Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No.
'f,
, «ene knijpt hij iets af, aan 't andere voegt
iets toe en zoo maakt hij van 't zelfde
«en nieuw zakje »allerhande." Onze
stelt hem voor als de ouderwetsche
ijnmeester, die in zijn apotheek uiteen
aantal elkander neutraliseerende
iniënten een geneesmiddel bereidt, niet
adat hij de patiënt denkt te herstellen, maar
hij het zijn plicht acht haar bezig te
l houden. In dat opzicht is de brave man
^ÏSönBciëntieus genoeg. Och, hemel, wat heeft
met zijn bureaux een onafzienbare reeks
i optel- en afteek-, van vermenigvuldig- en
Aeelsenrmen gemaakt, met gewone en
tiendeelige brenken! Had Nederland wel ooit
grooter rekenmeester?
Edoch, een belastinghervormer, een minis
ter, die ons zonderling stel van belastingen
vervangen wil door een rationeel stelsel, ge
vestigd op den grondslag van het draagver
mogen, helaas, dat alleen is de heer
de Beaufort niet!
Zoo als te voorzien was, heeft het manifest,
door den heer Tindal tot het Nederlandsche
' Tolk gericht, grooten indruk gemaakt. De
door hem tegen het ministerie uitgesproken
^hnahuldiging is dan ook van zoo hoogst
?wistigen aard, dat zij wel sensatie moest
Wekken, en dat de beschuldigden niet het
.«tijgen zullen kunnen bewaren. Een paar
?flffieieuge berichtjes in binnen- en
buitenlandeche bladen, omtrent den gezondheids
toestand van Z. M. den koning zal het
ministerie teeh zelf wel niet als een ant
woord op die beschuldiging beschouwen. Ieder
'weet, wat zulke berichtjes waard zijn.
Van de zijde van enkele bladen, die zich
aelven tot de «achtenswaardige" rekenen, is
eene poging gedaan om het betoog van den
heer Tindal te ontzenuwen. Die poging
bestond hierin, dat men zijn manifest voor
stelde als een gevolg van persoonlijke
spijtigfaeid. Omdat hij op het Loo niet door
den zieken koning was ontvangen, beweerde
hij, dat Z. M. niet in staat was of belet
?werd de regeering te voeren. Dat was vol
gens den een »een onbezonnen en driftige
«onclusie", volgens den ander »een reusach
tige conclusie uit eene dwergachtige
praeHMeae". De lezers dezer achtenswaardige
organen schijnen een slecht geheugen te
hebben. Alleen door die onderstelling kan
men een taktiek motiveeren, welke de
redttetiën der bedoelde bladen er toe brengt,
liet essentieele van Tindal's bewering weg te
laten. Wat is gebleken ? De heer Tindal
heeft eene audiëntie gevraagd (en wel reeds
in Mei, zoodat zijn »drift" over de onder
vonden teleurstelling wel tijd heeft gehad
om te bekoelen). Toen hem die audiëntie
werd geweigerd, op grond van 's konings
.gezondheidstoestand, heeft hij een onderzoek
ingesteld, waaruit hem is gebleken, dat de
koning, om welke reden dan ook, zijne
plichten niet meer kan vervullen; de resul
taten van dat onderzoek zijn in algemeene
trekken door hem openbaar gemaakt. Maar
van dat onderzoek spreken de achtenswaar
dige bladen (de qualificatte is van het Han
delsblad) liefst niet. Het publiek moet den
indruk krijgen, dat de heer Tindal, niet op
het Loo toegelaten om te bewijzen, dat
»Nederland in gevaar" was, daarin eene
per
jeugd, die de liefde hun had geschonken, hen
met een voor niets terugdeinzenden jeugdigen
overmoed had bezield. Herr Sohnstein, die
algemeen als een deftig, bezadigd en ge
woonlijk omzichtig notaris bekend stond,
Stelde in allen ernst voor, hoewel hij niet
precies uitlegde, hoe het beoogde doel daar
door bereikt zou worden, Gottlieb tot rede
te brengen door zijn bakkerij in brand te
«teken. En tante Hedwig, wier voorzichtig
temperament voldoende was gebleken uit de
angstvalligheid, waarmee ze langer dan twaalf
jaren in haar eigen liefdesaangelegenheid
gewikt en gewogen had, opperde niet minder
«rnstig het voorstel, dat zij gezamenlijk uit het
CaféNürnberg zouden wegloopen en een
cpncurreerende zaak zouden opzetten. Herr
Sohnstein gaf wel geen hoorbare blijken
van instemming met tante Hedwig's
gewelddadigen voorslag, maar scheen er toch door
op een idee te zijn gebracht.
Toen Gottlieb, ongeveer een dag of veer
tien na den storm, toevallig de zuidzijde van
Tompkins Square langs wandelde, zag hij
zijn schreden belemmerd door een groot uit
hangbord, dat op een paar schragen, dwars
over het voetpad, met den beschilderden
kant naar beneden, klaar lag, om op zijn
plaats boven een keurige nieuwe winkelpui
te worden aangebracht. In den winkel zelf
zag hij schilders en behangers bezig, en op
de trap er voor een man, die met kunst
vaardige hand witte letters op de groote
spiegelruit lijmde. De letters, die reeds op
hun plaatsen waren bevestigd, vormden
»Nürnberger Lebku". Een toen hij dat
opswhrift met het achtervoegsel »chen" zag
voltooien, liet hij een krachtigen Duitschen
vloek van zijn lippen rollen en stampte op
ien grond. Maar nog veel krachtiger was
de vloek, dien hij uitte, toen het groote uit
hangbord werd opgeheschen en hem daarop
soonlijke verongelijking heeft gezien ; dat hij
nu eerst recht Holland in nood achtte en
zich onmiddellijk heeft gezet tot het schrij
ven van zijn manifest.
Men weet, dat het niet het geval is ge
weest. Maar men weet ook, en dit beteekent
nog meer, dat de beweringen van den heer
Tindal door een aantal onafhankelijke bladen
zijn bevestigd. Opmerkelijk is het getuigenis
van De Tijd: »'t Is een feit" zoo schrijft
dat blad »dat sints geruimen tijd zeer on
gunstige geruchten loopen omtrent den
lichamelijken en geestestoestand van onzen
geeerbiedigden koning, en dat de zeer schaarsche,
over het algemeen vrij gunstig klinkende be
richten, welke langs offieieusen weg nu en
dan ter kennis van het publiek worden ge
bracht, bij de meeste Nederlanders geen ge
loof vinden.
»Het bezoek van den heer Tindal op Het
Loo heeft deze hoogst belangrijke .zaak opnieuw
in de dagbladpers ter sprake gebracht, en
opmerkelijk mag het genoemd worden, dat
op eenmaal de officieuse berichten zooveel
minder geruststellend klinken.
»Wij voor ons de verzekering zal voor
de meesten onzer lezers wel overbodig zijn
keuren de wijze, waarop de heer Tindal zijn
meeningen ten opzichte der defensie ingang
tracht te verschaffen, en waarop hij dezer
dagen bij den zieken koning audiëntie zocht
te verkrijgen, en zich daarna tot het
Nederlandsche volk richtte, ten zeerste af. Deze
afkeuring echter heeft weinig of niets te maken
met de gewichtige quaestie, door het bezoek
van den heer Tindal ter sprake gebracht.
«Hoedanig is de toestand, waarin de koning
gedurende de laatste weken en maanden licha
melijk verkeert ? Is de koning werkelijk nog
in staat behoorlijk kennis te nemen van de
stukken, die hem door zijn omgeving wor
den voorgelegd en zijn onderteekening
behoeven ? Ziehier vragen, op welke het
Nederlandsche volk recht heeft een ant
woord te verlangen, en waaromtrent het
thans in volkomen onzekerheid verkeert.
Immers, reeds sinds jaren had het
Nederlaudsche volk niet meer het voorrecht den
koning te zien ; van algemeene bekendheid
daarbij is, dat alle persoonlijke aanraking
tusschen den koning en zijn grondwettige
raadgevers sinds lang heeft opgehouden, en
dat slechts een zeer kleine kring van per
sonen, welke zich stipte stilzwijgendheid
tot plicht schijnen te rekenen, door eigen
aanschouwing van den toestand des konings
kan zijn ingelicht. Wat niettemin uitlekt, is
alles behalve geruststellend. In deze omstandig
heden achten ook wij het hoogt wenschelijk,
dat aan alle geheimzinnigheid een einde
kome, en dat n door de Regeering on door
's konings omgeving een stilzwijgen worde
verbroken, dat op den duur toch niet is vol
te houden."
Ten slotte maakt De Tijd melding van de
informatiën, door de correspondenten van
sommige bladen in de omgeving van Het
Loo opgevangen, en zegt dan :
»Wij voor ons achten het niet de roeping
der pers in gewone omstandigheden van der
gelijke geruchten notitie te nemen ; doch dan
ook behoort elke redelijke aanleiding uit den
weg te worden geruimd, die zou kunnen lei
den tot het vermoeden, dat voor het
Nederlandsche volk zaken en toestanden worden
verborgen gehouden, welke het 't recht heeft
in verguld Gothisch schrift tegenglinsterde :
ituntberijer J
HANS KÜHN.
Of de engel-boekhouder bij machte is ge
weest, de boeten, die hij bij deze gelegenheid
verplicht was in 's Hemels grootboek op
Gottlieb's debet te noteeren, met zijn tranen
uit te wisschen, is hoogst onwaarschijnlijk.
In het eenige bekende geval, waarin dit
zilte vlekkenwater een schuldpost vernie
tigde, was de aanleiding tot profanatie een
lofwaardig moreel streven, onzelfzuchtig in
de hoogste mate. Maar toen Gottlieb Bretzel
van de westzijde rvan Tompkins square tot
aan den hoek van Thirdstreet en vandaar,
toen hij zijn boodschap had verricht, verder
naar het caféNürnberg in Avenue B., den
geheelen weg over, in zijn eigen moedertaal,
ongezouten liep te vloeken, konden zijn be
weegredenen in geenerlei wijze als moreel
worden aangemerkt, want egoïsme was de
kiem waaruit ze ontsproten.
Gottlieb zag zich met de talrijke klanten,
die zijn Lebkuchen kochten, reeds in ernstige
moeilijkheden gewikkeld, want Hans' ver
trek had hem genoodzaakt weer zijn toe
vlucht tot zijn eigen methode te nemen, 8n
met den jammerlijksten uitslag. Groote hoe
veelheden van zijn eerste baksel werden hom
teruggezonden, vergezeld van commentaren,
zoowel in Hoog- als Platduitsch, van een
allesbehalve vleienden aard. Met zijn tweede
baksel uitgenomen de betrekkelijk onbe
duidende hoeveelheden, die aan de alles
versliudende kinderen van St. Bridget's school
werden gesleten bleef hij eenvoudig in
? T"! ?? l
zijn maag zitten. En nu, om zijn vernede
ring te voltooien, ging die ontslagen knecht
zieh daar zelf vestigen, en met alle kans,
te weten en waarbij hooge belangen betrok
ken zijn."
Ziedaar eene conclusie, waartegen, naar het
ons voorkomt, niets valt te zeggen valt. De
regeering is thans aan het woord. Blijft zij
zwijgen of ontwijken.-! antwoorden, dan ver
oordeelt zij zieh zelf.
Uit het Haagje,
Afgeloopen is alweer het gewone bezoek, dat
de zomer ons dit jaar gebracht heeft, maar dat
dezen keer, in plaats van een vroolijk, opbeurend
intermezzo", veleer een treurige
condoleantievisite met heel veel tranen, zuchten en weeklach
ten genoemd kan worden. Wilde iemand voor
dezen natten, kouden, onaangenamen zomer uit
goedhartigheid partij trekken, dan zou hij bepaald
zijn toevlucht dienen te nemen tot eene aardig
heid, zooals bijvoorbeeld Walter Scott ten beste
gaf, toen een vreemdeling hem gekscherend vroeg
of het in zijn geliefd Schotland niet altijd regende,en
hij antwoordde: neen, het hagelt en sneeuwt er
ook wel eens". Malsche, schitterende zomerdagen,
waarbij de deftigste en pnbuigzaamste Hagenaar
neiging gevoelt zich zoo maar op het grasveld
neer te vlijen, zgn er bijna niet geweest. Deze
heeft zoo goed als niets gedaan om het aanzien
lijk gezelschap lanterfantende dames en heeren
alhier aangenaam bezig te houden, hun de noodige
afleiding en verstrooiing te bezorgen; maar niet
temin veroorzaakt zijn heengaan toch eene groote
leegte en wanorde, die trouwens altijd ontstaat,
wanneer een erg hooggeplaatst persoon al heeft
hij dan ook niets anders gedaan dan vieze ge
zichten trekken eene partij verlaat.
Nu de zomer op weg is, heerscht hier, zoolang
de winterdienst nog niet goed loopt, eene
cotnpleete anarchie in het gezellig verkeer. Zoowel
in kleederdracht als in levenswijze is een toestand
van chaotische verwarring ontstaan, die de resi
dentie met hare buitenbezittingen maakt tot een
ruw en ongeordend gevaarte, een baaierd. De
meest onverecnigbare zaken, zooals zomerpret en
wintervermaak zijn eenigszins in elkander verward.
Zon, maan, gas en electriscb licht staan elkaar
voortdurend in den weg. De koude worstelt om
den voorrang met de warmte, de droogte met de
vochtigheid, het zachte met het harde. Nu eens
is het zoo nevelachtig, dat het er op
Scheveningen uitziet, alsof land, zee en lucht tot ne
pikante saus sainengeklutst zijn, en dan weder is het
er zoo zonnig on lieflijk als het midden in den
zoogenaamden zomer niet geweest is.
Geen tijd van het jaar is rijker aan afwisseling
en verrassingen van allerlei aard. Om te begin
nen weet 's morgens niemand precies hoe hij zich
moet kleeden, want alsof het weer bij het nade
ren van de parlementaire campagne ook al aan
politiek wil doen. maakt het de vreemdsoortigste
en meest onverwachte zwenkingen. Vaak trekt
men 's morgens klappertandend zijn demi- saison
aan, drukt den verweerden regenhoed diep op het
hoofd en neemt de parapluie onder den arm om
's middags, als men te ver van huis is om zich
te gaan verkleeden, beschenen door een gloed
van zonlicht en gestoofd door echte, onvervalschte
zomerwarmte, eenvoudig voor gek te loopen en
zijn ondoelmatige uitrusting te verwenschon. Den
volgenden dag dankt men wijzer te zijn, en ver
laat vol levenslust, opgewekt door den hoogen
barometerstand en den totaal wolkenloozeivhemel
in een licht, oponfladderend reispak zijne woning.
Men geniet, want men gevoelt dat inen iets moet
hebben van een versch roomkaasje onder een
kristallen stolp. De vreugde is echter niet van
langen duur. Nog voordat de vlugste barometer
er iets van gemerkt heeft, is het weer op eens
finaal omgeslagen. Ook al geheel buiten den alma
nak om heeft er even eene zonsvcrduistering plaats,
die niet veel goeds voorspelt. Tegelijk steekt er
een ijzig stormwindje op, dat wel heel beleefd on
voorkomend de afgevallen boombladeren in breede
dat de voorgenomen concurrentie met succes
zou worden gekroond. Waarlijk, er was mis
schien toch nog wel iets ter vergoelijking
van Gottlieb's profaan gedrag aan te
voeren.
Toen hij 's avonds thuis van Hans Kühn's
aanmatigende plannen vertelde, werden zijn
woorden met een onheilspellend stilzwijgen
ontvangen. Tante Hedwig kuchte even en
liet haar breipennen nog iets harder dan
anders kletteren. Herr Sohnstein bewoog
zich alleen even in zijn stoel en trok iets
harder dan gewoonlijk aan zijn pijp. Minna,
die in het kantoortje in den winkel de kas
zat op te maken, boog zich nog slechts te
vlijtiger over haar boeken. Maar toen Gott
lieb nog een stap verder ging, en met een
vinnigen blik op Herr Sohnstein beweerde,
dat Hans zeker van den eenen of anderen
grooten schelm geld ter leen had gekregen,
om op zulk een groote schaal te kunnen be
ginnen, stoof tante Hedwig dadelijk op en
zeide met nadruk, dat schelmen, klein of
groot, niet gewoon waren verdienstelijke
jonge menschen financieel voort te helpen;
terwijl Herr Hohnstein, al keek hij misschien
een beetje schaapachtig en al mompelde hij
ook een weinig in zijn grijzen knevel, de
opmerking waagde: dat Amerika een vrij
land was en dat de menschen, die er in
woonden, volkomen vrijheid hadden, hun
geld uit te leenen aan wien zij wilden, en
Minna, van haar cijfers opziende want
Gottlieb had zijn rug naar haar toegekeerd
Herr Hohnstein rnet haar zachte vingertoppen,
recht over haar vaders schouder heen, een
zeer ondochterlijke kushand toewierp! Al
hetwelk voldoende aantoont, dat er iets als
openlijke krijg in het caféNürnberg was
ontbrand, en de eens vreedzaam vereende
familie daarbinnen, in scherp tegenover el
kander staande vijandige kampen was ver
gelederen van de straat ergens in een hoek jaagt,
maar dat tevens gevoelig scherp door ons
zomerpakje heendringt en ons doet rillen vun koude.
Tot overmaat van ramp begint het zoo hevig te
regenen, dat zelfs de gulzigste dakgoten al het
hemelwater niet kunnen verzwelgen. Men gaat
dan loopen wat men kan om een schuilplaats te
zoeken, die men gewoonlijk vindt, juist als men
tijd genoeg gehad heeit, om sliknat te worden.
De avonden worden op de meest uiteenloopende
en vreemde wijzen doorgebracht. Sommige families,
die geen afscheid van den zomer verkiezen te ne
men, voor en aleer het laatste nootje muziek
's Zondagmiddags in het Bosch gestaakt is, bege
ven zich 's avonds nog strijk en zet naar
Scheveningen. Nu Kogel weg is, gaan zij naarBerenbak
in het bekende glazen hoekje uit den wind onder
de galeries" panachée of plombières lepelen. De
dames zijn allen voorzien van dikke mantels en
bcas, maar prijken overigens nog trouw met hare
groote kokardou van geel lint op den hoed: het
symbool van den hatelijken zomer van 1890.
Duidelijk te onderscheiden van dit betrek! e'ijk
kleine groepje gele achterblijvers, is de bende
claireurs van den winterdienst die al zouden
ook de mosschen wegens de warmte van het dak
vallen precies op l October in winter-tenue
verschijnen, en van dien datum af met alle
zomersche zaken geheel afgerekend hebben. Niet
oneigenaardig mag het genoemd worden, d»t de
dames die tot deze sectie behooren, als
vereersters van huiselijkheid en gezelligheid, dezen
keer den zeegroenen omslag van het Weekblad
De Amsterdammer tot mode-kleur gekozen heb
ben. In tegenstelling met de Gelen, die liefst in
het nieuwe stadskwartier zoo dicht mogelijk in de
nabijheid der Kurhaus-vervoermiddelen wonen, zijn
de Groenen meer in de oud* stad gevestigd. De
meeste avonden blijven zij gezellig thuis zitten",
hetgeen de algemeen aangenomen uitdrukking is
voor: op de canapee liggen slapen." Maar eene
heel enkele keer, als zij lust hebben om eens ken
nissen te ontmoeten en wat te babbelen, nemen
zij plaatsen voor de Hollandsche Opera, om telkens
in verwondering te geraken niet over zangen
voordracht van zangers en zangeressen, die immers
voor hun moeite betaald worden maar over het
feit, dat zij van de Hollandsche Opera evenmin
iets begrijpen als van de Fransche. Daar zij ge
lukkig geen kennis hebben aan tooneelartisten en
bovendien volkomen het vermogen missen om hunne
platte gewordingen onsier woorden te brengen en
aan anderen mede te deelen, doen zij niemand
overlast aan. Integendeel verbeelden zich de
vertooners, die van hun kant bij anderen zulk eea
gebrek aan kunstgevoel zich niet kunnen inden
ken, dat die verwonderde blikken regelrecht aan
hun spel geadresseerd zijn en hulde brengen aan
hunne kunst. Zoo komt ten slotte alles op zijn
pooten te recht en blijkt de chaotische verwarring,
die er over en weder ook bestaat in de opvatting
van elkanders denkbeelden en bedoelingen, wel
degelijk hare nuttige zijde te hebben. Z.
Kunst en Letteren.
HET TOONEEL TO AMSTERDAM.
»Grand Thëatre" : Possart,
Possart is weder in Amsterdam. In het
»Grand Théutre" in de Amstelstraat geeft hij op
de avonden dat de vereeniging »Het JVed.
tooneel" niet optreedt, zijn gastvoorstellingen, die
altijd zoo druk bezocht zijn.
Men heeft Possart in Amsterdam leeren waar
deeren en hij heeft den bezoekers van den
Schouwburg?v. Lier in de Amstelstraat een
plaatsje in zijn hart gegeven.
Hij heeft zich daar meermalen over uitgelaten
en de welkomstgroet, die hem telkens als hij
voor de eerste maal optreedt, gebracht wordt
met handgeklap en fanfares, het afscheid van
hem genomen als hij stoud in een tuin van
bloemen, hem bij zijne laatste voorstellingen
deeld.
Gottlieb's droevig lot werd iets draaglij
ker, toen hij ontdekte, dat de Lebkuchen,
die Hans in zijn mooie nieuwe bakkerij
voortbracht, ontegenzeggelijk van een infe
rieur soort waren; niet veel beter inderdaad
dan Gottlieb's eigen voortbrengsel. Voor
ieder, die maar een beetje bakker was, lag
de reden hiervan voor de hand: Hans
maakte zijn Lebkuchen van nieuw
honingdeeg. Zóó bereid konden zij, trots het
beste recept, niet anders dan slecht uitval
len. Gottlieb loosde een diepen zucht van
verlichting, toen die troostrijke overweging
in zijn brein was gerijpt, en dacht tegelijker
tijd aan zijn eigen grooten voorraad
honingpotten thans bij honderden te tellen
alle kant en klaar voor onmiddellijk gebruik.
Maar zijn voldoening week alras om plaats
te maken voor een gevoel van machtelooze
woede, toen hij inzag, hoe onmachtig hij zelf
met heel zijn schat van honingpotteii was,
om Lebkuchen te maken, die nog door een
ander publiek dan de kinderen van fst.
Bridget's-school met hun lederachtig verhemelte
konden worden genoten. Hij zat alleen in het
kamertje achter zijn winkel te rooken, toen
die bittere waarheid tot hem doordrong en
in zijn woede gaf hij zulk een harden slag
met zijn vuist op de tafel naast hem, dat
de poes, die vreedzaam a.chter de kachel
sluimerde, met een angstig miaauw ! opvloog
en in twee sprongen de openstaande deur
uit was. Deze gedwongen afstand van al
zijn hoop op bakkersroem, die al zijne an
dere beproevingen het verzet van zijn
eigen kleine, Minna, tante Hedwig's afval
ligheid en de bijna openlijke vijandschap
van Herr Sohustein als het ware de
kroon opzette, was inderdaad een
doodelijke slag.
(Wordt vervolgd).