Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 495
ervan, als men altijd klassiek Latijn
kt.
en de heer Henry Tindal den vorigen
dag in de door de kiesvereeniging
»Amuitgesckreven meeting het woord
[e, om zijn manifest aan het
Nederische volk toe te lichten, hetgeen hij
de hem eigene heldere, levendige en
tdadige wijze deed kon men vooruit
wat de conclusie van zijn betoog zou
Het bedoelde manifest besloot met het
Jernatief: of de koning wordt tegen zijn
iril buiten alle aanraking met het volk ge
houden, ofschoon hij tot regeereii in staat is,
f dit isolement is het noodzakelijk gevolg
TOB Z. M.'s. gezondheidstoestand. In beide
gevallen dient de regeering ter verantwoor
ding te worden geroepen. De Grondwet
schreef dit uitdrukkelijk voor, en de heer
Tindal stelde zich op de meest besliste wijze
«p grondwettig terrein. »Ik kan elke
overf tuiging eerbiedigen," zeide hij ,,maar
ifc walg van elke huichelarij. Er zijn
blaen, die tegen geen vleierij opzien wanneer
tij spreken over het vorstelijk huis, maar
TOB intusschen den vorst, dien zij zeggen lief
te hebben, willen verlagen tot een
hande,lende machine. Dit mag niet. Het
Nederlandsche volk is te veel verschuldigd aan
*lwt huis van Oranje. Men zij tenminste
op.techt; wil men een republiek, men kome er
tenminste feitelijk voor uit, maar men trachte
niet een geslacht, waaraan het land groote
'?verplichtingen heeft, zedelijk te vermoorden.
? Wij hebben eene Grondwet. Deugt die niet,
Ataa moet zij veranderd worden ; maar zoo
lang wij deze Grondwet hebben, zal ik eischen,
dat zij geëerbiedigd worde, in de eerste plaats
door hen, die bezworen hebben, haar te hand
haven."
De heer Tindal stelde nu de volgende
motie voor:
»De openbare vergadering der kiesvereeni
ging Amsterdam, gehouden op 13 October
1880, gehoord den inleider, van oordeel dat
er aanleiding bestaat aan te nemen, dat ge
zondigd is tegen art. 38 der Grondwet,
noodïgt de kiesvereeniging Amsterdam uit:
lo. zich te wenden tot de Tweede Kamer
der Staten-Generaal tot het houden van eene
parlementaire enquête;
2o. zich te richten tot alle
kiesvereenigingen in Nederland met het verzoek om dat
adres te steunen."
De beteekenis dezer motie kon voor vriend
noch vijand twijfelachtig zijn. Zij was een
degenstoot, gemikt op het hart van den
miBister van oorlog, die, naar het schijnt, zijne
collega's heeft weten over te halen om den
koning onkundig te laten van de vernieti
gende critiek van zijn beleid, door den heer
Tindal gegeven; van den minister die er met
zijne ambtgenooten aansprakelijk voor is, dat
4e memorie, op verzoek van een der minis
ters zelf door den heer Tindal opgesteld en
aan den koning toegezonden, nooit aan Z. M.
is ter hand gesteld, ofschoon deze zich, vol
gens de ministerieele organen, eerst sedert
enkele dagen in abnormalen toestand bevindt.
De heer Fortuyn was, in overeenstemming
Hiet het in Recht voor Allen gegeven wacht
woord, naar de vergaderzaal opgetrokken
aan het hoofd van zijn getrouwen. Zonder
slag of stoot had hij de zaal ingenomen en
daardoor vele belangstellenden genoodzaakt,
buiten te blijven staan of teleurgesteld
huispurperen letters erop, in Spengler's uitstal
ling zag hangen, stond baar bijkans he^
schreien na bij de gedachte, hoe weinig kans
er bestond, dat ware rust haar deel zou
worden, eer zijzelf een geschikt voorwerp
voor zulk een grafkrans werd.
Dit is echter allemaal afgescheiden van
de angstige uitdrukking, waarmede Gottlieb
telkens na het ontwaken uit zijn onrustige
dutjes rondkeek ? een uitdrukking, die ver
dween, zoodra hij klaar wakker werd, maar
alleen om na zijn eerstvolgende onrustige
sluimering weer terug te keeren.
Op zekeren dag joeg hij tante Hedwig een
schrik op het lijf, door haar te vragen of
zij aan spoken geloofde. De herinnering
aan zijn strenge woorden, waarmede hij haar
losweg gesproken opmerking betreffende deze
bovennatuurlijke wezens had afgekeurd,
maakte dat zij eenigszins haperend sprak,
toan zij verwonderd bekende, dat ze het
deed. Maar nog meer verwonderde zij zich,
toen Gottlieb zich haastig van haar afwendde,
maar toch niet zoo snel, of /ij bespeurde een
vreemden, angsticen trek op zijn gelaat, en hij
nauw hoorbaar, met trillende lippen ant
woordde : »Ik ook."
En nu kan ook wel openhartig worden
toegegeven, dat het feitelijk een geest was,
die Gottlieb verontrustte en zijn leven in de
war had gebracht: die, zoo als er alle
reden scheen om te gelooven, hem met snelle
schreden voortsleurde naar het graf; want
een Duitscher van middelbare jaren, die zijn
eten onaangeroerd laat, wiens geregelde slaap
hem begeeft, en die zelfs zijn pijp verzaakt,
kan natuurlijk niet verwacht worden lang
tot deze wereld te blijven behooren.
Het was d-e geest zijner overleden vrouw.
Eerst verscheen zij hem alleen in zijn
droouaen, naast den ouden lessenaar staande, waar
in hij het gestolen Lebkuchen-recept had
waarts te keeren. Als er gelegenheid is om
te «getuigen", vindt men de sociaal-demo
craten steeds op hun post; velen hunner
i tegenstanders zouden daaraan een voorbeeld
kunnen nemen. Maar wat ter wereld had
den de heer Fortuyn en zijn vrienden er
aan, den noodlottigen stoot van Tindal's
wapen van den bedreigden minister af te
wenden? Hun eigen uitval tegen het ko
ningschap was volkomen overbodig en aller
minst doeltreifend. Overbodig want de
opinie der sociaal-democraten op dit punt
is overbekend. Niet doeltreffend want
de heer Fortuyn en zijne vrienden kennen
immers de teekenen des tijds genoeg om te
weten, dat de meerderheid der natie nog
lang niet van hunne idealen gediend is ?
Doch dergelijke overwegingen weerhielden
den leider der Amsterdamsche sociaal-demo
craten niet van het stellen der volgende
motie:
»De vergadering, gehoord de inleiding van
den heer Tindal, hem dankzeggende voor
hetgeen hij omtrent het koningschap aan het
licht heeft gebracht, overwegende, dat daar
uit overtuigend is gebleken, hoe het koning
schap door de regeering slecht gehandhaafd
wordt, -verklaart der Regeering dank te zeg
gen voor hetgeen zij gedaan heeft tot on
dermijning van het koningschap en spreekt
de noodzakelijkheid uit van vervanging van
het koningschap door de republiek".
De voorzitter der vergadering merkte na
tuurlijk op, dat de quaestie «koningschap of
republiek" niet aan de orde was, en de heer
Fortuijn eerbiedigde dat gevoelen, maar kwam
dadelijk met eene andere motie te voorschijn.
Deze luidde :
»De vergadering, den heer Tindal dank
zeggende, overwegende, dat overtuigeud is
gebleken hoe het koningschap door deze re
geering slecht is gehandhaafd, verklaart ten
slotte der Regeering dank te zeggen voor
hetgeen zij iii deze richting heeft gedaan,
spreekt als haar gevoelen uit, dat na de
verkregen inlichtingen, duidelijk blijkt dat
of de koning, of de regeering niet in staat
is het gezag te handhaven en dat dus een
van beiden zal moeten aftreden".
En deze motie werd door de vergadering
aangenomen.
Wat hebben nu de sociaal-democraten
door hun optreden verkregen ?
Zij hebben getoond, dut zij hier ter stede
in eene vergadering van ongeveer duizend per
sonen eene meerderheid kunnen uitmaken.
Zij hebben om hun eigen wenschen op
tamelijk platonische wijze te kunnen uiten,
de voorbereiding eener daad van
gerechtigtigheid wel niei verhinderd, maar toch be
lemmerd en vertraagd, en dus ter wille van
eene noodelooze en nuttelooze demonstratie
eene goede zaak tegengewerkt.
Op ne bijzonderheid willen wij nog wij
zen. De heer Fortuyn heeft in den regel
zijne getrouwen best onder den duim. Bij
deze gelegenheid had hij eerst verteld, dat
er voor het Nederlandsche volk zaken van
meer belang waren dan de nationale onaf
hankelijkheid. En later zeide hij, dat hij
niet bang was voor annexatie, en dat het
volk verlangde, hoe eer hoe liever te worden
opgenomen bij eene groote mogendheid waar
leerplicht, algemeene dienstplicht en algemeen
kiesrecht bestaan.
Maar toen de heer Tindal zeide : »Ik erken,
weggeborgen en waarvan zij met vaste, doch
doorschijnende witte hand liet deksel geslo
ten hield. Weldra verscheen zij hem ook
in zijn slapeloo/e uren, met dezelfde duide
lijkheid. Haar gelaat vertoonde nog steeds
een tegelijk tecdere en verwijtende uitdruk
king, maar de uitdrukking van teoderheid
verminderde met den dag, terwijl het ver
wijt in hare trekken aldoor donkerder en
sprekender werd. lederen keer als hij den
lessenaar beproefde te openen om het recept
eruit te nemen en zijn misdaad daardoor
voor zijn bakkerij practisch winstgevend te
maken, nam de verschijning een zoo gewel
dig dreigend voorkomen aan, dat de moed
hem ontzonk en hij zijn poging liet varen.
Dit was dus de alleszins geldige reden,
waarom de onberispelijke Lebkuehc», die
Gottlieb's diefstal bewezen zouden hebben,
niet in het caféNürnberg te koop waren,
en het was ook de reden, waarom Gottlieb
zelf, verzwakt door gebrek aan voedsel, ge
teisterd door .slapeloosheid, zenuwachtig over
spannen door /ijn gedwongen verkeer met
een toornigen geest, lederen dag dichter en
dichter de donkere poort naderde, die bak
kers en alle andere monschen onderdoor
moeten naar de duistere gewesten, vanwaar
geen terugkeer mogelijk is.
Gottlieb Bretzel was nooit een bizonder
godsdienstig man geweest. Wel had hij,
gelijk bet een eerzaam Duitsch burger past,
geregeld de huur van oen vaste bank in de
kerk der Vaders Redemptoristen in
Thirdstreet bekostigd, maar zich behalve op zulke
gewichtige feestdagen als Kerstmis en I'aschen
gewoonlijk vergenoegd, van zijn plaats geen
gebruik te maken en zich van zijne gods
dienstige plichten in het algemeen te kwijten
door bemiddeling van toevallige plaatsver
vangers. Tante Hedwig's schitterende hoed
was onveranderlijk de meest in het
oogvaldat er ellende heerscht, maar de gevolgen
van onze slechte defensie zullen zijn, dat wij
geannexeerd worden door een land, waar gij
allen het nog veel ellendiger zult hebbon,
waar gij zult komen te dienen onder een
vorst, aan wiens eerzucht gij allen zult wor
den opgeofferd," toen barstte de gclieele
vergadering in luide toejuichingen uit.
Laat de heer Fortuyn daar eens over
denken. Waarlijk, zijn vrienden zijn nog niet
zóó kosmopolitisch als hij denkt. Zij voelen
heusch nog wat voor de nationale eer, voor
het belang van ons onafhankelijk volksbe
staan. Het is waarlijk in sommige opzichten
nog zoo kwaad niet, een Hollander te zijn.
Laat ons daarom allen zorgen dit te blijven !
Kunst en Letteren.
TOONKEL TE AMSTERDAM.
Grand héatre: Der Richter von Zalamea.
Kon. Vereen. Het Ned. Tooneel": G-raaf JS-ssex.
Plantage Schouwburg van Lier; Een misduud op
dtii bodem der zte.
Paleis voor Volksvlijt: Stanley in het duisterste
Afrika.
Der Richter von Zalamea, naar het Spaansck
van Calderou de la Barca, is een ran aio oude
stukken die eeuwig jong blijven, omdat zij tot het
hart spreken, en omdat de geteekendo personen
mensjüen zij u, wien niets mensehelijks vreemd is.
Verleden jaar werd de titelrol iu eeu
Hollandsche vertaling door Veltnian gespeeld, Dinsdag
trad in het Cirarid Théatre Possart in een DuiU
sche bewerking op.
Ook van den ouden, rijken boer heeft Possart
een dier types gemaakt, die men, na ze eenmaal
gezien te nebben, niet weer vergeet. Evenals zijn
Mepkiato en zijn J ugo heelt hij ook deze
persooulykueid van alle zijden bestudeerd en het schijnt
een trek in zijn karakter te zijn, dat hij altijd
het eomisehe van zijn rol met een zekero voor
liefde behandelt.
Zijn Crespo is tegenover den bevelhebber don
Lope niet viunig, maar schertsend brutaal. Men
bemerkt dadelijk, dat hij niet ruw is, niet grof
om den overste een lompheid terug te zeggen
maar om hom bijna lacheml aan het verstand t
brengen dat hij beter doet niet te vloeken. Hij ia
aartsvaderhjk, door en door goedhartig met een
zeer lijn gevoel; hij weet zich te doen eerbiedigen
door zijn kinderen en door vreemden, hij is lief
derijk en hulpvaardig; maar wee! wie hem treft
iu zijn eer ot zijn recht.
liet is onbetaalbaar Possart den overste, die bij
den duivel vloekt over zijn pijnlijk been, te liooreu
antwoorden : En mij gaf de duivel een bod en
dat staat tot uw dienst." Streng weet hij te zijn,
als zijn zoon voorbarig, ongepast het woord neemt
of opstuift; waardig als een ander zijn zoon be
straffen wil, want, heer hopman!" zegt Crespo,
mijn zoon kan ik behandelen, zoo ik wil, maar
u niet."
Het is alsof zijn geheele persoonlijkheid zegt:
Wees mij welkom, neem mijn huis, mijn brood
uu mijn bed maar ik blijf de baas."
Daarom kwam het mij in het 5e tafreel voor,
alsot zijn weeklagen over den oneer zijner dochter
te jammerend klonk, evenals later zijn smeekcn i
aan den hopman. Er lag te groote afstand
tusschen den harden onvcrzetbaren Iteeliiur van
Z>,ilamea en den weenenden vader. Mij dunkt een
mt'.i van zoo Maren aard als Possart ons eerst liet
zien, jammert niet aldus, buigt niet zoo diep, zelfs
niet als hij knielt.
Zeer fraai was te voren het afscheid nemen van
zijn zoon, als hij begint: Walircnd Herr Don
Lope jetzt seine Zurüitung voller.dct, Ilöre, Sohn,
was ich dir sage." Men gevoelt hoe een jonge
man, die op dien toon door zijn vader wordt
lende bizondcrheid der geheele gemeente,
evenals het liefste gezichtje in de geheele
gemeente dat van Minua was. Maar nu
Gottlieb tegenover een geestelijke
moeielijkheid stond, viel het hem in, dat aij in den
uitersten nood misschien met vrucht zijn
toevlucht tot geestelijke hulp kon nemen.
Hij had geen zeer helder begrip, hoe die
bijstand verleend zou worden ; het was hem
zelfs niet recht duidelijk, op welke manier
hij zijn bede om hulp moest inkleeden en
de overtuiging kwelde hem, dat hij, om ver
schooning te erlangen, niet alleen berouw
' over zijn zonde moest tooiien, maar er boete
voor moest doen, door algeheele
terug! gave een mogelijkheid (want de duivel
'had hem aldoor nog stevig te pakken) die
i hem geruimen tijd deed weifelen, eer hij kon
besluiten, tegen zulk een hoogeu stoif'eiijken
prijs rust voor zijn geweten te koopen. Maar
zijn goede engel schepte eindelijk een Lec'.je
moed het werd hoog tijd! en door deze
wel wat late hulp gesterkt, maakte Gottlieb
l zich. op, om trwost te zoeken tusschen de
kerkmuren.
De kerk der Vaders Redemptoristen is
een mooi gebouw, niet altijd?uitgezonderd
in de stilte van den naoht en gedurende
a uur in den namiddag gastvrij open
staande deuren, als een stilzwijgende
uitnoodiging voor arme zondaars, vermoeid en
gebukt onder hunne zonden, om de rustige
j kalmte van bet heiligdom iu te treden en
daarbinnen vrede te vinden. Hooge, slanke
pilaren schragen het dak, in de diepten van
welks sierlijke booggewelven geheimzinnige
schaduwen schuilen. Door de ramen daar
beneden valt een vol, warm licht door de
beschilderde glazen, waarop St. Alphonsus
Maria de Liguori, de stichter van de orde
der Redemptoristen, is afgebeeld, geestelijk
onderricht gevend aan roodwangige
koortegengesproken, in dezen ook zijn besten vriend
moet zien.
Alleen dit eenvoudige tooneeltje, zóó gezegd
met die fraaie stem, deed een huivering van genot
door de zaal gaan. Op zulke oogenblikken heeft
Possart zijn publiek geheel in zijn macht.
Daarentegen geloot' ik zeker, dat in het vijfde
tafreel het lot van Crespo en zijn dochter, do
zware slag, die zijn levensgeluk vernietigt, meer
schuld hebben aan den indruk, dien de vertooning
op het publiek maakt, dan Crespo's gejammer.
M. i. gaat de kunstenaar hier te ver.
Zijne kinderen werden op voldoende wijze voor
gesteld door ruej. Deman en de heer Kernay. Don
Lope, de bevelhebber, vond een zeer goed ver
tolker in den lieer Domami, ook Don Alouro bezat
al de onbeschaamdheid destijds zijn beroep eigen.
Ia hut bijzonder mogon echter ook wel de hb.
Bourdin en Zieseniss genoemd worden, die als
JJon Slendo en zijn bediende optraden.
De arme edelman met zijn vuile witte hand
schoenen en zijn versleten mantel, met zijn
hongerigen knecht en zijn. ledige beurs, werd zeer
goed weergegeven.
Het is gebleken, dat het gezelschap onder den
heer Possart verzameld, zeer goede krachten telt.
Graaf Essex. treurspel in vijf bedrijven of zeven.
tafreelen, van IleinricU Laube, bevat schoone stof
genoeg om er een aangrijpend dramatisch werk
van te kunnen maken.
Zoo men weet liet stuk werd hier ter stede
meermalen in het oorspronkelijke vertoond wordt
iri Graaf E-scx een periode uit Koningin
Elisabetlï'ii geschiedenis vertoond.
Haar gunsteling, Hobert, graaf Essex, naar
Ierland als onderkoning uitgezonden om de op
standelingen te bestrijden, wordt door de naijvrig
ministers van hoogverraad beschuldigd, omdat hy
een onderhoud met den vijand zou hebben gehad,
en met zijn leger teruggetrokken is, juist toen
hij de meest voordeelige positie innam.
Jïltsabeth weigert aan de betichting geloof te
schenken, als eensklaps lïisex in Londen komt,
eu dus zijn post verlaten heeft.
Het volk dat hem bemint, stroomt samen, er
loopen praafjes dat de ministers hem op grond
van vakscho papieren beschuldigen; er dreigt eea
oproer.
En Easex, trotsch en moedig, lichtgeraakt en.
voortvarend, weigert wel verantwoording aan de
ministers, maar hoog opgericht voor de koningin.
staande, klaagt hij de raadsli*!en der kroon aan
van verraad, daar zij zijn leger gebrek lieten,
lijden en weerloos maakten, om hem te doen vallen.
Alisen door machtsvertoon, omdat de vijand niet
wist hoe zwak hij was, kon hij een wapenstilstand
verkrijgen. Zijn fiere taal brengt Klisabeth's bloed
aau 't koken. Bovendien heeft zij hooren beweren,
dat een vrouw hom dadelijk na zijn aankomst
verwelkomd heeft. De koningin acht zich beleedigd,
maar het is de vrouw( die haar toorn aanwakkert!
Zoo komt hot tot eene breuk. J£ssex snelt weg
en brengt Londen in opstand. Graaf'Southampton
met het jonge Engeland staan hem bij. Zy be
dreigen den Towcr. Daar bedenkt Elisubeth een
valstrik. Zij laat rondstrooien dat Esaex het
katholieke geloof en de oude toestanden voorstaat,
en als het volk dat hoort, vliegt de menigte met
alle wapens op zijn ruiters in.
Deze worden verslagen en uiteengejaagd, Essex
gevangen genomen en voor do koningin gebracht.
Zijn doodvonnis ligt voor haar, de vrouw weer
houdt nog de hand der vorstin.
Maar nu komt Lady Hutland, met wien Essex
in het geheim gehuwd is, op en valt haar echt
genoot om den hals.
Eitëalieth, woedend over dit verraad van haar
gunsteling, zal zich zelve en Lady Kutland wre
ken, die in haar oog ook behoort tot de vrouwen,
die .hsMx wist to verblinden, een krassen op het
papier en het vonnis is geteeken<I,
De guleerde vorstin, die gez< g l werd zoo'n trots
te voeren op haar maagdelij keu staat, maar die
toch zoo gevoelig bleek voor mannenhulde en een
knapen, benevens de eerwaarde Clement
Hofbauer, «primus in Germania'' van do
Redemptoristen, met zijn langen, zwarten tab
baard om, in knielende houding, ongetwijfeld
biddende voor de uitgeworpen Duitsche zie
len, voor welker behoud hij zoo lang en zoo
ijverig streed , en (een voorstelling die Minna
altijd weer aantrok) van St. Jozef en de
Heilige Maagd en het kindeke Jezus in
de woestijn, den toorn van dan koning van
Juda ontvluchtend. En rondom langs de
muren, op voetstukken hoog boven den
grond, staan standbeelden van verschillende
mindere heiligen en van de twaalf aposte
len, waarvan Minua's gelief' koosde de apos
tel Matthias was, omdat deze heilige met
zijn tot kaalheid neigend hoog voorhoofd en
vriendelijk gezicht, eu zelfs de bijl in
zijn hand (die wel iets van een
bakkersschop had) haar altijd aan haar vader deed
denken. De bank, die Gottliob zoo gere
geld betaalde eu zoo ongeregeld gebruikte,
stond juist onder het beeld van dezen hei
lige, hetgeen Minna echter minder genoegen
deed, dan zij gesmaakt zou hebben, indien
de volgende heilige in de rij niet de apostel
Simon met zijn verschrikkelijke zaag was
geweest. Het moest zoo vreeselij k zeer
gerdaan hebben, in tweeen gezaagd te worden,
dacht zij. Achter in de schemerige diepte
van het ruime koor blonk het witte mar
mer van het prachtige altaar, bewaakt door
St. Petrus met zijn sleutels en St. Paulus
met zijn bloot tweesnijdend zwaard, en ach
ter het altaar was de gestorven Chistus op
Golgotha met zijn troosteiooze moeder en
de wanhopende Magdalena en Johanuas da
Dooper.
(Slot volgt).