De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1890 5 oktober pagina 4

5 oktober 1890 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

e (den zoon) wordt gezegd, dat hjj laat bestaan in een wereld van on9nomaden (oorspronkhjke wezens),?een die den argeloozen lezer in den waan Tferengen, als ware Fichte professor ergens : de Sahara; er had moeten staan monaden. de Encyclopaedie stelde Newton de tin 1606; dit is zeker niet goed, de U misschien van 1660 of 1666, doch ongergMd niet van 1606. Malus de ontdekker van St gepolariseerde licht, wordt Mazus genoemd. Onder Spinoza vindt men: Twee onvoltooide ":en uit zjjn nalatenschap, het Tractatus Se Intellectus Emendatione werden er aan ,.. "(nl. aan de Ethica) toegevoegd. ?!'* Er ztjn van Spinoza werkelijk twee onvoltooide .'-' geschriftep ; het eene heet echter Iractaius de U, JwfeWecfcüs Emendatione, het andere Tractatus r' Politicus. \ Athene is volgens de encyclopaedie in het Grieksch AStjvtti. Waarom geeft men den Griekschen naam, als men hem onjuist spelt? B\j Phidias wordt opgegeven, dat het Athenebeeld van het Parthenon 44 talenten kostte (on geveer IVg millioen gulden); de waarde van een , talent wordt op 2825 gulden geschat. Deze geger vens kloppen niet. Eött sonatine heet; een kleine sonate, gewoon*-. mkult slechts 2 of 3 maten bestaande. Zóó kort "?zal toch zelfs een sonatine wel niet wezen. ., " Ziehier een handvol hinderlijke fouten, die door ^ «en betamelijke correctie hadden kunnen vermejl -den worden. Een onnauwkeurigheid, die geen drukfout kan jw- heeten, is de bewering, dat het woord homoloog f* afgeleid is van een Grieksch woord, hetwelk gelijkv mamig, gelijkluidend beteekent. Deze bewering is ?jC onjuist; homologos beteekent overeenstemmend. J-' Het is bedenkelijk de Cyropaedie van Xenophon J, . ander z\jn geschiedkundige werken te rangschikf - ken. " . Van een onvolledigheid, die in een encyclopaedie ? niet te pas komt, geef ik nu eenige voorbeelden. Een artikel Erfelijkheid komt niet voor. Wat , onder Darwin erfelijkheid genoemd wordt, is niet het aldus genoemde groote beginsel van zijn theorie, doch het verschijnsel, dat gewoonlijk atavisme heet, het plotseling weder opkomen van kenmerken, die gedurende vele generaties zich niet vertoond hadden. By Zeno van Elea vindt men geen der paradexen vermeld, waaraan deze wijsgeer voor een groot deel zijn vermaardheid te danken heeft; b|jv. de stelling over Achilles, die de schildpad niet kan inhalen; de vliegende pijl, die stil staat, ea diergelijken. Het artikel Scheikundige Verwantschap is niet op de hoogte van den tijd. Er wordt veel te weinig nadruk gelegd op het bepalen van deverwantschap uit de warmteontwikkeling der reacties. Er wordt ook niet gewezen op het tautologische iai de ouderwetsche opvatting der affiniteit, die d« affiniteit de oorzaak van de inwerking noemde, ea met die benaming de inwerking verklaard achtte. Men had moeten opmerken, dat de latere ohemie eerst, door het verband tusschen inwerking en warmteontwikkeling te onderzoeken, de tauto logie heeft opgeheven. Onder Scheikunde wordt de theorie van het scheikundig evenwicht niet vermeld; evenmin onder evenwicht. Het is onvolledig om den opgang van de phlogistontheorie enkel aan de nawerking van Aris toteles toe te schrijven; de theorie had de wezenl^jke verdienste een groot aantal belangrijke ver schijnselen onder n gezichtspunt te brengen. Wil men weten, w*.e de scheikundige teekens ea formules heeft ingevoerd, waarvan men zich in de laatste vijftig, zestig jaren bedient, dan geeft de Encyclopaedie geen voldoende inlichting. Men kan er niet uit wijs worden of inderdaad Berzelius de vader van de notatie is geweest. Aan de mededeeling over Bobert Boyle ont breekt veel, wat niet gemist had mogen worden. Et staat wel: ook heeft hij zich beijverd om de scheikundige bestanddeelen der lucht op te sporen", en er staat ook: hij behoorde tot de edelste be oefenaars der wetenschap, die deze liefhebben om haar zelve", doch zijn bijzondere beteekenis ir. do geschiedenis der scheikunde zal niemand uit deze mededeeling te weten komen; het beroemde boekje Ghymista Scepticus wordt niet eenmaal genoemd. Evenzoo is de rol door Berthelot in de chemie vervuld, zeer onvoldoend behandeld, en wat ouder Goethe over diens werkzaamheid in fysische en natuurhistorische richting wordt vermeld, kan alleen dienen om de verkeerde meening te beves tigen, dat deze werkzaamheid voor Goethe bij zaak was. Als artikels, die ontbreken en hadden behooren gegeven te zyn, noem ik Dosimetrie en Euphuï,sme. De laatste zin van Euphemisme: vooral waren euphemismen 'in zwang aan het hof van Koningin Elisabeth van Engeland" maakt den indruk alsof de steller van het artikel verward heeft Euphe misme en Euphuïsme. Thans eenige opmerkingen over onjuistheden, die men noch drukfouten, noch onvolledigheden noemen kan. Onder Aristoteles slaat o. a.: de vriendschapIjjke betrekking tusschen die beide mannen (n.l. Plato en Aristoteles) is later in vijandschap ver anderd. Daaraan voorzeker mosten wij het toesehrjjven, dat Plato in zijn werken nergens mel ding maakt van zijn voortreflijken leerling". Het juiste over de verhouding tusschen Plaf o en Aristoteles is niet bekend, doch, dat daargelaten, men vraagt zich af, hoe komt iemand aan de bêtise van dit citaat? Plato's geschriften zijn dia logen, waarin Sokrates de voornaamste spreker is. Sokrates nu stierf in 399 v. Chr.; Aristoteles werd geboren in 384 v. Chr. Hoe kon Plato Aristote les in zijn dialogen vermelden? Wat over de filosofie van Epicurus staat, is niet in orde. De encyclopaedie zegt (en dit zeer terecht), dat het streven van dien filosoof was de gemoeds rust aan de menschen te verzekeren. Doch nu volgt, de beoogde gemoedsrust wordt vooral ver stoord door onze eigene denkbeelden; vooral door het geloof aan de macht der natuurwetten, aan den invloed der goden op de menschen en aan de onsterflijkheid. Hiertegen moest men zich wape nen door het onderzoek der natuur, en tot dat einde vernieuwde Democritus". Dit citaat heeft eenige gebreken. Het geloof aan de macht der natuurwetten moest volgens Epicurus niet bestreden, doch tot versterking der gemoedsrust daarentegen worden opgewekt. Het was ook niet het geloof aan de onsterflijkheid op zich zelf, dat Epicurus zoo veel kon sche'en, doch de vrees voor den dood, en de meening, als zoude men na den dood het gemis van de genie tingen des levens gevoeler. Het citaat is ook in zich zelf incorrect, wijl het de meening insluit, dat men door het onderzoek van de natuur tot onge loof in de macht der natuurwetten zou geraken. Het artikel over Materie bederft in n woord het gansche fundament van Aristoteles' filosofie. Er staat namelijk onder Materie: zijn metaphysische leer berust op het onderscheid tusschen de materie (byle), als iets dat vermoedelijk, en de vorm als iets dat in werkelijkheid bestaat, etc." Het woord vermoedelijk had moeten zijn moge lijk, of in mogelijkheid; de materie is, volgens Aristoteles, bedeeld met de mogelijkheid om dat gene te worden, wat de vorm van haar maakt, en heeft daarom een afzonderlijke wijze van be staan, die een andere is dan de actueele realiteit van den vorm. Een slecht begrip openbaart zich verder op in het zinnetje: men deed de vraag of men het ontstaan der dingen moest aanmerken als eene bepaling der stof door den vorm of als een ontwikkeling der stof uit den vorm." Het tweede deel van het alternatief is nooit gesteld, doch wel het omgekeerde: of de vormen van te voren in de materie aanwezig waren. Deze kwestie werd opgeworpen, als men ging vragen, waar de vormen van daan komen. Is het geoorloofd het paling-oproer zoo maar botweg aan de sociaal democraten te wijten? Dat gebeurt in de Encyclopaedie op de volgende wijze. Men vindt onder Sociaal-Democratie: In ons vaderland hebben de sociaal-democraten onder de leiding van Domela Nieuwenhuis en enkele anderen aanleiding gegeven tot luidruchtige ver gaderingen, tot verzet tegen de politie en zelfs tot oproer te Amsterdam, waar men zijn toevlucht moest nemen tot bloedige maatregelen om de rust te herstellen." Ten slotte een voorbeeld van de moeielijkheden die men kan ondervinden, als men in de Encyclopaedie informatie zoekt. Ik had langen tijd geleden gehoord, dat de suikerziekte mot oen leveraandoening in verband staat; dat de lever een normale suikerbereidende functie heeft, en dat de groote fysioloog Claude Bernard over deze zaak veel licht had verspreid, en zelfs kunstmatig door een kwetsing van het verlengde ruggemerg, bij een konijn de ziekte veroorzaakt. Ik trachtte uu door de encyclopaedie te worden voorgelicht over wat tegenwoordig over die zaak gedacht werd. Ik zocht op suikerziekte. Dit woord is niet vermeld. Toen sloeg ik op Diabetes, doch werrl van daar verwezen naar, s. v. v., Pisvloed Onder dit hoofd wordt de leverfunktie in 't geheel niet genoemd, evenmin als eenige pathologische aandoening van het orgaan. Onder lever ziekten wordt eenig verband tusschen lever en diabetes niet vermeld. Onder lever is de suiker. vormende functie ter loops aangeroerd, terwijl de galbereiding als de voornaamste verrichting van het orgaan staat aangegeven. De suikerprik van Bernard wordt onder pisvlocd vermeld, doch men vindt er niet bij, of de lever er iets mede te maken heeft. Het naslaan van drie artikels moest mij dus in de meening brengen, dat de theorie over het verband tusschen lever en suiker ziekte, en over de suikervorming in de lever, ge heel, of zoo goed als geheel, verlaten was. Daar ik echter den tijd had, besloot ik, volledigheids halve ook het hoofd Claude Bernard op te slaan, en vond daar tot mijn groote verbazing: Indien tijd bracht hij zijn beroemde ontdekking aan het licht over de suikervormende werkzaamheden van de lever. Hij had namelijk waargenomen, dat het bloed bij zijn stroomen naar de lever geen suiker en bij zijn terugkeer van daar naar hot hart wél suiker bevat. Tevens wees hij op den invloed van het zenuwstelsel op de lever, doordien hij door de kwetsing van sommige doelen der herse nen bij dieren de suikerziekte (diabetes) te voor schijn riep." Is het niet een groote fout van een Enryclcpaedie, indien er tusschen de bijeenbe!iooren<le artikels zulk een verschil van inlichting bestaat ? Mij dunkt, de waarde van het werk wordt er zeer door verminderd. Ik besluit hier mijn aantcekeningen, nogmaals zeggende, dat ik geen volledige kritiek beoogd heb, doch uit mijn ervaring bij het doorkijken meen te mogen besluiten, dat de encyclopaedie vrij wat beter had kunnen en moeten wezen. Sept. '90. CH. M. VAN DEVENTER. PHILANTROPI3CHE ZEEPBELLEN. In het jaar 2000, tlour FAiv. Bellamy. Vertaliwj van F. van der Goes. Amst., S. L. v. Looy. 1890. Het is niet te veronderstellen, dat de auteur van dit werkje letterkundige of wetenschappe lijke bedoelingen heeft gehad, toen hij het be dacht, opstelde en uitgaf. Want van letterkunde of wetenschap is er geen spoor in te ontdekken. De beoordeelaar kan het dus niet tene plaats aanwijzen in eenige afdeeling van letterkunde of wetenschap. Het is echter zeer wel doenlijk bui ten deze beide om een werkje te laten kennen, te waardeeren en zijne bestemming te be schrijven. »In het jaar 2000" is geschreven op een ma nier, in een geest, die afstamt van streng, zuiver, Engelsch protestantisme, en nu regelrecht, zon der eeuige bijmenging, in fantastisch eu religieus socialisme is overgegaan. Het is de wereld, zoo als iemand, die het goed met de menschheid meent, en wiens waarnemings en veibeeldingsvermogens tot de zeer gewone soort behooren, haar ziet in haar toestand van over honderd tien jaar, in het jaar 2000, als de socialistische plannen zich verwezenlijkt zullen hebben. Hij ziet niet de geheele wereld, maar alleen dat deel, waar het gemeenschapsleven het krachtigst is: de groote-stad. Als voorbeeld gebruikt hij Boston. In verband met die der evolutie in plaats van revolutie, heeft de gedachte dat, vanzell en zonder catastrofe, de steeds grooter wordende particuliere monopolies in n uuiverseel of staats monopolie zullen veranderen ('lus ook de steeds vergrootende kapitalen van enkelen tot n uni verseel of staats-kapitaal), zooals zij hier is uit gewerkt, wel iets nieuws; en dit is een der eerste bekoorlijkheden van het werkje, dat het de angstigen van harte gerust stelt ten opzichte der wereldgebeurtecissen van de toekomst. De auteur van dit boekje is misschien een weinig droog, maar hij is verstan dig, rustig, kalm. Geen vlieg wensch't hij kwaad toe, veel minder een mensen. De maatschappij, zooals hij haar ons voorspiegelt, gelijkt in de oogen van deu lu f hebber van variatie, onvoor zienheid, pittoresque gebeurtenissen en toestan den, mogelijk een weinig te veel op eene agglo meratie van uniforme automaten, de meeste leden der menschheid zouden ongetwijfeld ge lukkiger zijn als eene uniforme degelijke klee ding hunne pittoresque Harden verving en als dagelijks uniforme biefstukken op hun disch de plaats innamen der variatie tusschen Amerikaansch spek, aftreksel van varkenspooten, linzensoep, schapenkaas en paardenlapje.s. En op het verschaffen van zooveel mogelijk geluk aan zooveel mogelijk menschen komt het aan. De bourgeoisie en het proletariaat kunnen beide zonder ontevredenheid het boekje uitlezen en ter zijde leggen: iedereen zal een aangenaam leven hebben en dit zal zoo worden zonder dut er ook maar n menschenhaar gekrenkt zal zijn. Behalve zijn waarde als kalmeerend middel voor de gezeten burgers, die angstig de sociale revolutie tegemoet zien, heeft het boekje bij de talrijke klasse van lezers, die alleen uit nieuws gierigheid een geschrift ter hand nemen, recht op belangstelling, als: curiosum. Het is curieus kennis te maken, met eene wereld zooals de profetische auteur van »In het jaar 2000" zich die voorstelt. Om den totaal indruk, dien het aspekt der hier gedroomde wereld getft, duidelijk te maken, moet een paradoxaal beeld gebezigd worden. Men kan er namelijk niet beter van zeggen dau dat het precies de droom van een machine is. Als een locomotief hard-op droomen kon over de maatschappij der toekomst, zou bij hetzelfde zeggen wat in Bellamy's boekje te lezen staat, niet omdat een locomotief waarschijnlijk wartaal droomen zou ; maar integendeel, omdat een locomotief waarschijnlijk een uiterst netjes in elkaar zittende droom, zou hebben, een droom van mathematische zuiverheid, van onberispelijke mekaniek. De gsheele samenleving toch, zoo als Beliamy het beschrijft, de geheele menschheid levend naar en in een vast stelsel, dat alles en allen omvat, volgens vaste regelen, die met elkaar corre? pondeeren en nooit falen, de heele wereld geworden tot ne. enorme machine aangenamer en natuurlijker droom zou er voor een locomotief niet te bedeuken zijn. Dit dus wat de totaal-in druk betreft, voor heu, die het boek uit nieuws gierigheid lezen. Maar de bizonderheden winnen het nog in curieusheid van het geheel. Met de winkels b.v. zal het in deze toekomst-wereld zóó gesteld we zen : In de verschillende doelen der steden be vinden zich magazijnen, die slechts stalen be vatten, welke in groote hoeveelheden en ver scheidenheid over de toonbanken zijn uitgespreid. Als wij een toonbank naderen, ontwaren wij geen bediende Deze is er wel, maar blijft voorloopig onzichtbaar, elders met ander werk bezig, daar hij bij het kiezen de klanten niet behulp zaam behoeft te zijn, omdat al de goederen uit even degelijke en uitmuntende grondstoffen zijn vervaardigd en de klant zelf het best alleen kan uitmaken of hij iets duns of iets diks en in welke kleur hij iets behoeft. De prijzen zijn op de stiileu zelf genoteerd, hieromtrent heeft de klant dus geen nadere i t dien HM gen noodig, en niets wordt dadelijk medegenomen, zoodat ook de functie van ii pakken voor den bediende ver vallen is. Als de keus uit de stalen geschied is, drukt de kla'.t op een knop, en de bediende rijst te voorschijn. Hij noteert de bestelling en overhandigt deu klant een duplicaat dier notiti1, in ruil voor een stukje van de krediet kaart waarmede de klant het gekochte betaalt. De eerste notitie wordt door een pneumatische buis naar het centrale stads-pafchuis gezonden, van waar uit de bestellingen worden geëffectueerd. De volgende samenspraak laat de schrijver door twee winkelbezoekers houden, om te doen blijken hoeveel beter dit stelsel van winkelnering is dan het l De eeuwsche. Waar is de bediende ?" vroeg ik. want er was niemand achter <ie toonbank en er scheen niemand te kor.ieii om de koopster te helpen. Ik heb nog geen bediende noodig," zoide Edith. Ik ben nog4 niet klaar met uitkiexen." Tiet was vroeger juist de voornaamste be/igheid van de bedienden oru de mensehcn te helpen kiezen/' zeide ik. Wat, om de mcnsehen te vertellen wat zij noodig hadden?" .Ja, en meer nog om hun to laten koopen wat zij niet noodig hadden." Er is misschien wel iets waars in deze kritiek var, het liedendaa<rs-c!i w-'nkelstelsel, maar ?ij is ten eerste lat g iiiet. algemeen van toepassing en ten twefde steik overdreven. Dit samenspraalcje is een der vele teeken.en in bet beekje, die er op wijzen, dat het geschreven is door iemand, die esn koel verstand heeft maar ongevoelig is voor de kleine en intiine nangenaamheden van het leven, voor een geheele categorie van bestand deelen van het leienejreluk. liet coi.fereeren im mers, of bet praten, of ht-t keuvelen, of het klet sen zoo men wil, van de vrouwelijke vvidkelklanten, met de winktljuffrouwen of bedienden over de een of andere koopwaar, is VO'T de be zoeksters een der grootste aantrekkelijkheden van het winkelen en ko pen. En daar dit thans voor vrouwen van alle standen geldt, zal het ook waar blijven voor de vrouwen van uniformen stand en uniforme ontwikkeling van het jaar 21-00. Bui tendien is het geheel bezijden de waarheid, dat de bedienden ons niet werkelijk bij het kiezen zeer behulpzaam kunnen zijn en dat niet dikwijls een stuk goed, op raad van een bediende gekocht, ons op den duur beter voldoet dan een vroeger tegen zijn raad in en alleen naar eigen goeddun ken gekecht stuk. Bijna even veel beter als een moeder weet wat haar kind voegt en goed-staat, dan het kind zelf dat weet, weet de ervaren han delaar in vrouwencostuums, wiens fpeciale weten schap dat letterlijk is, welke stof de blondines met wipneusjes onder zijn klanten zal staan en welke de brunettes met Grieksche neusjes, beter dan zij zelve het weten,De verhouding van de eerste Parijsche kleerenmakers tot mevrouw Carnot en prinses Metternich is in dit opzicht nagecoeg dezelfde als die van den Zeedijkschen of Leliestraatschen winkelier tot de juffrouw van drie hoog en de juffrouw uit het snoepkeldertje. Leuk ook is de bizonderheid aangaande de parapluies. Als in het jaar 2000 een gezelschap in het openbaar voedingsgesticht gaat middag malen en het weer is regenachtig, dalen er daken over de straten neer om de wandelaars te be schutten. »...het onderscheid tusschen de eeuw van het individualisme eu die van samenwerking, [wordt] aardig gekenmerkt door het feit, dat in de negentiende eeuw de menschen in Boston, als het regende, driehonderd duizend parapluies op staken boven even zoovele hoofden en in de twintigste eeuw rneu er n houdt boven alle hoofden" (bl. 120). Zoo is het werk vol aardige zetten. Niet de minste is deze: Door uitbreiding van het fonograaf- en telefoonstelsel behoeft in een groote stad maar op eu plaats muziek gemaakt te worden, want al kan een concertzaal b. v. maar twaalfhonderd personen bevatten, door middel der telefonen kau een honderdmaal grooter aan tal personen, die niet in de zaal kunnen, het concert booren. Hiervan is het gevolg, dut de muzikanten, in plaats van zooals tegenwoordig, hun gezelschappen over verschillende lokalen te verdeelen, slechts n lokaal behoeven en zicli tot gezelschappen vormen, die hun werkzaam heden over de verschillende tijden van dag en nacht verdeelen. Men ziet dus niet zelden, vooral des nachts, iu de concertzaal geen ander publiek dan, in den vorm van bet telefoontoestel, het ne reusachtige mahoniehouten oor der liAvezige muziekliefhebbers-gemeente. Deze iurichting beeft allerlei aangename gevolgen voor de stedelingen. Wenscht iemand b. v. 's ochtends gewekt te worden door de muziek der »Turksche réveille", dan kijkt bij op het enorme affiche op welk uur dit stuk wordt uitgevoerd, zet zijn wek ker op dit uur en brengt het wekkertoestel in ver binding met de rnuziektelefoon. De beschrijving van een ontwaken in dezen trant is een der-brete bladzijden van het boek (blz. 110) Ook de eerste dagen in het jr. 2000 van den na 110 jr. ont waakten 19e-eeuwer zijn aardig beschreven; dat bij b. v. eerst, onbewust, geheel iu opgewonden verbazing opga.at over al het totaal onbekende dat hij om zich heen merkt en dat pas eenigen tijd later de herinnering aan het oude in hem opkomt en hij de groote smart gewaar wordt van den ondergang der wereld waarin hij was opgegroeid en vastgegroeid, zoodat hij z:ch nu tusschen de menseden van 2000, zonder eeuigen maag of vriend, gevoelt als een Atjeher die plot seling alleen te Parijs zou belanden. Behalve als kalmeerend middel en als curiosum heeft het werk waarde, bisondere waarde, voor de leden van den vierden stand in onze maat schappij, de armen, de socialisten, de menscheu van de >arbei lerspartij". Het geeft hun geen da delijk praktische wecken over den kortsten weg om tot een voor ben gelukkiger leven te geraken, maar het maakt 't voor hen waarschijnlijk, het schenkt hun de vaste hoop, dat hun kleinkinde ren een gulden tijd zul'en beleven, bet blaast voor hun aan niet veel schoons gewende en begcerige oogen de blinkende veelkleurige zeepbel len waarin het aardsch paradijs van de toekomst zich afspiegelt. Als een vader, die zijn jonge kinderen liefheeft, die zijn kinderen genot wil geven, die daarom zijn kinderen biet uit Goethe zal voorlezen noch hun Rembraudts werk te aanschouwen geven, maar hun een gedicht van v. Alphen zal opzeg gen en zeepbellen voor hen zal blazen, zóó heeft Bellamy gedaan voor de minder ontwikkelden onzer resgenooten. Niet de broosheid en vergan kelijkheid van zeepbellen karakteriseert dit ge schrift, maar hun eigenaardige fraaiheid: het luchtige, lichte, glasachtige, nauwkeurige en op pervlakkige der bolle schilderingen, welke zeep bellen ons vertooiien. De beer v. d. Goei», als litterair socialist, heeft natuurlijk voor eere vertaling gezorgd, die al het a' dere Kollandseh-socialisti^che proza iu de schaduw stelt. Oct. '90. A. J. PiAGXI. Van don ieuwsten roman van Bjiirnstjorne Björnson, Itutjiii, is thans eene Duitscho vertaling verschenen. Lichte lectuur is het b'iek niet. Björnson. ook al overtuigd van het wetenschap pelijk belangrijke van zijn roman, heelt hem op brccde basis" opgebouwd. Maar, als psychologische studie be-schouwil, is liet werk interessant, en wel de inspanning waard. Ken Duitsch criticus noemt het zelfs een vol doorleefd kunstwerk, dat het moderne realisme met zijn gemoedsleven en stem mingen vol poëtische karakteristiek der de helden omgevende levensvoorwaarden omkleedt (!)" liet stuk is een zedonschildering, en wel tegen de huichelachtige burgerlijke zedelijkheid gericht, ofschoon het niet zulk een revolutionnaire tendenz heelt, als bv. Tltomas lïendalen. De inleiding is oneindig, of, zooals de Duitschor zegt, Björnson haalt zeer ver uit, om do kern van. zijn stof op brecdc grondslagen te stellen; het is hem niet voldoende het probleem in zijn hoofdgehalte voor te voeren; hij hecht er opzettelijk waarde aan, niet eenigszins paedagogische bedoeling de ka rakterontwikkeling der beide helden, van bun kra penleeftijd at', als noodzakelijke inleiding tot de voornaamste handeling, den lezer te vertellen". De inhoud van den roman is korte'ijk deze: Een frissche, en beetje ondeugende knaap van ge goede familie, die later dokter wordt, en reeds op school materialistisch- atheïstische denkbeelden

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl