zelfs op straat en op de openbare
wandelplaatsen een manuscript uit: billet circulaire a
tout Francais ami de la vérité." Rousseau leed
aan hevigen vervolgingswaanzin, en ook degenen
die hem van harte genegen waren, moesten vaak