Historisch Archief 1877-1940
ir
' .op«n te bewijzen, d«t dit geen ridderlijke
eigencSappen behoeft alt te duiten.
Naar deze aanhalingen uit prospectus en voor
woord te oordeelen, zullen wvj thans een
trjd- schrift krjjgen, dat den moed heeft, de vele ge
breken van ons militair stelsel onder de
algemeene aandacht te brengen. Dat dit een noodig
?werk was, kan uit de eerste aflevering al aanstonds
bUjken. Het eerste artikel het beste, dat op het
voorwoord volgt, betoogt niets minder, dan dat
?wij misschien een leger hebben, maar dan toch
In elk geval een hoofdeloos leger, want dat de
aanvoerder aan dat leger ontbreekt een
toe«tand, waardoor het vaderland zelfs bij de grootste
geldelijke en persoonlijke offers weerloos bluft.
"Tertius schrijft het eerste gedeelte van een arti
kel over Legerorganisatie, waarin hy het
inge? Diende wetsontwerp op den krijgsdienst wil be
handelen. In dit eerste deel wordt de mobilisatie
besproken en bekeken in het licht, dat, dank
zjj den heer Tindal, daarop in den laatsten tijd
geschenen heeft." Kn de schrijver is het eens
met dien onvermoeiden strijder voor onze onaf
hankelijkheid, dat de tegenwoordige toestand on
houdbaar is. Binnenhof geeft in zijn opstel Vóór
? en in de Kamers een overzicht van de voornaam
ste bepalingen der nieuwe leger wet.
Met groote instemming maakten wjj tevens
kennis met Bijkok's bijdrage In groot en Tdein
tenue, waarin een hartig woordje wordt gezegd
over de zoogen, wetenschappelijke bijeenkomsten."
De kritiek, die in al deze brjdragen wordt
uitjgeoefend is scherp, maar waar. Heeft elke orga
nisatie haar eigenaardige gebreken, door de groote
stelselloosheid waarmede de opvolgende ministers
van Oorlog en Marine zich hebben onderscheiden
-en door de ongeëvenaarde liefde voor papier, heel
veel papier die zij steeds hebben getoond, zjjn
leger en vloot op zulk een merkwaardige wyze
gedesorganiseerd, dat alleen bureaucraten nog
Juit den boedel kunnen w\js worden, maar ook
niemand anders. De noodzakelijkheid om daarop
te wvjzen is meermalen gevoeld. Voor eenige
jaren werd het tijdschrift de Revolver opgericht,
dat ongeveer dezelfde strekking had, als thans
?de Landsverdediging. Maar het ging den Bevolver
.niet erg naar den vleesche. De patronen waren
te gauw verschoten en voor munitie-aanvulling
«scheen niet gezorgd te zijn; zoodat na een kort
stondig bestaan de Bevolver viel uit de hand van
-den schutter die hem had opgenomen, om er vaak
iet doel mede te raken.
Doch de noodzakelijkheid van een kritisch-mili
tair tijdschrift bleef bestaan en daarin zal het
?orgaan van Investigatores thans komen voorzien.
Moge het veel nut stichten en er het zijne toe
iydragen, om de tallooze gebreken te verbeteren,
-die beletten te verklaren dat wjj naar behooren
ibebben gevigeleert voor onze eigen securiteyt."
FRANKRIJK EN DUITSCHLAND OPEENE
ENGELSCHE KOSTSCHOOL.
Naar het Engelsch van ASCOTT HOPE.
Het is een bekende historie, dat de Britten
minachtend de schouders ophalen over al wat
Biet Engelsch is, en dat wij vreemdelingen en
?alles wat uitheemsch is al heel weinig rekenen.
In het kalme bewustzijn van onze meerderheid
bluffen wij er niet op, maar leggen enkel op
;oedmoedige wijze onze medelijdende minachting
roor het vreemde aan den dag. Er komt in
dezen wel eenige verandering, maar toch kan
01 en nog ontwikkelde menschen op ons eiland
-aantreffen, die het in iemand hoogst verdienste
lijk vinden, als hij geene andere taal kent dan
«ijne eigene.
Toen ik kort geleden op reis was in het bui
?tenland, ontmoette ik eene achtenswaardige,
vroolijke en vriendelijke Engelsche familie van
3iet echte John Buil type. Zij waren, nota bene,
D.l. de moeder met eene gansche schaar kinde
ren, op weg naar Boekarest, waar de vadereene
«eer mooie betrekking bekleedde, en niemand
van hen, van den oudsten jongen af tot moeder
?en baby toe, had er eenig denkbeeld van hoe
«e daar moesten komen. Het kon hun niet
schelen, door welke landen ze reisden,
ze kenden geen woord Fransen of Duitsch,
hadden geen flauw begrip van de vreemde
snunt en gaven, als ze iets gebruikten,
den kellner goedig een souverein, in de vaste
?overtuiging, dat ze wel de juiste som terug
zou-den ontvangen. De jongens trokken den neus op
Toor de vreemde munten, maar lieten zich de
continentale boterhammen wel smaken. De meisjes
vroegen hun moeder, hoeveel nachten ze nog in
?den trein moesten slapen en zij antwoordde uit
een notitieboekje, waarin men voor haar aan het
vreemdelingenbureau hier of daar een en ander
iad opgeschreven. Zij had blijkbaar een
geloovig vertrouwen in haar reiscoupons, die haar als
ialLman dienden om hen allen regelrecht naar
Boekarest te brengen of naar Bokhara, als dat
hunne bestemming was geweest. Alle vreemde
lingen beschouwde ze als zoovele bedienden, die
niets liever wilden, dan Engelschen met geld in
hun zak 'te helpen aan al, wat ze konden noodig
hebben. En zoo trokken ze voort zonder twijfel
of vrees, lachend om alles, wat hun een beetje
ongewoon leek, maar overigens in alle opzichten
in hun element. Toen ik hun een paar eenvou
dige vreemde zinnetjes wilde bijbrengen, die hun
te pas konden komen aan de groote stations, om
in den goeden trein te komen, vonden ze dat erg
grappig en de jonge John Bul Is gierden het uit.
Ik onthield er mij van, hun vast geloof aan
het wankelen te brengen, maar maakte mij toch
bezorgd over hen, omdat hun heele reisplan be
rustte op de ontmoeting met een agent van
ook's office in Keulen, die hen in den goeden
trein naar Weenen zou brengen en ze waren al
begonnen met in Dover in een verkeerde boot
te belanden en dus den trein te missen, waar
mee ze werden verwacht. Maar ze vonden dat
niet heel erg, alsof ze geloofden, dat de een of
andere cherubijn in dienst van Co>;k den
geheelen nacht opzat bij ieder buitenlandsch sta
tion, op den uitkijk naar reizende Engelschen,
om over hen te waken. Nadat wij de Duitsche
grenzen voorbij waren, moest ik afscheid nemen
van mijn reisgezelschap, dat nog vol moed was
en ik heb er dikwijls over nagedacht, hoe ze
toch wel in Boekarest zullen zijn aangekomen.
Men behoeft er niet aan te twijfelen, of ze zijn
terechtgekomen, want hadden ze niet hun geld
en hun couponblaadjes? Maar hoeveel gemakke
lijker zou het voor hen zijn geweest, als die
flinke roodwangige jongens eens een paar uurtjes
van football en cricket hadden afgenomen, om
een mondjevol Fransch en Duitsch te leeren!
Toen ik zelf ten laatste op mijne bestemming
kwam, bleek ik de eenige Engelschman te zijn
in een klein Duitsch stadje. Zoo gauw de men ?
schen van het hotel mijn landaard kenden, ver
heugden zij zich in die mooie gelegenheid, om
hun kennis van vreemde talen te verrijken. Een
jong kellnertje kwam glimlachend naar mij toe
met de woorden : »Voulex* vous morgen früh
klopfen la porie, monsieur ?" en voegde er
het manuaal van op de deur tikken bij en de
hötelhouder liet dadelijk een Engelsche
dictionnaire halen en stelde speciaal voor mij een
spijslijst samen. Ik kon hun taal vrij goed spreken,
tenminste eet- en drinkwaren noemen, maar als
't niet volstrekt moest, spraken ze mij met
geen enkel Duitsch woord aan. Allen liepen mij
voortdurend met hun Engelsch tegen het lijf en
vroeg ik iets; dan vlogen ze naar den
dictionnaire, om mij in het Engelsch te antwoorden,
een Engelsch trouwens, dat mij dikwijls niet veel
wijzer maakte. Maar zij lachten goedig mee als
ik mij vermaakte met hunne fouten, en bleven
maar op mij oefenen zonder die valsche schaamte,
die ons Eugelschen tegenover vreemdelingen de
tong schijnt te binden.
Die valsche schaamte is eene dwaasheid en
wij moeten daarover heen komen en gelukkig,
in den laatsten tijd begint men op de Engelsche
scholen meer aan vreemde talen te doen. Toen
John Buil Senior nog meende, dat hij zijne drie
Franscheu tegelijk aan kon, was het geen won
der, dat de veelbelovende zoon met of zonder
reden den ongelukkigen Franschman negerde,
die het ondernam hem een paar uur les te geven
in de voor hem vreemde taal, en werkelijk moest
zoo'n Franschman niet veel beters kunnen krij
gen, als hij zich waagde in zulk een hol van
jonge Britten. Op mijn school echter ging dat
nog al goed, want wij hadden het best getrof
fen met den Franschen en den Duitachen leeraar.
Dr. Krebs, die ons Duitsche les gaf, was een
kloeke, vierkante Sakser, met een bruinen
baard en gouden bril, die hem er zeer geleerd
deed uitzien. Hij was werkelijk een geleerde en
sprak uitmuntend Engelsch in een zinbouw,
dien hij van onze klassieke schrijvers had over
genomen. Hij corrigeerde ons zelfs in onze eigen
taal en de »kreeft" zooals wij hem gewoonlijk
noemden, hechtte aan zijn eigen kennis wel wat
al te groote waarde en had te veel neiging, om
anderer onwetendheid te bespotten, dan dat hij
een gunsteling zou kunnen ziju, maar hij was
nogal goedhartig en wij konden niet andere, dan
hem achting toedragen.
Kapitein Buisson, die ons Fransche lessen gaf.
was een gansch andere persoonlijkheid, en vrij
wat populairder, 't Was nooit bekend, in welk
leger hij had gediend, maar gediend had hij en
hij was op end' op een Frauschmau, levendig,
vlug en prikkelbaar. Ondanks zijn prettigen
vertrouivelijken omgang met ons, kon hij zijn def
tigheid en zijn prestige bewaren, hetgeen ons van
onbeschaamdheid terughield. Toen een der Britsche
helden eens- beproefde de klasse oproerig te maken
en den boel in de var te sturen, werd de schul
dige diep beschaamd, toen de kapitein hem kalm
aankeek met de woorden: »Ik hoop dat diejon
geheer zich roor zichzelven schaamt. Ik doe het
wel voor hem." Hij behandelde ons altijd als
heeren en nam zelden zijne toevlucht tot brom
men of straf. Ik vrees, dat de meesten van ons
weinig van hem leerden, want hij kende het ge
heim niet om den jeugdigen tegenzin in boeken
te overwinnen en kon zelf te goed dien afkeer
begrijpen. Engelsch sprak hij vloeiend en toen hij
met eene Engelsche vrouw was getrouwd, reeds
meer dan een vierde deel eener eeuw, was het
een zwak van den ouden kapitein, om zich een
volslagen Engelschman te rekenen. Ik kon mij
van lachen niet houden, toen hij van Dr. Krebs
sprekend, zeide: »Je ziet, beste jongen, die vreem
delingen begrijpen ons nooit."
Mij dunkt, de onderlinge verhouding tusschen
onzen Franschen en onzen Duitschen leeraar
kan nooit zeer vriendschappalijk zijn geweest,
maar voor 't oog bleven zij toch vrienden tot
den Fransch-Duitschen oorlog in 1870. Wij, die
nu in de kracht des levens zijn, behoeven onze
geschiedenisboeken nog niet op te slaan, om den
gloed van dien grooten strijd voor ons op te
roepen, hoe wij van dag tot dag naar nieuws
uitzagen over die beide groote naties, om een
niets elkaar in het haar gevlogen; hoe Europa
dreunde onder den tred der groote legers van
twee kanten den .Rijn naderend, en hoe de Brit
sche leeuw de ooren spitste, gereed om zich te
mengen in den strijd, die hem niet aanging. Aan
onze school was de belangstelling groot, uithoofde
van de aanwezigheid van de vertegenwoordigers
der vijandige machten, en allen letten wij op
Dr. Krebs en kapitein Buisson, als dachten wij,
dat ze terstond zouden gaan vechten voor de
eer van hun respectief vaderland. Onze Duitsche
meester was n en al opwinding door patriotische
gevoelens en wij vernamen, dat hij sergeant was bij
de Landwehrva. opgeroepen was naar zijn regiment.
Hij ging echter niet dadelijk, al had hij ook
een gloeiend verlangen naar den strijd, ten
minste volgens zijn eigen zeggen. Hij was kort
te voren verloofd inet een jong meisje uit onze
stad en men zei, dat zij hem terughield en hem
wilde overhalen om van een dokter een bewijs
te vragen, dat hem ongeschikt verklaarde voor
den dienst. Hij had er inderdaad al vroeger van
gesproken om zich te laten naturalizeeren als
Engelschman, evenals zijn collega had gedaan.
Maar natuurlijk was dit de tijd niet, om zijn
vaderland op te geven en de man moet het hard
te verantwoorden hebben gehad tusschen liefde
en plicht. Iii elk geval bleef hij een paar weken
stil aan zijn schoolwerk en werd al onrustiger,
toen de oorlogswolk er dreigender begon uit te
zien.
Kapitein Buisson was niet minder opgewonden
en vergetend, dat hij al zoo lang een volkomen
Engelschman was geweest, werd hij weer een
volbloed Franschman. De man was geen onbe
paald bewonderaar van Napoleon III, maar als
vele anderen in die dagen meende hij, dat
iemand met dien naam geen nederlagen kon
lijden Op de kaart het hij ons zien, waar
waarschijulijk het eerste treffen zou plaats hebben,
waarbij natuurlijk de vijand in de pan gehakt
zou worden en over den Rijn zou worden ver
jaagd. Dan zouden de Fransche legioenen zege
vierend voorttrekken en de Zuid-Duitsche staten
bevrijden van de tyrannie van Pruisen, om na
een paar glansrijke overwinningen de
vredesvoorwaarden van de wallen van Berlijn te stellen.
Juist was hij in de klasse bezig, dat alles te
deruoustreeren, toen dr. Krebs toevallig binnen
kwam. Plotseling zwegen wij allen. Wij jon
gens voelden, dat wij de gevoelens van den
Duitscher moesten sparen en niet uitweiden over de
rampen van zijn land. Maar al die verwachtin
gen stortten ineen, bij den uitslag van het eerste
gevecht, waar niet de Franschen maar de
Duitschers aan het langste eind trokken. Kapitein
Buisson was niet de eenige, die door het nieuws
van Weisseuburg uit het veld was geslagen.
Maar hij trachtte bij ons en bij hem zelven het
vertrouwen erin te houden, al kon men wel zien
dat het hem moeite kostte.
»Niets dan eene schermutseling!'' zeide hij,
»wacht nMar tot Mac-Mahon ze te pakken krijgt,
dan zul je eens zien !"
Helaas, binnen een paar dagen kwam het be
richt van Mac-Mahon's nederlaag en deed onzen
kapitein sprakeloos staan. Ze zeiden, dat hij de
courar.t had verscheurd en er op was gaan trap
pen. Wdt Dr. Krebs betreft, de tijd deed zijne
vaderlandsliefde tot boven het kookpunt stijgen.
Ik weet niet hue hij de zaak klaar speelde bij zijn
mei-j", misschien moedigde zij zelve hem aan,
om te gaan waar de roem hem wachtte, mis
schien overwon hij hare bezwaren met het gewone
argument van minnaars :
2de Jaargang.
Schaakspel.
12 Oetober 1890.
PARTIJEN GESPEELD OP HET CONGPiES
TE MANCHESTER
door de heeren Tinsley en Muller.
Niet aangenomen Koninginne-gambiet.
Wit. Zwart.
l d4 d5 21 P.f2 a5 (d
2 c4 e6 22 P.d3 T afi
3 e3 P.fö23 Pe5 hG
4 P.c3 L.e7 24 P.f3 D d8
5 P.fS b6 25 D.g3 P.h7
6 L.d3 L.b7 26 h4 L c8
7 L.d2 c5 27 L.bl K.h8
S cd5: ed5: 28 P.eöK g8 (e
9 T.cl c4 29 L.h7+ K.h7:
10 L.bl a6(a 30 P.f?: D c7
11 P.eö(b b5 31 P e5 L.f5
12 o-o P.bd7 32 h5 gG
13 f4 o?o 33 e4 Le4:
14 Df3 T.e8 34 hg6 + K g8
.15 Lf5 Pf8 35 f5 hgó:
16 g4 (c b4 36 Lg5: L.f6
17 P.dl D.c7 37 L f6: Tf 6:
18 g5 P.fS?d7 38 D.g5 T.e5:
19 P.d7: P.d7: 39 de5: D.e5:
20 D.h3 P.f8 40 D.h4 D.b2:
41 D.h7 f
Kf8 42 g7 f en wint.
a) Tijdverlies! P.(17 zou beter zijn geweest,
om P.e5 af te houden.
I>] Het paard staat daar sterk! Zonder verlies
van q ^aliteit is dit niet te verwijderen.
c) Wit heeft tot nu prachtig gespeeld, en zet
den aanval zonder tusschenpoos voort.
d) Erg saai! L.c8 om den witten L.f5 kwijt
te raken, zou aan zwart een weinig meer lucht
hebhen gegeven, hoewel wit veel boter staat.
e) Dit is de beste zet, maar zwart is te zeer
in verdrukking.
?) Zeer goed gezien! Door dien pion te
ofteren, baant wit zich don weg tot overwinning.
FRANSCI1E VERDEDIGING.
Blackburne Von Scheve
11 «14:
12 P.f
13 P.c3
14 T.cl
15 L.c4:
16 P.e4
P.d6f
T.c3 (b
o?o
D.f2
17
18
19
20
D.l>4 21
F.ljii 22
L.d7 23
Pc4(a 24
dc4 : 25
1)5 26
K.e7 27
D.a5 28
fó 29
K.f 8 (c
P.g5
T.h3
Df3
D.hó
P.c8
T dl
D.dl :
d5
Dh5
h6
P.d8
T.a7
K.g8
D.d2
D.dl +
L.c8 :
T.d7
en wint.
wit
l e4
2 d4
3 P.c3
4 L.g5
5 e5
zwart.
e6 6 L.e7 :
d5 7 D.d2
P.i'6 8 P.ce2
L.e7 9 c3
P.fd7 10 f4
D.e7:
a6
c5
I'.c6
cd4:
a) Zwak ! Daardoor laat hij het paard van wit
een sterke stelling in nemen op d6.
b') Wit wil een afruil der koninginnen voorko
men, nu de zwarte zoo slecht geplaatst is.
c) Gedwongen ! daar D.h4f een krachtige po
sitie zou geven.
SICILIAANSCHE VERDEDIGING.
Partij gespeeld in Januari 1890 door de heeren
J. D. Tresling, N. N.,
wit.
l e4
2 P.f3
zwart.
có
P.c6
P.c3
dl
e6
d5
I could not love thee, dear, to
Loved I not hanowr more !"
maar in elk geval hij kwam dien dag nitt ''op
school vóór in den namiddag, toen hu by on|en
directeur binnenstormde in reisgewaad.
Onder ons verspreidde zich het gerucht, dat
hij zijne betrekking opgaf en naar d«n OOlitog
trok. Onmiddellijk keerden de gevoelens zichten
zijnen gunste en toen wij juist op de speelplaats
waren bij zijn vertrek, hieven we een hoeral 4UW
voor den held van toekomstige veldslagen. Het
opgeheven hoofd en martialen stap ging hg net
een escorte van bewonderaars naar het hek en
ontmoette daar den Franschen leeraar, die zon
der te spreken voorbij wilde gaan. Maar Dr. Krebs
stapte op hem aan en groette.
»Ik hoop, mijnheer, dat wij elkaar onder ge
lukkiger omstandigheden weer zullen ontmoeten;"
zeide hij
»Ik denk, dat ik u als krijgsgevangene in
Frankrijk zal zien, tenzij een chassepolkogel mij
van dat genoegen berooft!" barstte de Fransch
man los en zag hem vlak in de oogen en wij
stonden allen verbluft, want wij wisten niet dat
onze kapitein ruw en lomp kon zijn.
»Dat kan gebeuren," zei dr. Krebs en deed een
krachtige poging, om beleefd te blijven, «maar
als de oorlogskans tegen mij is, dan is het mijn
grootst verdriet, dat ik steif door de hand van
een lompe boer, die waarschijnlijk niet lezen of
schrijven kan, zooals met de meeste uwer land
lieden het geval is."
Deze nog al onhandige schimpscheut maakte
den Franschman woedend.
Hij sprong op zijnen vijand toe, zoodat ouder
Engelschen een formeele vechtpartij zou zijn ont
staan, maar deze vreemdelingen bepaalden zich
maar tot heftig'e bewegingen en bulderden elkaar
beide zoo hard zij konden, allerlei beleedigingen
toe. Ze spraken nu beiden Fransch en onze ken
nis reikte niet ver genoeg, om hen te begrijpen,
wat zeker maar gelukkig was. Het tooneel
duurde twee a drie minuten, toen naderde de di
recteur, om de partijen te scheiden.
Dr. Krebs brak zijn woordenstroom af en vloog
het hek uit, terwijl hij onzen kapitein nog ia
dolle woede achterliet.
«Frankrijk in gevaar! de vijand zegeviert! o,
waarom ben ik geen twintig jaar jonger l" riep
hij uit en tranen stroomden over zijn gladge
schoren gelaat.
Wij hadden dien dag geen Fransch meer en
verscheidene dagen lang geen Duitsch, waardoor
sommigen van ons den vloek, die Europa trof,
zegenden. Ik moest u nog gezegd hebben, dat
wij nog de ouderwetsche indeeling bij halve jaren
hadden en dat de oorlog juist na onze
zomervacantie was uitgebroken, Eiken dag kwamen
berichten of geruchten van nieuwe veldslagen;
aangrijpende platen stonden in de tijdschriften
en wij volgden alles met groote belangstelling
en dachten niet aan de ellende, over rustige ge
zinnen gebracht, door die roemrijke wapenfeiten.
Toen ramp op ramp het arme Frankrijk trof,
werd kapitein Buisson al somberder en was dan
weer afwisseledd prikkelbaar en rusteloos. Soms
zat hij stil voor zijn lessenaar en had geen am
bitie zelfs in het verbeteren onzer domste fouten;
dan weer liep hij door de kamer als een ge
temde leeuw en deed, alsof hij naar onze kreu
pele vertaling van ^Télémaque" luisterde, terwijl
zijn gedachten bij het kanongebulder van Metz
vertoefden en bij den marsen der Duitsche troe
pen. In eene maand was hij veel ouder ge
worden. Hij werd slordig op zijne kleeding, hij,
die altijd zoo keurig was geweest. Wij hadden
vroeger wel eens gemeend, dat hij zijn haar
verfde, nu wisten wij het zeker, want hij
liet zijn grijzen baard groeien als in den
rouw over de rampen van zijn land. Alleen ia
de scherrnles, dia hij ons altijd voor pleizier gaf,
was hij opgewekt, want bij eiken stoot scheen
hij te meenen, dat hij onzichtbare Pruisen dooi
boorde. Toen het bekend was, dat Napoleon zich
bij Sedan had overgegeven en dat de Duitschera
Parijs insloten, was onze kapitein niet langer
terug te honden. Hij verdween pp een mor
gen plotseling en liet een briefje achter,
waarin stond, dat ook de oudste Fransche soldaat
nu verplicht was zijn zwaard in dienst van
Frankrijk te stellen. Wij vonden hem veel
grooter held dan Dr. Kreb;j, want niemand zou zoo
veel toewijding hebben verwacht van een man
op zijn leeftijd, die reeds zoo lang genaturaliseerd
Engelschman was.
Wat onze directeur er van zeide, daarnaar
konden wij slechts gissen. Korten tijd hadden wij
vacautie van Frausch en Duitsch en toen kwam,
ecu meester voor beide vakken.
»Heb je onzen Zwitser gezien?', zei mijn
ictimus Duckworth. den volgenden morgen aan 't
ontbijt. »Neen'', ik had den nieuwen meester van
Fransch en Duitsch nog niet gezien, die den
vorigen dag was aangekomen en den gan schen
avond had doorgebracht bij den directeur, maar
nu voor 't earst ouder ons verscheen, begeleid
door den beer Wise, onzen internen leeraar.
Duckworth had juist die woorden gezegd, en
een honderdtal kritische blikken werden op den
nieuwen onderwijzer gericht. Geen wonder, dat
hij er schichtig uitzag, die lange magere, bleeke
jongen met zijn droomerige lichtblauwe oogen
en zijn sluike haren. Hij had een spiksplinter
nieuwe zwarte jas aan van een fatsoen, waaraan
wij niet gewend waren, en om ons gevoel van
behoorlijkheid nog meer te kwetsen, droeg hij
zijn grooten nikkel horlogekettiiig aan den ver
keerden kant; daarbij droeg hij hooge laarzen
onder een te korte broek zooal ? geen rechtgeaard
Engelschman van ons geslacht zou doen en met
n oogopslag hadden wij dan ook uitgemaakt.
dat hij eeu n ftrieur persoon wa*.
Wij meenden al spoedig te merken, dat onze
Wise niet al te gemakkelijk met zijnen nieuwen
collega praatte, die met neergeslagen oogeu aan
de ontbijttafel naast hem zat. Toch beproefde
hij het gesprek aan den gang te houden, maar
het ging slapjes, want hij had niet veel lust
zijne vreemde talen voor ons te laten klinken
en de heer Wttkker was nog op zeer slechten
voet met bet gewone Engplsch. Na een paar
belachelijke blunders bepaalde zich de nieuweling
dan ook maar tot yes en no en scheen tersluiks