De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1890 28 september pagina 3

28 september 1890 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

131 Bf "belooft, dat hij haar helpen zal, om op fatsoenlijke manier van den niet bemin den verloofde weg te komen en den papiersehepper te trouwen; hij weet haar zoo te bewegen om s nachts op zijn kamer te komen, men zal dan den eersten trein naar Berlijn nemen en daar den jongman ontmoeten. * * Nu komt eene scène, waarover de critici het niet eens zijn en die de voornaamste verdienste of het bezwaar van het werk is. Paul Lindau vertelt haar aldus: >In het flauwveriichte heerenvertrek komt het nu tot een werkelijk angstig tooneel. Hermann heeft alle uitlokkingen voorbereid: vurige wyn staat op het buffet, blinkend goud ligt in de cassette. Daar komt ze in haar een voudig werksterspakje, een doek om de schou ders geslagen, met losgemaakt haar. Schuw en bang bang voor iets onheilspellends, onzekers, dringt zij zich in den hoek. Hij spreekt haar vriendelijk toe. De schuchterheid wijkt langzamerhand. Zij wordt meer vertrouwend, gemoedelijker .... En nu.... het scheelt niet veel of het beoogde doel was bereikt. Zinnelijk aanhouden, zedig afweren, hartstochtelijk geweld, wanhopig roepen om hulp; het onheil wordt afgewend. De verdorven lummel wordt met schande uit het huis gejaagd. August begrijpt te laat, wat bij elkaar past. Hij laat Lena vrij, en het verschrikte zangvogeltje vindt zijn nestje gereed; Lena trouwt met haar papierschepper. August troost zich waarschijnlijk met eene eenigszins bloedelooze cousine, die anders geen recht van bestaan zou hebben, en treedt vol vertrouwen den dageraad, die juist aanbreekt, te gemoet." Later zegt hij: Hetgeen Wildenbruch hier van het tooneelpubliek vergt, is wel wat veel. Het tooneelpubliek is iets anders dan het leespubliek. De scène, die wij hier met afschuwelijke duidelijkheid voor onze oogen zien afspelen, is pijnigend tot het ondragelijke toe. De slimme tekstdichter van Don Juan plaatst deze scène achter de coulissen, en Zerliue's angstkieet laat ons niet in twijfel omtrent hetgeen er gebeurd is. Dat is volkomen voldoende. Dit mede aanschouwelijk maken van eene schanddaad in al haar stadiën, van het eerste leggen van den valstrik tot den dierlijken aanval, is eenvoudig afstootend. Ik weet ook niet, waarom de dichter dit langzaam afmartelen noodig heeft geacht. Mij dunkt dat eene groote wijziging, een krachtig samentrekken vau dit tooneel net drama niet anders dan goed zou doen." Aan de Neue Frcie Presse wordt zóó bericht: »In de uiterst vermetele, gewaagde verleidings scène van het vierde bedrijf scheen het succes een oogenblik in gevaar; 'het bevestigde zich echter tegen het slot weer zoo volkomen, dat de dichter, toen hij voor de laatste maal op het tooneel geroepen werd, niet kou nalaten met "Woorden zijn dank uit te spreken." Een ander criticus noemt de »ver!eidingsscène, die misschien een beetje ingekort had kunnen worden, van aan grijpende werking. Voor eenige zwakkelijke en kleingeestige gemoederen was zij, zooals men pleegt te zeggen, pijnlijk. Deze lieden willen nu eenmaal niet zien, hoe het er rondom hen uitziet." In den Frankfurter is L. Sch. vrij streng tegenover het nieuwe stuk; hij noemt het succes alleen «uiterlijk", het drama een samenvoegsel van twee acten Posse en twee acten ouderwetsche tragedie, en besluit: »Zoo werd, hetgeen een »Weltbild" in het klein had moeten zijn, in een weinig beduidenden »F?.milienjammer" veran derd". De hoofdindruk is intusschen, dat Wildenbruch een drama van groote beteekenis geschreven heeft, daar het zoowel den bijval der menigte heeft verkregen, als besprekingen voor en tegen heeft uitgelokt. De vertolking m jet buitengewoon goed geweest zijn. Lena werd gespeeld door eene Fiaulein | Elsa Lehmann, die van alle kanten geprezen wordt. Zij is ontdekt door de directie der ,->Freie Bühne"; het Deutsche Theater heeft in baar, naar gezegd wordt, »eiue schauspielerische Kraft ersteu Ranges gewonnen". Zij wist voor het meisje uit het volk de roereudste en aangrijpendste klanken te vinden. Zij is innemend bekoor lijk in haar vroolijkheid; haar spel is het leven zelf, en scheen in de smarte lijkste tooneelen niet overdreven. Met de hare was de best vervulde rol die van oom Ale, den oppervlakkig sociaal-democratischen werk man, die onwijs krantenartikelen nabauwt over »die Lage der Arbeiter", maar zichzelf in twee minuten ompraat, zoodra hij tot »het kapitaal" in een andere betrekking zal staan. Zij werd gespeeld door den acteur Engels, rnet fijnen hu mor en uitmuntende karakteristiek. De rol van »Herr Aujust", een weinig conventioneel en zwak, werd door Nissen, de niet inoeielijke rol van Hermaun door Kadelburg vervuld; de eerste is den Amsterdammers door de voorstellingen der Meiniugers, de tweede door die van het \Valhier Theater bekend geworden. JEANNE SAMARY. De Comédie-Francaise leed de vorige week een zwaar verlies. Jeanno Samary, de lieve soubrette, wier spel een onvergelijkelijk samenstel van natuur en kunst was, overleed den l oen September, twee en dertig jaar oud, in de volheid van haar talent, dat met iedere nieuwe creatie krachtiger en vol maakter scheen te worden. Jeanne Samary behoorde nu reeds zestien jaren tot het Huis van Molière", zij was er in Augustus 1874 opgetreden in Tartufie; haai" laatste voor stelling was als Suzanne m Le monde oh Cou s'ennuie, op l September IS'JO. Zij was de echte comédienno voor het Théatre Francais, daar hare persoonlijkheid zoowel in hot klassieke repertoire als in liet romantische en het zeer moderne paste. Voor Molière was zij Dorine, Nicole, Lisetto, voor Victor Hugo was si ij Maguelonne in Le roibüin >,'/c, voor Pailleron Suzanne, Tohion in L'i'ftuccili:. Pepa iu La .scmris. Jeanne Samary's helder lachen is beroemd, haar tranen waren onweerstaanbaar : PaJleron. wist uit deze dubbele gave zijne Suzanne in Le monde oür on s'ennuie te scheppen, die het publiek stormenderhand veroverde. Het vroolijk lachen lag in hare familie. Ook hare tante Augustine Brohan, van de Comédie-Francaise, lachte aanstekelijk. Jeanne was nu sedert tien jaar getrouwd en had twee allerliefste kinderen; voor een prentenboek dat zij voor hen gemaakt had, Les goiirmandises de Cltarlotte, schreef Pailleron een pikante in leiding. * * Jules Claretie, die in 1880 bij Jeanne's huwelijk met den heer Lagarde een allergeestigst en har telijkst feuilleton schreef, sprak nu als directeur der Comédie-Francaise eene rede uit bij hare begrafenis. Jeanne Samary! Voor het publiek was zij de Muze zelve der vroolijke comedie, de glimlach van Marivaux, de fantasie van Regnard, het lachen van Molière, de vonk der moderne kunst, waarin het schaterend lachen van vroeger in innig menschelijke tranen wegsmelt; zij was do tooveres der heerlijke blijspelavonden als wij, om onze onster felijke meesters te vieren, aan de dienstmaagd van Molière haar helderklinkendo stem. haar vrije taal vroegen. Maar voor ons, die wisten wat zulk een actrice waard is, was zij eene kracht, eece macht, de echt Fransche geest van ganscn een ras. geincarneerd in de waardige erfgename der Brohan's. Wat wij verliezen, kunnen wij al leen weten; het zijn Dorine, Toinette, Nicole, Madeion, Marinette die het meest reden tot roawen hebben". En verder: Bekoorlijk, jong, toegejuicht, bemind, had Jeanne Samary een al te groot deel van het geluk der aarde genoten. Het lot gaf het haar schitterend, maar kort. Het ontnam haar alles, gewelddadig, wreed, onbillijk. Achttien dagen geleden werd zij voor het laatst toegejuicht; thans ligt zij tusschen grafbloemen, die minder talrijk zijn dan de ruikers en garven, welko men haar op de avon den van triomfen bracht" * * * Sarcey geeft in den Temps zijne herinneringen aan haar eerste optreden; voor hem, die zoo aan de traditie hecht, is Jeanne een groot verlies. Het was in Juli 1875; wij waren allen, bij een verstikkende warmte, in het kleine zaalfje van het Conservatoire opgehoopt, on luisterden er naar de leerlingen, die een voor een hun examen stukje kwamen opzegen. De hemel weet hoe moe wij allen waren, en met wat zware hand wij ons voor hoofd afsponsden. Eensklaps riep de stem van den aankondiger: Müe Jeanne Samary, in Ie Faux Savant. Een ah!" van nieuwsgierigheid en blijdschap deed zich hooren, . . . een ah!" zooais men ze alleen op het Conservatoire hoort, waar de jongelui onder elkaar reusachtige reputatiën opbouwen, die het kleine publiek van de omgeving overneemt en bevestigt; zulk een gonzend, vroolijk ah!" goiftle van het orkest naar den zolder. Jeaune Samary bleek het bedorven kind, de lieveling van de school te zijn, de parel, het wonder, de toekom stige glorie, door allen als zoodanig erkend. Zij trad binnen; applaus van alle kanten. Wat zag zij er ook lief uit! Klein, en reeds wat dik, maar zulk een aardig vroolijk gezicht, een lief' mondje, grappig verwarde haren op het voorhoofd, enkel irischheid en vroolijkheid over haar mollig persoon tje uitgespreid. Het oog wijd geopend en zacht blauw, blijkbaar bijziende, deed aan dat van Augustine Brohan denken, de geestige soubrette der Comédie-Francaise. Ook de stem geleek op die van Augustine, een duidelijke, doordringende stem, en zoo vroolijk, dat zij ons allen bij de eerste woorden innam. En het kind had een merkwaardig aplomb bovendien, ookal het aplomb der bijzienden, zooals ik het nooit bijgewoond heb; daarbij een geestige voordracht, doormengd met origineele uitvallen die de geheele zaal in lachen deden uitbarsten. Zij verwierf' zon;!er bezwaar den eersten prijs, word dien eigen dag voor de Comédie-Francaise aan genomen,en pakte eene maand later, zonder blik ken of blozen, de veeleischende rolvan Dorine op. Het was niet voor 't eerst dat zij op het too neel verscheen ; de kleine Jeanne van een enfant de la balie. Haar vader, die een verdienstelijk violoiicellist was, hij behoorde tot het orkest der opera en tot de kapel des keizers, had veel verstand van tooneelzaken ; hij trok met zijn huis gezin somtijds uit, om in do omstreken van Parijs voorstellingen te geven. Jeanne's tante, Madame Dortet, nam haar mee naar Italië, waar zij het répertoire van Céline Montaland speelde, uit den tijd toen deze nog een kind was, en op hot too neel hoepelde en rondsprong. In 1870 werd het geheele gezin, een kermistroep, zeide Mlle. Sa mary mij later rnet haar helderen lach, eenmaal opgesloten in een huis waarvan zij de huur niet konden betalen. De eigenaar sloot de deur ;v zij vertrokken over een plank door het raam." Tnsschen haar eerste optreden als Dorine en het eigenlijk ontdekken van haar groot talent door Pailleron ligt eene periode van al te haastig en slecht voorbereid spelen; maar do laatste tien jaren toonden, volgens Sarcey, telkens vooruitgang aan. In de klassieken, den toetssteen voor het talent, toonde zij de breedheid van spel, het vrije, gezaghebbende, echte, dat den wwkelijken tooneelkcnners zulk een innig genot geeft, omdat het te midden van de sentimentaliteit, het cynisme, de overdrevenheid, onwaarheid van vele moderne stukken zoo slecht bewaard blijft. Ook voor llenry Becque, in wiens 1\iri,-iiennc zij eene der hoofdrollen instudeerde, is het verlies zeer groot. Het is zeer goed g_ezien iedere psalm of gezang waar de melodie gelijk aan vorigen is, weer op nieuw te bewerken in het karakter van de woorden. De componist zegt in zijne voorrede dat hij niet alleen de koralen maar ook de voor- en naspe len zooveel mogelijk in de oude kerk toonsoorten heeft geschreven. Het komt mij echter voor dat vooral de Dorische voor- en naspelen strenger geharmoniseerd hadden kunnen zijn. Ik weet wel dat het moeielijk is in die toon aarden «genietbaar" te schrijven, doch de heer Buijs heeft met dit werk van veel talent en be kwaamheid blijk gegeven en dit zou hem dus niet moeielijk vallen. Het voorspel van psalm 53 had dunkt mij op zeer interessante wijze streng dorisch geharmoniseerd kunnen worden, terwijl bij het slotaccoord iu het algemeen de terts meer weggelaten moest worden, zooals dat o. a. in oudere koorwerken veel voorkomt. Iu het voorspel van psalm 52 (2e regel laatste maat) klinken de beide kwinten in de buitenstemmen niet fraai. Bij psalm 57 klinken mij de disso nanten in de 2e maat (vooral voor orgel, en de eenvoudige stijl in aanmerking genomen) wel wat kras. Iu de voor- en naspelen is zooveel mogelijk gebruik gemaakt van een rhytbmisch figuur, ge vormd uit de noten van deri len versregel van ieder koraal, zooals ook Van Eijken en Worp dit gedaan hebben, en dit komt mij ook het beste voor. De gemaakte opmerkingen geven wij den talentvollen cetnponist gaarne ter overweging ; die (wij kunnen het zonder voorbehoud zeggen) een werk geschreven heeft waarmede alle dilettantorganisten (en voor hen is het gecomponeerd) zeer gaarne kennis zullen maken. De heer E. Drenth, organist te Middelstum, verzamelde (eveneens voor dilettant-organisten die fantasie en bekwaamheid missen om bij het begin en einde der godsdienstoefeningen voor- of naspelen te improviseeren) een 103 tal gemak kelijke orgelstukken. 2) De Ie aflevering bevat uitsluitend stukken van Duitsche componistjes, die voor het meerendeel het best kunnen betiteld worden als; soeperig; (ik vraag excuus voor dat woord, maar er valt mij geen duidelijker iu !) Wij zijn de stukken van Uinck en Hesse (om van de minderen niet te spreken) wel wat ont groeid. Heeft nu de heer Drenth niet betere en nieuwere kunnen vinden, dari blijkt hieruit dat de literatuur van gemakkelijke orgelstukken eens behoort opgefrischt te worden; wij gelooven echter dat als de heer Drenth goed zoekt, hij nog wel wat beters zal vinden en misschien stek hij zich wel voor in de volgende afleveringen iets van nieuwereu inhoud te gevea. Mij dunkt voor zulk een bundel ware het verkieselijker ge weest eene uitnooiiiging tot de voornaamste IS'ed. orgelconiponisten te richten, die zeker gaarne eeue kleine bijdrage voor dit werk zouden af staan. Van den heer Adrien Heuri Fagel ontving ik 2 liederen : »Gefunden", gedicht van Goethe en »Öln,pedoe" van Emanuel Hiel. ') Aan de be handeling der beide gedichten moet ik in den heer Fagel een zeer jong componist zien. Het 2e lied bevalt mij beter dan het eerste, hoewel beide melodieën zich geheel in bet vaarwa ter van Mendelssohn bewegen en bovendien nog zeer weinig diepte hebben. Bij het eenvoudige gedicht van Hiel is dit beter op zijne plaats dan bij bet fijne gedichtje van Goethe. Waarom grijpen zeer jonge componi>ten toch bij voorkeur naar Goethe, en wie geeft mij de oplossing van dit zielkundig verschijnsel 'i In de begeleiding vau »Gefunden'' moet ik nog een paar stroefheden vermelden en wel op blz. ?2, maat 4, eu blz. 1-5, maat 7 en S. De decla matie is in beide liedereu zeer goed en ook de harmonisatie valt te roemen. Met uitgeven wachte de componist echter nog tot bij rijpere denk beelden heeft, m. a. w., tot hij iets te zeggen beeft, want vooral het lied sGefuuden" toont dui delijk dat de heer Fagel iu bet »vinden" nog groote vorderingen kan maken. M. 3 G. ') Uitgegeven bij Thieme te Zutphen. -) ") Uitgegeven bij W. F. Lichtenauer te Kotterdam. MUZIKALE KRITIEK. Drie werkjes werden ons ter beoordeelinjr toe gezonden. Met een kort woord we:'.«ch ik die te be.-preken. Om met het belangrijkste te beginnen noem ik eerst: de ";o lluveri/ig van «Onze 'ioraal'uoeken" ') van Jan. W. F. Branths l'nys. Het doel en het gehalte van de ec-rsto -l nllever:n;;en van de/.e bewcikino:, zijn m-<is d >or niijii geachte» vu'.it'Lraüuvr besproken. Ik bepaal mij dr.s tut de vi-.-meliii.-.g 'lat ik mi't groot genoegen met deze aücveriijg heb kenr.is gemaakt. Eeiiige opmerkingen mo^ii hier echter eene plaats vim.'eD. AANTEEKENINGEN. SCHILDERKUNST. De kunst wordt hoe langer hoe meer door do vorsten van Europa ernstig beoefend. Het Ilussischo volk wordt knnstlievond en dat alleen op voorgang van den Czar, terwijl deze weer tot de knust gebracht is door zijne gemalin. Deze is zelve artisio en heeft gedurende twee jaren da gelijks eenige uren gewijd aan het copieeren van twee stukken van haar geliefkoosden meester, Meissouier. Keizer Wilhelm wijdt de weinige ledige uren die hij heeft aan de schilderkunst. Zoo heeft hij met zijn broer Ileinrich, op hun gezamenlijke reis door Noorwegen twee landschappen geschilderd, die zij mot hun eigen naam omlertcckend hebben. Deze beide schilderstukken versieren den rooksalon van het keizerlijk jacht de ilohenzollern". De koning van Belgiëblijft ook niet achter en onderscheidt zich door snedige aannicrkigen op tentoonstellingen. Zoo bevond hij zich op de ex positie te Schaerbcck voor twee schilderijen, n van lïerremans en n van dTIondt. Dat van lïerremans was een naaktstmlie, dat van ded'Homlt een stilleven met een doodskop op den voorgrond. Z. M. wendt zich tot den Heer d'Hondt. die aan wezig was, en zegt: uw schilderij doet mij denken aan den dood, terwijl dat van den beer lïerremans, mij doet denken aan het leven. j run Jnlcs Tlri'fo//. Goethe hield zich bezig [ met de leer dei' kleuren, de schilder Ini gres speelde viool, en beiden waren vee! gevoeliger voor den lof', die zij met die bij vakken oogstten, dan voor dien welke hun voor '.n eigenlijk vak werd gebracht. Evenzoo ging ?ut met den beroemden schilder Jules Breton. Hij vindt dat het vanzelf spreekt dat men schilderden bewondert, maar luj voelde ziek tengemeen gevleid als men zijne gedichten pree». De catalogus van bijna eiken salon bevat een sonnet van Breton bij een van zijn eigen stukken zoodat men dikwijls zeide dat als alle exposanten zoo wilden doen als Breton, de catalogus wel uit een deel of tien zou moeten bestaan. Gelukkiger wijze komt de dichterlijke begaafdheid «lleen Wg, uitzondering bij schilders voor, zoodat de overstrooming niet te vreezen is, en ook zonde n»a Breton's sonnetten wel niet hebben laten af drukken indien de schilder zich niet reeds lang een eerste plaats onder de levende meesters ver zekerd had. Maar met sonnetten stelde hy zich niet te vreden. Nadat hij er een bundel van had uitgegeven onder den titel Lts Chainps et Ie Mer" waagde hij zich aan een uitgebreid episch-idyllisch ge dicht Jeanne" waarin hij een roerende gebeur tenis uit het dorp vaufzijn geboorte Courrières, verhaalde, terwijl hij de heldin ervan tot eene Indische maakte. Dit gedicht werd de eer waardig gekeurd om door den uitgever Lemerre in zijn uitgelezen Petite Bibliothèque Littéraire opge nomen te worden, maar had zijn maker groote inspanning gekost. Hij kreeg er oen hersenlijden van dat zich in hevige aanvallen van duizeligheid uitte. De geneesheer trad tusschenbeide en ver bood den schilder, die nu 63 jaar oud is, ten strengste alle verzenmaken. Om mij te wreken, schrijft Breton, ben ik begonnen, deze herinne ring ') te schrijven. Het proza, dat men naar be lieven kan laten liggen en weer opnemen, gunt den geest tusschcnpoozen, terwijl de aaneenscha keling van de verzen en de voortdurende zorg voor het rijm hom steeds pijnigen. Mémoires zijn reeds dikwijls uit wraak geschre ven, maar wanneer Breton het ons niet zelf zeide dan zouden wij dit motief bij hem nooit geraden hebben, want zijne aanteekeningen dragen ner gens den stempel van hatelijkheid, maar toonen ons overal in Breton een even verstandig als wcekhartig man, die zijne eigene tekortkomingen vrijmoedig bekent, de fouten van anderen met verschoonïng behandelt en gemakkelijk in geest drift geraakt over hunne deugden. Wij zien in dit boek den ouden schilder levend voor ons. Toen verleden jaar voor een beperkt publiek de generale repetitie van Daudets Struggle for Life" gehouden werd en de oude brave Lafontaine aan het slot den verachtelijken Struggle-forLifer heeft doodgeschoten, toen stormde een klein grijsharig mannetje op Daudet toe, omarmde hem. eri uitte zich in de stormachtigste uitroepen over het echt melodramatisch slot. Dit mannetje was Breton, die, hoewel een man van het Noorden, zich bij deze gelegenheid veel Zuidelijker gedroeg dan de Zuidelijke Daudet, wien de plotselinge omarming geheel bedeesd maakte. Maar op zijn eigen terrein, de schilderkunst, is Breton niet zoo licht ontvlambaar. De kritiek j legt hem dan de teugels aan en vele zijner uit spraken zijn zelfs door de Impressionnisten kwaad aardig opgenomen. Merkwaardig is het dat de schilder Breton zich evenzoo uitlaat over de dichtkunst, als de dichters dat gewoonlijk doen over de schilderkunst. De werkzaamheid des dichters, zegt hij, is opwindender dan dio des schilders, door de opvol ging van beelden en gedachten, de snelheid der beeldende uitdrukkingen, de sterkte van het ge voel, en het onstoffelijke van de bezigheid die de hersens en het zenuwgestel in voortdurende spanning houden. De schilderkunst beperkt zich daarentegen tot het weergeven van n eenvou dige idee door tastbare middelen". Evenzoo kan een dichter de schilderkunst opwindender" en intensiever noteeren dan de dichtkunst. Is het niet een gewone wending van dichters uit te roe pen: Och dat ik toch een schilder ware oin al datgene in lijnen on. kleuren weer te geven wat ik met woorden niet kan uitdrukken!" De loop van Breton's ontwikkeling als schilder was zeer ongewoon. Dit kan men des te zeker der uit zijn boek opmaken, daar hij zich volstrekt niet als een phenorneen wil voorstellen. Hij be schrijft zijn leven zeer eenvoudig en naïef en slechts om ziju gevoel voor zijn familie of de natuur weer te geven, geeft hij zijn stijl eenige verheffing, hetgeen hem niet altijd gelukt. Wan neer hij van ziju latere vrouw, de dochter van den Belgischen schilder Felix de Vigne spreekt, zegt hij: Haar vader was, toen hij haar procreeerde, geheel in do middeleeuwen gebleven, die bij grondig kende." Dat beteekent namelijk dat zijn aanstaande vrouw het profiel van een oudGotischen kerkengel had. en dat haar vader meest stukken uit datzelfde tijdperk schilderde. Daar men er echter zeker van kan zijn, dat deze duis tere uitdrukking niet anders is dan een uiting van de oprechte bewondering, welke Breton zijne vrouw toedroeg, krijgt hare onbeholpenheid iets aandoenlijks. Breton's vader was rentmeester in Courrières in het departement Pas do Calais. Zijne moeder en zijn twee jongere broers stierven vroeg. Jules werd naar oen school van geestelijken gezonden, waar zijn vrijmoedigheid aanstoot verwekte en zijn teekcntalcnt hem alleen slaag bezorgde, daar hij het alleen voor karikaturen van gehate leer aren gebruikte. Meer te huis voeHo hij zich op het College te Douai, waar hij tot zijn IGe jaar bleef. De schilder de Vigne kwam op zijn reis door Courrières en kreeg do teekeningen van den knaap te zien en verklaarde zich bereid hem te Gent in zijn huis op te nemen en tot kunstenaar te vormen. Jules wierp in verrukking zijn vacantiewcrk in 't vuur en vertrok Oct. '43 naar Gent. j Pieeds te Gent kwam Breton's zelfstandigheid j aan het licht. Hij stelde de meesters van de oude Vlaamsche school, Memling. van Eijk, Quintin Metzijs met hun gevoelige behoeftigheid boven de weelderige schilderijen van lïnhans, wiens gelireken te overdrijven de richting der toenmalige Belgische kunst was. Hoewel Breton zich zeer aan de familie de Vigne hechtte, hield hij het toch maar drie jaar te Geut uit. Hij verlangde naar Parijs en daar kwam hij dan ook en wei op aanraden van een lacdsaian uit Courrièrcs, die custos in het Louvre

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl