De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1890 12 oktober pagina 3

12 oktober 1890 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

"VWB ' tjjénaümiiMUi «'in,-fe?» **ei U -hertroawd -mt de bekende .Eanjsche .zangeres Mad. Brunet-La fleur. - !Z\jne i dochter nit het eerste huwelijk is getrouwd met een jong componist, Ghevillard, die tot jle Jongr Fransche school behoort. Ook dit orkest geeft bijna uitsluitend werken van de Joog-Fransche schooj, benevens die van enkele Duitsche meesters en wel: Mozart, Beethoven, Mendelssohn, Schumann en Wagner. Brahms en vele anderen <worden geheel genegeerd "De bezetting van het orkest is gewoonlyk 18 eerste violen, 18 tweede violen, 12 alten, 10 violoncellen en 10 of 12 contrabassen. Houten en koperen blaasinstrumenten zijn gewoon bezet volgens de aanwijzing van de uit te voeren par tituren. De fagotten echter zyn meestal verdub beld. Daardoor is de grond van de houten blaas instrumenten voller en dient tevens als brug voor de overgang naar het koper (de hoorns). Wagner's muziek heeft geheel het burgerrecht verkregen in dezen kunsttempel en lokt er nooit meer (zooals bij andere vereenigingen nog wél eens het .geval is) protesten uit. Bovendien heeft Lamoureux zijn publiek blijkbaar onder den duim. Ik acht het van veel belang dat een Fransch orkest zich eens ten onzent laat hooren; dit is leerzaam en aanmoedigend tevens. Ik mag wel in zoover op het oordeel anticipeeren met te zeggen dat, zal de vertolking van de oudere DuitBche muziek voor velen eene teleurstelling zijn en zal men vooral de interpretatie van Beethoven's muziek niet altijd kunnen billijken, daar bij die werken niet ongestraft het hoogere aan de détails kan ten offer gebracht worden, men aan den anderen kant vol bewondering zal zijn voor dein alle opzichten geacheveerde uitvoering van alle werken, terwijl het eene verrassing zal zijn te hooren op welk een hoogte van verfijning en en semble de blazers het gebracht hebben en hoe de overgang van het hout naar het koper bijna niet merkbaar is. Tevens zal men met werken kunnen kennis maken die hier tot nog toe nog onbekend zijn, 'al betreuren wij het ook dat de programma's > van den 2en en 3en avond, behalve vele'meesterwerken, ons niet nog meer Fransche werlwn aankondigen , o. a. van Gabriel Fauré, CésarFranck, Chabrier, D'Indy, Charles Lefèbvre, Guiraud e. a. M. HUET'S GEMIDDELDE. Brieven van Cd. Busken Huet, uitgegeven door zijne vrouw eii zijn zoou. Eerste Deel 1947 1870; Tweede Deel 1870-1880. Haarlem, H. D. Tjeenk Willink, 1890. Pe brieven v«m Huet zijn een geschenk, dat zijn nabestaanden ons niet onthouden mochten, Voor zoover ik mijzelf beoordeelen kan, be hoor ik tot de klasse van personen wier gemid delde men best van al uit hunne brieven leert kennen," schreef hij aan den »Waarde(n) heer Ten Brink" zoodat we, naar 's mans eigen verkla ring, in deze zeshonderd bladzijden zijn «gemid delde" voor ons hebben. Suet in doorsnee. 'In bovenstaande woorden vinden wij dan ook o. i. de gedragslijn aangewezen, welke mevrouw Huet zich tot plicht geacht heeft te volgen. Huets brieven moesten gegeven worden zoo vol ledig mogelijk. Door er willekeurig, met eenbe paald doel enkele of vele achter te houden, zou *het .gemiddelde", waarom het den lezers dan toch te doen is, niet met juistheid zijn te bepa len. En mogen EU de bevoorrechten, die met Huet briefwisseling onderhielden, misschien het onder hen berustend deel dier nalatenschap, met het oog op het , lezend publiek, geschift heb ben, wij verdenken natuurlijk niemand saevrouw ,Huet heeft haar gansehen voorraad voor ons uitgestort. Indien dus dit gemiddelde een gebrekkig of onwaar beeld van Huets persoon lijkheid geeft, dan is dat hare schuld zeker niet. D,aar is iets aandoenlijks in de mildheid, waar mede »vrouw en zoon" uit eerbied voor den afgestorvene het publiek hebben bedacht. Me vrouw Huet schroomde niet, ter wille der nage dachtenis van haren beroemden echtgenoot, haar natuurlijk gevoel van kieschheid het zwijgen op te leggen. Immers kort vóór zijn dood, den 8 ebr. 1880, schreef Huet nog aan den heer Ten Brink: »U vraagt mij of ik getrouwd ben In 1858? Neen, in Oktober 1859. Maar zoo u goede vrienden wenscht te blijven met mevrouw Huet, bepaal u dan tot die mededeeling, zonder meer. Mijne vrouw en ik, wij beschouwen ons huiselijk leven als een heiligdom, waarvan wij Horatius nazeggen: Odi profanum vulgus et arceo". Weet inen nu, dat mevr. Huet niet alleen het huiselijk leven in menig opzicht heeft ontsluierd, maar zelfs een groot aantal minne brieven aan dit profanum vulgus heeft overge legd, dan mag men dit feit niet voorbijgaan zonder «en eeresaïuut te brengen aan de zelfYerloocheneade vrouw, die het vurigste en liefste wat zij had niet gespaard heeft, om haar echtvmnds roem te vernoegen. En waar zooveel liefde betoond werd, valt het gemakkelijk iets te vergeven. Wij zeggen dit aan het adres van hen, die mevr. Huet er eeue grief van zouden -willen aaaken, dat zij zulk een betrekkelijk groot aautal onbeduidende briefjes in de beide bundels beeft doen opoem«n. Het is waar, de kattebel letjes, die niet tot de kennis van het gemid delde van den persoon, .tan den stylist of van den geleerde bijdragen, maken de uitgave voor den leesgierige duurder dan noodig zou geweest ?zijn. Maar nu wij eenmaal weten, hoe vrouw en zoon, om zoo te zeggen zich kweten van den heiligen plicht, als bij uiterste wilsbeschikking hun opgelegd, en tevens welk een overwinning na«vr. -Huet op zichzelve heeft moeten behalen, om de uit piëteit aanvaarde taak den vollen eisch te geven, verstomt elke klacht, voortgesproten uit overwegingen van lager orde, gelijk die van fiiiancieelen aard noodwendig moeten zijn. Toch is het de vraag of het aantal brieven .in de beide bundels aangeboden, wel inderdaad toereikend i», om Huet's gemiddelde op te sporen. 'Niets natuurlijker dan dat de briefschrijver de velschillende zijden van zijn geest en karakter -het voBedifst doet mtkrowo/door nwt van zeer uiteenloppende denkwijze, leeftijd, aan leg en gemoedurichting te correspondeeren. On willekeurig zal hij met zijn geestverwant sprekend een geheel anderen kant van zijn persoonlijkheid vertoonen, dan wanneer hij tot zijn tegenvoeter het woord richt, en zoo hij al denzelfden kant aan beiden zal laten zien, zal dit toch allicht geschieden onder een gausch ander licht. Men behoeft de brieven van Huet aan me vrouw Bosboom Toussaint en aan professor Scholten geschreven, slechts naast elkander te leggen, en zich hiervan te overtuigen. Tegenover beiden was Huet de eerbied en de bewondering in persoon, maar ofschoon hij voor deze beiden in dezelfde houding staat, heei'D hij aan mevr. Bosboom Toussaint een andere zijde van zijn gemoedsleven toegekeerd, dan aan 'prof. Scholteu. »U gewaagt van mijne ironie", zoo schreef hij 13 Sept. 1880 aan rnevr. B. T., doch wendt geen pogingen aan, mij van dit euvel te geuezen. 'Is dit, omdat gij haar een onverbeterlijk gebrek beschouwt en het boter aan de galg zou zijn ? In dat geval moet u n uitzondering toelaten. Dw geloof aan een eeuwige jeugd, aan gene zijde van het graf, is uiij heilig. Toen in Guizot's laatste levensdagen zijne duchters op een avond bij het heengaan als uaar gewoonte hem goeden nacht kussend zeiden : Adieu, mon pere !" ver beterde hij haar met een glimlach : »Au revoir, ma fille !" Ook voor inij lost het leren zich niet iii een : Vaarwel !" maar in een : »Tot weerziens!'' op. Te dien aanzien verbied ik mij ue wijsbegeerte den baas te spelen over mijn gemoed." Voor velen zal alleen reeds deze verklaring als een rijke vrucht gelden van het in druk verschij nen der brieven. Doch al hecht men tot ken schetsing van Huet's innerlijk aan 'de pikante geloofsbelijdenis iets minder waarde, het zal een ieder aanleiding geven het te betreuren, dat de brieven welke wij ontvingen, aan betrekkelij k zoo weinig personen gericht zijn, en er rnitsdiei) zoo vele schakeeringenyau zijn geestes- en gemoedsleven in het duister zijn gebleven, althans, naar inen moet duchten, al te zwak zullen zijn uitge komen. Voorts zal men , met hst oog op deze waar schijnlijkheid, het jammer vinden, dat onder die weinige personen, slechts twee worden aangetrof fen, (Ij van zeer superieure beteekenis : de god geleerde, prof. Schotten en de romanschrijfster, mevr. Bosboom?Toussaint. De eerste is voor Huet het illuster voorbeeld van wetenschappelijke, dege lijkheid, en de laatste wekt zijn genegenheid eii bewondering als kunstenares. Tegenover beiden gevoelt hij met aantrekkelijke bescueidenbeid zijn minderheid. Hoe vtel omvattend Huet's kennis, en hoe ernstig zijn studie ook mogcti geweest zijn, hij wist maar al te goed, zooals hij aun F ruin schreef, dat zijne 'studie zijns ondanks te zeer een studeeren »u batous rompus" gebleven waren. Voor den geleerde uit n stuk had hij de diepste achting. In zijn autobiografische aauteekenmg schrijft hij. «Liefde voor de wetenschap heb ik meest van al leeren opvatten door de lessen vun Prof. Scholten. Eu tegelijk onverschilligheid omtrent het voorwerp der wetenschap. choltens methode sluit het vernuft niet uit, maar in. E;jn iiloli/og, een medicus, een rnaütematicus, een jmist kou evenveel van hem leeren als eea theologant." Wanneer dan ook na veel tobben s al zijn hoop op het veroveren van een professoraat is ver gaan, verzekert Haet zijn vriend en leermeester, dat hij zijn tevredenheid daarbij niet heeft in geboet. De eer is aan mij, die inija zoon uw handschrift toonen kan, waaruit hij ieeren moge hoe door een man van uwe beteekenis over mij gedacht wordt." En evenzoo gevoelt de groote criticus zich klein tegenover e heusche kunstenares. Hij beaeit maar al te wel, hoe de kritiek, zij ze ook eene kunst, beneden de kunst van het scheppend talent staat. Mevr. Bosbooin-Toussant bezat een vermogen, dat zijn naijver wekte en hem tot inniger waardeeriug eii ooger bewondering voerde, tiau waar voor nieu Huet vatbaar KOU hebben geacht. Hij ztet tot de romanschrijfster op, al weet hij zeer goed, dat hij iu^phiiosophische ontwikkeling verre bare meerdere i-s. Maar Schuiten en BosboomToussaiat beiden herinneren hem aan twee zwakke zijden van zijn geestesbestaan. Zij vertegen woordigden voor heai twee idealen, die, helaas, twee iliusiën zijn gebleven. Want, als men de brieven nauwlettend leest, /.al men moeten er kennen, dat liet weinig bewogen leven van den kriükus ouder een paar groote teleurstellingen veel van ziju glans heeft gemist. Het profes soraat, waarvoor hij zoo geploeterd heeft, en de victorie op het publiek als romanschrijver die hij zoo iunig had begeerd en waarvoor hij zich zooveel moeite had getroost bleven beiden hem onthouden. Zoowel in de eerie als iu de andere richting leed hij schipbreuk. De schrij ver der Literaire Phautasicri moet geleden heb met het diep besef, dat hij met een zeld beu ?enz., zij tneesten -hem feewijfien, dat het hem aan scheppend vermogen, aan plastisch talent en poëtischen zin te .zeer.ontbrak, om alsJcunstenaar te mogen slagen. Alleszins natuurlijk dus, dat hij aan Schol ten en mevr. Bosboom-Toussaint geheel anders schreef, dan bijvoorbeeld aan Ten Brink, Quack, wier meerderen hij zich gevoelde. Terwijl in Huet's brieven aan Scholten het snaaksche zoo goed als geheel afwezig is, en iu die aan mevr, Bosboom de luim met zekere ingetogenheid als door den eerbied beteugeld, nu en dan om het hoekje komt kijken, waagt hij zijn dolle spron gen zoodra de heer Quack zich aan zijn oog ver toont. Wanneer de heer Quack heeft geschreven dat Juffrouw van Heukelom zijn uitverkorene is, zendt Huet .aanstonds een gelukwensen. Doch die is nog niet uit de pen of hij vervolgt: »En nu ik weet hoe het met uw hart gelegen is, zeg mij eens in vertrouwen hoe staat het met uw hoofd'? Buijs heeft, naar ik bemerk, een huismiddel ontdekt : Ih'j noemt het misverstand" .... Doch wanneer ik lees »dat het regtsbe\vustzijn van ons volk slechts kan gelouterd en veredeld worden in de kerk en op de school", wanneer ik verneem dat »onze grondwet de uitoefening van het staatsgezag opgedragen heeft aan den Koning" en ik bedenk dat gij, gijzelf, mede-redacteur zijt van het tijdschrift waarin die dingen verkondigd worden, dan is het inij of ik de Kleverlaan een cirkel zie beschrijven". Wat althans mijnen Gideon betreft, ik hoop, dat het inij gegeven zal zijn hem voor die Joutering iu tijds te behoeden, en zeer tevreden zal ik wezen indien het mij gelukken mag 'sjongskeus regtsbewustzijn gelijken tred te doen houden met de Bloemendaalsche snijboontjes, inzonder heid met die van den kouden grond" -»laat eenig bericht omtrent den staat van uwe verstandelijke vermogens het Joon van mijne bescheidenheid mogen zijn. Met name wensen. ik van u te vernemen of het waar is, dat ook gij een doktrinair geworden zijt? Sur ce, je prie que Dieu vous ait en sa saiute garde". Dit vriendelijk voor den rnal houden wordt nog lustiger gepleegd, als Huet Quack's nutsrede volgenderwijs bepluimt. Nooit, het is waar, vóór wij die uitmuntende rede hoorden houden, hadden wij geweten of vermoed dat de Nieuwenhuizen's, vader en zoon, zulke geniale socialisten vóór de letter geweest waren. Zelfs durfden wij vermoeden, dat die brave mannen een weinig door u opgeknapt of geidealise.erd zijn. Maar des te meer bewonderen wij u«- moed, dat gij de nu lerende Nutsmannen zoo openhartig op hunne tekortkomingen durfdet wijzen en hun zeggen waar het op staat. Gij zoudt dit zeker niet gedaan hebben, zoo gij u niet bewust waart het orgaan te zijn eaner nieuwe stroomitig in den boezem van het hoofdbestuur. Heuchelijkc vooruitgang." Alsof dit nog niet genoeg ware, voert de on deugd, twee maanden later, een stouter schelm stuk uit. Het zoete, slappe, geparfumeerde, opgeschikte proza van den heer Quack, geeft Huet aanleiding hem iets in dezen trant tehuis te sturen: Nu, wie ze hoorden en lazen, zullen niet kunneii beweren, dat de Bank uwe geestdrift uitge doofd of uw stijl ontmand heeft. Quel feu ! Quelle verve !" »Waarde vriend, ik verheug mij hartelijk, u weder aan de spits der konduktours te zien, andermaal te voorschijn getreden uit de verper soonlijkte menigte der passagiers" »Den heer Amestioff, die den trein bestuurde waarmede koning Willem III naar het Loo ver trok, hebt gij niet te benijden. Gij zult de Ameo-'aoft' van Nederland en van het Nederlandsche volk worden. Zegen op uw sociale politiek !" «Mijne vrouw zeide, u lezend, dat zij zich terugdroomde naar Haarlem, waar zij weleer u zoo gaarne hoorde praten. Het is waar, dat gij in uwe wijs om u uit te drukken u verwonder lijk gelijk blijf r, al zijn voor de zenuwen van den jotgeliiig de spieren van den ruan in de plaats gekomen" (!!) »En welke spierkracht zult gij bij toeneming behoeven oui het monster der onverschilligheid te verslaan l" De brieven van den heer Quack voor deze verzameling afgestaan, behooren ongetwijfeld tot de karakteristiekste der beide bundels. Zij die de Literaire Fautasiën en Kritieken genoten en met mevrouw Bosboom-Toussaint en Huet zelf 's mans ironie tot zijn deugden of gebreken ge rekend hebben, zullen waarschijnlijk in die zes honderd bladzijden meer proeven van deze gees tesrichting hebben te gemt.et gezien dan zij werke lijk bevatten. Immers, al ontbreken zij ook iu an dere brieven geenszins geheel, Huet's «gemid delde" was waarschijnlijk ironischer/ian meu uit de gedrukte epistels zou kunnen opmaken. Inmidddels eere den heer Quack ,dat hij doze staaltjes ons niet onthouden heeft. (Wordt zaam seiiitwreuüeu, wetenschappelijke!) aanleg be gaafd, niet de geleerde is geworden, die niet al leen met meer recht dan vele zijner getabberde tijdgeuoüteu, maar met het sonvereisie recht der piitsteröi vau Miuerva, voor zich de hoogste on derscheiding kou eisclien. Want tiuet was te degelijk om zichzelf geen rekenschap te geven van de groote onvolkomen heid iu ziju eigeu ontwikkeling. Dit bleek ook toeu hij rond weg verklaarde niet in aanmerking te willen komen voor een professoraat iu het Middeu-Nederiaudsch, omdat bij, bij onver poosde studie, het niet verder zoude kunueu brengeu dun tot de hoogte, die Joncbloedt daariu had bereikt. En "uithoofde van die zelfde degelijkheid moest hij het zich tot een gritf maken, dat hij zoowel voor een Brusselschei) als voor een Leidscheu hoogleeraarsstoel voor aesthetiek eu kunstgeschiedenis met ge\ai andere recatstitels kou optreden, dan als schrijver vau het Land vau liubens" en het rLaud van llembrandt" Twee boekeu, waarvan hij zelf het compikuorisch karakter allerminst heeft zoeken te verhelen. Eo. wat zijn arbeid als romanschrijver betreft, zijn Lidewyde, zijn leerjaren van Bruce, (1) Eea brief aan Fruin, en enkele aan Multatuli, als uitzondering aangemerkt. DIRK VAN HOGENDOIIP. De oudste broeder van den iu on:1 e geschiede nis zoo beroemden Gijsbert Karel was tot voor korten tijd een weinig bekende persoonlijkheid. De beoefenaars vau de geschiedenis onzer kolo niën ia de laatste eeuw, hadden een en ander omtrent hem kunnen vernemen en daaruit kan nen zien, dat zijne denkbeelden grooteu invloed hadden gehad, op de liberale koloniale politiek, maar deu man zelf hadden zij niet leeren kennen. j Eerst de uitgave der J/éwwVi« du (jc/fral Diri: fan HuyKiidorjj (la Haye, NijhoiF 1887), door 's rnaus kleinzoon in overleg met den heer Camp bell bezorgd, scheen hem nader te zullen bren gen tot zijn volk, dat den soldat de fortuue", eenmaal door zijn tijdgenooten als landverrader geschuwd, bijna vergeten had. Die Mémoires, wier taal voor Fransche ooreu niet juist als muziek klonk, trokken terecht veler aandacht ; het daarin beschreven leven, bout als het was, wekte leven dige belangstelling. Het bleek, dat de broeder van onzen .grooteu staatsman ook een buitenge woon man -was geweest. Had hij, het leger van den Grooten Frits, niet een tuurlijk leven geleid, dat hem iii Indiëen : moederland hoogébetrekkingen maar ook diepe l nederingen had:bereid ? Was hij niet dercrtiotui adjudant geweest van Napoleon, gouverneur Litthauen tijdens den grooten veldtocht, lijk bevelhebber van Koningsbergen, BrecduD*» Hamburg ? Was zijn naam niet gevloftkt doe de Hamburgers, die in hem den wreeden hand langer van Europa's geesel zagen ?.Koning TKUlem had hem, den Napoleiffltiechen.genjeraal,jn1et willen gebruiken. Napoleon, van'El ba'terug*». komen, had hem weder in .dienst .gesteld. 5e catastrophe van Waterloo iiad ook Dütk van Hogendorp getroffen ; als kluizenaar bad iüj zich teruggetrokken op een eenzame hoeve in Brazilië, waar hij in armoede was gestorven, .kort na,zijn grooten meester, die hem nog in zyn testament had bedacht Naar aanleiding dier Mémoires, waarin Dirk van Hogendorp zich had -willen zuiveren van menigen blaam, door zijne tijdge nooten geworpen op zijne daden en op .Byn ka rakter, moet bij menigeu lezer de vraag zijn op gekomen : wat hebben wij van dezen man te denkeu ? Is hij inderdaad het slachtofier.geweeBt van de loosheid zijner vijanden ? En menigeen zal geneigd geweest zijn op deze vraag een twij felachtig antwoord te geven. Menigeen zal eene gedachte in zich hebben voelen opkomen, die min of meer overeenkomt met wat Prinses Wilhelmina, de weduwe van WiJlem V, eenmaal van hem schreef: »son caractere qui ne Ie quitte poiaL Ie rendra malheureux partout oüil sera","*I stemt men niet onvoorwaardelijk in met wat de schrijfster zeide van zijn iutrigeeren, te.ontkemBfin valt het niet, dat hij een heftig karakter had. Tal van vragen worden door de Mémoires ^|>geworpeu, waarop zij zelve geen voldoende ?ant woorden konden geven. Dat bracht mr. J, A. Sülem, als geschiedkundige bekend door wrschillende werken over den «Franschen tijd", tot een nader onderzoek naar het leven van den merkwaardige)! man 1). Belangrijke brieven, nog in het bezit der familie Hogendorp, talrijke stuk ken, thans in het rijks-archief bewaard, andeta Mémoires uit deu tijd van Napoleon, bewezen hem belangrijke diensten bij het samenstellen zijner biographie. De slotsom dezer beschouwingen is, dat Didt van Hogendorp eene belangrijke plaats verdient onder de bekwame mannen, die de revolutie<4Jd op den voorgrond heeft gebracht. Zijne voor naamste verdienste is geweest de schrijver doet het terecht uitkomen het initiatief ge nomen te hebben tot de hervorming van ooa koloniaal beheer in den geest der liberale kolo niale politiek. Daaraan had hij ook de felle vijandschap te wijten, Lem toegedragen door'de vrienden der oude Compagnie, door .den bekwa men maar frl tegc-n de nieuwe denkbeelden gekanten Nederburgh in de eerste .plaats. De strijd tegen diens plannen is het begiu geweest eener pojemische werkzaamheid, eerst op het einde van zijn leven geëindigd met een pian om op te treden tegen het stelsel van van den Bosch, wiius eerste pogingen door hem met geriügüer.atteuden spot zijn ontvangen. Geeft dit heui aanspraak op de dankbaarheid der nakomelingsch ap, een eeretitel is ook het vertrouwen, door t-eo .gr-nie als Nr.poleon in hem gesteld. Ook de broeder van Gijsbert Karel heeft be hoord tot de duizenden, die in het begin dezer eeuw in den temmer van het revolutionuaire Frankrijk, den penialen wereld veroveraar, het ideaa! huus levens hebben gezien. Tot ?.ijn laatsten ademtocht is hij een vurig bewonderaar geweest vau den Keizer, wiens intiem leven hij van nabij heeft kunnen gadeslaan. Die bewondering is de sleutel op veei wat zijnen tijdgenooten raadsel achtig, ja misdadig moest voorkomen. Zij ver klaart, waarom hij als Minister van Oorlog van koning Lodawijk minder de belangen van zijn vaderland dan die van het Fransche wereldrijk heeft behartigd ; zij verklaart, waarom hij door het huis van Oranje in 1814 is afgewezen, toen. hij het vaderland zijae diensten kwam aanbieden; zij verklaart, hoe hij er toe gekomen is iu 1815 dat vaderland te ontvluchten en zijn degen op nieuw u-r beschikking des Keizers te stellen ; zij verklaart ook het ongeluk zijuer laatste jaren. De val des Keizers heeft hem geruïneerd, hem, wien tijdens het keizerrijk de veel begeerde maarschalksstaf niet onbereikbaar scheen. Maar behalve het noodlot, dat hem met zijn Keizer verpletterde, is er het valt niet te ontkennen eu de schrijver van deze verdienstelijke biograpbie laat ra. i. dezen factor nog te veel op deu achtergrond ieis anders, dat htm steeds heeft tegengewerkt: zijn heftig karakter, ziju gebrek aan geest van subordinatie, het te krach tig gevoel van de waarde van eigen rneeiting. Nooit heeft Dirk van Hogendorp zich rnogeu beroemen een goed ambtenaar, een goed mili tair in dezen zin te zijn. De lieer Silieru betreurt bet, dat Dirk geen gelegenheid hetft gehad als gouverneur-genera al zijn eigen stelsel in Indi door te zeden. Mijn indruk van zijn optreden is, dat men \vfel heeft gedaan met hem dezen vurig begeerden post niet te geven. Hogendorp beeft cu in Indiën iu Frauscheu dienst be wezen een ruau te zijn van helder inzicht ist zaken", van ,.snelheid iu beleid", vau overdoofbare wilskracht", maar tevens van volsiagm ge mis van zelf'bebeersching, van niets ontziendett willekeur. Te Wilna, toen hij Litthauen organi seerde; te Hamburg, toen hij vóór de komst van Davoust de gistende stadsbevolking in be dwang lutd te houden, was hij op zijne plaats als machthebber; iu Indië, waar hij met tact had moeten optreden, zou hij vermoedelijk eea treurig echec hebben geleden. Het is beier ge weest, zoonls het geweest is: zijn optreden als gouverneur-generaal zou zijn stelsel voor langen, langen tijd hebben gecompromitteerd. Overigens breng ik den bekwamen, met liefde voor zijn ondervverp bezielden biograaf gaarne mijne hulde voor zijn nauwkeurigeu arbeid. Mocht ik nog een wenscb uiten, dan zij het deze, dat de auteur goedgevonden had de lezers niet zoo dikwijls binnen te leiden in de keuken, waar hij zijn smakelijk gerecht klaar maakte, m. a. w. dat hij in den tekst niet zooveel histo rische kiitiek had gemengd. Kon coquis sedeon

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl