Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEEBLAD VOOR NEDERLAND.
scherpheid, eea kleurrijke levendigheid, die
iedereen moesten aangrijpen,
Het duidelijkst toonde zich dit in de
volksmasBa'e, die op onze andere tooneelen door bedaagde
figuranten gevormd, tot dusverre een treurige
rel hadden gespeeld. Het »volk", zooals wij het
vroeger in de drama's hadden gezien, had er ge
woonlijk stijf, houterig, onbeholpen, onverschillig
bijgestaan. De menscheu hadden niet geweten,
wat zij met hua lange armen en hun groote
voeten eigenlijk moesten aanvangen. Zij stonden
er, anders niet, en moesten bij de »claus" plicht
matig een schreeuw geven. Tegenover al deze
cartonnages werkte de volksmenigte der
Meiningers met de levendige iiaar mijn smaak
wel eens wat al te levendige uiting hunner
vreugde en van hun hartstochtelijken toorn, bijna
onwaarschijnlijk in hun levendigheid. Wat was
dat een gewoel, en hoe hartelijk joelden die lieden
er op loei Wat zwaaiden ze met de hoeden en ges
ticuleerden met de armen! Wat schenen ze adem
loos naar de woorden van Marcus Antonius te -luis ?
ren en raakten ze langzamerhand in vuur, om ten
slotte tot een vemietigenden brand in vlam te gera
ken. Zonder twijfel was dikwij Is de vlam veel te sterk
aangebracht, en er kwamen akelige overdrijvingen
voor; maar in het geheel waren het toch wer
kelijke menschen, waarvan ieder een persoon
was, waarvan ieder wist waar het op aankwam,
en die zich met deae tot dusverre in de volks
massa's nooit waargenomen zelfbewustheid ge
droegen, het waren menacfaen, waarmede de
levenlooze automaten, die ons tot dusverre van
de planken hadden aangestaard, de vergelijking
niet konden doorstaan.
Welke effecten men toet de massa kan
verkrijgen, dat ook heeft ons publiek feitelijk van
den hertog van Meiningen geleerd.
En hoe machtig waren reeds dien eersten avond
eenige van die effecten. Zoo na den kreet van
-ontzetting, als Caesar bezwijkt, die doffe pauze,
?w*»r als lood, eu daarna het razend tumult.
En dan vooral de groote scène op het forum.
*
Hoe was het nu mogelijk geweest, dat zulke
effecten bereikt konden worden ? Alleen door
stalen vlijt, verbonden met diep inzicht. En
met dit punt raken wij eene nieuwe
verdiensteIgke eigenaardigheid d-er Meiningers aan, de
rustelooze, onvermoeide arbeid gedurende de voor
bereiding, de op alles bedachte zorgvuldigheid
der regie. Om de lieden, die de menigte voor
stellen, zoo te dresseeren, welk eene aanhoudende
geduldige inspanning was daarvoor noodig ge
weest ! Het is waar, dat de hertog van Meinin
gen in dit opzicht eene bijzondere, zeer gunstige
positie innam. Hij kon zich voor de voorberei
dende repetities zooveel tijd gunnen als hij
wilde. Wanneer twintig repetities niet voldoende
waren, kon hij er dertig houden; waren deze
niet genoeg, dan nog tien meer. Maar hij heeft
van dit voorrecht ook artistiek gebruikgemaakt.
Het voorbeeld der Meiningers heeft ook weer het
onschatbaar nut van conscientieuse, zorgvuldige
Voorstudiën bewezen. En zelfs Lauba, die met
zijn geheele natuur ver van de Meiningers stond,
j» zelfs vijandig tegenover hen, kon niet nalaten
nun dea roem te geven, dat zij in dit opzicht
ten voorbeeld gestrekt hebben. De successen der
Meiningers bewezen in zijn oogen vóór alles, dat
grondig instndeeren wat beduidt, ja veel beduidt,
en dat oppervlakkige mise-en-scène een grondge
brek van het Duitsch tooneel is geworden en
dus moet worden uitgeroeid.
Deae zorgvuldigheid, die zich het duidelijkst
toonde in het artistiek aanwenden der massa's,
toonde zich echter ook in het spel en de houding
der hoofdpersonen. Moge er ook veel niet ge
slaagd zijn, moge menige goede bedoeling door
de onvoldoende begaafdheid van den acteur een
niet treffenden indruk gemaakt hebben, over
haast, slordig, onafgewerkt was niets. Ln ieders
individueel spel was de krachtige medewerking
der vlijtige en verstandige regie duidelijk op te
merken. En iu bijna alle gevallen geheel ten
voordeel van dat spel. Daardoor is het ook
natuurlijk, dat vele acteurs, die bij de Mei
ningers iets uitstekeuds, iets eenigs geleverd
hebben, op andere tooueelen, waar hun de
betrouwbare leiding ontbrak, niet aan de ver
wachting voldaan hebben. Andere, gelukkiger,
meer begaaafde acteurs, die het aan het
Meiuinger hoflheater te danken hebben, dat zij uit een
weinig opgemerkten werkkring voor het meest
eischende en gewichtigste publiek der groote
steden zijn verschenen, hebbeu van Meiniugen
uit hun weg naar belangrijke schouwburgen ge
vonden, zich daar eene positie verworven en
haar weten vol te houden. Ludwig Barnay is
als Marcus Antonius met de Meiningers voor de
eerste maal voor het Berlijnsch publiek versche
nen; Jozef Kaiser evenzoo, als Prins van Hom
burg. De kortelings overleden Hellmuth, Braem,
Nesper, Mas Grube, Mevr. von Hochenburger
Jürrgens zijn uit Heiningen rechtstreeks of'langs
een omweg naar het Berlijner hoftheater ge
komen; Nissen, Krauszneck, Drach, Kober
hebben zich aan andere theaters te Berlijn eene
positie verworven; Frl. Heeze te München,
Arndt en Kutschera te Weeuen, allen zijn oor
spronkelijk Meiningers geweest. Als de meest
talentvolle ledeu, nu op het oogenbük der ont
binding, mag men rekenen de karakterspelers
Teller en VVeescr, de jeugdige heldenspeler
Barthel, en Frl. Lindner, die als de Jungfrau
von Orleans bij de laatste gastvoorstellingeu der
Berlijners zeer voldeed.
Nog had de regie dtr Meiningers eene eigen
aardigheid, die aan do voorstellingen iets bijzon
der aantrekkelijks gaf: hare brutaliteit, haar on
versaagde moed, die tegenover de schuchterheid
en koelheid der vroegere regieschool vruolijk
afstak. Men denke aan de droukemaus scèue iu
Was ihr icolit, aan den hcrdersdans in liet
Wintermurckc/i, aau de overmoedige grappen
der roovers; men deuke eraan, hoe geestig de her
tog-regisseur in Dor eiiujcbildctc Kranke de pauzen
tusschtn de acten, als het gordiju Liet vult, wist
aan te vullen. De eene maal vulde de knecht
met een briile-parfiuns de ziekenkamer met
weiriekenden geur; de andere maai kwam het
dienstmeisje Toiuctte iu alle gemoedelijkheid en
met het grootste realisme het bed opmaken,
zonder een woord te zeggen, en ouder ademlooze
spanning van het publiek! Hier had het nog
nooit beleefde feit plaats, dat een entr'acte
geapplaudisseerd werd, zoo goed werkte de grap.
*
* *
Maar, na het opwekkende voorbeeld van hun
goed voorbereidende regie, hebben de Meiningers
nog een grootere verdienste gehad, de aller
grootste, dat zij door hunne opvoeringen de
dikbestoven werken der klassieken frisch weer
opgewerkt hebben, en de reeds op het tooneel
wegkwijnende van nieuw leven hebben gevuld.
De werkelijk komische kracht van Molière is
eerst door de opvoeringen van de Meiningers
voor het Duitsche publiek volkomen duidelijk
geworden. Zij hebben ons weer het eerst met de
opvoering van het fragment Est/ter en Die
Ahnfrau aan den bij ons in onverdiende minachting
geraakten Grillparzer herinnerd. Zij hebben ook voor
allen Heinrich von Kleist, die zoo goed als van ons
tooneel verdwenen was, door de opvoering van
Katltehen von, Heilbronn> Der Prinx von Homburg en
Die Hermannsschlacht tot nieuw leven gewekt.
Zij hebben de Skaudinaviërs eigenlijk bij ons
ingevoerd. Bij de opvoering der drama's: Zicisclien
den Schlac/iten en Die Kronpratenrlenten werden
de namen van Björnson en Ibsen het eerst in
wat ruimer kring genoemd. De hertog heeft den
moed gehad, op zijn hoftheater een der modern
ste meesterwerken van Ibsen, dat eene al te
angstige politie van de openbaarheid meende te
moeten uitsluiten, Gespenster, in eene grootsche
opvoering te doen verschijnen. En zoo hebben
eenige onzer moderne dichters, zooals Albert
Lindner, Arthur Fitger, Richard Vosz, het aan
den leider van het Meininger tooneel te danken,
dat hunne werken op het tooneel tot het volle
recht gekomen zijn.
Zoo heeft de leidende geest van het kleine
hoftheater, de hertog van Meiningen, als Duitsch
tooneelman door voorbeeld en opwekking belang
rijk en vooruithelpend, in vele opzichten zelfs
beslissend op de vertooningen van het moderne
Duitsche tooneel gewekt. Mocht ook al velerlei
bij de Meiningers, zoolang dit kunstinstituut van
krachtig leven bloeide, gerechtvaardigde tegen
spraak wekken, thans zal iedere berisping ver
stommen, aan de heerlijke uren, door de Meinin
gers verschaft, mogen wij de dankbaarste herin
nering behouden. Zij hebben het schoone op het
tooneel vooruitgeholpen, de traagheid wakker
geschud en het verstijfde van nieuw leven be
zield."
*
* *
Wat zal er van de Meiningers worden ? Het
eerstgemelde bericht omtrent een klein beschei
den hoftheater, zooals er zoo veel zijn, heeft,
naar het schijnt, de gevoeligheid van den hertog
gewekt, althans »von maszgesender Seite" wordt
aan het Berliner Tageblatt geschreven :
Een gewoon klein hoftheater zal Meiningen
onder hertog George nooit hebben ; liever, veel
liever in 't geheel geen. Men kan immers ook
zonder tooneel leven. Maar bet zal den hertog
en de Freifrau van Heidburg (zijne morganatische
gemalin) onmogelijk zijn, tot een tooneel van het
gewone slag in betrekking te staan. Het theater
zal den hertog in 't vervolg veel meer kosten dan
voorheen, en het heeft gedurende de
gastvoorstellingen ook slechts enkele jaren een deficit op
geleverd. De hertog heeft daarom besloten, het
theater in zijn tegenwoordigen vorm vooral daarom
optegeven, omdat de gezondheidstoestand van
Chronegk zorg vereischt, en omdat ook de hertog
en zijne gemalin niet meer zooveel willen' wer
ken als voorheen. Men zal daarom in de toe
komst een geheel ander genre bestudeeren. Men
moet met een kleiner personeel werken. Maar
roen hoopt dat, zoolang de hertog en Freifrau von
Heidburg zich met den schouwburg bezig hou
den, het Meininger theater niet zal ophouden,
naar het beste te streven, en dat het in de toe
komst nog menigeen de moeite waard zal zijn,
de Meiningers, nu zij geen bezoeken meer afleg
gen, te huis te komen opzoeken.''
Dit is een rechtstreekse!} antwoord op hetgeen
Paul Lindau in een gedeelte van zijn artikel, de
vorige week door ons aangehaald, gemeend had te
mogen zeggen. Het manifest besluit:
«Wanneer de eeredienst van het heroïsche
voortaan den Meiningers ook ontzegd zal zijn,
zullen zij toch trachten door een bijzonder inte
ressant en aantrekkelijk repertoire de deelneming
en opmerkzaamheid der kunstwereld waardig te
blijven."
Een belangrijke herinnering zal van de Mei
ninger voorstellingen bewaard blijven. De ta
lentvolle teekenaar C. W. Allers, wiens
»Bildermappen" die f!f>ree-Athener, Circus lienz, Der
Mika'lo in Duitschland een grooten naam heb
ben, beeft den vorigen winter lans; in Meiningen
vertoefd, om het gezelschap in zijn werken vóór
en achter de coulissen te bestudeeren. Hij heeft
eene reeks van karakteristieke platen ontworpen,
typen, costuumteekeningen, scènes op het too
neel en achter de coulissen, die nog in dit najaar
gepubliceerd zullen worden.
Wanneer dit album geeft hetgeen de Meinin
gers en het publiek ervan mogen verwachten,
mas; bet zeker in geeue tooneelbibliotheek ont
breken.
AANTEEKEX1XGEN. SCHILDERKUNST.
Het is weinig bekend hior te lande, dat er in
Amerika zulke goede geïllustreerde weekbladen
bestaan. Als gewone zoogenaamde illustratie"
staat the Illustrated American" ver hoven hare
zusters abroad, alleen wanneer in du GrapUic
lienouard werkt, staat die gelijk.
Men vindt in dien American veel goede
photogratische afdrukken en penteükuningen.
Onder il o anderen munt uit Lifev, waarineen
zekere Gihson mooie schetsen geeft,
Itenouanlachtig". Puck,'' Liirht," Juilge," zijn in den
geest van Punch en r'iiegende BHitter.
Als bijzonderheid over de feestelijkheden ter
gelegenheid van de opening van het nieuwe Mu
seum te Antwerpen, vermeldt men het volgend
bewijs dat de aliegoribcho kunst nog niet uit de
wereld is.
He schilder Fr. van Kuyck. president der
afdceling plastische kunst, had voor een feestmaal, j
tnj deze inwydicg gehouden, een teekening ver
vaardigd, dienende tot versiering van het menu.
Boven, het geheel stond in renaissance-letter de
volgende inscriptie: Kunstfeest binnen de stad
Antwerpen, gevierd ter gelegenheid der
onthuldiging van het nieuwe museum, 11 Aug. 1890."
De teekening zelve bestaat uit den genius der
kunsten, die de stad Antwerpen bekroont, welke
stad zich namelijk vertoont als een vrouwenfiguur,
doordrongen, zooals onze bron zich uitdrukt, van
een elegante poësie. Tot deze stad Antwerpen
komt nader een andere genius, een kind, dat een
wapenschild draagt, waarop men leest: kunst
verbond als ik kan" en Arte et labore". Dit
kind, zinnebeeld der artistieke jongelingschap,
spartelt tusschen doornstruiken en stelt aldus voor
do moeielijkheden die den weg der jongelingen
versperren! Aan de rechterzijde der compositie
en als contrast verheft zich tegen een helderen
horizont en uitstekend boven een park van rozen,
het majestueus silhouet van den Tempel der Kunst
welken de stad Antwerpen nu heeft gesticht; dit
is het Beloofde Land, waar haar roemrijkste kin
deren hunne verdiende belooning zullen vinden.
Het ondergedeelte van deze allegorische tee
kening bevat het wapenschild der stad Antwerpen
met ile inscriptie: Uw Kunst is uw Roem'1.
Dit wapenschild wordt omhoog gebeurd door
kleine tritons, die spartelen in den stroom die
de metropolis bespeelt. Deze hebben op sleeptouw
de blazoenen der Provincie en van den Cercle
Artistique d'Anvers.
De zuster van den beroemden schilder Courbet,
heeft tengevolge van een reis naar Brussel een
geheele fabriek ontdekt van stukken, bedriegelijk
geteekend met den naam van haar broeder. De
omstandigheden waaronder deze ontdekking ge
maakt is, zijn zeer curieus.
Eenige dagbladen van de vorige maand had
den de veiling in Belgiëaangekondigd van een
tamelijk rijke verzameling schilderijen, waaronder
een portret ten voeten uit van mej. Courbet door
haar broeder. Welnu, de schilder had wel vier
of vijf portretten van zijn zuster gemaakt, maar
anders dan bustes nooit. Was het een vergissing
in den catalogus of een falsificatie?
Mej. Courbet raadpleegde haar neef, den heer
Eugène Courbet, hoofd-ontvanger der stad Parijs,
en besloot zich met hem naar Brussel te begeven,
waar de veiling plaats moest hebben. Het portret
dat het publiek werd aangeboden, was wel het
werk vafl den meester, dat feit was niet kwestieus.
Maar het was het portret van een dame, die niets
gemeen had met mej. Courbet
Nadat zij zich in betrekking hadden gesteld
met den verkooper en den expert, hebben de erf
genamen den titel van het werk laten herstellen
en daar zij in den loop der onderhandelingen hun
vrees hadden doen blijken, waardoor zij gedre
ven waren om hun reis naar Brussel te onderne
men, werden de volgende feiten hun medegedeeld.
Voor eenige jaren woonde te Brussel een indus
trieel, ook reeds eigenaar van een magazijn te
Parijs. Deze koopman bezat een groot aantal
schilderijen van meesters der Fransche school en
in 't bijzonder van Troyon, Corot en Courbet. In
het begin maakte hij goede zaken tot men voor
weinige maanden begreep, dat het bedrog was.
Groote ontsteltenis onder de amateurs. De koop
man die vernam dat de politie weldra een bezoek
bij hem zou brengen, pakt zijn koii'ers en verdwijnt.
Het onderzoek, toen op kosten der geïnteres
seerden ingesteld, bracht aan het licht dat de
industrieel het meerendeel van zijn nagemaakte
schilderijen uit Parijs kreeg. Verscheidene schil
ders leverden ze hem, voornamelijk een heer X.,
die een groot atelier te Marlotte bewoont. Terug
gekomen te Brussel liet de heer Eugène Courbet
de authenticiteit der inlichtingen vcrilieeren, en
werd verzekerd van hare vertrouwbaarheid.
Men vernam ook eenige zeer curieuze détails.
O. a.hield een der falsarissen zich bij voorkeur bezig
met het namaken van het licht groen van Courbet.
een ander met het kreupelhout en de bemoste
rotsen; een ander zette dikwijls tegen achtergron
den van boornen, dieren, eenigzins onhandig
geteekend, dat doet denken aan de voorstellingen
tl oor den schilder behandeld op de Couibat de
Cerfs". Een vierde, die vroeger aan Diaz'sen had
gewerkt, maakte nu Courbets.
Maar twee schilders vooral hadden van do
Courbet-imitatie een ware industrie gemaakt.
De eene, eertijds leerling en vriend van «den
schilder, zette het werk voort van den schilder
der Enterrement d'Ormans". Hij had sedert diens
dood een groote menigte Lac de Genève's en Falaise's
geschilderd, waarin hij van het gris-perle een zeer
oordeelkundig gebruik had gemaakt.
De tweede schilder is dezelfde die het
Brusselsch Museum rijkelijk voorzag. Hij was sedert
lang bekend gemaakt bij de familie Courbet, en
het onderzoek heeft aangetoond, dat hij zich vooral
bezig hield met het donkergroen van den Ruisseau
du puits noir, uit het Luxembourg.
De copieen werden van Parijs naar Brussel
verzonden. Zij werden zorgvuldig ingepakt, zon
der eenigo handteekening. Te Brussel werden ze
weldra tentoongesteld, voorzien met uitstekend
nagebootste hamitoekeningen. Deze indtistrieman
had het ingenieus procédéuitgevonden om te
laten leekenen in het buitenland, hetgeen den
namaker tegen alle vervolging vrijwaarde. l)e
Fransche Justitie heeft dus te Marlotte geen
valschen Courbet gevonden.
Wel werd een aantal doeken gevonden waarvan
do eigenaar van 't atelier het eigendom kon
coustatcerun.
Verder is de zaak tot dusver nog niet.
De buste van Dclacroix is Maandag geplaatst
op het voetstuk dat deel uitmaakt van het mo
nument in het Luxembourg van welks voltooiing
wij verleden week melding maakten. De buste
is van brons en ia ongeveer 80 cM. hoog. Het
is hut werk van Dalou, die- eveneens de bronzen
allegorie vervaardigd heeft, welke het geheel
versiert. G. T.
l
BURGEELUKE MEMOIBES.
Gedenkschriften ttm een 90- .
woon mensch. Uitgeg. door Dr,
H. Kleesing. Rotterdam. Nijgh
& Van Ditmar, 1890.
Een onderzoek naar de waarheid van het ver
haaltje, waarvan Dr. Kleesing een Inleiding voor
zijn werkje heeft gemaakt, kan achterwege
blnven. Hij deelt ons daarin mede, dat bij toeval
lig op straat in kennis kwam met een bejaard
heer. Deze ontmoeting had zulk eene innige betrek
king tusschen hem en den grijsaard tengevolge,
dat hij ook bij het sterfbed van den oude aan
wezig was en deze hem verkocht de Herinnerin
gen, welke hij geschreven had, ten geschenke te
willen aannemen. Dr. Kleesing aanvaardde deze
gift met eerbied, en bij de lezing kwamen de
Herinneringen hem zoo belangrijk voor, dat hij
ze aan 't publiek niet meende te moeten onthou
den. Of dit nu eene dichterlijke vrijheid is, die
de heer Klee^ing zich veroorlooft om niet zoo
dadelijk zelf met al de intieme familie- en an
dere bizonderheden, die deze Gedenkschriften be
vatten, voor 't publiek te verschijnen, dan of de
zonderlinge geschiedenis van de kennismaking
met dien ouden heer zonder nabestaanden, reëel
is, wij kunnen het veilig in 't midden laten.,
want geen kleinzielige nieuwsgierigheid naar de
in deze mémoires voorkomende personen en za
ken moet ons motief voor de lezing en waar
deering er van zijn; wij hebben ze slechts te
beoordeelen zoo als ze daar voor ons liggen, om
hun zelfs wil alleen, en alleen te onderzoeken in
hoeverre ze ons te denken en te gevoelen geven,
in hoever zij eene letterkundige beteekenis en
waarde bezitten.
De titel van dit werkje kon niet waarder en
eenvoudiger tegelijk zijn bedacht. Inderdaad,
deze bladen bevatten de gedenkschriften van een
gewoon mensch en de oprechte bescheidenheid
van den titel vermeerdert na de lezing, of liever
vervolledigt des lezers achting voor den auteur.
Want niet alleen is het tienmaal genoegelijker
de gedenkschriften van een gewoon mensch te
lezen, die voortdurend blijk geeft te weten dat
hij dat en niets anders is, dan de geschriften van
een ordinair auteur, die zich zelf voor erg bui
tengewoon houdt; niet alleen ook zijn-zulke ge
schriften leesbaar, wijl zij de verdienste der open
hartigheid en der door nauwkeurigheid pittoresque
waarheid, zij 't in kleine zaken, bezitten; maai
vooral zijn de Gedenkschriften van gewone men
scheu belangrijk, om dat men er het algeineece,
het aan allen gemeene, denkeu en gevoelen van
des schrijvers tijd-, land-, stand-, ambt, of
geloofsgenooteu door leert kennen. Een gewoon
mensch zijn beteekent een mensch zijn zooals
andere menscheu ; en al zal het denken eu ge
voelen van eeu ongewoou meus-ch ons meer
dalijk treffen, in het denken van een gewoon mensch
huure.n wij als 't ware de menigte iutellektueel
leven en voor de kennis van een tijdvak of een
menschensoort is dat de onontbeerlijke weten
schap.
De verhalende gedeelten van dit werkje zijn
niet de beste ; daarin toch worden ons evenmin
door hartstochtelijkheid of' innig gevoel voortref
felijke regelen aangeboden als er een fijn vermo
gen tot opmerken uit blijkt of er eenige verdienste
van psychologische diagnose in te ontdekken is.
Des schrijvers vader was al op leeftijd, toen de
schrijver ter wereld kwam, en een streng man.
Nooit in 't leven heeft de schrijver zijns vaders
gelijken teruggezien, .,of 't moest vaa hooren
zeggen de groote Kant of Thorbecke wezen"! De
schrijver is een weinig te bescheiden, zou inen
zeggen, wij zullen hem deze naïeve enormiteifc
maar piet euvel duiden. Wij herkennen de type
van deu vader zeer wel. Tienduizend van de
zestienduizend Nederlandsche ambtenaren gelij
ken hem. Hij is klerk op de secretarie zijner
gemeente. Voor den zoon was hij een man,
streng in zijn principes" en zoo meer, «ijzervast
iu zijn plichtsbetrachting", voor den
onverschilligen voorbijganger was bij een droge,
ouderwetsche kantoorklerk, wiens strenge prin
cipes en ij^ervaste plichtsbetrachting meer over
eenkomst vertoonden met dergelijke verschijnselen
bij kruiers en sjouwers dau bij staatslieden en
wysgeeren.
De kof'fie-partijtjes bij 's schrijvers moeder,
waar kwaad-sprekende eu ook in alle andere
opzichteu belachelijke oude vrijsters
samenkomeu, het opvoedingsstelsel van den vader,
dat zich door een overdreven en tegenover de
kindereu wel eens wreed vasthouden aan den
eens gestelden regel kenmerkt, 's schrijvers ver
blijf op verschillende scholen en op een kantoor,
en aan de universiteit, in welken tijd hij ook een
nuchter lief iesavontuurtje beleeft, al die verhalen,
vol gemoedelijke en gezellige waarneming der
omgeving, ziju onderhoudend en leesbaar en
brengen eeuige afwisseling tusschen de beschou
wende, bespiegelende gedeelten. Maar de laatste
winnen het van de eerste in belangrijkheid. Al
weer om de bovenvermelde reden dat de
beschouwingen algemeen en de verhalen indivi
dueel zijn.
*
* V
Deuken wij ons, om de belangrijkheid der be
schouwende gedeelten ten volle te waardeeren,
naast den schrijver (lezer burgerlijke gedenk
schriften dien der militaire mémoires, die onlangs
aan de lezers werd voorgesteld. Zij zijn
tijdgeuooten, landgenoot-en, en beide gewone menschen,
die dus als toonbeelden van het denkeu en ge
voelen eener menigte kunnen gelden. Welk eeii
bijzonder groot verschil merken wij nu op
tttsscheu die beiden! Een verschil, voortkomend
uit dut tusscheu de standen, waartoe beide
schrijvers behooren en waartoe zij van hun eerete
jeugd af aan zijn opgeleid. Beide bchooreu tot
deu beschaafden stand, beide behooreu tot der.
tweeden stuud; maar hier wordt bedoeld het
woord stand iu engere beteekeuis te bezigen, de
eene schrijver wel te verstaan behoort tot den
militairen stand, de andere tot den geleerden
stand, neen, wijder nog, tot den staud der
menschen met lectuur. Zietdaar. Eudolf van Meer
kerke, de liguur uit het boek des heeren De
Rocheinont, hetf't kinderlijke gevoelens van vader
landsliefde en parade-geestdrift, van lectuur weet
hij niets dan een enkele gedachte over Lamartine