De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1890 31 augustus pagina 3

31 augustus 1890 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEEBLAD VOOR NEDERLAND. scherpheid, eea kleurrijke levendigheid, die iedereen moesten aangrijpen, Het duidelijkst toonde zich dit in de volksmasBa'e, die op onze andere tooneelen door bedaagde figuranten gevormd, tot dusverre een treurige rel hadden gespeeld. Het »volk", zooals wij het vroeger in de drama's hadden gezien, had er ge woonlijk stijf, houterig, onbeholpen, onverschillig bijgestaan. De menscheu hadden niet geweten, wat zij met hua lange armen en hun groote voeten eigenlijk moesten aanvangen. Zij stonden er, anders niet, en moesten bij de »claus" plicht matig een schreeuw geven. Tegenover al deze cartonnages werkte de volksmenigte der Meiningers met de levendige iiaar mijn smaak wel eens wat al te levendige uiting hunner vreugde en van hun hartstochtelijken toorn, bijna onwaarschijnlijk in hun levendigheid. Wat was dat een gewoel, en hoe hartelijk joelden die lieden er op loei Wat zwaaiden ze met de hoeden en ges ticuleerden met de armen! Wat schenen ze adem loos naar de woorden van Marcus Antonius te -luis ? ren en raakten ze langzamerhand in vuur, om ten slotte tot een vemietigenden brand in vlam te gera ken. Zonder twijfel was dikwij Is de vlam veel te sterk aangebracht, en er kwamen akelige overdrijvingen voor; maar in het geheel waren het toch wer kelijke menschen, waarvan ieder een persoon was, waarvan ieder wist waar het op aankwam, en die zich met deae tot dusverre in de volks massa's nooit waargenomen zelfbewustheid ge droegen, het waren menacfaen, waarmede de levenlooze automaten, die ons tot dusverre van de planken hadden aangestaard, de vergelijking niet konden doorstaan. Welke effecten men toet de massa kan verkrijgen, dat ook heeft ons publiek feitelijk van den hertog van Meiningen geleerd. En hoe machtig waren reeds dien eersten avond eenige van die effecten. Zoo na den kreet van -ontzetting, als Caesar bezwijkt, die doffe pauze, ?w*»r als lood, eu daarna het razend tumult. En dan vooral de groote scène op het forum. * Hoe was het nu mogelijk geweest, dat zulke effecten bereikt konden worden ? Alleen door stalen vlijt, verbonden met diep inzicht. En met dit punt raken wij eene nieuwe verdiensteIgke eigenaardigheid d-er Meiningers aan, de rustelooze, onvermoeide arbeid gedurende de voor bereiding, de op alles bedachte zorgvuldigheid der regie. Om de lieden, die de menigte voor stellen, zoo te dresseeren, welk eene aanhoudende geduldige inspanning was daarvoor noodig ge weest ! Het is waar, dat de hertog van Meinin gen in dit opzicht eene bijzondere, zeer gunstige positie innam. Hij kon zich voor de voorberei dende repetities zooveel tijd gunnen als hij wilde. Wanneer twintig repetities niet voldoende waren, kon hij er dertig houden; waren deze niet genoeg, dan nog tien meer. Maar hij heeft van dit voorrecht ook artistiek gebruikgemaakt. Het voorbeeld der Meiningers heeft ook weer het onschatbaar nut van conscientieuse, zorgvuldige Voorstudiën bewezen. En zelfs Lauba, die met zijn geheele natuur ver van de Meiningers stond, j» zelfs vijandig tegenover hen, kon niet nalaten nun dea roem te geven, dat zij in dit opzicht ten voorbeeld gestrekt hebben. De successen der Meiningers bewezen in zijn oogen vóór alles, dat grondig instndeeren wat beduidt, ja veel beduidt, en dat oppervlakkige mise-en-scène een grondge brek van het Duitsch tooneel is geworden en dus moet worden uitgeroeid. Deae zorgvuldigheid, die zich het duidelijkst toonde in het artistiek aanwenden der massa's, toonde zich echter ook in het spel en de houding der hoofdpersonen. Moge er ook veel niet ge slaagd zijn, moge menige goede bedoeling door de onvoldoende begaafdheid van den acteur een niet treffenden indruk gemaakt hebben, over haast, slordig, onafgewerkt was niets. Ln ieders individueel spel was de krachtige medewerking der vlijtige en verstandige regie duidelijk op te merken. En iu bijna alle gevallen geheel ten voordeel van dat spel. Daardoor is het ook natuurlijk, dat vele acteurs, die bij de Mei ningers iets uitstekeuds, iets eenigs geleverd hebben, op andere tooueelen, waar hun de betrouwbare leiding ontbrak, niet aan de ver wachting voldaan hebben. Andere, gelukkiger, meer begaaafde acteurs, die het aan het Meiuinger hoflheater te danken hebben, dat zij uit een weinig opgemerkten werkkring voor het meest eischende en gewichtigste publiek der groote steden zijn verschenen, hebbeu van Meiniugen uit hun weg naar belangrijke schouwburgen ge vonden, zich daar eene positie verworven en haar weten vol te houden. Ludwig Barnay is als Marcus Antonius met de Meiningers voor de eerste maal voor het Berlijnsch publiek versche nen; Jozef Kaiser evenzoo, als Prins van Hom burg. De kortelings overleden Hellmuth, Braem, Nesper, Mas Grube, Mevr. von Hochenburger Jürrgens zijn uit Heiningen rechtstreeks of'langs een omweg naar het Berlijner hoftheater ge komen; Nissen, Krauszneck, Drach, Kober hebben zich aan andere theaters te Berlijn eene positie verworven; Frl. Heeze te München, Arndt en Kutschera te Weeuen, allen zijn oor spronkelijk Meiningers geweest. Als de meest talentvolle ledeu, nu op het oogenbük der ont binding, mag men rekenen de karakterspelers Teller en VVeescr, de jeugdige heldenspeler Barthel, en Frl. Lindner, die als de Jungfrau von Orleans bij de laatste gastvoorstellingeu der Berlijners zeer voldeed. Nog had de regie dtr Meiningers eene eigen aardigheid, die aan do voorstellingen iets bijzon der aantrekkelijks gaf: hare brutaliteit, haar on versaagde moed, die tegenover de schuchterheid en koelheid der vroegere regieschool vruolijk afstak. Men denke aan de droukemaus scèue iu Was ihr icolit, aan den hcrdersdans in liet Wintermurckc/i, aau de overmoedige grappen der roovers; men deuke eraan, hoe geestig de her tog-regisseur in Dor eiiujcbildctc Kranke de pauzen tusschtn de acten, als het gordiju Liet vult, wist aan te vullen. De eene maal vulde de knecht met een briile-parfiuns de ziekenkamer met weiriekenden geur; de andere maai kwam het dienstmeisje Toiuctte iu alle gemoedelijkheid en met het grootste realisme het bed opmaken, zonder een woord te zeggen, en ouder ademlooze spanning van het publiek! Hier had het nog nooit beleefde feit plaats, dat een entr'acte geapplaudisseerd werd, zoo goed werkte de grap. * * * Maar, na het opwekkende voorbeeld van hun goed voorbereidende regie, hebben de Meiningers nog een grootere verdienste gehad, de aller grootste, dat zij door hunne opvoeringen de dikbestoven werken der klassieken frisch weer opgewerkt hebben, en de reeds op het tooneel wegkwijnende van nieuw leven hebben gevuld. De werkelijk komische kracht van Molière is eerst door de opvoeringen van de Meiningers voor het Duitsche publiek volkomen duidelijk geworden. Zij hebben ons weer het eerst met de opvoering van het fragment Est/ter en Die Ahnfrau aan den bij ons in onverdiende minachting geraakten Grillparzer herinnerd. Zij hebben ook voor allen Heinrich von Kleist, die zoo goed als van ons tooneel verdwenen was, door de opvoering van Katltehen von, Heilbronn> Der Prinx von Homburg en Die Hermannsschlacht tot nieuw leven gewekt. Zij hebben de Skaudinaviërs eigenlijk bij ons ingevoerd. Bij de opvoering der drama's: Zicisclien den Schlac/iten en Die Kronpratenrlenten werden de namen van Björnson en Ibsen het eerst in wat ruimer kring genoemd. De hertog heeft den moed gehad, op zijn hoftheater een der modern ste meesterwerken van Ibsen, dat eene al te angstige politie van de openbaarheid meende te moeten uitsluiten, Gespenster, in eene grootsche opvoering te doen verschijnen. En zoo hebben eenige onzer moderne dichters, zooals Albert Lindner, Arthur Fitger, Richard Vosz, het aan den leider van het Meininger tooneel te danken, dat hunne werken op het tooneel tot het volle recht gekomen zijn. Zoo heeft de leidende geest van het kleine hoftheater, de hertog van Meiningen, als Duitsch tooneelman door voorbeeld en opwekking belang rijk en vooruithelpend, in vele opzichten zelfs beslissend op de vertooningen van het moderne Duitsche tooneel gewekt. Mocht ook al velerlei bij de Meiningers, zoolang dit kunstinstituut van krachtig leven bloeide, gerechtvaardigde tegen spraak wekken, thans zal iedere berisping ver stommen, aan de heerlijke uren, door de Meinin gers verschaft, mogen wij de dankbaarste herin nering behouden. Zij hebben het schoone op het tooneel vooruitgeholpen, de traagheid wakker geschud en het verstijfde van nieuw leven be zield." * * * Wat zal er van de Meiningers worden ? Het eerstgemelde bericht omtrent een klein beschei den hoftheater, zooals er zoo veel zijn, heeft, naar het schijnt, de gevoeligheid van den hertog gewekt, althans »von maszgesender Seite" wordt aan het Berliner Tageblatt geschreven : Een gewoon klein hoftheater zal Meiningen onder hertog George nooit hebben ; liever, veel liever in 't geheel geen. Men kan immers ook zonder tooneel leven. Maar bet zal den hertog en de Freifrau van Heidburg (zijne morganatische gemalin) onmogelijk zijn, tot een tooneel van het gewone slag in betrekking te staan. Het theater zal den hertog in 't vervolg veel meer kosten dan voorheen, en het heeft gedurende de gastvoorstellingen ook slechts enkele jaren een deficit op geleverd. De hertog heeft daarom besloten, het theater in zijn tegenwoordigen vorm vooral daarom optegeven, omdat de gezondheidstoestand van Chronegk zorg vereischt, en omdat ook de hertog en zijne gemalin niet meer zooveel willen' wer ken als voorheen. Men zal daarom in de toe komst een geheel ander genre bestudeeren. Men moet met een kleiner personeel werken. Maar roen hoopt dat, zoolang de hertog en Freifrau von Heidburg zich met den schouwburg bezig hou den, het Meininger theater niet zal ophouden, naar het beste te streven, en dat het in de toe komst nog menigeen de moeite waard zal zijn, de Meiningers, nu zij geen bezoeken meer afleg gen, te huis te komen opzoeken.'' Dit is een rechtstreekse!} antwoord op hetgeen Paul Lindau in een gedeelte van zijn artikel, de vorige week door ons aangehaald, gemeend had te mogen zeggen. Het manifest besluit: «Wanneer de eeredienst van het heroïsche voortaan den Meiningers ook ontzegd zal zijn, zullen zij toch trachten door een bijzonder inte ressant en aantrekkelijk repertoire de deelneming en opmerkzaamheid der kunstwereld waardig te blijven." Een belangrijke herinnering zal van de Mei ninger voorstellingen bewaard blijven. De ta lentvolle teekenaar C. W. Allers, wiens »Bildermappen" die f!f>ree-Athener, Circus lienz, Der Mika'lo in Duitschland een grooten naam heb ben, beeft den vorigen winter lans; in Meiningen vertoefd, om het gezelschap in zijn werken vóór en achter de coulissen te bestudeeren. Hij heeft eene reeks van karakteristieke platen ontworpen, typen, costuumteekeningen, scènes op het too neel en achter de coulissen, die nog in dit najaar gepubliceerd zullen worden. Wanneer dit album geeft hetgeen de Meinin gers en het publiek ervan mogen verwachten, mas; bet zeker in geeue tooneelbibliotheek ont breken. AANTEEKEX1XGEN. SCHILDERKUNST. Het is weinig bekend hior te lande, dat er in Amerika zulke goede geïllustreerde weekbladen bestaan. Als gewone zoogenaamde illustratie" staat the Illustrated American" ver hoven hare zusters abroad, alleen wanneer in du GrapUic lienouard werkt, staat die gelijk. Men vindt in dien American veel goede photogratische afdrukken en penteükuningen. Onder il o anderen munt uit Lifev, waarineen zekere Gihson mooie schetsen geeft, Itenouanlachtig". Puck,'' Liirht," Juilge," zijn in den geest van Punch en r'iiegende BHitter. Als bijzonderheid over de feestelijkheden ter gelegenheid van de opening van het nieuwe Mu seum te Antwerpen, vermeldt men het volgend bewijs dat de aliegoribcho kunst nog niet uit de wereld is. He schilder Fr. van Kuyck. president der afdceling plastische kunst, had voor een feestmaal, j tnj deze inwydicg gehouden, een teekening ver vaardigd, dienende tot versiering van het menu. Boven, het geheel stond in renaissance-letter de volgende inscriptie: Kunstfeest binnen de stad Antwerpen, gevierd ter gelegenheid der onthuldiging van het nieuwe museum, 11 Aug. 1890." De teekening zelve bestaat uit den genius der kunsten, die de stad Antwerpen bekroont, welke stad zich namelijk vertoont als een vrouwenfiguur, doordrongen, zooals onze bron zich uitdrukt, van een elegante poësie. Tot deze stad Antwerpen komt nader een andere genius, een kind, dat een wapenschild draagt, waarop men leest: kunst verbond als ik kan" en Arte et labore". Dit kind, zinnebeeld der artistieke jongelingschap, spartelt tusschen doornstruiken en stelt aldus voor do moeielijkheden die den weg der jongelingen versperren! Aan de rechterzijde der compositie en als contrast verheft zich tegen een helderen horizont en uitstekend boven een park van rozen, het majestueus silhouet van den Tempel der Kunst welken de stad Antwerpen nu heeft gesticht; dit is het Beloofde Land, waar haar roemrijkste kin deren hunne verdiende belooning zullen vinden. Het ondergedeelte van deze allegorische tee kening bevat het wapenschild der stad Antwerpen met ile inscriptie: Uw Kunst is uw Roem'1. Dit wapenschild wordt omhoog gebeurd door kleine tritons, die spartelen in den stroom die de metropolis bespeelt. Deze hebben op sleeptouw de blazoenen der Provincie en van den Cercle Artistique d'Anvers. De zuster van den beroemden schilder Courbet, heeft tengevolge van een reis naar Brussel een geheele fabriek ontdekt van stukken, bedriegelijk geteekend met den naam van haar broeder. De omstandigheden waaronder deze ontdekking ge maakt is, zijn zeer curieus. Eenige dagbladen van de vorige maand had den de veiling in Belgiëaangekondigd van een tamelijk rijke verzameling schilderijen, waaronder een portret ten voeten uit van mej. Courbet door haar broeder. Welnu, de schilder had wel vier of vijf portretten van zijn zuster gemaakt, maar anders dan bustes nooit. Was het een vergissing in den catalogus of een falsificatie? Mej. Courbet raadpleegde haar neef, den heer Eugène Courbet, hoofd-ontvanger der stad Parijs, en besloot zich met hem naar Brussel te begeven, waar de veiling plaats moest hebben. Het portret dat het publiek werd aangeboden, was wel het werk vafl den meester, dat feit was niet kwestieus. Maar het was het portret van een dame, die niets gemeen had met mej. Courbet Nadat zij zich in betrekking hadden gesteld met den verkooper en den expert, hebben de erf genamen den titel van het werk laten herstellen en daar zij in den loop der onderhandelingen hun vrees hadden doen blijken, waardoor zij gedre ven waren om hun reis naar Brussel te onderne men, werden de volgende feiten hun medegedeeld. Voor eenige jaren woonde te Brussel een indus trieel, ook reeds eigenaar van een magazijn te Parijs. Deze koopman bezat een groot aantal schilderijen van meesters der Fransche school en in 't bijzonder van Troyon, Corot en Courbet. In het begin maakte hij goede zaken tot men voor weinige maanden begreep, dat het bedrog was. Groote ontsteltenis onder de amateurs. De koop man die vernam dat de politie weldra een bezoek bij hem zou brengen, pakt zijn koii'ers en verdwijnt. Het onderzoek, toen op kosten der geïnteres seerden ingesteld, bracht aan het licht dat de industrieel het meerendeel van zijn nagemaakte schilderijen uit Parijs kreeg. Verscheidene schil ders leverden ze hem, voornamelijk een heer X., die een groot atelier te Marlotte bewoont. Terug gekomen te Brussel liet de heer Eugène Courbet de authenticiteit der inlichtingen vcrilieeren, en werd verzekerd van hare vertrouwbaarheid. Men vernam ook eenige zeer curieuze détails. O. a.hield een der falsarissen zich bij voorkeur bezig met het namaken van het licht groen van Courbet. een ander met het kreupelhout en de bemoste rotsen; een ander zette dikwijls tegen achtergron den van boornen, dieren, eenigzins onhandig geteekend, dat doet denken aan de voorstellingen tl oor den schilder behandeld op de Couibat de Cerfs". Een vierde, die vroeger aan Diaz'sen had gewerkt, maakte nu Courbets. Maar twee schilders vooral hadden van do Courbet-imitatie een ware industrie gemaakt. De eene, eertijds leerling en vriend van «den schilder, zette het werk voort van den schilder der Enterrement d'Ormans". Hij had sedert diens dood een groote menigte Lac de Genève's en Falaise's geschilderd, waarin hij van het gris-perle een zeer oordeelkundig gebruik had gemaakt. De tweede schilder is dezelfde die het Brusselsch Museum rijkelijk voorzag. Hij was sedert lang bekend gemaakt bij de familie Courbet, en het onderzoek heeft aangetoond, dat hij zich vooral bezig hield met het donkergroen van den Ruisseau du puits noir, uit het Luxembourg. De copieen werden van Parijs naar Brussel verzonden. Zij werden zorgvuldig ingepakt, zon der eenigo handteekening. Te Brussel werden ze weldra tentoongesteld, voorzien met uitstekend nagebootste hamitoekeningen. Deze indtistrieman had het ingenieus procédéuitgevonden om te laten leekenen in het buitenland, hetgeen den namaker tegen alle vervolging vrijwaarde. l)e Fransche Justitie heeft dus te Marlotte geen valschen Courbet gevonden. Wel werd een aantal doeken gevonden waarvan do eigenaar van 't atelier het eigendom kon coustatcerun. Verder is de zaak tot dusver nog niet. De buste van Dclacroix is Maandag geplaatst op het voetstuk dat deel uitmaakt van het mo nument in het Luxembourg van welks voltooiing wij verleden week melding maakten. De buste is van brons en ia ongeveer 80 cM. hoog. Het is hut werk van Dalou, die- eveneens de bronzen allegorie vervaardigd heeft, welke het geheel versiert. G. T. l BURGEELUKE MEMOIBES. Gedenkschriften ttm een 90- . woon mensch. Uitgeg. door Dr, H. Kleesing. Rotterdam. Nijgh & Van Ditmar, 1890. Een onderzoek naar de waarheid van het ver haaltje, waarvan Dr. Kleesing een Inleiding voor zijn werkje heeft gemaakt, kan achterwege blnven. Hij deelt ons daarin mede, dat bij toeval lig op straat in kennis kwam met een bejaard heer. Deze ontmoeting had zulk eene innige betrek king tusschen hem en den grijsaard tengevolge, dat hij ook bij het sterfbed van den oude aan wezig was en deze hem verkocht de Herinnerin gen, welke hij geschreven had, ten geschenke te willen aannemen. Dr. Kleesing aanvaardde deze gift met eerbied, en bij de lezing kwamen de Herinneringen hem zoo belangrijk voor, dat hij ze aan 't publiek niet meende te moeten onthou den. Of dit nu eene dichterlijke vrijheid is, die de heer Klee^ing zich veroorlooft om niet zoo dadelijk zelf met al de intieme familie- en an dere bizonderheden, die deze Gedenkschriften be vatten, voor 't publiek te verschijnen, dan of de zonderlinge geschiedenis van de kennismaking met dien ouden heer zonder nabestaanden, reëel is, wij kunnen het veilig in 't midden laten., want geen kleinzielige nieuwsgierigheid naar de in deze mémoires voorkomende personen en za ken moet ons motief voor de lezing en waar deering er van zijn; wij hebben ze slechts te beoordeelen zoo als ze daar voor ons liggen, om hun zelfs wil alleen, en alleen te onderzoeken in hoeverre ze ons te denken en te gevoelen geven, in hoever zij eene letterkundige beteekenis en waarde bezitten. De titel van dit werkje kon niet waarder en eenvoudiger tegelijk zijn bedacht. Inderdaad, deze bladen bevatten de gedenkschriften van een gewoon mensch en de oprechte bescheidenheid van den titel vermeerdert na de lezing, of liever vervolledigt des lezers achting voor den auteur. Want niet alleen is het tienmaal genoegelijker de gedenkschriften van een gewoon mensch te lezen, die voortdurend blijk geeft te weten dat hij dat en niets anders is, dan de geschriften van een ordinair auteur, die zich zelf voor erg bui tengewoon houdt; niet alleen ook zijn-zulke ge schriften leesbaar, wijl zij de verdienste der open hartigheid en der door nauwkeurigheid pittoresque waarheid, zij 't in kleine zaken, bezitten; maai vooral zijn de Gedenkschriften van gewone men scheu belangrijk, om dat men er het algeineece, het aan allen gemeene, denkeu en gevoelen van des schrijvers tijd-, land-, stand-, ambt, of geloofsgenooteu door leert kennen. Een gewoon mensch zijn beteekent een mensch zijn zooals andere menscheu ; en al zal het denken eu ge voelen van eeu ongewoou meus-ch ons meer dalijk treffen, in het denken van een gewoon mensch huure.n wij als 't ware de menigte iutellektueel leven en voor de kennis van een tijdvak of een menschensoort is dat de onontbeerlijke weten schap. De verhalende gedeelten van dit werkje zijn niet de beste ; daarin toch worden ons evenmin door hartstochtelijkheid of' innig gevoel voortref felijke regelen aangeboden als er een fijn vermo gen tot opmerken uit blijkt of er eenige verdienste van psychologische diagnose in te ontdekken is. Des schrijvers vader was al op leeftijd, toen de schrijver ter wereld kwam, en een streng man. Nooit in 't leven heeft de schrijver zijns vaders gelijken teruggezien, .,of 't moest vaa hooren zeggen de groote Kant of Thorbecke wezen"! De schrijver is een weinig te bescheiden, zou inen zeggen, wij zullen hem deze naïeve enormiteifc maar piet euvel duiden. Wij herkennen de type van deu vader zeer wel. Tienduizend van de zestienduizend Nederlandsche ambtenaren gelij ken hem. Hij is klerk op de secretarie zijner gemeente. Voor den zoon was hij een man, streng in zijn principes" en zoo meer, «ijzervast iu zijn plichtsbetrachting", voor den onverschilligen voorbijganger was bij een droge, ouderwetsche kantoorklerk, wiens strenge prin cipes en ij^ervaste plichtsbetrachting meer over eenkomst vertoonden met dergelijke verschijnselen bij kruiers en sjouwers dau bij staatslieden en wysgeeren. De kof'fie-partijtjes bij 's schrijvers moeder, waar kwaad-sprekende eu ook in alle andere opzichteu belachelijke oude vrijsters samenkomeu, het opvoedingsstelsel van den vader, dat zich door een overdreven en tegenover de kindereu wel eens wreed vasthouden aan den eens gestelden regel kenmerkt, 's schrijvers ver blijf op verschillende scholen en op een kantoor, en aan de universiteit, in welken tijd hij ook een nuchter lief iesavontuurtje beleeft, al die verhalen, vol gemoedelijke en gezellige waarneming der omgeving, ziju onderhoudend en leesbaar en brengen eeuige afwisseling tusschen de beschou wende, bespiegelende gedeelten. Maar de laatste winnen het van de eerste in belangrijkheid. Al weer om de bovenvermelde reden dat de beschouwingen algemeen en de verhalen indivi dueel zijn. * * V Deuken wij ons, om de belangrijkheid der be schouwende gedeelten ten volle te waardeeren, naast den schrijver (lezer burgerlijke gedenk schriften dien der militaire mémoires, die onlangs aan de lezers werd voorgesteld. Zij zijn tijdgeuooten, landgenoot-en, en beide gewone menschen, die dus als toonbeelden van het denkeu en ge voelen eener menigte kunnen gelden. Welk eeii bijzonder groot verschil merken wij nu op tttsscheu die beiden! Een verschil, voortkomend uit dut tusscheu de standen, waartoe beide schrijvers behooren en waartoe zij van hun eerete jeugd af aan zijn opgeleid. Beide bchooreu tot deu beschaafden stand, beide behooreu tot der. tweeden stuud; maar hier wordt bedoeld het woord stand iu engere beteekeuis te bezigen, de eene schrijver wel te verstaan behoort tot den militairen stand, de andere tot den geleerden stand, neen, wijder nog, tot den staud der menschen met lectuur. Zietdaar. Eudolf van Meer kerke, de liguur uit het boek des heeren De Rocheinont, hetf't kinderlijke gevoelens van vader landsliefde en parade-geestdrift, van lectuur weet hij niets dan een enkele gedachte over Lamartine

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl