De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1890 12 oktober pagina 5

12 oktober 1890 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

ir ' .op«n te bewijzen, d«t dit geen ridderlijke eigencSappen behoeft alt te duiten. Naar deze aanhalingen uit prospectus en voor woord te oordeelen, zullen wvj thans een trjd- schrift krjjgen, dat den moed heeft, de vele ge breken van ons militair stelsel onder de algemeene aandacht te brengen. Dat dit een noodig ?werk was, kan uit de eerste aflevering al aanstonds bUjken. Het eerste artikel het beste, dat op het voorwoord volgt, betoogt niets minder, dan dat ?wij misschien een leger hebben, maar dan toch In elk geval een hoofdeloos leger, want dat de aanvoerder aan dat leger ontbreekt een toe«tand, waardoor het vaderland zelfs bij de grootste geldelijke en persoonlijke offers weerloos bluft. "Tertius schrijft het eerste gedeelte van een arti kel over Legerorganisatie, waarin hy het inge? Diende wetsontwerp op den krijgsdienst wil be handelen. In dit eerste deel wordt de mobilisatie besproken en bekeken in het licht, dat, dank zjj den heer Tindal, daarop in den laatsten tijd geschenen heeft." Kn de schrijver is het eens met dien onvermoeiden strijder voor onze onaf hankelijkheid, dat de tegenwoordige toestand on houdbaar is. Binnenhof geeft in zijn opstel Vóór ? en in de Kamers een overzicht van de voornaam ste bepalingen der nieuwe leger wet. Met groote instemming maakten wjj tevens kennis met Bijkok's bijdrage In groot en Tdein tenue, waarin een hartig woordje wordt gezegd over de zoogen, wetenschappelijke bijeenkomsten." De kritiek, die in al deze brjdragen wordt uitjgeoefend is scherp, maar waar. Heeft elke orga nisatie haar eigenaardige gebreken, door de groote stelselloosheid waarmede de opvolgende ministers van Oorlog en Marine zich hebben onderscheiden -en door de ongeëvenaarde liefde voor papier, heel veel papier die zij steeds hebben getoond, zjjn leger en vloot op zulk een merkwaardige wyze gedesorganiseerd, dat alleen bureaucraten nog Juit den boedel kunnen w\js worden, maar ook niemand anders. De noodzakelijkheid om daarop te wvjzen is meermalen gevoeld. Voor eenige jaren werd het tijdschrift de Revolver opgericht, dat ongeveer dezelfde strekking had, als thans ?de Landsverdediging. Maar het ging den Bevolver .niet erg naar den vleesche. De patronen waren te gauw verschoten en voor munitie-aanvulling «scheen niet gezorgd te zijn; zoodat na een kort stondig bestaan de Bevolver viel uit de hand van -den schutter die hem had opgenomen, om er vaak iet doel mede te raken. Doch de noodzakelijkheid van een kritisch-mili tair tijdschrift bleef bestaan en daarin zal het ?orgaan van Investigatores thans komen voorzien. Moge het veel nut stichten en er het zijne toe iydragen, om de tallooze gebreken te verbeteren, -die beletten te verklaren dat wjj naar behooren ibebben gevigeleert voor onze eigen securiteyt." FRANKRIJK EN DUITSCHLAND OPEENE ENGELSCHE KOSTSCHOOL. Naar het Engelsch van ASCOTT HOPE. Het is een bekende historie, dat de Britten minachtend de schouders ophalen over al wat Biet Engelsch is, en dat wij vreemdelingen en ?alles wat uitheemsch is al heel weinig rekenen. In het kalme bewustzijn van onze meerderheid bluffen wij er niet op, maar leggen enkel op ;oedmoedige wijze onze medelijdende minachting roor het vreemde aan den dag. Er komt in dezen wel eenige verandering, maar toch kan 01 en nog ontwikkelde menschen op ons eiland -aantreffen, die het in iemand hoogst verdienste lijk vinden, als hij geene andere taal kent dan «ijne eigene. Toen ik kort geleden op reis was in het bui ?tenland, ontmoette ik eene achtenswaardige, vroolijke en vriendelijke Engelsche familie van 3iet echte John Buil type. Zij waren, nota bene, D.l. de moeder met eene gansche schaar kinde ren, op weg naar Boekarest, waar de vadereene «eer mooie betrekking bekleedde, en niemand van hen, van den oudsten jongen af tot moeder ?en baby toe, had er eenig denkbeeld van hoe «e daar moesten komen. Het kon hun niet schelen, door welke landen ze reisden, ze kenden geen woord Fransen of Duitsch, hadden geen flauw begrip van de vreemde snunt en gaven, als ze iets gebruikten, den kellner goedig een souverein, in de vaste ?overtuiging, dat ze wel de juiste som terug zou-den ontvangen. De jongens trokken den neus op Toor de vreemde munten, maar lieten zich de continentale boterhammen wel smaken. De meisjes vroegen hun moeder, hoeveel nachten ze nog in ?den trein moesten slapen en zij antwoordde uit een notitieboekje, waarin men voor haar aan het vreemdelingenbureau hier of daar een en ander iad opgeschreven. Zij had blijkbaar een geloovig vertrouwen in haar reiscoupons, die haar als ialLman dienden om hen allen regelrecht naar Boekarest te brengen of naar Bokhara, als dat hunne bestemming was geweest. Alle vreemde lingen beschouwde ze als zoovele bedienden, die niets liever wilden, dan Engelschen met geld in hun zak 'te helpen aan al, wat ze konden noodig hebben. En zoo trokken ze voort zonder twijfel of vrees, lachend om alles, wat hun een beetje ongewoon leek, maar overigens in alle opzichten in hun element. Toen ik hun een paar eenvou dige vreemde zinnetjes wilde bijbrengen, die hun te pas konden komen aan de groote stations, om in den goeden trein te komen, vonden ze dat erg grappig en de jonge John Bul Is gierden het uit. Ik onthield er mij van, hun vast geloof aan het wankelen te brengen, maar maakte mij toch bezorgd over hen, omdat hun heele reisplan be rustte op de ontmoeting met een agent van ook's office in Keulen, die hen in den goeden trein naar Weenen zou brengen en ze waren al begonnen met in Dover in een verkeerde boot te belanden en dus den trein te missen, waar mee ze werden verwacht. Maar ze vonden dat niet heel erg, alsof ze geloofden, dat de een of andere cherubijn in dienst van Co>;k den geheelen nacht opzat bij ieder buitenlandsch sta tion, op den uitkijk naar reizende Engelschen, om over hen te waken. Nadat wij de Duitsche grenzen voorbij waren, moest ik afscheid nemen van mijn reisgezelschap, dat nog vol moed was en ik heb er dikwijls over nagedacht, hoe ze toch wel in Boekarest zullen zijn aangekomen. Men behoeft er niet aan te twijfelen, of ze zijn terechtgekomen, want hadden ze niet hun geld en hun couponblaadjes? Maar hoeveel gemakke lijker zou het voor hen zijn geweest, als die flinke roodwangige jongens eens een paar uurtjes van football en cricket hadden afgenomen, om een mondjevol Fransch en Duitsch te leeren! Toen ik zelf ten laatste op mijne bestemming kwam, bleek ik de eenige Engelschman te zijn in een klein Duitsch stadje. Zoo gauw de men ? schen van het hotel mijn landaard kenden, ver heugden zij zich in die mooie gelegenheid, om hun kennis van vreemde talen te verrijken. Een jong kellnertje kwam glimlachend naar mij toe met de woorden : »Voulex* vous morgen früh klopfen la porie, monsieur ?" en voegde er het manuaal van op de deur tikken bij en de hötelhouder liet dadelijk een Engelsche dictionnaire halen en stelde speciaal voor mij een spijslijst samen. Ik kon hun taal vrij goed spreken, tenminste eet- en drinkwaren noemen, maar als 't niet volstrekt moest, spraken ze mij met geen enkel Duitsch woord aan. Allen liepen mij voortdurend met hun Engelsch tegen het lijf en vroeg ik iets; dan vlogen ze naar den dictionnaire, om mij in het Engelsch te antwoorden, een Engelsch trouwens, dat mij dikwijls niet veel wijzer maakte. Maar zij lachten goedig mee als ik mij vermaakte met hunne fouten, en bleven maar op mij oefenen zonder die valsche schaamte, die ons Eugelschen tegenover vreemdelingen de tong schijnt te binden. Die valsche schaamte is eene dwaasheid en wij moeten daarover heen komen en gelukkig, in den laatsten tijd begint men op de Engelsche scholen meer aan vreemde talen te doen. Toen John Buil Senior nog meende, dat hij zijne drie Franscheu tegelijk aan kon, was het geen won der, dat de veelbelovende zoon met of zonder reden den ongelukkigen Franschman negerde, die het ondernam hem een paar uur les te geven in de voor hem vreemde taal, en werkelijk moest zoo'n Franschman niet veel beters kunnen krij gen, als hij zich waagde in zulk een hol van jonge Britten. Op mijn school echter ging dat nog al goed, want wij hadden het best getrof fen met den Franschen en den Duitachen leeraar. Dr. Krebs, die ons Duitsche les gaf, was een kloeke, vierkante Sakser, met een bruinen baard en gouden bril, die hem er zeer geleerd deed uitzien. Hij was werkelijk een geleerde en sprak uitmuntend Engelsch in een zinbouw, dien hij van onze klassieke schrijvers had over genomen. Hij corrigeerde ons zelfs in onze eigen taal en de »kreeft" zooals wij hem gewoonlijk noemden, hechtte aan zijn eigen kennis wel wat al te groote waarde en had te veel neiging, om anderer onwetendheid te bespotten, dan dat hij een gunsteling zou kunnen ziju, maar hij was nogal goedhartig en wij konden niet andere, dan hem achting toedragen. Kapitein Buisson, die ons Fransche lessen gaf. was een gansch andere persoonlijkheid, en vrij wat populairder, 't Was nooit bekend, in welk leger hij had gediend, maar gediend had hij en hij was op end' op een Frauschmau, levendig, vlug en prikkelbaar. Ondanks zijn prettigen vertrouivelijken omgang met ons, kon hij zijn def tigheid en zijn prestige bewaren, hetgeen ons van onbeschaamdheid terughield. Toen een der Britsche helden eens- beproefde de klasse oproerig te maken en den boel in de var te sturen, werd de schul dige diep beschaamd, toen de kapitein hem kalm aankeek met de woorden: »Ik hoop dat diejon geheer zich roor zichzelven schaamt. Ik doe het wel voor hem." Hij behandelde ons altijd als heeren en nam zelden zijne toevlucht tot brom men of straf. Ik vrees, dat de meesten van ons weinig van hem leerden, want hij kende het ge heim niet om den jeugdigen tegenzin in boeken te overwinnen en kon zelf te goed dien afkeer begrijpen. Engelsch sprak hij vloeiend en toen hij met eene Engelsche vrouw was getrouwd, reeds meer dan een vierde deel eener eeuw, was het een zwak van den ouden kapitein, om zich een volslagen Engelschman te rekenen. Ik kon mij van lachen niet houden, toen hij van Dr. Krebs sprekend, zeide: »Je ziet, beste jongen, die vreem delingen begrijpen ons nooit." Mij dunkt, de onderlinge verhouding tusschen onzen Franschen en onzen Duitschen leeraar kan nooit zeer vriendschappalijk zijn geweest, maar voor 't oog bleven zij toch vrienden tot den Fransch-Duitschen oorlog in 1870. Wij, die nu in de kracht des levens zijn, behoeven onze geschiedenisboeken nog niet op te slaan, om den gloed van dien grooten strijd voor ons op te roepen, hoe wij van dag tot dag naar nieuws uitzagen over die beide groote naties, om een niets elkaar in het haar gevlogen; hoe Europa dreunde onder den tred der groote legers van twee kanten den .Rijn naderend, en hoe de Brit sche leeuw de ooren spitste, gereed om zich te mengen in den strijd, die hem niet aanging. Aan onze school was de belangstelling groot, uithoofde van de aanwezigheid van de vertegenwoordigers der vijandige machten, en allen letten wij op Dr. Krebs en kapitein Buisson, als dachten wij, dat ze terstond zouden gaan vechten voor de eer van hun respectief vaderland. Onze Duitsche meester was n en al opwinding door patriotische gevoelens en wij vernamen, dat hij sergeant was bij de Landwehrva. opgeroepen was naar zijn regiment. Hij ging echter niet dadelijk, al had hij ook een gloeiend verlangen naar den strijd, ten minste volgens zijn eigen zeggen. Hij was kort te voren verloofd inet een jong meisje uit onze stad en men zei, dat zij hem terughield en hem wilde overhalen om van een dokter een bewijs te vragen, dat hem ongeschikt verklaarde voor den dienst. Hij had er inderdaad al vroeger van gesproken om zich te laten naturalizeeren als Engelschman, evenals zijn collega had gedaan. Maar natuurlijk was dit de tijd niet, om zijn vaderland op te geven en de man moet het hard te verantwoorden hebben gehad tusschen liefde en plicht. Iii elk geval bleef hij een paar weken stil aan zijn schoolwerk en werd al onrustiger, toen de oorlogswolk er dreigender begon uit te zien. Kapitein Buisson was niet minder opgewonden en vergetend, dat hij al zoo lang een volkomen Engelschman was geweest, werd hij weer een volbloed Franschman. De man was geen onbe paald bewonderaar van Napoleon III, maar als vele anderen in die dagen meende hij, dat iemand met dien naam geen nederlagen kon lijden Op de kaart het hij ons zien, waar waarschijulijk het eerste treffen zou plaats hebben, waarbij natuurlijk de vijand in de pan gehakt zou worden en over den Rijn zou worden ver jaagd. Dan zouden de Fransche legioenen zege vierend voorttrekken en de Zuid-Duitsche staten bevrijden van de tyrannie van Pruisen, om na een paar glansrijke overwinningen de vredesvoorwaarden van de wallen van Berlijn te stellen. Juist was hij in de klasse bezig, dat alles te deruoustreeren, toen dr. Krebs toevallig binnen kwam. Plotseling zwegen wij allen. Wij jon gens voelden, dat wij de gevoelens van den Duitscher moesten sparen en niet uitweiden over de rampen van zijn land. Maar al die verwachtin gen stortten ineen, bij den uitslag van het eerste gevecht, waar niet de Franschen maar de Duitschers aan het langste eind trokken. Kapitein Buisson was niet de eenige, die door het nieuws van Weisseuburg uit het veld was geslagen. Maar hij trachtte bij ons en bij hem zelven het vertrouwen erin te houden, al kon men wel zien dat het hem moeite kostte. »Niets dan eene schermutseling!'' zeide hij, »wacht nMar tot Mac-Mahon ze te pakken krijgt, dan zul je eens zien !" Helaas, binnen een paar dagen kwam het be richt van Mac-Mahon's nederlaag en deed onzen kapitein sprakeloos staan. Ze zeiden, dat hij de courar.t had verscheurd en er op was gaan trap pen. Wdt Dr. Krebs betreft, de tijd deed zijne vaderlandsliefde tot boven het kookpunt stijgen. Ik weet niet hue hij de zaak klaar speelde bij zijn mei-j", misschien moedigde zij zelve hem aan, om te gaan waar de roem hem wachtte, mis schien overwon hij hare bezwaren met het gewone argument van minnaars : 2de Jaargang. Schaakspel. 12 Oetober 1890. PARTIJEN GESPEELD OP HET CONGPiES TE MANCHESTER door de heeren Tinsley en Muller. Niet aangenomen Koninginne-gambiet. Wit. Zwart. l d4 d5 21 P.f2 a5 (d 2 c4 e6 22 P.d3 T afi 3 e3 P.fö23 Pe5 hG 4 P.c3 L.e7 24 P.f3 D d8 5 P.fS b6 25 D.g3 P.h7 6 L.d3 L.b7 26 h4 L c8 7 L.d2 c5 27 L.bl K.h8 S cd5: ed5: 28 P.eöK g8 (e 9 T.cl c4 29 L.h7+ K.h7: 10 L.bl a6(a 30 P.f?: D c7 11 P.eö(b b5 31 P e5 L.f5 12 o-o P.bd7 32 h5 gG 13 f4 o?o 33 e4 Le4: 14 Df3 T.e8 34 hg6 + K g8 .15 Lf5 Pf8 35 f5 hgó: 16 g4 (c b4 36 Lg5: L.f6 17 P.dl D.c7 37 L f6: Tf 6: 18 g5 P.fS?d7 38 D.g5 T.e5: 19 P.d7: P.d7: 39 de5: D.e5: 20 D.h3 P.f8 40 D.h4 D.b2: 41 D.h7 f Kf8 42 g7 f en wint. a) Tijdverlies! P.(17 zou beter zijn geweest, om P.e5 af te houden. I>] Het paard staat daar sterk! Zonder verlies van q ^aliteit is dit niet te verwijderen. c) Wit heeft tot nu prachtig gespeeld, en zet den aanval zonder tusschenpoos voort. d) Erg saai! L.c8 om den witten L.f5 kwijt te raken, zou aan zwart een weinig meer lucht hebhen gegeven, hoewel wit veel boter staat. e) Dit is de beste zet, maar zwart is te zeer in verdrukking. ?) Zeer goed gezien! Door dien pion te ofteren, baant wit zich don weg tot overwinning. FRANSCI1E VERDEDIGING. Blackburne Von Scheve 11 «14: 12 P.f 13 P.c3 14 T.cl 15 L.c4: 16 P.e4 P.d6f T.c3 (b o?o D.f2 17 18 19 20 D.l>4 21 F.ljii 22 L.d7 23 Pc4(a 24 dc4 : 25 1)5 26 K.e7 27 D.a5 28 fó 29 K.f 8 (c P.g5 T.h3 Df3 D.hó P.c8 T dl D.dl : d5 Dh5 h6 P.d8 T.a7 K.g8 D.d2 D.dl + L.c8 : T.d7 en wint. wit l e4 2 d4 3 P.c3 4 L.g5 5 e5 zwart. e6 6 L.e7 : d5 7 D.d2 P.i'6 8 P.ce2 L.e7 9 c3 P.fd7 10 f4 D.e7: a6 c5 I'.c6 cd4: a) Zwak ! Daardoor laat hij het paard van wit een sterke stelling in nemen op d6. b') Wit wil een afruil der koninginnen voorko men, nu de zwarte zoo slecht geplaatst is. c) Gedwongen ! daar D.h4f een krachtige po sitie zou geven. SICILIAANSCHE VERDEDIGING. Partij gespeeld in Januari 1890 door de heeren J. D. Tresling, N. N., wit. l e4 2 P.f3 zwart. có P.c6 P.c3 dl e6 d5 I could not love thee, dear, to Loved I not hanowr more !" maar in elk geval hij kwam dien dag nitt ''op school vóór in den namiddag, toen hu by on|en directeur binnenstormde in reisgewaad. Onder ons verspreidde zich het gerucht, dat hij zijne betrekking opgaf en naar d«n OOlitog trok. Onmiddellijk keerden de gevoelens zichten zijnen gunste en toen wij juist op de speelplaats waren bij zijn vertrek, hieven we een hoeral 4UW voor den held van toekomstige veldslagen. Het opgeheven hoofd en martialen stap ging hg net een escorte van bewonderaars naar het hek en ontmoette daar den Franschen leeraar, die zon der te spreken voorbij wilde gaan. Maar Dr. Krebs stapte op hem aan en groette. »Ik hoop, mijnheer, dat wij elkaar onder ge lukkiger omstandigheden weer zullen ontmoeten;" zeide hij »Ik denk, dat ik u als krijgsgevangene in Frankrijk zal zien, tenzij een chassepolkogel mij van dat genoegen berooft!" barstte de Fransch man los en zag hem vlak in de oogen en wij stonden allen verbluft, want wij wisten niet dat onze kapitein ruw en lomp kon zijn. »Dat kan gebeuren," zei dr. Krebs en deed een krachtige poging, om beleefd te blijven, «maar als de oorlogskans tegen mij is, dan is het mijn grootst verdriet, dat ik steif door de hand van een lompe boer, die waarschijnlijk niet lezen of schrijven kan, zooals met de meeste uwer land lieden het geval is." Deze nog al onhandige schimpscheut maakte den Franschman woedend. Hij sprong op zijnen vijand toe, zoodat ouder Engelschen een formeele vechtpartij zou zijn ont staan, maar deze vreemdelingen bepaalden zich maar tot heftig'e bewegingen en bulderden elkaar beide zoo hard zij konden, allerlei beleedigingen toe. Ze spraken nu beiden Fransch en onze ken nis reikte niet ver genoeg, om hen te begrijpen, wat zeker maar gelukkig was. Het tooneel duurde twee a drie minuten, toen naderde de di recteur, om de partijen te scheiden. Dr. Krebs brak zijn woordenstroom af en vloog het hek uit, terwijl hij onzen kapitein nog ia dolle woede achterliet. «Frankrijk in gevaar! de vijand zegeviert! o, waarom ben ik geen twintig jaar jonger l" riep hij uit en tranen stroomden over zijn gladge schoren gelaat. Wij hadden dien dag geen Fransch meer en verscheidene dagen lang geen Duitsch, waardoor sommigen van ons den vloek, die Europa trof, zegenden. Ik moest u nog gezegd hebben, dat wij nog de ouderwetsche indeeling bij halve jaren hadden en dat de oorlog juist na onze zomervacantie was uitgebroken, Eiken dag kwamen berichten of geruchten van nieuwe veldslagen; aangrijpende platen stonden in de tijdschriften en wij volgden alles met groote belangstelling en dachten niet aan de ellende, over rustige ge zinnen gebracht, door die roemrijke wapenfeiten. Toen ramp op ramp het arme Frankrijk trof, werd kapitein Buisson al somberder en was dan weer afwisseledd prikkelbaar en rusteloos. Soms zat hij stil voor zijn lessenaar en had geen am bitie zelfs in het verbeteren onzer domste fouten; dan weer liep hij door de kamer als een ge temde leeuw en deed, alsof hij naar onze kreu pele vertaling van ^Télémaque" luisterde, terwijl zijn gedachten bij het kanongebulder van Metz vertoefden en bij den marsen der Duitsche troe pen. In eene maand was hij veel ouder ge worden. Hij werd slordig op zijne kleeding, hij, die altijd zoo keurig was geweest. Wij hadden vroeger wel eens gemeend, dat hij zijn haar verfde, nu wisten wij het zeker, want hij liet zijn grijzen baard groeien als in den rouw over de rampen van zijn land. Alleen ia de scherrnles, dia hij ons altijd voor pleizier gaf, was hij opgewekt, want bij eiken stoot scheen hij te meenen, dat hij onzichtbare Pruisen dooi boorde. Toen het bekend was, dat Napoleon zich bij Sedan had overgegeven en dat de Duitschera Parijs insloten, was onze kapitein niet langer terug te honden. Hij verdween pp een mor gen plotseling en liet een briefje achter, waarin stond, dat ook de oudste Fransche soldaat nu verplicht was zijn zwaard in dienst van Frankrijk te stellen. Wij vonden hem veel grooter held dan Dr. Kreb;j, want niemand zou zoo veel toewijding hebben verwacht van een man op zijn leeftijd, die reeds zoo lang genaturaliseerd Engelschman was. Wat onze directeur er van zeide, daarnaar konden wij slechts gissen. Korten tijd hadden wij vacautie van Frausch en Duitsch en toen kwam, ecu meester voor beide vakken. »Heb je onzen Zwitser gezien?', zei mijn ictimus Duckworth. den volgenden morgen aan 't ontbijt. »Neen'', ik had den nieuwen meester van Fransch en Duitsch nog niet gezien, die den vorigen dag was aangekomen en den gan schen avond had doorgebracht bij den directeur, maar nu voor 't earst ouder ons verscheen, begeleid door den beer Wise, onzen internen leeraar. Duckworth had juist die woorden gezegd, en een honderdtal kritische blikken werden op den nieuwen onderwijzer gericht. Geen wonder, dat hij er schichtig uitzag, die lange magere, bleeke jongen met zijn droomerige lichtblauwe oogen en zijn sluike haren. Hij had een spiksplinter nieuwe zwarte jas aan van een fatsoen, waaraan wij niet gewend waren, en om ons gevoel van behoorlijkheid nog meer te kwetsen, droeg hij zijn grooten nikkel horlogekettiiig aan den ver keerden kant; daarbij droeg hij hooge laarzen onder een te korte broek zooal ? geen rechtgeaard Engelschman van ons geslacht zou doen en met n oogopslag hadden wij dan ook uitgemaakt. dat hij eeu n ftrieur persoon wa*. Wij meenden al spoedig te merken, dat onze Wise niet al te gemakkelijk met zijnen nieuwen collega praatte, die met neergeslagen oogeu aan de ontbijttafel naast hem zat. Toch beproefde hij het gesprek aan den gang te houden, maar het ging slapjes, want hij had niet veel lust zijne vreemde talen voor ons te laten klinken en de heer Wttkker was nog op zeer slechten voet met bet gewone Engplsch. Na een paar belachelijke blunders bepaalde zich de nieuweling dan ook maar tot yes en no en scheen tersluiks

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl