Historisch Archief 1877-1940
"VWB '
tjjénaümiiMUi «'in,-fe?» **ei U -hertroawd -mt
de bekende .Eanjsche .zangeres Mad. Brunet-La
fleur. - !Z\jne i dochter nit het eerste huwelijk is
getrouwd met een jong componist, Ghevillard, die
tot jle Jongr Fransche school behoort. Ook dit
orkest geeft bijna uitsluitend werken van de
Joog-Fransche schooj, benevens die van enkele
Duitsche meesters en wel: Mozart, Beethoven,
Mendelssohn, Schumann en Wagner. Brahms en vele
anderen <worden geheel genegeerd
"De bezetting van het orkest is gewoonlyk 18
eerste violen, 18 tweede violen, 12 alten, 10
violoncellen en 10 of 12 contrabassen. Houten en
koperen blaasinstrumenten zijn gewoon bezet
volgens de aanwijzing van de uit te voeren par
tituren. De fagotten echter zyn meestal verdub
beld. Daardoor is de grond van de houten blaas
instrumenten voller en dient tevens als brug voor
de overgang naar het koper (de hoorns).
Wagner's muziek heeft geheel het burgerrecht
verkregen in dezen kunsttempel en lokt er nooit
meer (zooals bij andere vereenigingen nog wél
eens het .geval is) protesten uit. Bovendien heeft
Lamoureux zijn publiek blijkbaar onder den duim.
Ik acht het van veel belang dat een Fransch
orkest zich eens ten onzent laat hooren; dit is
leerzaam en aanmoedigend tevens. Ik mag wel
in zoover op het oordeel anticipeeren met te
zeggen dat, zal de vertolking van de oudere
DuitBche muziek voor velen eene teleurstelling zijn en
zal men vooral de interpretatie van Beethoven's
muziek niet altijd kunnen billijken, daar bij die
werken niet ongestraft het hoogere aan de détails
kan ten offer gebracht worden, men aan den
anderen kant vol bewondering zal zijn voor dein
alle opzichten geacheveerde uitvoering van alle
werken, terwijl het eene verrassing zal zijn te
hooren op welk een hoogte van verfijning en en
semble de blazers het gebracht hebben en hoe
de overgang van het hout naar het koper bijna
niet merkbaar is. Tevens zal men met werken
kunnen kennis maken die hier tot nog toe nog
onbekend zijn, 'al betreuren wij het ook dat de
programma's > van den 2en en 3en avond, behalve
vele'meesterwerken, ons niet nog meer Fransche
werlwn aankondigen , o. a. van Gabriel Fauré,
CésarFranck, Chabrier, D'Indy, Charles Lefèbvre,
Guiraud e. a.
M.
HUET'S GEMIDDELDE.
Brieven van Cd. Busken Huet,
uitgegeven door zijne vrouw eii
zijn zoou. Eerste Deel 1947
1870; Tweede Deel 1870-1880.
Haarlem, H. D. Tjeenk Willink,
1890.
Pe brieven v«m Huet zijn een geschenk, dat
zijn nabestaanden ons niet onthouden mochten,
Voor zoover ik mijzelf beoordeelen kan, be
hoor ik tot de klasse van personen wier gemid
delde men best van al uit hunne brieven leert
kennen," schreef hij aan den »Waarde(n) heer Ten
Brink" zoodat we, naar 's mans eigen verkla
ring, in deze zeshonderd bladzijden zijn «gemid
delde" voor ons hebben.
Suet in doorsnee.
'In bovenstaande woorden vinden wij dan ook
o. i. de gedragslijn aangewezen, welke mevrouw
Huet zich tot plicht geacht heeft te volgen.
Huets brieven moesten gegeven worden zoo vol
ledig mogelijk. Door er willekeurig, met eenbe
paald doel enkele of vele achter te houden, zou
*het .gemiddelde", waarom het den lezers dan
toch te doen is, niet met juistheid zijn te bepa
len. En mogen EU de bevoorrechten, die met Huet
briefwisseling onderhielden, misschien het onder
hen berustend deel dier nalatenschap, met
het oog op het , lezend publiek, geschift heb
ben, wij verdenken natuurlijk niemand
saevrouw ,Huet heeft haar gansehen voorraad voor
ons uitgestort. Indien dus dit gemiddelde een
gebrekkig of onwaar beeld van Huets persoon
lijkheid geeft, dan is dat hare schuld zeker niet.
D,aar is iets aandoenlijks in de mildheid, waar
mede »vrouw en zoon" uit eerbied voor den
afgestorvene het publiek hebben bedacht. Me
vrouw Huet schroomde niet, ter wille der nage
dachtenis van haren beroemden echtgenoot, haar
natuurlijk gevoel van kieschheid het zwijgen op
te leggen. Immers kort vóór zijn dood, den 8
ebr. 1880, schreef Huet nog aan den heer
Ten Brink: »U vraagt mij of ik getrouwd ben
In 1858? Neen, in Oktober 1859. Maar zoo u
goede vrienden wenscht te blijven met mevrouw
Huet, bepaal u dan tot die mededeeling, zonder
meer. Mijne vrouw en ik, wij beschouwen ons
huiselijk leven als een heiligdom, waarvan wij
Horatius nazeggen: Odi profanum vulgus et
arceo". Weet inen nu, dat mevr. Huet niet
alleen het huiselijk leven in menig opzicht heeft
ontsluierd, maar zelfs een groot aantal minne
brieven aan dit profanum vulgus heeft overge
legd, dan mag men dit feit niet voorbijgaan
zonder «en eeresaïuut te brengen aan de
zelfYerloocheneade vrouw, die het vurigste en liefste
wat zij had niet gespaard heeft, om haar
echtvmnds roem te vernoegen.
En waar zooveel liefde betoond werd, valt het
gemakkelijk iets te vergeven.
Wij zeggen dit aan het adres van hen, die
mevr. Huet er eeue grief van zouden -willen
aaaken, dat zij zulk een betrekkelijk groot
aautal onbeduidende briefjes in de beide bundels
beeft doen opoem«n. Het is waar, de kattebel
letjes, die niet tot de kennis van het gemid
delde van den persoon, .tan den stylist of van den
geleerde bijdragen, maken de uitgave voor den
leesgierige duurder dan noodig zou geweest
?zijn. Maar nu wij eenmaal weten, hoe vrouw en
zoon, om zoo te zeggen zich kweten van den
heiligen plicht, als bij uiterste wilsbeschikking
hun opgelegd, en tevens welk een overwinning
na«vr. -Huet op zichzelve heeft moeten behalen,
om de uit piëteit aanvaarde taak den vollen eisch
te geven, verstomt elke klacht, voortgesproten
uit overwegingen van lager orde, gelijk die van
fiiiancieelen aard noodwendig moeten zijn.
Toch is het de vraag of het aantal brieven
.in de beide bundels aangeboden, wel inderdaad
toereikend i», om Huet's gemiddelde op te sporen.
'Niets natuurlijker dan dat de briefschrijver de
velschillende zijden van zijn geest en karakter
-het voBedifst doet mtkrowo/door nwt
van zeer uiteenloppende denkwijze, leeftijd, aan
leg en gemoedurichting te correspondeeren. On
willekeurig zal hij met zijn geestverwant sprekend
een geheel anderen kant van zijn persoonlijkheid
vertoonen, dan wanneer hij tot zijn tegenvoeter
het woord richt, en zoo hij al denzelfden kant
aan beiden zal laten zien, zal dit toch allicht
geschieden onder een gausch ander licht.
Men behoeft de brieven van Huet aan me
vrouw Bosboom Toussaint en aan professor
Scholten geschreven, slechts naast elkander
te leggen, en zich hiervan te overtuigen.
Tegenover beiden was Huet de eerbied en
de bewondering in persoon, maar ofschoon hij
voor deze beiden in dezelfde houding staat, heei'D
hij aan mevr. Bosboom Toussaint een andere zijde
van zijn gemoedsleven toegekeerd, dan aan 'prof.
Scholteu.
»U gewaagt van mijne ironie", zoo schreef hij
13 Sept. 1880 aan rnevr. B. T., doch wendt geen
pogingen aan, mij van dit euvel te geuezen. 'Is
dit, omdat gij haar een onverbeterlijk gebrek
beschouwt en het boter aan de galg zou zijn ?
In dat geval moet u n uitzondering toelaten.
Dw geloof aan een eeuwige jeugd, aan gene zijde
van het graf, is uiij heilig. Toen in Guizot's
laatste levensdagen zijne duchters op een avond
bij het heengaan als uaar gewoonte hem goeden
nacht kussend zeiden : Adieu, mon pere !" ver
beterde hij haar met een glimlach : »Au revoir,
ma fille !" Ook voor inij lost het leren zich niet
iii een : Vaarwel !" maar in een : »Tot weerziens!''
op. Te dien aanzien verbied ik mij ue wijsbegeerte
den baas te spelen over mijn gemoed."
Voor velen zal alleen reeds deze verklaring als
een rijke vrucht gelden van het in druk verschij
nen der brieven. Doch al hecht men tot ken
schetsing van Huet's innerlijk aan 'de pikante
geloofsbelijdenis iets minder waarde, het zal een
ieder aanleiding geven het te betreuren, dat de
brieven welke wij ontvingen, aan betrekkelij k zoo
weinig personen gericht zijn, en er rnitsdiei) zoo
vele schakeeringenyau zijn geestes- en gemoedsleven
in het duister zijn gebleven, althans, naar inen
moet duchten, al te zwak zullen zijn uitge
komen.
Voorts zal men , met hst oog op deze waar
schijnlijkheid, het jammer vinden, dat onder die
weinige personen, slechts twee worden aangetrof
fen, (Ij van zeer superieure beteekenis : de god
geleerde, prof. Schotten en de romanschrijfster,
mevr. Bosboom?Toussaint. De eerste is voor Huet
het illuster voorbeeld van wetenschappelijke, dege
lijkheid, en de laatste wekt zijn genegenheid eii
bewondering als kunstenares. Tegenover beiden
gevoelt hij met aantrekkelijke bescueidenbeid zijn
minderheid.
Hoe vtel omvattend Huet's kennis, en hoe
ernstig zijn studie ook mogcti geweest zijn, hij
wist maar al te goed, zooals hij aun F ruin schreef,
dat zijne 'studie zijns ondanks te zeer een
studeeren »u batous rompus" gebleven waren.
Voor den geleerde uit n stuk had hij de
diepste achting. In zijn autobiografische
aauteekenmg schrijft hij.
«Liefde voor de wetenschap heb ik meest van
al leeren opvatten door de lessen vun Prof.
Scholten. Eu tegelijk onverschilligheid omtrent
het voorwerp der wetenschap. choltens methode
sluit het vernuft niet uit, maar in. E;jn iiloli/og,
een medicus, een rnaütematicus, een jmist kou
evenveel van hem leeren als eea theologant."
Wanneer dan ook na veel tobben s al zijn hoop
op het veroveren van een professoraat is ver
gaan, verzekert Haet zijn vriend en leermeester,
dat hij zijn tevredenheid daarbij niet heeft in
geboet. De eer is aan mij, die inija zoon uw
handschrift toonen kan, waaruit hij ieeren moge
hoe door een man van uwe beteekenis over mij
gedacht wordt."
En evenzoo gevoelt de groote criticus zich
klein tegenover e heusche kunstenares. Hij
beaeit maar al te wel, hoe de kritiek, zij ze ook
eene kunst, beneden de kunst van het scheppend
talent staat.
Mevr. Bosbooin-Toussant bezat een vermogen,
dat zijn naijver wekte en hem tot inniger
waardeeriug eii ooger bewondering voerde, tiau waar
voor nieu Huet vatbaar KOU hebben geacht. Hij
ztet tot de romanschrijfster op, al weet hij zeer
goed, dat hij iu^phiiosophische ontwikkeling verre
bare meerdere i-s. Maar Schuiten en
BosboomToussaiat beiden herinneren hem aan twee zwakke
zijden van zijn geestesbestaan. Zij vertegen
woordigden voor heai twee idealen, die, helaas,
twee iliusiën zijn gebleven. Want, als men de
brieven nauwlettend leest, /.al men moeten er
kennen, dat liet weinig bewogen leven van den
kriükus ouder een paar groote teleurstellingen
veel van ziju glans heeft gemist. Het profes
soraat, waarvoor hij zoo geploeterd heeft, en de
victorie op het publiek als romanschrijver die
hij zoo iunig had begeerd en waarvoor hij zich
zooveel moeite had getroost bleven beiden
hem onthouden. Zoowel in de eerie als iu de
andere richting leed hij schipbreuk. De schrij
ver der Literaire Phautasicri moet geleden heb
met het diep besef, dat hij met een zeld
beu
?enz., zij tneesten -hem feewijfien, dat het hem
aan scheppend vermogen, aan plastisch talent
en poëtischen zin te .zeer.ontbrak, om
alsJcunstenaar te mogen slagen.
Alleszins natuurlijk dus, dat hij aan Schol
ten en mevr. Bosboom-Toussaint geheel anders
schreef, dan bijvoorbeeld aan Ten Brink,
Quack, wier meerderen hij zich gevoelde. Terwijl
in Huet's brieven aan Scholten het snaaksche
zoo goed als geheel afwezig is, en iu die aan mevr,
Bosboom de luim met zekere ingetogenheid als
door den eerbied beteugeld, nu en dan om het
hoekje komt kijken, waagt hij zijn dolle spron
gen zoodra de heer Quack zich aan zijn oog ver
toont. Wanneer de heer Quack heeft geschreven
dat Juffrouw van Heukelom zijn uitverkorene is,
zendt Huet .aanstonds een gelukwensen. Doch die
is nog niet uit de pen of hij vervolgt: »En nu ik
weet hoe het met uw hart gelegen is, zeg mij
eens in vertrouwen hoe staat het met uw hoofd'?
Buijs heeft, naar ik bemerk, een huismiddel
ontdekt : Ih'j noemt het misverstand" .... Doch
wanneer ik lees »dat het regtsbe\vustzijn van ons
volk slechts kan gelouterd en veredeld worden
in de kerk en op de school", wanneer ik
verneem dat »onze grondwet de uitoefening
van het staatsgezag opgedragen heeft aan
den Koning" en ik bedenk dat gij, gijzelf,
mede-redacteur zijt van het tijdschrift waarin
die dingen verkondigd worden, dan is het inij
of ik de Kleverlaan een cirkel zie beschrijven".
Wat althans mijnen Gideon betreft, ik hoop, dat
het inij gegeven zal zijn hem voor die Joutering
iu tijds te behoeden, en zeer tevreden zal ik
wezen indien het mij gelukken mag 'sjongskeus
regtsbewustzijn gelijken tred te doen houden
met de Bloemendaalsche snijboontjes, inzonder
heid met die van den kouden grond"
-»laat eenig bericht omtrent den staat van uwe
verstandelijke vermogens het Joon van mijne
bescheidenheid mogen zijn. Met name wensen.
ik van u te vernemen of het waar is, dat ook
gij een doktrinair geworden zijt? Sur ce, je prie
que Dieu vous ait en sa saiute garde".
Dit vriendelijk voor den rnal houden wordt
nog lustiger gepleegd, als Huet Quack's
nutsrede volgenderwijs bepluimt. Nooit, het is waar,
vóór wij die uitmuntende rede hoorden houden,
hadden wij geweten of vermoed dat de
Nieuwenhuizen's, vader en zoon, zulke geniale socialisten
vóór de letter geweest waren. Zelfs durfden wij
vermoeden, dat die brave mannen een weinig
door u opgeknapt of geidealise.erd zijn. Maar
des te meer bewonderen wij u«- moed, dat gij
de nu lerende Nutsmannen zoo openhartig op
hunne tekortkomingen durfdet wijzen en hun
zeggen waar het op staat. Gij zoudt dit zeker
niet gedaan hebben, zoo gij u niet bewust waart
het orgaan te zijn eaner nieuwe stroomitig in
den boezem van het hoofdbestuur. Heuchelijkc
vooruitgang."
Alsof dit nog niet genoeg ware, voert de on
deugd, twee maanden later, een stouter schelm
stuk uit. Het zoete, slappe, geparfumeerde,
opgeschikte proza van den heer Quack,
geeft Huet aanleiding hem iets in dezen trant
tehuis te sturen:
Nu, wie ze hoorden en lazen, zullen niet
kunneii beweren, dat de Bank uwe geestdrift uitge
doofd of uw stijl ontmand heeft. Quel feu !
Quelle verve !"
»Waarde vriend, ik verheug mij hartelijk, u
weder aan de spits der konduktours te zien,
andermaal te voorschijn getreden uit de verper
soonlijkte menigte der passagiers"
»Den heer Amestioff, die den trein bestuurde
waarmede koning Willem III naar het Loo ver
trok, hebt gij niet te benijden. Gij zult de
Ameo-'aoft' van Nederland en van het
Nederlandsche volk worden. Zegen op uw sociale
politiek !"
«Mijne vrouw zeide, u lezend, dat zij zich
terugdroomde naar Haarlem, waar zij weleer u
zoo gaarne hoorde praten. Het is waar, dat gij
in uwe wijs om u uit te drukken u verwonder
lijk gelijk blijf r, al zijn voor de zenuwen van
den jotgeliiig de spieren van den ruan in de
plaats gekomen" (!!)
»En welke spierkracht zult gij bij toeneming
behoeven oui het monster der onverschilligheid
te verslaan l"
De brieven van den heer Quack voor deze
verzameling afgestaan, behooren ongetwijfeld tot
de karakteristiekste der beide bundels. Zij die
de Literaire Fautasiën en Kritieken genoten en
met mevrouw Bosboom-Toussaint en Huet zelf
's mans ironie tot zijn deugden of gebreken ge
rekend hebben, zullen waarschijnlijk in die zes
honderd bladzijden meer proeven van deze gees
tesrichting hebben te gemt.et gezien dan zij werke
lijk bevatten. Immers, al ontbreken zij ook iu an
dere brieven geenszins geheel, Huet's «gemid
delde" was waarschijnlijk ironischer/ian meu uit de
gedrukte epistels zou kunnen opmaken.
Inmidddels eere den heer Quack ,dat hij doze
staaltjes ons niet onthouden heeft.
(Wordt
zaam seiiitwreuüeu, wetenschappelijke!) aanleg be
gaafd, niet de geleerde is geworden, die niet al
leen met meer recht dan vele zijner getabberde
tijdgeuoüteu, maar met het sonvereisie recht der
piitsteröi vau Miuerva, voor zich de hoogste on
derscheiding kou eisclien.
Want tiuet was te degelijk om zichzelf geen
rekenschap te geven van de groote onvolkomen
heid iu ziju eigeu ontwikkeling. Dit bleek ook
toeu hij rond weg verklaarde niet in aanmerking
te willen komen voor een professoraat iu het
Middeu-Nederiaudsch, omdat bij, bij onver
poosde studie, het niet verder zoude kunueu
brengeu dun tot de hoogte, die Joncbloedt
daariu had bereikt. En "uithoofde van die
zelfde degelijkheid moest hij het zich tot een
gritf maken, dat hij zoowel voor een Brusselschei)
als voor een Leidscheu hoogleeraarsstoel voor
aesthetiek eu kunstgeschiedenis met ge\ai andere
recatstitels kou optreden, dan als schrijver vau
het Land vau liubens" en het rLaud van
llembrandt" Twee boekeu, waarvan hij zelf het
compikuorisch karakter allerminst heeft zoeken te
verhelen. Eo. wat zijn arbeid als romanschrijver
betreft, zijn Lidewyde, zijn leerjaren van Bruce,
(1) Eea brief aan Fruin, en enkele aan
Multatuli, als uitzondering aangemerkt.
DIRK VAN HOGENDOIIP.
De oudste broeder van den iu on:1 e geschiede
nis zoo beroemden Gijsbert Karel was tot voor
korten tijd een weinig bekende persoonlijkheid.
De beoefenaars vau de geschiedenis onzer kolo
niën ia de laatste eeuw, hadden een en ander
omtrent hem kunnen vernemen en daaruit kan
nen zien, dat zijne denkbeelden grooteu invloed
hadden gehad, op de liberale koloniale politiek,
maar deu man zelf hadden zij niet leeren kennen.
j Eerst de uitgave der J/éwwVi« du (jc/fral Diri:
fan HuyKiidorjj (la Haye, NijhoiF 1887), door
's rnaus kleinzoon in overleg met den heer Camp
bell bezorgd, scheen hem nader te zullen bren
gen tot zijn volk, dat den soldat de fortuue",
eenmaal door zijn tijdgenooten als landverrader
geschuwd, bijna vergeten had. Die Mémoires, wier
taal voor Fransche ooreu niet juist als muziek
klonk, trokken terecht veler aandacht ; het daarin
beschreven leven, bout als het was, wekte leven
dige belangstelling. Het bleek, dat de broeder
van onzen .grooteu staatsman ook een buitenge
woon man -was geweest. Had hij,
het leger van den Grooten Frits, niet een
tuurlijk leven geleid, dat hem iii Indiëen :
moederland hoogébetrekkingen maar ook diepe l
nederingen had:bereid ? Was hij niet dercrtiotui
adjudant geweest van Napoleon, gouverneur
Litthauen tijdens den grooten veldtocht,
lijk bevelhebber van Koningsbergen, BrecduD*»
Hamburg ? Was zijn naam niet gevloftkt doe
de Hamburgers, die in hem den wreeden hand
langer van Europa's geesel zagen ?.Koning
TKUlem had hem, den Napoleiffltiechen.genjeraal,jn1et
willen gebruiken. Napoleon, van'El ba'terug*».
komen, had hem weder in .dienst .gesteld. 5e
catastrophe van Waterloo iiad ook Dütk van
Hogendorp getroffen ; als kluizenaar bad iüj zich
teruggetrokken op een eenzame hoeve in Brazilië,
waar hij in armoede was gestorven, .kort na,zijn
grooten meester, die hem nog in zyn testament
had bedacht Naar aanleiding dier Mémoires,
waarin Dirk van Hogendorp zich had -willen
zuiveren van menigen blaam, door zijne tijdge
nooten geworpen op zijne daden en op .Byn ka
rakter, moet bij menigeu lezer de vraag zijn op
gekomen : wat hebben wij van dezen man te
denkeu ? Is hij inderdaad het slachtofier.geweeBt
van de loosheid zijner vijanden ? En menigeen
zal geneigd geweest zijn op deze vraag een twij
felachtig antwoord te geven. Menigeen zal eene
gedachte in zich hebben voelen opkomen, die
min of meer overeenkomt met wat Prinses
Wilhelmina, de weduwe van WiJlem V, eenmaal van
hem schreef: »son caractere qui ne Ie quitte poiaL
Ie rendra malheureux partout oüil sera","*I
stemt men niet onvoorwaardelijk in met wat de
schrijfster zeide van zijn iutrigeeren, te.ontkemBfin
valt het niet, dat hij een heftig karakter had.
Tal van vragen worden door de Mémoires
^|>geworpeu, waarop zij zelve geen voldoende ?ant
woorden konden geven. Dat bracht mr. J, A.
Sülem, als geschiedkundige bekend door
wrschillende werken over den «Franschen tijd", tot
een nader onderzoek naar het leven van den
merkwaardige)! man 1). Belangrijke brieven, nog
in het bezit der familie Hogendorp, talrijke stuk
ken, thans in het rijks-archief bewaard, andeta
Mémoires uit deu tijd van Napoleon, bewezen
hem belangrijke diensten bij het samenstellen
zijner biographie.
De slotsom dezer beschouwingen is, dat Didt
van Hogendorp eene belangrijke plaats verdient
onder de bekwame mannen, die de revolutie<4Jd
op den voorgrond heeft gebracht. Zijne voor
naamste verdienste is geweest de schrijver
doet het terecht uitkomen het initiatief ge
nomen te hebben tot de hervorming van ooa
koloniaal beheer in den geest der liberale kolo
niale politiek. Daaraan had hij ook de felle
vijandschap te wijten, Lem toegedragen door'de
vrienden der oude Compagnie, door .den bekwa
men maar frl tegc-n de nieuwe denkbeelden
gekanten Nederburgh in de eerste .plaats. De
strijd tegen diens plannen is het begiu geweest
eener pojemische werkzaamheid, eerst op het
einde van zijn leven geëindigd met een pian om
op te treden tegen het stelsel van van den
Bosch, wiius eerste pogingen door hem met
geriügüer.atteuden spot zijn ontvangen. Geeft dit
heui aanspraak op de dankbaarheid der
nakomelingsch ap, een eeretitel is ook het vertrouwen,
door t-eo .gr-nie als Nr.poleon in hem gesteld.
Ook de broeder van Gijsbert Karel heeft be
hoord tot de duizenden, die in het begin dezer
eeuw in den temmer van het revolutionuaire
Frankrijk, den penialen wereld veroveraar, het
ideaa! huus levens hebben gezien. Tot ?.ijn laatsten
ademtocht is hij een vurig bewonderaar geweest
vau den Keizer, wiens intiem leven hij van nabij
heeft kunnen gadeslaan. Die bewondering is de
sleutel op veei wat zijnen tijdgenooten raadsel
achtig, ja misdadig moest voorkomen. Zij ver
klaart, waarom hij als Minister van Oorlog van
koning Lodawijk minder de belangen van zijn
vaderland dan die van het Fransche wereldrijk
heeft behartigd ; zij verklaart, waarom hij door
het huis van Oranje in 1814 is afgewezen, toen.
hij het vaderland zijae diensten kwam aanbieden;
zij verklaart, hoe hij er toe gekomen is iu 1815
dat vaderland te ontvluchten en zijn degen op
nieuw u-r beschikking des Keizers te stellen ; zij
verklaart ook het ongeluk zijuer laatste jaren. De
val des Keizers heeft hem geruïneerd, hem, wien
tijdens het keizerrijk de veel begeerde
maarschalksstaf niet onbereikbaar scheen.
Maar behalve het noodlot, dat hem met zijn
Keizer verpletterde, is er het valt niet te
ontkennen eu de schrijver van deze verdienstelijke
biograpbie laat ra. i. dezen factor nog te veel
op deu achtergrond ieis anders, dat htm steeds
heeft tegengewerkt: zijn heftig karakter, ziju
gebrek aan geest van subordinatie, het te krach
tig gevoel van de waarde van eigen rneeiting.
Nooit heeft Dirk van Hogendorp zich rnogeu
beroemen een goed ambtenaar, een goed mili
tair in dezen zin te zijn. De lieer Silieru betreurt
bet, dat Dirk geen gelegenheid hetft gehad als
gouverneur-genera al zijn eigen stelsel in Indi
door te zeden. Mijn indruk van zijn optreden
is, dat men \vfel heeft gedaan met hem dezen
vurig begeerden post niet te geven. Hogendorp
beeft cu in Indiën iu Frauscheu dienst be
wezen een ruau te zijn van helder inzicht ist
zaken", van ,.snelheid iu beleid", vau
overdoofbare wilskracht", maar tevens van volsiagm ge
mis van zelf'bebeersching, van niets ontziendett
willekeur. Te Wilna, toen hij Litthauen organi
seerde; te Hamburg, toen hij vóór de komst
van Davoust de gistende stadsbevolking in be
dwang lutd te houden, was hij op zijne plaats
als machthebber; iu Indië, waar hij met tact
had moeten optreden, zou hij vermoedelijk eea
treurig echec hebben geleden. Het is beier ge
weest, zoonls het geweest is: zijn optreden als
gouverneur-generaal zou zijn stelsel voor langen,
langen tijd hebben gecompromitteerd.
Overigens breng ik den bekwamen, met liefde
voor zijn ondervverp bezielden biograaf gaarne
mijne hulde voor zijn nauwkeurigeu arbeid.
Mocht ik nog een wenscb uiten, dan zij het
deze, dat de auteur goedgevonden had de lezers
niet zoo dikwijls binnen te leiden in de keuken,
waar hij zijn smakelijk gerecht klaar maakte,
m. a. w. dat hij in den tekst niet zooveel histo
rische kiitiek had gemengd. Kon coquis
sedeon