Historisch Archief 1877-1940
-aS«»*^
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
ver te gaan als ik het succes van dit
dgkstel met dat van »Jong Holland's
bin' ", v*n Johanna van Woude.
wij van het jonge echtpaar zijn gaan
zoo heeft Lord Fauntkroy zich
stor»?and van ons' hart meester gemaakt, en
"boek van mevr. Burnett had nog dit voor
dat hier de belangstelling van groot en
ineen liep.
, ouderen, die genoegen hadden in de
be[rjng van den frisschen jongen en van zijne
?wereldbeschouwing, genoten hetzelfde als
sdige lezers, en bij de voorstelling van het
[stuk, uit den roman getrokken, en ver
in bet Grand Théatre van Lier, door de
. Vereeniging »H*t Ned. Tooneel" blijkt
Jioe oud en jong het waardeeren samen te
genieten, elkaar's pleizier te kunnen
be
tooneelstuk is door bekwamejhanden
be,,
,£ 't Verscheidene hoofdstukken van den roman zijn
;? -imttrarltjk in elk bedrijf opgegaan, maar de
ge; .IPliaedenis is op den voet gevolgd.
et eerste bedrijf brengt ons dadelijk in
kenmet Mevr. Errol, Mary, de oude getrouwe
l CWric-zelf.
f0Vr. Errol wordt in het tooneelstuk gezegd
financieel verlies te hebben geleden, reden
rom zij later eerder geneigd is toe te geven
haar kind af te staan.
de schoenpoetser, en meneer Hobbs, de
Bosman, worden ons verder voorgesteld, en
Afwezigheid van mevr. Errol houdt Cedrie
politieke gesprekken metzijn Amerikaansche
_^_
?de
L komt de heer Havisham de tijding
brenp, dat Cedric in Engeland bij zijn grootvader
Dorlineourt wordt verwacht, omdat hij
het sterven van zijn oom Lord Fauntleroy
?yl* geworden, en bereiden mevr. Errol en Cedrio
$'Jfeh Toor om het huisje, dat hun zoo lief
ge"'; jrwden was, te verlaten en in een onbekend land
DBB hun vreemden bloedverwant op te gaan
?oakan.
Jntusschen ziet men nog het tafreeltje, dat
, Cedric de arme Bridget door geld ondersteunt,
n de zware taak vervult om meneer So
fisduidelijk te maken, dat hij nu zelf een lord is en
een graaf, zoo'n tiran, gaat worden.
Het eerste bedrijf brengt ons dus tot
hoofdfltak II van den roman.
In het tweede bedrijf zijn wij op het landgoed
van graaf Dorlineourt. Mevr Errol spreekt met
den ouden edelman en verklaart hem het jaar
geld, haar toegedacht, te weigeren.
Als zij vertrokken is komt Cedrie b:nnen en
begint dadelijk met zijn grootvader te verbazen
met zijn vertrouwelijkheid en de goede meening,
die hij van hem koestert.
Binnen een paar minuten zit Cedric met een
arm om zijns grootvaders hals op de leuning van
den fauteuil. De graaf hoort van «Liefste", van
? den schoenpoetser en komenijsman, van de ap
pelvrouw en van de tirannen, zijn hand wordt
gestreeld en zijn hart verteederd voor de ach
terstallige pacht van Higgins, en eindelijk komt
men aan het diner, waarheen Cedrie den graaf
leiden moet. Deze is reeds vol lof over het flinke
gedrag van den knaap, en nu springen wij een
paar hoofdstukken over, zoodat wij eensklaps
tennis .maken met Minna Tipton, de
weggeloofea. huisvrouw van Ben Tipton, later de vrouw
van den oudsten zoon van den graaf Van
Dorlineourt Het geslepen wijf, hoorende van den
, jongen Lord Fauntleroy, tracht den graaf te
be' duiden dat haar kind de eigenlijke Fauntleroy
':- fe en schijnt te zullen slagen.
Voor wij aan het derde bedrijf komen wordt
ttroniersteld dat zes weken verliepen.
Men spreekt reeds algemeen over den nieuw
" koffers gepakt. Wezenloos staarde Q.vassel
ep dit voor hem onbegrijpelijke, en een
oogenblik meende hij werkelijk krankzinnig
te zijn.
»Maar leg mij eens uit, madam Berger..."
stamelde hij in verwarring.
»Wat?" vroeg de oude naïef. »Ik ben
hier lang genoeg geweest om hier den weg
te weten. Jensen en ik brachten voor een
uur geleden alles weer hier in orde."
»Jensen?"
»Ja; even nadat de profssor weg was kwam
iiet telegram."
»Welk telegram?"
»Dat van den zwager, natuurlijk, dat de
verkoop van de fabriek op het laatste
oogen? blik niet doorgegaan was, en dat de zwager
niet komen zou."
»Zoo! maar mijne meubels?''
»Ja, daar waren ze ongelukkig al mee
weggereden. Maar het was goed dat de pro
fessor in zijn verwarring "
»Ik ben nooit verward, madam Berger,
weest zoo goed dat te onthouden; maar ga
verder."
»Hier is het adres, dat u Zeidler gegeven
hebt, en dat verkeerd is."
»Zeidler ? wie is Zeidler ?"
»Wel de koetsier van den wagen."
»0! zoo! nu begrijp ik waarom ik den
man niet heb kunnen vinden. Was ik maar
met de lijst van achterenaf begonnen.
Maar wat praat je toch van een verkeerd
adres ?"
"»Het adres van de nieuwe woning. De
koetsier reed dadelijk naar de Finkenstraat,
en toen hij duir vroeg zei men dat het ze
ker verkeerd was, want uw waschvrouw
woonde daar, maar do professor zou toch
wel geen kamers bij haar gehuurd hebben."
»Goeie hemel! mijn nieuwe waschvrouw !"
Qvassel haalde zijn portefeuille voor den
dag en doorzocht de tasschen. Zeer juist,
daar lag nog het kaartje waarop hij zijn
adres had geschreven. De professor riep
jubelend »Eureka" en wilde reeds weggaan
ontdekten Lord Fauntleroy, en beklaagt Cedric,
dien men is gaan liefhebben.
Daarna komt Dick Tipton uit Amerika over,
die op last van zijn broeder diens zoontje zoekt.
Hij komt natuurlijk op Dorlin Castle, en hij
helpt den graaf de indringster Minna Tipton ont
maskeren, tot groote vreugde van allen.
Aan het slot beleven wij de volledige instal
latie van Cedrio als Lord Fauntleroy en de
verzoening van graaf Dorlineourt met Mevr.
Errol.
Zoo wordt de roman in de Amstelstraat voor
het voetlicht gebracht, en in dezen vorm viert
ook daar >De Kleine Lord" zijn triomf.
Men heeft naar aanleiding van den roman wel
eens de opmerking gemaakt, dat Cedrio een wel
wat erg zoete jongen is, maar ik betwijfel of
men er dan wel om gedacht heeft, dat hij voort
durend onder vrouwelijke leiding is; dat hij niet
gedrild is onder de strenge vaderlijke tucht, doch
dat zijn grootste vrees bestaat voor een traan in
de oogen zijner jonge en schoone moeder.
De eerste wijze van opvoeding moge een knaap
beter harden voor den strijd om het bestaan, de
laatste was in het gestelde geval, waarin Cedrie
door vriendelijkheid en zachtheid de hardheid
zijn grootvaders moest overwinnen, de meest
gewenschte. Hard tegen hard breekt, hardheid
leert voor zachtheid buigen.
Overigens is Gedrio geen vertroeteld kindje.
Hij is vlug en sterk en wist, ook al was de last
hem zwaar, vol te houden.
Het ventje wordt ia dit karakter op alleszins
lofwaardige wijze door mej. Mina Sasbach voor
gesteld. Zooals men weet is deze jonge dame
nog leerlinge der tooneelschool en zelfs nog wel
wat jong om avond aan avond zooveel vanheur
krachten te vergen.
Zij speelt met opgewektheid, is ongekunsteld
in haar bewegingen en weet den juisten toon te
vatten. Voor haar toekomst is hieruit echter
nog niet veel op te maken.
Ik heb meermalen jonge meisjes op alleszins
bevredigende wijze knapenrollen zien vervullen,
zonder dat zij op andere wijze uitmuntten. Wel
bewijst het echter, dat hare opleiding goed is,
zij weet daardoor te spreken en zich te bewegen.
De heer L. Bouwmeester heeft een edele
creatie van den ouden graaf gemaakt en steunt
op even welwillende, als weigedachte wijze zijn
jeugdige kunstzuster.
De meest typige verschijningen zijn vervolgens
mevr. de Vries als Minna Tipton, en de heeren
de Boer, v. Zuylen en Verenet, als Meneer Hobbs,
Dick Tipton en Thomas, de bediende.
Mevr. de Vries, voor de eerste maal sinds lan
gen tijil weder optredende, verbaasde ons allen
door de opgewektheid van haar spel. Algemeen
is de wensen, haar nog menigmaal aldus te mo
gen aanschouwen, en dat men aan hare zijde
haar dochter als lid van het Nederlandsen,
tooneel mag verwelkomen.
Mevr. Pauwels-v. Bieue is natuurlijk een ele
gante mevr. Errol, en als rechtsgeleerd raadsman
hteft de heer Spoor zijn wederga niet.
Wat het decoratief aangaat, dat kon mij in
het eerste bedrijf niet bekoren. Als in een ka
mer grijze overgordijnen hangen, de tafels ge
dekt zijn met rose kleeden en de stoelen groene
zittingen hebben, kan ik mij niet voorstellen dat
iemand z.il zeggen dat het daar eenvoudig en
smaakvol" is. Beter was de salon van den graaf
maar misschien is alies in het nieuwe huis
nog niet in orde, en zullen wij als wij ver.lsr
zijn den decorateur meer kracht zien ontwik
kelen.
Het dramatisch gedicht van Carmen Sylva,
Ddmnv:ruiig, dat onder den titel Schemering
vóóraf vertoond wordt, hetft mij, ondanks dat
mevr. De Vries en mevr. Frenkel het voordroe
gen, weinig geboeid.
met de woorden : »Xu wil ik toch eens dade
lijk gaan zien of alles er goed in orde is
aangekomen !" toen de oude madam Berger
lachend tot hem zei:
»Neen nooit van mijn leven heb ik zoo
iets dwaas beleefd. Wat moet daar aange
komen zijn, als de koetsier het adres niet
kende en als alles nog hier is ? 's Avonds
kwam Zeidler met zijn vrachtje terugrijden,
en vloekte geweldig, dat hij dien hcelen lan
gen weg had moeten maken en volstrekt niet
wist wat hij met den volgepakten wagen
moest doen. Maar Jensen stelde hem spoe
dig gerust, en daar hij meende dat de pro
fessor zijn oude woning wel zou willen be
houden, liet hij hem alles voor zijne verant
woording weer hier uitpakken, en daar ik
juist hier was, want ik wist nog van niets,
'en mijn werk wilde doen zooals gewoonlijk,
hielp ik alles mee naar binnen brengen en
bezorgde den boel zoo goed, dat alles weer
op zijn oude zelfde plaats kwam te staan."
».Dat heb je allerliefst gedaan, madam
Berger," zeide Qvassel aangedaan en drukte
edelmoedig de oude een daalder in de band.
Zij liet snel het geld in den /.ak glijden,
en begon met zelfvergetcndcn ijver Jensen te,
prijzen, die in deze hcele geschiedenis met
zooveel slimheid gehandeld had.
Mijnheer (^vassul was ernstig boos op zijn
huisbewaarder, wat aangaat de cenigszins
sterke door hem gebezigde uitdrukking, maar
het was hem toch, op stuk van zaken
a-mgenamer door deze l'lelvjers voor gek aan
gezien te worden, dan beschuldigd te wor
den door het algemeen van verstrooidheid.
Wan de, croole massa verwisselt dikwijls
genie met krankzinnigheid on schat ze beide
even hoog. Mot deze troost kalmeerde x.ieli
mijnheer (Jvassel, en eigenlijkge/.egd maakte
het denkbeeld hem, ondanks het vele geld
dat hij als fooi geven moest, bizonder
vroolijk, dat hij drie dagen lang zijn eigen over
buur was geweest zonder daar het minste
idee van te hebben.
Oda is een burchtvrouw, wier man ter kruistocht
trok. Lang ziet zij vergeefs naar hem uit. Ein
delijk hoort zij den hoefslag van zijn paard de
burcht naderen. Helaas! niet hij keert terug,
maar een onbekende Oostersche vrouw, die zijn
helm, gevuld met aarde uit het Heilige Land, en
zijn gordel brengt.
Harold is dood maar dat is het erge niet.
Hij is zijne vrouw ontrouw geweest, hij heeft in
het verre Oosten haar een poos vergeten in de
armen van een andere.
Hierover barst Oda in klachten uit. Zij heeft
nooit vergeten, zij heeft aan haar man gedacht
met ijzeren, onverbreekbare trouw, zelfs toen
hij reeds gestorven was; zij was reeds dood voor
hem toen zij beiden nog leefden.
Bovendien bemerkt zij dat haar medeminnares
voor haar staat, die zal zij dan toch wegjagen, en
Medge wil gaan. Zij zal naar zijn graf' gaan om
te sterven. Zij heeft nooit Harold's trouw ge
vraagd, tevreden als zij was in haar kinderlijke
Oostersche naïeveteit, het hoofd van den held in
haar arm te voelen rusten. Zij was zijn geliefde
geweest, zij had zijn slavin willen zijn.
Uit haar woorden bemerkt Oda hoe onbaat
zuchtig het Oostersche meisje Harold beminde,
en hoe deze zelf spijt gevoelde over zijn af
dwaling.
Als Medye weg wil gaan, roept zij haar terug.
»Zijn graf," zoo zegt Oda, »is in mijn hart, laat
daar uw hoofl dan rusten." En samen zullen de
beide vrouwen in de schemering van hun leven
den man beweenen, dien zij beiden zoo hebben
liefgehad.
De verzen hebben zooals ik reeds zeide
niet de boeiende kracht, die in andere werken
van Carmen Sylva schuilt.
De directie van den »Salon" heeft Spoken van
Ibsen aangedurfd.
Ik zeg aangedurfd, omdat een vertooning van
dit treurspel zware en hooge eischen aan de ar
tisten stelt.
Voor de leiders der abonnementsvoorstellingen
van het vorige winterseizoen zou het zeker reeds
een zware taak zijn geweest de vertooning te
doen slagen, hoeveel te meer voor de artisten
van den Salon", die na een zomer-zeizoen be
steed aan stukken als Het huwelijk van Barillon,
Een Instituut voor meifjes e. a. er voor stonden.
Het zal menigeen wel bekend zijn dat Ibsen
in Spoken als hoofdgedachte heeft neergelegd,
dat de uitspattingen der ouders aan de kinde-ren
gewroken worden.
Osivald Ali-ing lijdt hieronder. Hij heeft nooit
wild geleefd en toch is er een pijnigend gevoel
in zijn hoofd ontstaan. Het begon met een
lichte kramp tijdens zijn jeugd, het werd erger,
het sterkte zich tot een gevoel als een band, die
zijn achterhoofd omsloot, die hem het denken
en het werken belette en die ten slotte hem een
angst aanbracht voor iets onbegrepen*, voor een
toestand, die hem tot het hulpelooze kindzijn
zou terugbrengen.
Hij heeft een dokter geraadpleegd, en die heeft
hem toegevoegd: »De zonden van den vader
worden aan het kind gewroken." Hij acht dit
niet mogelijk, want zijn moeder sprak altijd met
achting van haar echtgenoot. Dan is er geen
andere oorzaak dan »eigen schuld", en dat pijnigt
hem nog het meest. Was het dan nog maar
overgeërfd, maar levenskracht, levenslust, levens
moed vernietigd door eigen toedoen, dat denk
beeld versterkt zijn angst, dat maakt hem krank
zinnig. Een aanval van waanzin heeft hij door
staan, een tweede zal blijvend zijn. Daarom is
hij tot zijn moeder teruggekeerd na een afwezig
heid van vele jaren.
Zijn moeder denkt hem eerst gezond, zij meent
dat hij kwarn om de inwijding van een
liefdadigheidsgesticht, ter nagedachtenis van zijn vader
opgericht, bij te wonen.
Maar de wraak der beleedigde natuur doet
zich gevoelen.
Als Oswald alleen in een andere kamer is met
het kamcrmeisje R/'i/ine, maakt hij het haar las
tig, later vindt zijue moeder hem na het diner
alleen zitten, zich prettig drinkend, en dan ziet
zij den invloed van den doode terugkomen en
rondtvaren rondom haar.
Het meisje Reyinc, de onechte dochter van
Osicald's vader, is ook een slachtoffer van de
eigenzinnigheid harer ouders. Het verblijf' in
lift huis van mevrouw Aleing bewaarde haar
nog, maar de geest van opstand beheerscht haar.
Als het noodlot dreigt, als de duisternis van
den geest zich van Osw/ild tracht meester te
maken zou mevrouw Al ving alles toe willen
stemmen, zij wil desnoods door de opwinding
van champagne haar zoon zijn angst zien ver
geten, zelfs door de tegenwoordigheid van
Re.ij':nc.
Alleen als Ofwald door het gezonde fris=che
meisje aan zija leven te verbinden genezing
zoekt, moet zij liet geheim van Kegine's ge
boorte openbaren.
Dan komt de instorting. Zelfs had Qs/tald
gehoopt, dat Hsyhir. te lichtzinnig en te zelf
zuchtig om bij een zieke lang te verblijven, hem
den vriendendienst bewezen zeu hebben, als de
tweede aanval kwam, niet morphii^o hem tot den
eeuwigen slaap te brengen. Nu zij ook weg is,
Wij ft hem geen hoop, de ans>t wordt te hevig.
Kii als na een bungen nacht de ochtend aan
breekt, en het morgenrood de k;uner verlicht, is
de moeder alleen niet een wannzinpi^en zoon,
wien zij het gif niet durft toe te reiken en die
alleen nog .stamelt: >Moeder, geef mij de zon!'
Ik moet mij tot den groven omtrek bepalen,
in.'ntr wie liet stuk leert >,i' ziet vertoonen /:il
b<-grijpen welke kraKli^inspaiinins; van dc>
arti.-tcn die de beide h'j.d'irullen vervullen gevcrird
j wordt.
| Ik zou gaarne uitweiden, b. v. over de
go? moed^aandoeninsren v<in mevr. Alring als zij
eerst den predikant .\Lindrrs n:tM' ongelukkig
huwelijksleven blootlegt, en later 'naar zoon aan
zet tot het botvieren aan zijn levenslust, en hem
vertelt dat het misschien met zijn vndcr ook
! anders gegaan zou zijn, a!s zij hem niet gebon
den had rum de stille dorpsstad, waar zijn kracht
een uitweg zocht in onzedelijkheid.
Maar men heeft de gelegenheid zelf te
oordeelen ...
Mevr. Alving wordt voorgesteld door mevr
Rössiog?Sablairolles en deze is ongetwijfeld vol
komen overtuigd dat een zware taak op hare
schouders rust. M. i. liet zij dit echter bij de
eerste voorstelling reeds in den beginne te veel
blijken, vergde zij te veel reeds van haar
talent en kwam zij ten laatste tot een overdrij
ving van voorstelling. Begon zij met soberheid,
dan geloof ik dat een climax ontstaan zou, die
haar spel ten voordeele zou komen en waardoor
zij zichzelf en het publiek minder vermoeien zou.
Den heer Smith zeg ik hetzelfde, en ook moet
ik dien heer opmerkzaam maken, dat het »eh",
dat hij op eiken volzin of elke zinsnede doet
volden, hier zeer hinderlijk is.
Toch moet ik getuigen dat zoowel mevr. R
ssing als bij een zeer ernstige studie van het stuk
hebben gemaakt, maar juist waar het een
vertooL'ing van zooveel gewicht betreft meen ik niet
te mogen vofstaan met een vermelding dat hier
»met veel toewijding" gespeeld werd. Ik breng
de beide artisten gaarne hulde voor hun streven,
maar ik hoop dat zij hun schepping nog eens
zullen herzien.
Naast mevr. Alnny en haar zoon treden twee
personen op, wier karakterteekening mede studie
vereischt.
De predikant Manders toch, een mengelmoes
van goedgeloovigheid, nauwgezetheid,
onnoozelheid, kortzichtigheid en slimheid; de man, die
de jonge mevr. Alving eens beminde, maar stand
vastig genoeg was om haar, toen zij na korten
tijd gehuwd te zijn vol afschuw haar echtgenoot
verliet en tot hem kwam, te wijzen op haar
plicht; de man, die zich door den schelm
Engstrand bij den neus laat leiden, en Oswald, die
een lans breekt voor vrije maar trouwe liefde,
veroordeelt; de man die het gestichte Asyl wel
zou willen verzekeren uit een financieel oogpunt
maar het afraadt omdat de menschen hem ver
wijten zouden dat hij geen vertrouwen stelt in
de Voorzienigheid, en later als het afbrandt het
weer een Straf van Hooger Hand noemt, dien
man voor te stellen, eiscut van een artist een
veelzijdig talent. De heer v. Kuijk voldeed in
vele opzichten, maar niet in alle. Ik zou hem
soms breeder in stem en gebaar gewenscht
hebben.
Wie in zijn rol het meest past, dat is de heer
Blaaser, als Ene/strand. De huichelende gemeen
heid, zoo duidelijk voor den onpartijdige, zoo
bedriegelijk voor den kortzichtige, werd goed
weergegeven. De heer Blaaser wachte zich
echter om, zooals hij na de pauze bij de eerste
voorstelling deed, de grecs van het komieke te
naderen.
Mej. Beukers vervult de ondergeschikte rol
van Regine.
Het decoratief is in verband, met de beschik
bare ruimte zeer te roemen.
Over het algemeen acht ik een voorstelling van
Spoken in den Salon een bezoek zeer waard.
Ten slotte teeken ik aan, dat Spoken een
minder juiste titel is, Les Hecenanls, zooals de
Fransche titel luidt, drukt beter uit dat terug
komen van het eenmaal gebeurde.
FR.
ED. HANSLIOK. NA HET ZANGEESFEE3T.
Onder dezen titel verscheen in de Neite Freie
Prcsse eene beschouw ing over de artistieke waarde
van mannenkoren en wel naar aanleiding van
het zangersfeest, dat onlangs te Weeuen gehou
den is. Bepaald optimistisch gestemd is dit stuk
niet, en daar de meeningen omtrent deze zaak
nogal uiteenloopen, is het misschien niet
oncliènstig iets over deze beschouwing te zeggen,
niet om mijne opinie als waarheid op te dringen,
maar gedachtig aan het spreekwoord: Du choc
des opinions jaiilit la vérité.
Hansliek begint met te zeggen, dat zijn na
tionaal gevoel aangenaam wordt aangedaan wan
neer cc a of tweeduizend zangers liederen in eigen
taal zingen, zich verbroederen en gezellig feest
vieren. Deze feesten hebben echter geen hoogere
waarde dan sehuttersfeesteri enz en de zeer dik
wijls herhaalde: Vivat's, Hurrah's en Er lebe
hóch's hebben gewoonlijk het meeste succes.
Daarbij vindt H. het verbazend eentonig, veel
mannenkoren achter elkander te hooren, terwijl
er zoo weinig bruikbaars voor geschreven wordt,
en er eigenlijk na Mendelssohn en Schumann
niets belangrijks meer is voortgebracht op dat
gebied. (Dit laati-te moet ik zeer beslist tegen
spreken). Hij voegt er bij, dat de werken van
Tschirch. Heinrich Hotfinann, Liszf, Hans
Hueber, MKX Brucu en Gernsheim (Excnsez du peu !)
hij alle bekwaamheid in <ie techniek te over
dreven en te gezocht voorkomen, terwijl groote
werken met z.vare orchef-'begeleiding, zooals
Waguer's Liebemndil en Frahm's Rinaido, in het
geheel r.iet in aanmerking kunnen komen. In
de volksliederen acht hij eigenlijk de eem'ge stof
aanwezig voor zuiver vierstemmig mannen
koor.
In de laatst? jaren (het is nog altijd II. die
spreekt) hebben de ilannenzangvereer.igi; gen, die
oütsU'an zijn uit gezellige bijeenkomsten, i;aar
meerdere volmaking gestreefd en zijn met succes
in het openbaar opgetreden. Hoort men een
mannenkoor zingen, dan oefent die zang in het
boïin groote bt-kori'Jg uit, doch al ze*-r spoedig
klinkt die muziek on verdragelij k monotoon. In
ensemble, fraseeri"g en kleurschakeeriae" (hoewel
daarmede m. i. wel eens wat veel geccquetteerd
v,ordt '.) zet<t hij dat men een groote hoogte be
reikt hf-efr. Hij trekt echter te velcle tegen al
die zoe'o, gesuikerde mannenkoortjes zooals er
l:!j duizendtallen gezongen worden.
'in dit opzicht stil ik geheel aan zijne zijdeen
bundeltjes zcoals: Das Ilüth" e. a. zijn mij
steeds antipathiek geweest.
De schrijver erkent dat de manrenzantt op de
arbeidende k'a-sen met name in België«n Frank
rijk een grooten moreel en invloe-.l het-ft uitge
oefend, dat echter <!e Duitsche manne' koren,
samenge.-teld uit den muziekmiunenden mid lelstand,
op een hooger muzikaal standpunt staan. Din
kan ik niet zoo grifivtg toegeven. Het is waar,
de Franpchc zangers maken wel eens misbruik
van effectbejag, maar daaraan dragen de
compositiën dikwijls schuld; die i">f te veel
concessiën aan het publiek doen, of geschreven zij n