De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1890 7 september pagina 2

7 september 1890 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

-aS«»*^ DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. ver te gaan als ik het succes van dit dgkstel met dat van »Jong Holland's bin' ", v*n Johanna van Woude. wij van het jonge echtpaar zijn gaan zoo heeft Lord Fauntkroy zich stor»?and van ons' hart meester gemaakt, en "boek van mevr. Burnett had nog dit voor dat hier de belangstelling van groot en ineen liep. , ouderen, die genoegen hadden in de be[rjng van den frisschen jongen en van zijne ?wereldbeschouwing, genoten hetzelfde als sdige lezers, en bij de voorstelling van het [stuk, uit den roman getrokken, en ver in bet Grand Théatre van Lier, door de . Vereeniging »H*t Ned. Tooneel" blijkt Jioe oud en jong het waardeeren samen te genieten, elkaar's pleizier te kunnen be tooneelstuk is door bekwamejhanden be,, ,£ 't Verscheidene hoofdstukken van den roman zijn ;? -imttrarltjk in elk bedrijf opgegaan, maar de ge; .IPliaedenis is op den voet gevolgd. et eerste bedrijf brengt ons dadelijk in kenmet Mevr. Errol, Mary, de oude getrouwe l CWric-zelf. f0Vr. Errol wordt in het tooneelstuk gezegd financieel verlies te hebben geleden, reden rom zij later eerder geneigd is toe te geven haar kind af te staan. de schoenpoetser, en meneer Hobbs, de Bosman, worden ons verder voorgesteld, en Afwezigheid van mevr. Errol houdt Cedrie politieke gesprekken metzijn Amerikaansche _^_ ?de L komt de heer Havisham de tijding brenp, dat Cedric in Engeland bij zijn grootvader Dorlineourt wordt verwacht, omdat hij het sterven van zijn oom Lord Fauntleroy ?yl* geworden, en bereiden mevr. Errol en Cedrio $'Jfeh Toor om het huisje, dat hun zoo lief ge"'; jrwden was, te verlaten en in een onbekend land DBB hun vreemden bloedverwant op te gaan ?oakan. Jntusschen ziet men nog het tafreeltje, dat , Cedric de arme Bridget door geld ondersteunt, n de zware taak vervult om meneer So fisduidelijk te maken, dat hij nu zelf een lord is en een graaf, zoo'n tiran, gaat worden. Het eerste bedrijf brengt ons dus tot hoofdfltak II van den roman. In het tweede bedrijf zijn wij op het landgoed van graaf Dorlineourt. Mevr Errol spreekt met den ouden edelman en verklaart hem het jaar geld, haar toegedacht, te weigeren. Als zij vertrokken is komt Cedrie b:nnen en begint dadelijk met zijn grootvader te verbazen met zijn vertrouwelijkheid en de goede meening, die hij van hem koestert. Binnen een paar minuten zit Cedric met een arm om zijns grootvaders hals op de leuning van den fauteuil. De graaf hoort van «Liefste", van ? den schoenpoetser en komenijsman, van de ap pelvrouw en van de tirannen, zijn hand wordt gestreeld en zijn hart verteederd voor de ach terstallige pacht van Higgins, en eindelijk komt men aan het diner, waarheen Cedrie den graaf leiden moet. Deze is reeds vol lof over het flinke gedrag van den knaap, en nu springen wij een paar hoofdstukken over, zoodat wij eensklaps tennis .maken met Minna Tipton, de weggeloofea. huisvrouw van Ben Tipton, later de vrouw van den oudsten zoon van den graaf Van Dorlineourt Het geslepen wijf, hoorende van den , jongen Lord Fauntleroy, tracht den graaf te be' duiden dat haar kind de eigenlijke Fauntleroy ':- fe en schijnt te zullen slagen. Voor wij aan het derde bedrijf komen wordt ttroniersteld dat zes weken verliepen. Men spreekt reeds algemeen over den nieuw " koffers gepakt. Wezenloos staarde Q.vassel ep dit voor hem onbegrijpelijke, en een oogenblik meende hij werkelijk krankzinnig te zijn. »Maar leg mij eens uit, madam Berger..." stamelde hij in verwarring. »Wat?" vroeg de oude naïef. »Ik ben hier lang genoeg geweest om hier den weg te weten. Jensen en ik brachten voor een uur geleden alles weer hier in orde." »Jensen?" »Ja; even nadat de profssor weg was kwam iiet telegram." »Welk telegram?" »Dat van den zwager, natuurlijk, dat de verkoop van de fabriek op het laatste oogen? blik niet doorgegaan was, en dat de zwager niet komen zou." »Zoo! maar mijne meubels?'' »Ja, daar waren ze ongelukkig al mee weggereden. Maar het was goed dat de pro fessor in zijn verwarring " »Ik ben nooit verward, madam Berger, weest zoo goed dat te onthouden; maar ga verder." »Hier is het adres, dat u Zeidler gegeven hebt, en dat verkeerd is." »Zeidler ? wie is Zeidler ?" »Wel de koetsier van den wagen." »0! zoo! nu begrijp ik waarom ik den man niet heb kunnen vinden. Was ik maar met de lijst van achterenaf begonnen. Maar wat praat je toch van een verkeerd adres ?" "»Het adres van de nieuwe woning. De koetsier reed dadelijk naar de Finkenstraat, en toen hij duir vroeg zei men dat het ze ker verkeerd was, want uw waschvrouw woonde daar, maar do professor zou toch wel geen kamers bij haar gehuurd hebben." »Goeie hemel! mijn nieuwe waschvrouw !" Qvassel haalde zijn portefeuille voor den dag en doorzocht de tasschen. Zeer juist, daar lag nog het kaartje waarop hij zijn adres had geschreven. De professor riep jubelend »Eureka" en wilde reeds weggaan ontdekten Lord Fauntleroy, en beklaagt Cedric, dien men is gaan liefhebben. Daarna komt Dick Tipton uit Amerika over, die op last van zijn broeder diens zoontje zoekt. Hij komt natuurlijk op Dorlin Castle, en hij helpt den graaf de indringster Minna Tipton ont maskeren, tot groote vreugde van allen. Aan het slot beleven wij de volledige instal latie van Cedrio als Lord Fauntleroy en de verzoening van graaf Dorlineourt met Mevr. Errol. Zoo wordt de roman in de Amstelstraat voor het voetlicht gebracht, en in dezen vorm viert ook daar >De Kleine Lord" zijn triomf. Men heeft naar aanleiding van den roman wel eens de opmerking gemaakt, dat Cedrio een wel wat erg zoete jongen is, maar ik betwijfel of men er dan wel om gedacht heeft, dat hij voort durend onder vrouwelijke leiding is; dat hij niet gedrild is onder de strenge vaderlijke tucht, doch dat zijn grootste vrees bestaat voor een traan in de oogen zijner jonge en schoone moeder. De eerste wijze van opvoeding moge een knaap beter harden voor den strijd om het bestaan, de laatste was in het gestelde geval, waarin Cedrie door vriendelijkheid en zachtheid de hardheid zijn grootvaders moest overwinnen, de meest gewenschte. Hard tegen hard breekt, hardheid leert voor zachtheid buigen. Overigens is Gedrio geen vertroeteld kindje. Hij is vlug en sterk en wist, ook al was de last hem zwaar, vol te houden. Het ventje wordt ia dit karakter op alleszins lofwaardige wijze door mej. Mina Sasbach voor gesteld. Zooals men weet is deze jonge dame nog leerlinge der tooneelschool en zelfs nog wel wat jong om avond aan avond zooveel vanheur krachten te vergen. Zij speelt met opgewektheid, is ongekunsteld in haar bewegingen en weet den juisten toon te vatten. Voor haar toekomst is hieruit echter nog niet veel op te maken. Ik heb meermalen jonge meisjes op alleszins bevredigende wijze knapenrollen zien vervullen, zonder dat zij op andere wijze uitmuntten. Wel bewijst het echter, dat hare opleiding goed is, zij weet daardoor te spreken en zich te bewegen. De heer L. Bouwmeester heeft een edele creatie van den ouden graaf gemaakt en steunt op even welwillende, als weigedachte wijze zijn jeugdige kunstzuster. De meest typige verschijningen zijn vervolgens mevr. de Vries als Minna Tipton, en de heeren de Boer, v. Zuylen en Verenet, als Meneer Hobbs, Dick Tipton en Thomas, de bediende. Mevr. de Vries, voor de eerste maal sinds lan gen tijil weder optredende, verbaasde ons allen door de opgewektheid van haar spel. Algemeen is de wensen, haar nog menigmaal aldus te mo gen aanschouwen, en dat men aan hare zijde haar dochter als lid van het Nederlandsen, tooneel mag verwelkomen. Mevr. Pauwels-v. Bieue is natuurlijk een ele gante mevr. Errol, en als rechtsgeleerd raadsman hteft de heer Spoor zijn wederga niet. Wat het decoratief aangaat, dat kon mij in het eerste bedrijf niet bekoren. Als in een ka mer grijze overgordijnen hangen, de tafels ge dekt zijn met rose kleeden en de stoelen groene zittingen hebben, kan ik mij niet voorstellen dat iemand z.il zeggen dat het daar eenvoudig en smaakvol" is. Beter was de salon van den graaf maar misschien is alies in het nieuwe huis nog niet in orde, en zullen wij als wij ver.lsr zijn den decorateur meer kracht zien ontwik kelen. Het dramatisch gedicht van Carmen Sylva, Ddmnv:ruiig, dat onder den titel Schemering vóóraf vertoond wordt, hetft mij, ondanks dat mevr. De Vries en mevr. Frenkel het voordroe gen, weinig geboeid. met de woorden : »Xu wil ik toch eens dade lijk gaan zien of alles er goed in orde is aangekomen !" toen de oude madam Berger lachend tot hem zei: »Neen nooit van mijn leven heb ik zoo iets dwaas beleefd. Wat moet daar aange komen zijn, als de koetsier het adres niet kende en als alles nog hier is ? 's Avonds kwam Zeidler met zijn vrachtje terugrijden, en vloekte geweldig, dat hij dien hcelen lan gen weg had moeten maken en volstrekt niet wist wat hij met den volgepakten wagen moest doen. Maar Jensen stelde hem spoe dig gerust, en daar hij meende dat de pro fessor zijn oude woning wel zou willen be houden, liet hij hem alles voor zijne verant woording weer hier uitpakken, en daar ik juist hier was, want ik wist nog van niets, 'en mijn werk wilde doen zooals gewoonlijk, hielp ik alles mee naar binnen brengen en bezorgde den boel zoo goed, dat alles weer op zijn oude zelfde plaats kwam te staan." ».Dat heb je allerliefst gedaan, madam Berger," zeide Qvassel aangedaan en drukte edelmoedig de oude een daalder in de band. Zij liet snel het geld in den /.ak glijden, en begon met zelfvergetcndcn ijver Jensen te, prijzen, die in deze hcele geschiedenis met zooveel slimheid gehandeld had. Mijnheer (^vassul was ernstig boos op zijn huisbewaarder, wat aangaat de cenigszins sterke door hem gebezigde uitdrukking, maar het was hem toch, op stuk van zaken a-mgenamer door deze l'lelvjers voor gek aan gezien te worden, dan beschuldigd te wor den door het algemeen van verstrooidheid. Wan de, croole massa verwisselt dikwijls genie met krankzinnigheid on schat ze beide even hoog. Mot deze troost kalmeerde x.ieli mijnheer (Jvassel, en eigenlijkge/.egd maakte het denkbeeld hem, ondanks het vele geld dat hij als fooi geven moest, bizonder vroolijk, dat hij drie dagen lang zijn eigen over buur was geweest zonder daar het minste idee van te hebben. Oda is een burchtvrouw, wier man ter kruistocht trok. Lang ziet zij vergeefs naar hem uit. Ein delijk hoort zij den hoefslag van zijn paard de burcht naderen. Helaas! niet hij keert terug, maar een onbekende Oostersche vrouw, die zijn helm, gevuld met aarde uit het Heilige Land, en zijn gordel brengt. Harold is dood maar dat is het erge niet. Hij is zijne vrouw ontrouw geweest, hij heeft in het verre Oosten haar een poos vergeten in de armen van een andere. Hierover barst Oda in klachten uit. Zij heeft nooit vergeten, zij heeft aan haar man gedacht met ijzeren, onverbreekbare trouw, zelfs toen hij reeds gestorven was; zij was reeds dood voor hem toen zij beiden nog leefden. Bovendien bemerkt zij dat haar medeminnares voor haar staat, die zal zij dan toch wegjagen, en Medge wil gaan. Zij zal naar zijn graf' gaan om te sterven. Zij heeft nooit Harold's trouw ge vraagd, tevreden als zij was in haar kinderlijke Oostersche naïeveteit, het hoofd van den held in haar arm te voelen rusten. Zij was zijn geliefde geweest, zij had zijn slavin willen zijn. Uit haar woorden bemerkt Oda hoe onbaat zuchtig het Oostersche meisje Harold beminde, en hoe deze zelf spijt gevoelde over zijn af dwaling. Als Medye weg wil gaan, roept zij haar terug. »Zijn graf," zoo zegt Oda, »is in mijn hart, laat daar uw hoofl dan rusten." En samen zullen de beide vrouwen in de schemering van hun leven den man beweenen, dien zij beiden zoo hebben liefgehad. De verzen hebben zooals ik reeds zeide niet de boeiende kracht, die in andere werken van Carmen Sylva schuilt. De directie van den »Salon" heeft Spoken van Ibsen aangedurfd. Ik zeg aangedurfd, omdat een vertooning van dit treurspel zware en hooge eischen aan de ar tisten stelt. Voor de leiders der abonnementsvoorstellingen van het vorige winterseizoen zou het zeker reeds een zware taak zijn geweest de vertooning te doen slagen, hoeveel te meer voor de artisten van den Salon", die na een zomer-zeizoen be steed aan stukken als Het huwelijk van Barillon, Een Instituut voor meifjes e. a. er voor stonden. Het zal menigeen wel bekend zijn dat Ibsen in Spoken als hoofdgedachte heeft neergelegd, dat de uitspattingen der ouders aan de kinde-ren gewroken worden. Osivald Ali-ing lijdt hieronder. Hij heeft nooit wild geleefd en toch is er een pijnigend gevoel in zijn hoofd ontstaan. Het begon met een lichte kramp tijdens zijn jeugd, het werd erger, het sterkte zich tot een gevoel als een band, die zijn achterhoofd omsloot, die hem het denken en het werken belette en die ten slotte hem een angst aanbracht voor iets onbegrepen*, voor een toestand, die hem tot het hulpelooze kindzijn zou terugbrengen. Hij heeft een dokter geraadpleegd, en die heeft hem toegevoegd: »De zonden van den vader worden aan het kind gewroken." Hij acht dit niet mogelijk, want zijn moeder sprak altijd met achting van haar echtgenoot. Dan is er geen andere oorzaak dan »eigen schuld", en dat pijnigt hem nog het meest. Was het dan nog maar overgeërfd, maar levenskracht, levenslust, levens moed vernietigd door eigen toedoen, dat denk beeld versterkt zijn angst, dat maakt hem krank zinnig. Een aanval van waanzin heeft hij door staan, een tweede zal blijvend zijn. Daarom is hij tot zijn moeder teruggekeerd na een afwezig heid van vele jaren. Zijn moeder denkt hem eerst gezond, zij meent dat hij kwarn om de inwijding van een liefdadigheidsgesticht, ter nagedachtenis van zijn vader opgericht, bij te wonen. Maar de wraak der beleedigde natuur doet zich gevoelen. Als Oswald alleen in een andere kamer is met het kamcrmeisje R/'i/ine, maakt hij het haar las tig, later vindt zijue moeder hem na het diner alleen zitten, zich prettig drinkend, en dan ziet zij den invloed van den doode terugkomen en rondtvaren rondom haar. Het meisje Reyinc, de onechte dochter van Osicald's vader, is ook een slachtoffer van de eigenzinnigheid harer ouders. Het verblijf' in lift huis van mevrouw Aleing bewaarde haar nog, maar de geest van opstand beheerscht haar. Als het noodlot dreigt, als de duisternis van den geest zich van Osw/ild tracht meester te maken zou mevrouw Al ving alles toe willen stemmen, zij wil desnoods door de opwinding van champagne haar zoon zijn angst zien ver geten, zelfs door de tegenwoordigheid van Re.ij':nc. Alleen als Ofwald door het gezonde fris=che meisje aan zija leven te verbinden genezing zoekt, moet zij liet geheim van Kegine's ge boorte openbaren. Dan komt de instorting. Zelfs had Qs/tald gehoopt, dat Hsyhir. te lichtzinnig en te zelf zuchtig om bij een zieke lang te verblijven, hem den vriendendienst bewezen zeu hebben, als de tweede aanval kwam, niet morphii^o hem tot den eeuwigen slaap te brengen. Nu zij ook weg is, Wij ft hem geen hoop, de ans>t wordt te hevig. Kii als na een bungen nacht de ochtend aan breekt, en het morgenrood de k;uner verlicht, is de moeder alleen niet een wannzinpi^en zoon, wien zij het gif niet durft toe te reiken en die alleen nog .stamelt: >Moeder, geef mij de zon!' Ik moet mij tot den groven omtrek bepalen, in.'ntr wie liet stuk leert >,i' ziet vertoonen /:il b<-grijpen welke kraKli^inspaiinins; van dc> arti.-tcn die de beide h'j.d'irullen vervullen gevcrird j wordt. | Ik zou gaarne uitweiden, b. v. over de go? moed^aandoeninsren v<in mevr. Alring als zij eerst den predikant .\Lindrrs n:tM' ongelukkig huwelijksleven blootlegt, en later 'naar zoon aan zet tot het botvieren aan zijn levenslust, en hem vertelt dat het misschien met zijn vndcr ook ! anders gegaan zou zijn, a!s zij hem niet gebon den had rum de stille dorpsstad, waar zijn kracht een uitweg zocht in onzedelijkheid. Maar men heeft de gelegenheid zelf te oordeelen ... Mevr. Alving wordt voorgesteld door mevr Rössiog?Sablairolles en deze is ongetwijfeld vol komen overtuigd dat een zware taak op hare schouders rust. M. i. liet zij dit echter bij de eerste voorstelling reeds in den beginne te veel blijken, vergde zij te veel reeds van haar talent en kwam zij ten laatste tot een overdrij ving van voorstelling. Begon zij met soberheid, dan geloof ik dat een climax ontstaan zou, die haar spel ten voordeele zou komen en waardoor zij zichzelf en het publiek minder vermoeien zou. Den heer Smith zeg ik hetzelfde, en ook moet ik dien heer opmerkzaam maken, dat het »eh", dat hij op eiken volzin of elke zinsnede doet volden, hier zeer hinderlijk is. Toch moet ik getuigen dat zoowel mevr. R ssing als bij een zeer ernstige studie van het stuk hebben gemaakt, maar juist waar het een vertooL'ing van zooveel gewicht betreft meen ik niet te mogen vofstaan met een vermelding dat hier »met veel toewijding" gespeeld werd. Ik breng de beide artisten gaarne hulde voor hun streven, maar ik hoop dat zij hun schepping nog eens zullen herzien. Naast mevr. Alnny en haar zoon treden twee personen op, wier karakterteekening mede studie vereischt. De predikant Manders toch, een mengelmoes van goedgeloovigheid, nauwgezetheid, onnoozelheid, kortzichtigheid en slimheid; de man, die de jonge mevr. Alving eens beminde, maar stand vastig genoeg was om haar, toen zij na korten tijd gehuwd te zijn vol afschuw haar echtgenoot verliet en tot hem kwam, te wijzen op haar plicht; de man, die zich door den schelm Engstrand bij den neus laat leiden, en Oswald, die een lans breekt voor vrije maar trouwe liefde, veroordeelt; de man die het gestichte Asyl wel zou willen verzekeren uit een financieel oogpunt maar het afraadt omdat de menschen hem ver wijten zouden dat hij geen vertrouwen stelt in de Voorzienigheid, en later als het afbrandt het weer een Straf van Hooger Hand noemt, dien man voor te stellen, eiscut van een artist een veelzijdig talent. De heer v. Kuijk voldeed in vele opzichten, maar niet in alle. Ik zou hem soms breeder in stem en gebaar gewenscht hebben. Wie in zijn rol het meest past, dat is de heer Blaaser, als Ene/strand. De huichelende gemeen heid, zoo duidelijk voor den onpartijdige, zoo bedriegelijk voor den kortzichtige, werd goed weergegeven. De heer Blaaser wachte zich echter om, zooals hij na de pauze bij de eerste voorstelling deed, de grecs van het komieke te naderen. Mej. Beukers vervult de ondergeschikte rol van Regine. Het decoratief is in verband, met de beschik bare ruimte zeer te roemen. Over het algemeen acht ik een voorstelling van Spoken in den Salon een bezoek zeer waard. Ten slotte teeken ik aan, dat Spoken een minder juiste titel is, Les Hecenanls, zooals de Fransche titel luidt, drukt beter uit dat terug komen van het eenmaal gebeurde. FR. ED. HANSLIOK. NA HET ZANGEESFEE3T. Onder dezen titel verscheen in de Neite Freie Prcsse eene beschouw ing over de artistieke waarde van mannenkoren en wel naar aanleiding van het zangersfeest, dat onlangs te Weeuen gehou den is. Bepaald optimistisch gestemd is dit stuk niet, en daar de meeningen omtrent deze zaak nogal uiteenloopen, is het misschien niet oncliènstig iets over deze beschouwing te zeggen, niet om mijne opinie als waarheid op te dringen, maar gedachtig aan het spreekwoord: Du choc des opinions jaiilit la vérité. Hansliek begint met te zeggen, dat zijn na tionaal gevoel aangenaam wordt aangedaan wan neer cc a of tweeduizend zangers liederen in eigen taal zingen, zich verbroederen en gezellig feest vieren. Deze feesten hebben echter geen hoogere waarde dan sehuttersfeesteri enz en de zeer dik wijls herhaalde: Vivat's, Hurrah's en Er lebe hóch's hebben gewoonlijk het meeste succes. Daarbij vindt H. het verbazend eentonig, veel mannenkoren achter elkander te hooren, terwijl er zoo weinig bruikbaars voor geschreven wordt, en er eigenlijk na Mendelssohn en Schumann niets belangrijks meer is voortgebracht op dat gebied. (Dit laati-te moet ik zeer beslist tegen spreken). Hij voegt er bij, dat de werken van Tschirch. Heinrich Hotfinann, Liszf, Hans Hueber, MKX Brucu en Gernsheim (Excnsez du peu !) hij alle bekwaamheid in <ie techniek te over dreven en te gezocht voorkomen, terwijl groote werken met z.vare orchef-'begeleiding, zooals Waguer's Liebemndil en Frahm's Rinaido, in het geheel r.iet in aanmerking kunnen komen. In de volksliederen acht hij eigenlijk de eem'ge stof aanwezig voor zuiver vierstemmig mannen koor. In de laatst? jaren (het is nog altijd II. die spreekt) hebben de ilannenzangvereer.igi; gen, die oütsU'an zijn uit gezellige bijeenkomsten, i;aar meerdere volmaking gestreefd en zijn met succes in het openbaar opgetreden. Hoort men een mannenkoor zingen, dan oefent die zang in het boïin groote bt-kori'Jg uit, doch al ze*-r spoedig klinkt die muziek on verdragelij k monotoon. In ensemble, fraseeri"g en kleurschakeeriae" (hoewel daarmede m. i. wel eens wat veel geccquetteerd v,ordt '.) zet<t hij dat men een groote hoogte be reikt hf-efr. Hij trekt echter te velcle tegen al die zoe'o, gesuikerde mannenkoortjes zooals er l:!j duizendtallen gezongen worden. 'in dit opzicht stil ik geheel aan zijne zijdeen bundeltjes zcoals: Das Ilüth" e. a. zijn mij steeds antipathiek geweest. De schrijver erkent dat de manrenzantt op de arbeidende k'a-sen met name in België«n Frank rijk een grooten moreel en invloe-.l het-ft uitge oefend, dat echter <!e Duitsche manne' koren, samenge.-teld uit den muziekmiunenden mid lelstand, op een hooger muzikaal standpunt staan. Din kan ik niet zoo grifivtg toegeven. Het is waar, de Franpchc zangers maken wel eens misbruik van effectbejag, maar daaraan dragen de compositiën dikwijls schuld; die i">f te veel concessiën aan het publiek doen, of geschreven zij n

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl