De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1890 14 september pagina 3

14 september 1890 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 690 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. geheel hun doel bereikt om het publiek in een vrooljjke stemming te brengen. De medespelenden dragen het stuk -met alle krachten en de regie heett ex alle moeite aan besteed. Ofschoon niet de hoofdfiguur van het stuk, was mevr. Albregt toch bjj de eerste voorstelling de hoofdpersoon van den avond. Een bloemruiker en eea korf met bloemen werden haar onder toejuichingen toegereikt, en toen zjj een couplet over Prinses Wilhehnine zong en met een oranjedoekje wuifde, bracht zy' eea algemeene opwinding te weeg. De heer D. Lagerman is komieker dan ooit, en wordt op krachtige wyze bijgestaan door den heer Jurgens en mej. Cohen. Vooral de heer Jurgens als sportsman heeft werk gemaakt van zijn spel en zyn costumes. De dames de Leur en Potharst geven verscheidene keurige toiletten te aan schouwen. De gezongen en gedanste menu in het tweede bedrijf, de optocht in het derde en de apotheose in het vierde strekken den regisseur tot eer. Het is een zeer aardig denkbeeld om al de keukenprincessen te doen verschenen met attributen in haar kapsels. De apotheose is het slot en de kroon van alles; die alleen is een bezoek aan den Plantageschouw burg waard. Het orkest mag ook genoemd worden, omdat bij zooveel zang de begeleiding een hoofdrol speelt. De coupletten over Boulanger, Bismarck, de Beurs enz. enz. verraden soms wel wat veel den Duitschen oorsprong wie spreekt er in Amsterdam van een Krygsminister"? Maar ik wil niet strui kelen over den wind als kermisstuk is Hotel Volapük uitmuntend, en ik wensch het een succes toe als het vorige jaar Se jonge Garde heeft genoten. FE. MUZIEK IN DE HOOFDSTAD. Rigoletto. Hoewel het eigenlijke cor.certsaizoen nog be ginnen moet, heeft de Nederlandsche Opera de warmte trotseerend, hare deuren reeds wijd open gezet, en, (het is mij aangenaam dit te kunnen constateeren) het publiek stroomt er in grooten getale heen. Daar thans nog de debutanten aan het woord zijn, kan ik met eene korte vermelding volstaan. Bij de uitvoeringen van de aangekon digde noviteiten kom ik op een en ander breed voeriger terug. De muziek van Rigoletto geeft den zangers en zangeressen alle gelegenheid te toonen wat zij kunnen en wat zij niet kunnen. Over het werk sprekende zou ik geneigd zijn te zeggen dat er twee componisten zijn, die Verdi heeten, n.l. n die Troyatore, Traviata, Ernani en Rigoletto en een ander die Aïda en Othello heeft gecomponeerd. In Rigoletto komen bij groote platheden werkelijk interessante nummers voor (ook in de instrumentatie wisselen het platte en schoone elkander af) en vooral in de ensembles toont Verdi een man te zijn die in alle geheimen van de tooneeleffecten is doorgedrongen. En vraagt men mij nu: hoe is deze opera vertolkt? dan moet ik zeggen: in veel opzichten zeer verdien stelijk. Ik heb hierbij vooral het oog op den heer Albers, die ons een Rigoletto te zien en te hooren gaf zooals men slechts wenschen kan. Deze zanger blijft zichzelf strenge eischen stellen en dus mag men in hem een operazanger van beteekenis zien. Mej. Erlésloeg zich wakker door hare moeielijke partij heen. Haar geluid spreekt niet in alle registers even gemakkelijk aan, maar er was in zang en spel veel te loven. Het was goed gezien aan Mej. Van Zanten de kleine partij van Madeleine op te dragen. Zij is juist de geschikte persoon om kleur te geven aan de (het kwartet uitgezonderd) vrij monotone 4e acte. De heer Delsaux bleek niet tegen zijne partij opgewassen. Hij moest zijne, niet onaange name doch zwakke stem in het duet en de en sembles te veel forceeren, wat wel eens tot te laag zingen aanleiding gaf. Hij trachte bovendien het voortdurend vibrato te overwinnen. De heer Arnoldi toonde dat men in hem een zeer bruikbaar lid heeft aangewonnen, even als de heer Dons, die over veel stemmiddelen beschikt, doch bij de eerste voorstelling gelukkiger was dan bij de derde. Hij hoede zich vooral voor te laag zingen. In Rigoletto zijn alleen de mannenkoren aan het woord. Zij hielden zich goed, behalve in het pianissimo gezongen koor in de 2e acte. Als de voorstellingen wat langer aan den gang zijn, zal alles wel beter in elkander sluiten. In het orkest valt eveneens veel goeds te noe men hoewel er ook eenige vlekjes geconstateerd moeten worden. Wij hopen dat de Nederlandsche Opera ons dit saizoen weer veel schoons te genieten zal geven. Het damespersoneel is vermeerderd, dus heett men alle reden om veel goeds te verwachten. M. GEORG VIERLING. Een 70-jarig j u b i l 6. Een Duitsch componist die cene eervolle loop baan achter zich heett, in zijne woonplaats (Ber lijn) hooggeschat is en zich een achtenswaardigen naam heeft waten te verwerven, vierde.OSept.il. zijn TOsten verjaardag. Zeer populair of beroemd is hij niet geworden, ook heeft hij geen nieuwe banen voor de toonkunst aangewezen, toch staat hij hoog aangeschreven en heeft hij vooral door zijn 4 groote oratorische v/erken: Hero umi Lcandcr, Der Raub der Sabinerinnen, Alarich en Constantin een belangrijk standpunt ingenomen. Hij wordt door Naumann gerangschikt onder de neutralen, daar hij niet door een bepaald com ponist is geïnspireerd en niet tot eene bepaalde richting behoort, en volgens Naumann wordt hij beschouwd als degeen die het wercldsche oratorium heeft gemoderniseerd evenals Mcndclssolin het geestelijke. Karl Aug. Kransz wijdt in de lüilnische Zeitung een artikel aan dezen componist; hier mogen eenige bijzonderheden volgen, aan dit stukje ontleend. Vierling is den 5dcn September 1820 te Frankenthal in de Rheinpfalz geboren. Het eerste muziekonderwijs ontving hy van zyn vader, Jacob Vierling, tot 1843 organist te Frankenthal en daarna tot 1865 organist te Durlach in Baden. Na de gymna sia te Frankenthal en te Frankfurt a. M. bezocht te hebben, besloot hij zich aan de kunst te wyden en ontving muziekonderwijs van Heinrich Neeb en later van den bekenden orgelcomponist Dr. Rinck te Darmstadt. Gebrek aan middelen noodzaakte hem naar zijn geboorteplaats terug te keeren. Later gelukte het hem naar Berlijn te komen en daar het onderwijs van Dr. A. B. Marx te ont vangen. In dien tijd ontwikkelde zich zyn talent het meest en daarna werd hij tot organist en di rigent te Frankfort benoemd. Hy' deed zich toen kennen als een degelijk componist, uitstekend dirigent en klaviervirtuoos, voornamelijk met de klavierconcerten van Beethoven. Daarna werd hij te Mainz benoemd, doch reeds een jaar later trok hij naar Italië. Teruggekeerd zijnde, vestigde hij zich te Berlijn, waar hij thans nog woont, en zich met onverzwakte gezondheid en werklust aan zijne compositiën blyft wijden. In ons land is Vierling weinig bekend gewor den. Ik herinner mij alleen cene ouverture van hem gehoord te hebben onder Woldemar BargieFs leiding te Rotterdam. Bargiel verklaarde toen dat Vierling te weinig naar verdienste erkend werd en dat hij het zich daarom tot plicht rekende zijne werken meer bekend te maken. M. AANTEEKENINGEN. SCHILDERKUNST. In den Haag zijn thans eenige schilderijen te zien van den beroemden professor Graef. Hoe 't mogelijk is, dat zulke diugeu als groote kunst werken kunnen verheerlijkt worden, is oas on begrijpelijk. Ze zijn wel niet zóó banaal als zijn »Levensmoeden", doch meer dan decoratieve kunst (en nog wel van een min soort) is 't niet. 't Is treurig voor onze hollandsche schilders, zoo'n charlatan honderden meuschen te zien lokken, grooteudeels bestaande uit den gegoeden stand, voor schilderijen, die op iedere onzer ten toonstellingen zouden worden geweigerd. Zijn er te Auban feesten ter eere van Ingres geweest, te Parijs krijgt men weldra de feesten voor Delacroix. Het monument, door Dalou ge beeldhouwd, zal eerstdaags in het Luxembourg worden onthuld, en de beide tegenstanders, in wie men vroeger de voorvechters van de lijn en van de kleur, van het klassicisme en de roman tiek heeft willen zien, zullen hoe langer zoo meer worden beschouwd, niet als partijhoofden, maar als krachtige persoonlijkheden, komend op hunnen tijd in de geschiedenis der schilderkunst, en de mode en de polemiek overlevende. Wat Delacroix betreft zal men, buiten zijn ei genlijk werk, de bewijzen van zijn persoonlijkheid vinden in de twee deelen van zijn corresponden tie en de getuigenissen van zijn tijdgenooteu. Ingres toonde in zijn gesprekken en ia zijn bou tades een zucht naar invloed. Delacroix was verliefd op de eenzaamheid. Men herinnere zich het portret door Theophile Silvestre van hem nagelaten in de Artistes Vivants: Delacroix versterkt zich door de eenzaam heid ; aan zijn ezel is bij mysterieus en onuit puttelijk als een alchimist aan zijn smeltkroes. Menigeen heeft slechts hoogmoedigheid en menschenhaat gevonden in de norsche teruggetrok kenheid, die hij zich heeft opgelegd, maar zulk een artist, door scheppiugsdraug verteerd, voelt de kortstondigheid van het leven en ruimt niets in, zelfs voor de belangrijkste betrekkingen. Naar des dichters uitdrukking: hij verbergt zijn leven, maar verspreidt zijo geest. De ijverige man, die de wereld kent, verveelt zich niet. Het isole ment is een eisch van zïjri egoïsme, een plicht van zijn intelligentie. Wat zuil hij, die vrij en sterk is uit zich zelf; winnen door alledaagsche aft'ectiën ? Hij die de waarde kent van zijn ziel en van de eeuwige waarheden, behoort aan de eenzaamheid." Eenige regels van Delacroix zelf stellen hem in hetzelfde licht. »Men moet in de vlucht het beetje geluk pak ken, dat het leven op onzen leeftijd te geven heeft. Ik beschouw mij als een schaap in een schaaps kooi opgesloten, en dat nog iets van een mager rant soen te eten krijgt, totdat een machtige hand het medeneemt en het laat verdwijnen. Ik geniet dus van de kleine gelukschimmeu, wachtende op het oogeiiblik dat ik alles moet verlaten. Som tijds vraag ik mij zei ven af, of het wezenlijk mogelijk is te genieten van datgene waarvan men bet einde ziet naderen. Enfin, zoo is het leven. Het leven gaat met horten en stooten en bijna altijd zijn bet smarten." Een filosoof die zoo schrijft, kan niet doorgaan voor een artist, die zijn invloed wil doen gelden en zijn manier van zien wil doen predomineeren. Wel heeft bij, zooals dat in zijn tijd onvermij delijk was, zich laten gelegen liggen aan de kri tiek en heeft hij licl willen zijn van \\eklnxtiliit. Maar dit zijn slechts toevalligheden, die de tijd jnedfbracht. Hij heeft voor zijn eigen druoinen geleefd. Ter herinnering ook het oordeel van Baudelaire : ;>üelacroix is zonder twijfel de origineelste schilder der oude en r.ieuwe tijden. Geen van Uelacroix' vrienden, zelfs niet de meest enthou siaste, heeft dit zoo durven zegjen, zoo vrij uit, zoo grof weg-, zoo onbeschaamd, als wij .... j»Yv'at zal Delacroix zijn voor de nakomeling schap ? Wat zal zij. die alle onrecht herstel', van hem zeggen? Men kun dit reeds bepalen, zouder al te veel tegenspraak te ontmoeten. Men zal, evenals wij zei ven, zeggen, dat hij een onge venaarde verbinding was van de verwonderlijk ste eigenschappen ; dat hij van Renibrandt had den zin van intimiteit en de diepe b«toovering, van Rubeus en Le iJrun bet combinatievermogen en de gave der decoratie, de kleur der tooverlaudtn van Yéroisuse, maar ook, dat hij eeu onbeschrijfbare eigenschap siti yeneris had, voortkomende uit de melancholische en harts tochtelijke ader onzer eeuw, iets geheel nieuws, dat van hem een geheel alleenstaand artiest heeft gemaakt, een man zonder voorganger, zonder precedent, waarschijnlijk zonder opvolger, een edelsteen, zoo precieus, dat geen rechange ervan mogelijk is, en dat door hem te supprimeeren, indien zoo iets zoo iets mogelijk ware, men zou supprimeeren een. geheele wereld van ideeën en sensatico." Nu er zoo menig doek, eerst met goud bedekt, later door Europa .en de Nieuwe Wereld is gaan rondreizen, is het niet onaardig de historie te ver nemen van een der kapitale stukken van den Louvre: »Le Radeau de la Méduse" van G ricault", dat ook op zoovele plaats en voor geld aan het publiek vertoond is. Géricault kwam uit Italiëtoen hij den Foyer van het théatre Favart kreeg, om het groote doek te schilderen dat in den Salon van 1819 geëxpo seerd, maar weinig bewonderd werd; het was toen de tijd van antieke en mythologische voorstel lingen. De Medusa kreeg slechts den 4den konink lijken prijs, tegen den raad in van David, Gros, Gérard en Delacroix, die een evenement in deze schilderij zagen. De Medusa werd door een ondernemer te Londen geëxposeerd, die de opbrengst van de expositie, fr. 20,000, met Géiicault deelde. Hierna wilde M. de Forbin, directeur-generaal over de Musea, de Medusa voor het Luxembourg koopen, maar kon den lagen prijs van slechts fr. UOOO, dien Géricault er voor vroeg, er nog niet voor krijgen. Na Géricaults dood kwam het stuk ouder den hamer. Eenige kunstkoopers wilden het stuk in stuk ken snijden o-m bet des te gemakkelijker te verkoopen tot M Dreux-d'Orcy, een intiem vriend van Géricault, 5 franks boven den inzet ging en het dus voor G005 franken kocht. Hiervoor stond bij het af aan M. de Forbin, die er eindelijk die som voor gekregen had. Daar Géricault gestorven was, ging het stuk niet naar het museum der levende meesters, het Luxembourg, maar naar dat der doode den Louvre". Te Londen is op CO-jarigen ouderdom overle den de meest bereisde onder alle artisten, Mrs. Marian North. Toen zij 35 jaar vvas bezocht zij de Levant en reisde twee jaar achtereen door Egypte en Syrië. Toen eerst begon zij de schil derkunst als haar eigenlijk beroep te beschouwen, terwijl zij er vroeger slechts voor liefhebberij aan had gedaan, In 1871 reisde zij door Canada, later naar Braziliëen vandaar naar Ceylon, Indiëen Au stralië. Ondertusschen werden er 500 stukken van haar South Kensington Mtneum tentoonge steld en door de kunstenares aan het Rijk ten geschenke gegeven. Zij was de vrouw van een eenvoudig werkman. G. T. CHATKIAN. De vorige week overleed op zijn buitentje te Villemoaible bij Parijs, aan hersenverwecking, indirect een gevolg van overwerken en verdriet, de romanschrijver Alexandre Chatrian, wiens wer ken, in vereeuiging met zijn landgenoot Erekmann geschreven, in allo talen van Europa vertaald zijn. Chatrian was een typisch Fransehuian, terwijl zijn medewerker Erckmann het gemoedelijk, sentimentecle Duitsche karakter vertoonde, liet werk was zoo onder hun verdeeld, dat Chatrian, met dra matisch talent bedeeld, de intriges maakte, do personen handelende invoerde en karakteri seerde ; Erckmann vulde het bijwerk in, hij gaf de sentimenteele toetsen, beschreef do landschap pen, de vele gastmalen die in de Elzasser ver halen voorkomen, de huiselijke bijzonderheden. Chatrian was uit Lotharingen, uit Soldatentaal, een dorpje in de Vogezen, bij Abreschwiller. Nog zeer jong zocht hij werk in België, en kreeg het als kantoorklerk in eene glasb'azerij. In den stillen tijd werd hij als commis-voyageur uitgezon den, om te trachten ouden voorraad op te ruimen. De betaling was zoo gering en de vermoeienis zoo groot, dat hij na drie of vier jaar het werk moest opgeven; hij had intusschen al reizende goed rondgekeken, en gevoelde dat hij, met betere opleiding dan hij genoten had, meer zou kunnen doen. Hij trachtte dus als kwoekeling te Phalsburg, waar hij vroeger op school geweest was, verder te leeren. Hij trok een gelukkig nummer bij de loting, en maakte kennis met Erckmann, den zoon van een hoekverkoopertje uit de stad. Erckmann was voor advokaat bestemd, maar stu deerde niet heel ijverig. In de veldtochten van 1813 en 1814 had Chatrians vader dt'el uitgemaakt van een korps scherp schutters, dat de legers der geallieerden bestookte op hun tocht door Eizas-Lotharingen. Toon hij na het eindigen van den veldtocht te Soldatenthal terugkeerde, werd hij aan een Pruisisch generaal verklapt en in hechtenis genomen. Terwijl hij naar het hoofdkwartier werd gebracht, stond zijn vrouw met hun eerstgeborene in de armen voor het raam, en ontving van een Duitschcn uhlaan een steek met eene lans in de borst. Zij her stelde, maar droeg haar gansche leven het litteeken ; dikwijls vertelde zij het geval aan hare kinderen, liet hun de wonde zien, en vervulde hen met innigen haat tegen het Duitsche volk. Haar man werd geva,nj;en gehouden tot de geallieerden Frankrijk ontruimden. Chatrian en Erckmann waren beiden vol eer zucht; zij wilden schrijvers worden; maar Cuatriau wilde toch niet van den boekhandel af hangen en zocht een betrekking te Parijs bij de spoorwegadministratie. Langzamerhand rees hij in rang, tot zijne gezondheid onder den dienst geleden had, en hij zich met een goed pensioen terugtrok. Hij ging toen te Villemomble wonen en verkreeg nog een doorloopende spoorkaart van Parijs daarheen. Het regelmatige bureauwerk kwam geheel met zijn gestel overeen; hij bedacht daarbij kalm zijn intriges, werkte ze kort tut en zond ze naar Erckmann; als deze ze dan had uitgesponnen en opgemaakt, gaf Chatrian ei i den laatsten toets aan. l Het succes kwam niet spoedig. Het eerste mof wat zij te samen in de wereld zonden, was «?£* drama L'Alsace en 1814, gegrond op hetbovwlr vermelde avontuur van Chatrian's vader. Het wen| kort na de revolutie van 1848 op het theater tft* Straatsburg gespeeld en had succes. Ongelakög was het stuk vol politieke toespelingen; een paar dagen na de première kwam er een besluit vaa den prefect, dat verdere opvoeringen verbood. Toen begonnen de twee vrienden romans te schry'ven. Hun eersteling, Les Brtgands des Vosges, verscheen in een nietig provinciaal blaadje, het Journal des faits. Dit blad had een vernuftig systeem ooizijne medewerkers te honoreeren; het betaalde1 niet in contanten, maar in aandeelen, die geacht werden 1000 francs waard te zijn. Men schatte echter het feuilleton der twee vrienden maar op 500 francs, zoodat zij er voor hun vol aandeel nog een moesten leveren. Dit was nog niet klaar, toen het Journal des faits reeds failleerde ; het had geen fondsen en geen lezers; en de vrienden ontvingen dus niets voor hun Erigands. In de Revue de Pari?, waarvan Laurent Pichat redacteur was, verscheen L'illustrc docteur Ma theus in 1859. Het had vóór dien tijd in alle redactiebnreaux van Parijs en' de provincie ge slingerd, zonder te worden opgenomen; ook werd, toen nauwelijks de novelle verschenen was, het blad opgeheven om politieke redenen, maar de naam Erckmann-Chatrian was intusschen bekend geraakt. Laurent Pichat had zooveel sympathie voor de beide jongelieden, dat hij, toen de uit gever, force majeure aanvoerend, zich van. alle betalingen afmaakte, uit zijn eigen zak hun eea kleine som als honorarium zond. Hiujuts Ie Loup volgde, in den Constitutiownd. Van dit blad was destijds de bekende Dr. Véron hoofdredacteur. Yéron had het manuscript in eeae lade geschoven, waar het langer dan een jaar ongezien bleef liggen. Eindelijk werd het, geheel bij toeval, en als een stopstuk, geplaatst Een feuilleton dat uit was, moest gevolgd worden door een roman van Paul Féval, maar Paul Féval, in de volheid van zijn succes, haastte zich niet en zoud geen copie. Véron opende de lade en greep op den tast een manuscript, het was Hugites Ie Loup. Hij kendj de namen der schrijvers niet, maar de titel was aantrekkelijk, het stuk was niet lang; hij zend het. zonder er een enkelen regel van gelezen te hebben, naar de zetterij ea was, de proet lezend, verwonderd te zien, dat het zoo goed was. Nu volgden elkaar do vertellingen en romans; Contes des bords du Shin, 1860; Maïtre Danul Bock, 1861; L'Ami Frita, 1864; L'invanion, Waterïoo en L'homme du-peuple 1866; L'hiatoire d'un paysan 1868. Hier tusschen verschenen nog van de Romans Nationaux": Madame Thérèse, Le Conscrit de 1813, Le Blocus en later Le Jitif polonais, L'histoire du pltbiscite en L'histoire d'un smts-maïtre. Vele van hun romans, antiBonapartistisch en liberaal, werden in'den Temps opgenomen. Toen de oorlog in 1870 gekomen was, schenen hun verhalen uit 1813 en 1814 bijna profetische beteekenis gehad te hebben ; men oor deelde dat zij dieper den toestand hadden ingezien dan de diplomaten van beroep. Edmond About, des tijds vol invloed, gaf, na de première van hun drama L'Ami Fritz, een schitterend souper, waarbij behalve de auteurs en de vertolkers, de elite der Parijsche litteraire, politieke en artistieke wereld genoodigd was. Een volgend stuk, Alsace, werd niet opgevoerd, omdat Bismarck bezwaar gemaakt had tegen den revanche-geest, dien het ademde. Van dien tijd dateert beider ongeluk. De afstand van Elzas-Lotharingen had hen diep getroffen. Chatrian werd ziek en herstelde niet geheel; Erckmaun, die in de Elzas was gebleven, werd in Figaro heftig aangevallen en trok zich dit zeer aan; kort daarna werd door zijn proces om schade vergoeding de geheeie zaak weer opgehaald en beiden hadden er verdriet van. Zij werden het oneens, schreven elkander niet meer; eene ver zoening, waartoe Erckmann de stappen deed, stuitte op Chatrian's wezenloosheid af. Chatrian leefde heel eenvoudig; in zijn tuintje te Villemomble pootte en kweekte hij allerlei vruchten en groenten; zijne vrouw, een goede huisvrouw, schikte zich zonder morren in deze afzondering. Chatrians zonen zijn gewoon opgevoed en hebben redelijke betrekkingen op bureaux. Over de samenwerking zijn beiden, Chatrian en Erckmann, dikwijls geïnterviewd. Chatrian ant woordde eens: Het is niet zoo zonderling ot moeielijk als het schijnt. Erckmann en ik zijn in dezelfde streek geboren, en hebben er samen gewoond. Als wij een boek zullen schrijven, een schrijver schrijft toch wat hij gezien of gevoeld heeft dan herinneren wij ons telkens personen en voorvallen, die wij te samen gekend hebben, en dan zeggen wij: willen wy er den ouden Pierre in brengen"; of: neen, laten wij liever Elisabeth of Fritz of Joseph nemen, je weet wel'!'' Eu dan bepraten we het karakter en de gebreken en de bijzonderheden van dien ouden stadgenoot, juist zooals wij ze gekend hebben. Dat is het geheim van ons werk. Er is geen aangewezen verdeeling; soms schrijft de een een grooter deol van het boek, soms de ander; maar altoos is het van ons beiden, want wij hebben het samen geschapen." In de Justiee spreekt Léon Millet over Erekmann-Chatrian en de beschuldiging van gemis aan vaderlandsliefde, hun door de bonapartisten naar het hoofd geworpen. Zij hadden niet alleen, evenals Barbier, den Corse a. cheveux plats" ge vloekt, zij hadden ook don Oorlog gebrandmerkt. | Nooit was het chauvinisme, de vaderlandsliefde j der lieden die thuis bij den baard blijven zitten, terwijl de anderen vechten, met zooveel oprecht heid aan de kaak gesteld. Zij verheerlijkten niet de moorden in massa, zij vlochten geen kransen om de graftomben. Met de welsprekende sober heid van de waarheid schilderden zij het afschu welijke der slachterijen, zij gaven het onvergete lijk visioen weer van den avond na den slag. Het tooneeldecoratief van pluimen envcderbosswi, de fanfares en wierookwalmen der Te Deums, verdwenen voor de tragische werkelijkheid der knekelvelden. Het was de moord van nabij gezien, het ruwe dierlijke doodslaan, zonder de leugens van poëzie en geschiedverhaal. De schrijvers von

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl