De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1890 19 oktober pagina 2

19 oktober 1890 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 495 ervan, als men altijd klassiek Latijn kt. en de heer Henry Tindal den vorigen dag in de door de kiesvereeniging »Amuitgesckreven meeting het woord [e, om zijn manifest aan het Nederische volk toe te lichten, hetgeen hij de hem eigene heldere, levendige en tdadige wijze deed kon men vooruit wat de conclusie van zijn betoog zou Het bedoelde manifest besloot met het Jernatief: of de koning wordt tegen zijn iril buiten alle aanraking met het volk ge houden, ofschoon hij tot regeereii in staat is, f dit isolement is het noodzakelijk gevolg TOB Z. M.'s. gezondheidstoestand. In beide gevallen dient de regeering ter verantwoor ding te worden geroepen. De Grondwet schreef dit uitdrukkelijk voor, en de heer Tindal stelde zich op de meest besliste wijze «p grondwettig terrein. »Ik kan elke overf tuiging eerbiedigen," zeide hij ,,maar ifc walg van elke huichelarij. Er zijn blaen, die tegen geen vleierij opzien wanneer tij spreken over het vorstelijk huis, maar TOB intusschen den vorst, dien zij zeggen lief te hebben, willen verlagen tot een hande,lende machine. Dit mag niet. Het Nederlandsche volk is te veel verschuldigd aan *lwt huis van Oranje. Men zij tenminste op.techt; wil men een republiek, men kome er tenminste feitelijk voor uit, maar men trachte niet een geslacht, waaraan het land groote '?verplichtingen heeft, zedelijk te vermoorden. ? Wij hebben eene Grondwet. Deugt die niet, Ataa moet zij veranderd worden ; maar zoo lang wij deze Grondwet hebben, zal ik eischen, dat zij geëerbiedigd worde, in de eerste plaats door hen, die bezworen hebben, haar te hand haven." De heer Tindal stelde nu de volgende motie voor: »De openbare vergadering der kiesvereeni ging Amsterdam, gehouden op 13 October 1880, gehoord den inleider, van oordeel dat er aanleiding bestaat aan te nemen, dat ge zondigd is tegen art. 38 der Grondwet, noodïgt de kiesvereeniging Amsterdam uit: lo. zich te wenden tot de Tweede Kamer der Staten-Generaal tot het houden van eene parlementaire enquête; 2o. zich te richten tot alle kiesvereenigingen in Nederland met het verzoek om dat adres te steunen." De beteekenis dezer motie kon voor vriend noch vijand twijfelachtig zijn. Zij was een degenstoot, gemikt op het hart van den miBister van oorlog, die, naar het schijnt, zijne collega's heeft weten over te halen om den koning onkundig te laten van de vernieti gende critiek van zijn beleid, door den heer Tindal gegeven; van den minister die er met zijne ambtgenooten aansprakelijk voor is, dat 4e memorie, op verzoek van een der minis ters zelf door den heer Tindal opgesteld en aan den koning toegezonden, nooit aan Z. M. is ter hand gesteld, ofschoon deze zich, vol gens de ministerieele organen, eerst sedert enkele dagen in abnormalen toestand bevindt. De heer Fortuyn was, in overeenstemming Hiet het in Recht voor Allen gegeven wacht woord, naar de vergaderzaal opgetrokken aan het hoofd van zijn getrouwen. Zonder slag of stoot had hij de zaal ingenomen en daardoor vele belangstellenden genoodzaakt, buiten te blijven staan of teleurgesteld huispurperen letters erop, in Spengler's uitstal ling zag hangen, stond baar bijkans he^ schreien na bij de gedachte, hoe weinig kans er bestond, dat ware rust haar deel zou worden, eer zijzelf een geschikt voorwerp voor zulk een grafkrans werd. Dit is echter allemaal afgescheiden van de angstige uitdrukking, waarmede Gottlieb telkens na het ontwaken uit zijn onrustige dutjes rondkeek ? een uitdrukking, die ver dween, zoodra hij klaar wakker werd, maar alleen om na zijn eerstvolgende onrustige sluimering weer terug te keeren. Op zekeren dag joeg hij tante Hedwig een schrik op het lijf, door haar te vragen of zij aan spoken geloofde. De herinnering aan zijn strenge woorden, waarmede hij haar losweg gesproken opmerking betreffende deze bovennatuurlijke wezens had afgekeurd, maakte dat zij eenigszins haperend sprak, toan zij verwonderd bekende, dat ze het deed. Maar nog meer verwonderde zij zich, toen Gottlieb zich haastig van haar afwendde, maar toch niet zoo snel, of /ij bespeurde een vreemden, angsticen trek op zijn gelaat, en hij nauw hoorbaar, met trillende lippen ant woordde : »Ik ook." En nu kan ook wel openhartig worden toegegeven, dat het feitelijk een geest was, die Gottlieb verontrustte en zijn leven in de war had gebracht: die, zoo als er alle reden scheen om te gelooven, hem met snelle schreden voortsleurde naar het graf; want een Duitscher van middelbare jaren, die zijn eten onaangeroerd laat, wiens geregelde slaap hem begeeft, en die zelfs zijn pijp verzaakt, kan natuurlijk niet verwacht worden lang tot deze wereld te blijven behooren. Het was d-e geest zijner overleden vrouw. Eerst verscheen zij hem alleen in zijn droouaen, naast den ouden lessenaar staande, waar in hij het gestolen Lebkuchen-recept had waarts te keeren. Als er gelegenheid is om te «getuigen", vindt men de sociaal-demo craten steeds op hun post; velen hunner i tegenstanders zouden daaraan een voorbeeld kunnen nemen. Maar wat ter wereld had den de heer Fortuyn en zijn vrienden er aan, den noodlottigen stoot van Tindal's wapen van den bedreigden minister af te wenden? Hun eigen uitval tegen het ko ningschap was volkomen overbodig en aller minst doeltreifend. Overbodig want de opinie der sociaal-democraten op dit punt is overbekend. Niet doeltreffend want de heer Fortuyn en zijne vrienden kennen immers de teekenen des tijds genoeg om te weten, dat de meerderheid der natie nog lang niet van hunne idealen gediend is ? Doch dergelijke overwegingen weerhielden den leider der Amsterdamsche sociaal-demo craten niet van het stellen der volgende motie: »De vergadering, gehoord de inleiding van den heer Tindal, hem dankzeggende voor hetgeen hij omtrent het koningschap aan het licht heeft gebracht, overwegende, dat daar uit overtuigend is gebleken, hoe het koning schap door de regeering slecht gehandhaafd wordt, -verklaart der Regeering dank te zeg gen voor hetgeen zij gedaan heeft tot on dermijning van het koningschap en spreekt de noodzakelijkheid uit van vervanging van het koningschap door de republiek". De voorzitter der vergadering merkte na tuurlijk op, dat de quaestie «koningschap of republiek" niet aan de orde was, en de heer Fortuijn eerbiedigde dat gevoelen, maar kwam dadelijk met eene andere motie te voorschijn. Deze luidde : »De vergadering, den heer Tindal dank zeggende, overwegende, dat overtuigeud is gebleken hoe het koningschap door deze re geering slecht is gehandhaafd, verklaart ten slotte der Regeering dank te zeggen voor hetgeen zij iii deze richting heeft gedaan, spreekt als haar gevoelen uit, dat na de verkregen inlichtingen, duidelijk blijkt dat of de koning, of de regeering niet in staat is het gezag te handhaven en dat dus een van beiden zal moeten aftreden". En deze motie werd door de vergadering aangenomen. Wat hebben nu de sociaal-democraten door hun optreden verkregen ? Zij hebben getoond, dut zij hier ter stede in eene vergadering van ongeveer duizend per sonen eene meerderheid kunnen uitmaken. Zij hebben om hun eigen wenschen op tamelijk platonische wijze te kunnen uiten, de voorbereiding eener daad van gerechtigtigheid wel niei verhinderd, maar toch be lemmerd en vertraagd, en dus ter wille van eene noodelooze en nuttelooze demonstratie eene goede zaak tegengewerkt. Op ne bijzonderheid willen wij nog wij zen. De heer Fortuyn heeft in den regel zijne getrouwen best onder den duim. Bij deze gelegenheid had hij eerst verteld, dat er voor het Nederlandsche volk zaken van meer belang waren dan de nationale onaf hankelijkheid. En later zeide hij, dat hij niet bang was voor annexatie, en dat het volk verlangde, hoe eer hoe liever te worden opgenomen bij eene groote mogendheid waar leerplicht, algemeene dienstplicht en algemeen kiesrecht bestaan. Maar toen de heer Tindal zeide : »Ik erken, weggeborgen en waarvan zij met vaste, doch doorschijnende witte hand liet deksel geslo ten hield. Weldra verscheen zij hem ook in zijn slapeloo/e uren, met dezelfde duide lijkheid. Haar gelaat vertoonde nog steeds een tegelijk tecdere en verwijtende uitdruk king, maar de uitdrukking van teoderheid verminderde met den dag, terwijl het ver wijt in hare trekken aldoor donkerder en sprekender werd. lederen keer als hij den lessenaar beproefde te openen om het recept eruit te nemen en zijn misdaad daardoor voor zijn bakkerij practisch winstgevend te maken, nam de verschijning een zoo gewel dig dreigend voorkomen aan, dat de moed hem ontzonk en hij zijn poging liet varen. Dit was dus de alleszins geldige reden, waarom de onberispelijke Lebkuehc», die Gottlieb's diefstal bewezen zouden hebben, niet in het caféNürnberg te koop waren, en het was ook de reden, waarom Gottlieb zelf, verzwakt door gebrek aan voedsel, ge teisterd door .slapeloosheid, zenuwachtig over spannen door /ijn gedwongen verkeer met een toornigen geest, lederen dag dichter en dichter de donkere poort naderde, die bak kers en alle andere monschen onderdoor moeten naar de duistere gewesten, vanwaar geen terugkeer mogelijk is. Gottlieb Bretzel was nooit een bizonder godsdienstig man geweest. Wel had hij, gelijk bet een eerzaam Duitsch burger past, geregeld de huur van oen vaste bank in de kerk der Vaders Redemptoristen in Thirdstreet bekostigd, maar zich behalve op zulke gewichtige feestdagen als Kerstmis en I'aschen gewoonlijk vergenoegd, van zijn plaats geen gebruik te maken en zich van zijne gods dienstige plichten in het algemeen te kwijten door bemiddeling van toevallige plaatsver vangers. Tante Hedwig's schitterende hoed was onveranderlijk de meest in het oogvaldat er ellende heerscht, maar de gevolgen van onze slechte defensie zullen zijn, dat wij geannexeerd worden door een land, waar gij allen het nog veel ellendiger zult hebbon, waar gij zult komen te dienen onder een vorst, aan wiens eerzucht gij allen zult wor den opgeofferd," toen barstte de gclieele vergadering in luide toejuichingen uit. Laat de heer Fortuyn daar eens over denken. Waarlijk, zijn vrienden zijn nog niet zóó kosmopolitisch als hij denkt. Zij voelen heusch nog wat voor de nationale eer, voor het belang van ons onafhankelijk volksbe staan. Het is waarlijk in sommige opzichten nog zoo kwaad niet, een Hollander te zijn. Laat ons daarom allen zorgen dit te blijven ! Kunst en Letteren. TOONKEL TE AMSTERDAM. Grand héatre: Der Richter von Zalamea. Kon. Vereen. Het Ned. Tooneel": G-raaf JS-ssex. Plantage Schouwburg van Lier; Een misduud op dtii bodem der zte. Paleis voor Volksvlijt: Stanley in het duisterste Afrika. Der Richter von Zalamea, naar het Spaansck van Calderou de la Barca, is een ran aio oude stukken die eeuwig jong blijven, omdat zij tot het hart spreken, en omdat de geteekendo personen mensjüen zij u, wien niets mensehelijks vreemd is. Verleden jaar werd de titelrol iu eeu Hollandsche vertaling door Veltnian gespeeld, Dinsdag trad in het Cirarid Théatre Possart in een DuiU sche bewerking op. Ook van den ouden, rijken boer heeft Possart een dier types gemaakt, die men, na ze eenmaal gezien te nebben, niet weer vergeet. Evenals zijn Mepkiato en zijn J ugo heelt hij ook deze persooulykueid van alle zijden bestudeerd en het schijnt een trek in zijn karakter te zijn, dat hij altijd het eomisehe van zijn rol met een zekero voor liefde behandelt. Zijn Crespo is tegenover den bevelhebber don Lope niet viunig, maar schertsend brutaal. Men bemerkt dadelijk, dat hij niet ruw is, niet grof om den overste een lompheid terug te zeggen maar om hom bijna lacheml aan het verstand t brengen dat hij beter doet niet te vloeken. Hij ia aartsvaderhjk, door en door goedhartig met een zeer lijn gevoel; hij weet zich te doen eerbiedigen door zijn kinderen en door vreemden, hij is lief derijk en hulpvaardig; maar wee! wie hem treft iu zijn eer ot zijn recht. liet is onbetaalbaar Possart den overste, die bij den duivel vloekt over zijn pijnlijk been, te liooreu antwoorden : En mij gaf de duivel een bod en dat staat tot uw dienst." Streng weet hij te zijn, als zijn zoon voorbarig, ongepast het woord neemt of opstuift; waardig als een ander zijn zoon be straffen wil, want, heer hopman!" zegt Crespo, mijn zoon kan ik behandelen, zoo ik wil, maar u niet." Het is alsof zijn geheele persoonlijkheid zegt: Wees mij welkom, neem mijn huis, mijn brood uu mijn bed maar ik blijf de baas." Daarom kwam het mij in het 5e tafreel voor, alsot zijn weeklagen over den oneer zijner dochter te jammerend klonk, evenals later zijn smeekcn i aan den hopman. Er lag te groote afstand tusschen den harden onvcrzetbaren Iteeliiur van Z>,ilamea en den weenenden vader. Mij dunkt een mt'.i van zoo Maren aard als Possart ons eerst liet zien, jammert niet aldus, buigt niet zoo diep, zelfs niet als hij knielt. Zeer fraai was te voren het afscheid nemen van zijn zoon, als hij begint: Walircnd Herr Don Lope jetzt seine Zurüitung voller.dct, Ilöre, Sohn, was ich dir sage." Men gevoelt hoe een jonge man, die op dien toon door zijn vader wordt lende bizondcrheid der geheele gemeente, evenals het liefste gezichtje in de geheele gemeente dat van Minua was. Maar nu Gottlieb tegenover een geestelijke moeielijkheid stond, viel het hem in, dat aij in den uitersten nood misschien met vrucht zijn toevlucht tot geestelijke hulp kon nemen. Hij had geen zeer helder begrip, hoe die bijstand verleend zou worden ; het was hem zelfs niet recht duidelijk, op welke manier hij zijn bede om hulp moest inkleeden en de overtuiging kwelde hem, dat hij, om ver schooning te erlangen, niet alleen berouw ' over zijn zonde moest tooiien, maar er boete voor moest doen, door algeheele terug! gave een mogelijkheid (want de duivel 'had hem aldoor nog stevig te pakken) die i hem geruimen tijd deed weifelen, eer hij kon besluiten, tegen zulk een hoogeu stoif'eiijken prijs rust voor zijn geweten te koopen. Maar zijn goede engel schepte eindelijk een Lec'.je moed het werd hoog tijd! en door deze wel wat late hulp gesterkt, maakte Gottlieb l zich. op, om trwost te zoeken tusschen de kerkmuren. De kerk der Vaders Redemptoristen is een mooi gebouw, niet altijd?uitgezonderd in de stilte van den naoht en gedurende a uur in den namiddag gastvrij open staande deuren, als een stilzwijgende uitnoodiging voor arme zondaars, vermoeid en gebukt onder hunne zonden, om de rustige j kalmte van bet heiligdom iu te treden en daarbinnen vrede te vinden. Hooge, slanke pilaren schragen het dak, in de diepten van welks sierlijke booggewelven geheimzinnige schaduwen schuilen. Door de ramen daar beneden valt een vol, warm licht door de beschilderde glazen, waarop St. Alphonsus Maria de Liguori, de stichter van de orde der Redemptoristen, is afgebeeld, geestelijk onderricht gevend aan roodwangige koortegengesproken, in dezen ook zijn besten vriend moet zien. Alleen dit eenvoudige tooneeltje, zóó gezegd met die fraaie stem, deed een huivering van genot door de zaal gaan. Op zulke oogenblikken heeft Possart zijn publiek geheel in zijn macht. Daarentegen geloot' ik zeker, dat in het vijfde tafreel het lot van Crespo en zijn dochter, do zware slag, die zijn levensgeluk vernietigt, meer schuld hebben aan den indruk, dien de vertooning op het publiek maakt, dan Crespo's gejammer. M. i. gaat de kunstenaar hier te ver. Zijne kinderen werden op voldoende wijze voor gesteld door ruej. Deman en de heer Kernay. Don Lope, de bevelhebber, vond een zeer goed ver tolker in den lieer Domami, ook Don Alouro bezat al de onbeschaamdheid destijds zijn beroep eigen. Ia hut bijzonder mogon echter ook wel de hb. Bourdin en Zieseniss genoemd worden, die als JJon Slendo en zijn bediende optraden. De arme edelman met zijn vuile witte hand schoenen en zijn versleten mantel, met zijn hongerigen knecht en zijn. ledige beurs, werd zeer goed weergegeven. Het is gebleken, dat het gezelschap onder den heer Possart verzameld, zeer goede krachten telt. Graaf Essex. treurspel in vijf bedrijven of zeven. tafreelen, van IleinricU Laube, bevat schoone stof genoeg om er een aangrijpend dramatisch werk van te kunnen maken. Zoo men weet liet stuk werd hier ter stede meermalen in het oorspronkelijke vertoond wordt iri Graaf E-scx een periode uit Koningin Elisabetlï'ii geschiedenis vertoond. Haar gunsteling, Hobert, graaf Essex, naar Ierland als onderkoning uitgezonden om de op standelingen te bestrijden, wordt door de naijvrig ministers van hoogverraad beschuldigd, omdat hy een onderhoud met den vijand zou hebben gehad, en met zijn leger teruggetrokken is, juist toen hij de meest voordeelige positie innam. Jïltsabeth weigert aan de betichting geloof te schenken, als eensklaps lïisex in Londen komt, eu dus zijn post verlaten heeft. Het volk dat hem bemint, stroomt samen, er loopen praafjes dat de ministers hem op grond van vakscho papieren beschuldigen; er dreigt eea oproer. En Easex, trotsch en moedig, lichtgeraakt en. voortvarend, weigert wel verantwoording aan de ministers, maar hoog opgericht voor de koningin. staande, klaagt hij de raadsli*!en der kroon aan van verraad, daar zij zijn leger gebrek lieten, lijden en weerloos maakten, om hem te doen vallen. Alisen door machtsvertoon, omdat de vijand niet wist hoe zwak hij was, kon hij een wapenstilstand verkrijgen. Zijn fiere taal brengt Klisabeth's bloed aau 't koken. Bovendien heeft zij hooren beweren, dat een vrouw hom dadelijk na zijn aankomst verwelkomd heeft. De koningin acht zich beleedigd, maar het is de vrouw( die haar toorn aanwakkert! Zoo komt hot tot eene breuk. J£ssex snelt weg en brengt Londen in opstand. Graaf'Southampton met het jonge Engeland staan hem bij. Zy be dreigen den Towcr. Daar bedenkt Elisubeth een valstrik. Zij laat rondstrooien dat Esaex het katholieke geloof en de oude toestanden voorstaat, en als het volk dat hoort, vliegt de menigte met alle wapens op zijn ruiters in. Deze worden verslagen en uiteengejaagd, Essex gevangen genomen en voor do koningin gebracht. Zijn doodvonnis ligt voor haar, de vrouw weer houdt nog de hand der vorstin. Maar nu komt Lady Hutland, met wien Essex in het geheim gehuwd is, op en valt haar echt genoot om den hals. Eitëalieth, woedend over dit verraad van haar gunsteling, zal zich zelve en Lady Kutland wre ken, die in haar oog ook behoort tot de vrouwen, die .hsMx wist to verblinden, een krassen op het papier en het vonnis is geteeken<I, De guleerde vorstin, die gez< g l werd zoo'n trots te voeren op haar maagdelij keu staat, maar die toch zoo gevoelig bleek voor mannenhulde en een knapen, benevens de eerwaarde Clement Hofbauer, «primus in Germania'' van do Redemptoristen, met zijn langen, zwarten tab baard om, in knielende houding, ongetwijfeld biddende voor de uitgeworpen Duitsche zie len, voor welker behoud hij zoo lang en zoo ijverig streed , en (een voorstelling die Minna altijd weer aantrok) van St. Jozef en de Heilige Maagd en het kindeke Jezus in de woestijn, den toorn van dan koning van Juda ontvluchtend. En rondom langs de muren, op voetstukken hoog boven den grond, staan standbeelden van verschillende mindere heiligen en van de twaalf aposte len, waarvan Minua's gelief' koosde de apos tel Matthias was, omdat deze heilige met zijn tot kaalheid neigend hoog voorhoofd en vriendelijk gezicht, eu zelfs de bijl in zijn hand (die wel iets van een bakkersschop had) haar altijd aan haar vader deed denken. De bank, die Gottliob zoo gere geld betaalde eu zoo ongeregeld gebruikte, stond juist onder het beeld van dezen hei lige, hetgeen Minna echter minder genoegen deed, dan zij gesmaakt zou hebben, indien de volgende heilige in de rij niet de apostel Simon met zijn verschrikkelijke zaag was geweest. Het moest zoo vreeselij k zeer gerdaan hebben, in tweeen gezaagd te worden, dacht zij. Achter in de schemerige diepte van het ruime koor blonk het witte mar mer van het prachtige altaar, bewaakt door St. Petrus met zijn sleutels en St. Paulus met zijn bloot tweesnijdend zwaard, en ach ter het altaar was de gestorven Chistus op Golgotha met zijn troosteiooze moeder en de wanhopende Magdalena en Johanuas da Dooper. (Slot volgt).

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl