Historisch Archief 1877-1940
?'de geneesheeren, van den toestand des
tff overtuigen. De heer Mackay
vere, ala voorzitter van den ministerraad,
M. »tot voor weinige weken geregeld
>D«8ze]fs gewone werkzaamheden heeft
verrichten," en zooals men uit eene
officieuse mededeeling weet,
beston'die werkzaamheden, behalve uit het
ekenen van staatsstukken, uit eene
lijke gedachtenwisseling met de
miDe kwaal, die Z. M. ongeschikt
kt' om te regeeren, wordt in de
corresndentie tusschen het ministerie en den
van State eene «vermoeidheid der
aen'' genoemd.
, Duidelijker laten zich de drie
geraad_de geneesheeren uit in het volgende
Joor hen aan den voorzitter van den
mi«dsterraad gegeven advies:
PALEIS HET Loo, 25 October 1890.
Excellentie!
In antwoord op Uwer Excellenties
misvan gister hebben wij, in aansluiting
, aan onze verklaring van den 13den dezer,
in de Staatscourant van den volgenden dag
l.jftpgenomen, de eer te berichten, dat op den
&j96ateu jBeptember 11. eene vrij plotselinge
l'» verandering plaats gegrepen heeft in den
%.ioef)tand van Zijne Majesteit den Koning.
'De verschijnselen van aandoening der
en van de suikerziekte zijn nu, na
korte verheffing van pijnen, meer op
achtergrond getreden.
Daarentegen hebben zich psychische
ver^'?cfaijnselen voorgedaan, die zich kenmerken
or algemeene verwarring van denkbeelden
de onmogelijkheid de aandacht zelfs voor
£ korten tijd op een. zelfde punt gevestigd te
1 kouden.
Ook de physieke krachten toonen, ofschoon
oog altijd voldoende blijvende, eenen
lang- Samen achteruitgang.
In dezen toestand is Zijne Majesteit de
Koning op dit oogenblik zeer zeker niet bij
machte Zich met Staatszaken bezig te hou
den ; deze zekerheid geldt zonder twijfel ook
vxx>r de naaste toekomst.
(get.) Dr. S. S. ROSENSTEIN.
Dr. VINKHTJYZEN.
J. VLAANDEREN CN.
Het voorstel van den voorzitter (den
heer van Naamen) om het door de
miniBters uitgebracht verslag te doen drukken
en ronddeelen en weder de vergadering
tot het nemen van een besluit te verdagen
tot den volgenden middag, vond geen on
verdeelden bijval. De heer Pijnappel wenschte
.het verslag naar de afdeelingen te verzen
den »ten einde zelfs den schijn van geheim
zinnigheid en overijling te voorkomen, de
leden in de gelegenheid te stellen, van ge
dachten te wisselen, alvorens te beslissen en
ten stotte aan de regeering de gelegenheid
te geven om, indien het overleg over de
Btukken daartoe aanleiding mocht geven,
meerdere inlichtingen te geven, wanneer
daartoe de wensch mocht worden kenbaar
gemaakt". Doch de Kamers vereenigden
zich met 85 tegen 36 stemmen met de voor
stellen van den voorzitter.
Wat de heer Pijnappel dientengevolge in
: de afdeelingen niet kon vragen, vroeg hij
den volgenden dag in de gecombineerde
ver
de geheele omgeving, dat hem er toe bracht
zich met de hand over het voorhoofd te
Strijken, als om zijne gedachten te verza
melen.
Het gefluister in den tuin verstomt; de
?chaduw op de deur blijft onbewegelijk.
»Wat helpt het of men zich nu verdrietig
maakt," zegt hij na een poos. »Daar ginds
is immers goed geld te verdienen en moeder
heeft het noodig."
Hij staat van zijn stoel op, als om die
sombere stemming te verdrijven, loopt een
paar maal het vertrek op en neer, en blijft
dan bij het raam staan.
Zij zit nog altijd in dien hoek, geheel
weggedoken in de schaduw, en spant zich
in om iets te antwoorden. Maar allerlei
.gedachten stormen haar wild doorliet brein,
en het is alsof het geluid dat zij wil
voorthrengen, teruggehouden wordt door een lood
zwaar gewicht op haar borst. En de an
deren komen nog al niet terug, waarom
toch niet? waarom moeten ze haar nu toch
zoo kwellen?
»Toe, speel nog eens voor het laatst voor
mij," vroeg hij, zich omwendende. »Je hebt
in den laatsten tijd zoo weinig gespeekl."
Het is haar of de grond onder haar voe
ten zich tot bergen ophoogt om dan weder
geheel in de diepte terug te zinken, terwijl
zij naar de piano treedt, die heel bij de
."?? tuindeur staat. Zij tast in den blinde naar
de toetsen; nu behoeft ze ten minste niet
te spreken.
Eerst volgen de tonen elkander wild en
verward op onder de aanraking harer be
vende vingeren, maar gaandeweg wordt haar
spel tot een zachte, klagende melodie, waarin
snikken en tranen zich verraden. En terwijl
zij speelt, trekken bij het wisselen der tonen,
de Deelden uit haar jeugd aan haar geest
voorbij. Ieder accoord is een herinnering,
die zij getrouw bewaard heeft; ieder lang
aangehouden toon een droom, dien zij thans
gadering. Zijns inziens waren de' door de
regeering verstrekte inlichtingen niet vol
doende, om het nemen van een zoo gewich
tig besluit te wettigen, en liep men gevaar,
om weder in de fout van 1889 te vervallen.
Wij hebben hier, zeide de spreker, afwisselende
ziekteperioden.»Er is een toestand van voort
durende ongeschiktheid, maar afgewisseld
door tijdelijke geschiktheid. In dit geval is
art. 38 hier niet ten volle toepasselijk. Aan
dit artikel moet geen toepassing worden ge
geven zonder krachtigen grondslag, opdat wij
niet wederom voor het feit komen te staan
dat art. 47 der Grondwet weder toepasselijk
moet worden verklaard.
De berichten omtrent Zr. Ms. ziekte, uit
de rapporten van de deskundigen nagaande,
constateerde spr. dat de verschijnselen der
eigenlijke ziekte meer op den achtergrond
zijn getreden. Ook omtrent Zr. Ms. lichaams
krachten luidden de berichten der genees
heeren afwisselend. Van 22?25 Oct. gingen
die krachten langzaam achteruit.
Die langzame achteruitgang in drie dagen
tijds, geeft zeker geen aanleiding om eene
beslissing te verhaasten. Dezelfde afwisse
ling is er in de berichten omtrent den gees
testoestand des konings. Van 13 tot 22
October verbetering, maar op 25 October
wordt gesproken van »algemeene verwarring
van denkbeelden en de onmogelijkheid om
de aandacht zelfs voor korten tijd op Staats
zaken te vestigen." Voorts wordt gezegd
dat in de naaste, toekomst geen verbetering
is te verwachten. Die uitdrukking is echter
ook in 1889 gebezigd. Die «naaste toe
komst'' duurde toen nog geen maand.
Er zijn dus meer gepreciseerde
mededeelingen noodig. Zoolang die er niet zijn,
acht spr. zich buiten staat de hier voorge
legde gewichtige beslissing te nemen.
In eene dupliek verklaarde de heer Pijn
appel nogmaals: »Ik betwist niet, dat de
koning de regeering thans niet kan voeren,
maar wél, dat wij dit kunnen verklaren op
de ons medegedeelde gronden." En daar
aan had hij volkomen gelijk.
Waarom heeft de regeering zich bij her
haling verzet tegen het verstrekken van die
nadere inlichtingen ? Juist nu de gedach
tenwisseling tusschen Z. M. en haar schrif
telijk heeft plaats gehad, heeft zij de bewijs
stukken (bijvoorbeeld de correspondentie over
de legerwet) maar voor het grijpen, en had
zij gemakkelijk den twijfel kunnen wegne
men van velen, die in deze gansche treurige
ziektegeschiedenis iets onverklaarbaars vin
den, een twijfel, die minder het heden dan
het verleden geldt.
De Kamers schijnen intusscheii aan dit
meerdere licht geen behoefte te hebben ge
voeld. Slechts vier leden van de 150, de
heeren Wertheim, Van der Breggen, Stork
en de Ruiter Zylker waren het met den heer
Pijnappel eens, terwijl er 34 aan deze be
langrijke stemming geen deel namen.
Het Handelsblad bespreekt in zijn »Van
Dag tot Dag'1 de plaat, die wij in ons vorig
nummer gaven. In dit artikel worden de
phiolen des toorns uitgestort over ettelijke
hoofden, en ook over het onze. Waar zijn
de tijden toen onze prenten door het
Himdcls
vaarwel zegt, voor altoos ...
Zij ziet zich weder als kind met hem in
een boot op den vijver der pastorie. Hij
was dan een machtig koning, die de schoone
prinses met zich voerde, als zijn bruid. Aan
de overzijde lag het betooverde land hunner
droomen, waar zij met elkander wonen zou
den. Zij zat met een krans van bloemen
in het haar naar hem op te zien, terwijl hij
met een helm van verguld bordpapier op
het hoofd, op de bank stond om de boot voort te
duwen, en toen dacht zij niet anders of dat
heerlijke leven zou altijd maar zoo voort
gaan.
De zomeravondkoelte, bezwangerd met
den geur van duizenden bloemen, dringt
door de tuindeur naar binnen. De muggen
gonzen om de lamp; de pendule zet haar
regelmatig getik voort.
En Emilie speelt voor het laatst voor hem,
dien ze liefheeft.
Beiden waren ze ouder geworden. Hij
zat op school in de hoogste klasse, en zou
spoedig als student naar de hoofdstad ver
trekken. Eens op een avond hoe goed
herinnert zij zich dien nog zaten ze
samen hand in hand achter de rozenheg in
den tuin. Hij bracht heel verlegen een ge
dicht uit zijn borstzak te voorschijn, en
vroeg of' hij het haar eens mocht voorlezen.
Het handelde over liefde, en toen hij het
gelezen had, zeide hij »zie je, dat heb ik op
ons beiden gemaakt". En daarop kuste
hij haar vele, vele malen. Zij rukte zich
los en liep weg, maar het gedicht had zij
toch medegenomen; zij leerde het van bui
ten, en herhaalde het telkens en telkens
i weder voor zich zelve, want zij vond het
l het schoonste dat zij ooit gelezen had. Zij
l was er immers zelve de heldin van.
i Toen kwamen de donkere, droevige dagen,
l gedurende welke hij zich niet meer liet
zien.
Wad'»politieke leekedichtjes" werden genoemd,
toen de geest en het talent van 'onzen tee
kenaar als waarlijk niet alledaagser» werden
geroemd en toen op de Pijpenmarkt werd
verklaard : »Wie niet tegen de plagerijen van
zijne geestige teekenstift kan, bezit in te
ruime mate de groote Hollandsche fout van
te spoedig boos te worden."
Wij hebben over dezen lof vroeger beschei
denlijk gezwegen. Thans mogen wij dien in
herinnering brengen, omdat het Handelsblad
boos is geworden. Men hoore wat het blad
over de plaat in ons nummer van 19 Octo
ber schrijft:
»Het weekblad De Amsterdammer heeft de
nachtmerrie pogen te verzwaren door een
plaat. Zij die weinig lezen maar gaarne
prenten zien, moeten toch vooral een juiste
en eerlijke voorstelling ontvangen van het
schandaal bij 's Konings ziekbed.
»Daarom is door het week'blad de heer
Henri Tindal ook al weer als «volbloed
royalisf' voorgesteld. Hij verdedigt de buste van
Z. M.... tegen den minister van oorl-og!
Hij zou dien belager van Oranje doorstoken
hebben, indien niet geheel onverwacht de
heer Fortuyn, met een knuppel gewapend,
den minister van oorlog te hulpe ware ge
komen tegen den «volbloed royalist!"
«Dit is een zoo edele en juiste aanvulling
der nachtmerrie-droombeelden, dat wij een
nieuw onderschrift er bij wenschen te schrij
ven. In later jaren is deze historische
plaat dan beter te begrijpen."
Als de heer Henry Tindal erbij te pas
komt, is het Handelsblad tegenwoordig geheel
de kluts kwijt. Dezelfde man, die zoo velen
Nederlanders de oogen heeft geopend, schijnt
op het Handelsblad eene tegengestelde uit
werking te hebben, en het zoo blind te ma
ken, dat het niet meer kan lezen, wat wij
boven en onder en bij onze plaat schreven.
Vooralsnog is bij ons de lust niet groot,
om de bijschriften bij die platen door bet
Handelsblad te laten maken. Onder dank
zegging voor de liefderijke bedoeling der po
ging, die het blad in zijn nummer van 20
October heeft gedaan, moeten wij die poging
zelve totaal mislukt noemen. Niemand zal
ons van aanmatiging beschuldigen, als wij
zeggen dat men de bedoeling onzer
prentvoorstellingen het best van ons zelf kan ver
nemen.
VOEDING VAN
PREDIKANTSKINDEREN.
(Ingezonden).
»Geen bijdrage uit de etadskas om arme
kinderen een portie eten te bezorgen, laten
liefdadige vereenigingen dat doen", zoo spre
ken de anti-socialistische particularisten. Maar
waarom krijgen dan de predikanten een bij
drage uit de rijkskas om hunne kinderen
voedsel, zakgeld, boeken of wat ook te geven?
Het is toch een feit geen fictie dat
ieder predikant van een door den staat er
kend kerkgenootschap voor ieder kind dat
hij krijgt een jaarlijksche bijdrage ontvangt
uit 's rijks schatkist.
Onder de gelden die uitgegeven worden van
wege wijlen het ministerie van eerediensten,
komt ook een post voor die den naam draagt
van kiuder-, school- en akademiegelden.
Hoor, hoe zacht, hoe smeltend, hoe droef
geestig klinken de accoorden. Het is voor
het laatst dat zij speelt voor hem, dien zij
liefheeft...
Eens waren ze te zamen naar een bal
geweest. Het was omstreeks Kersttijd. Onder
de genoodigden was een jonge dame uit de
hoofdstad, gekleed in licht grijze zijde en
getooid niet bloemen, en met (leze had hij
bijna den geheelen avond gedanst. Hij droeg
haar waaier en had duizenderlei kleine op
lettendheden voor haar. En toen was hij
haar komen vragen of zij die dame uit de
stad niet mooi vond. O, wat had zij ge
weend, toen zij later alleen op haar kamertje
kwam, en hoe had zij die vreemde dame met
dat slepende zijden kleed, en die prachtige
bloemen verfoeid! Maar toen kwam het
gedicht haar op eens weder in de gedachten,
en zij had het nog eens en nog eens over
gelezen, om zich te troosten. Hij had toch
immers zelf verklaard dat zij er de heldin
van was.
Zij had geloof geslagen aan zijne woorden,
en nu, nu speelt zij het gratiied over de
liefde harer jeugd .. .
Dan herinnert zij zich een zomeravond,
toen zij, om hem te plagen, van hem
\veggeloopcn was, en hij haar in diezelfde laan
van zooeven had achterhaald, beiden adem
loos van het snelle loopen. Hij had hare
hand gegrepen en die gedrukt, zoo warm,
zoo innig, dat zij dien druk nog altijd ge
voelt. De liefde stelt zich met zoo weinig
tevreden, en zij was altoos blijven hopen,
had zich er voortdurend mede getroost dat
toch zij de heldin was in het gedicht. Zij
had nog steeds gemeend in het schuitje te
zitten dat, met hem tot stuurman, koers
zette naar de overzijde, naar het schoone
betooverde land harer droomen.
Maar nu, nu was het voor goed uit met
Maar domineeskinderen zijn zooveel defti
ger dan dagloonerskinderen, en dominees
traktementen zijn waarlijk toch ook zoo hoog
niet!
Over de domineesdeftigheid willen wij maar
het stilzwijgen bewaren, maar dat n het
domineestraktement voor een groot deel uit
de rijkskas vloeit, n het kindergeld, schooi
en akademiegeld alleen uit 's rijks schatkist
wordt betaald, dat is toch een te welsprekend
feit om niet in deze dagen in herinnering te
worden gebracht bij allen, die vinden dat een
bijdrage uit de stadskas voor kinderen die
honger lijden, iets sociaal-demokraatachtigs
heeft.
Vooral voor prof. Spruijt, den
Amsterdamschen wijsgeer, is die herinnering goed.
Prof. Spruijt toch is een tegenstander van
scheiding van kerk en staat. Toen hij nog
leeraar in de scheikunde te Utrecht was, be
hoorde hij wel niet tot de steunpilaren van
kerk en godsdienst en schreef hij zelfs de
woorden: »dat het menschelijk geluk en de
menschelijke zedelijkheid steviger grondsla
gen zullen vinden dan het geloof aan een
wezen, waarvan de ervaring ons niets leert,
en voor welks bestaan de rede niet pleit." ')
Sinds hij professor is, heeft hij blijk
baar van dit hoogere burgerschool-atheïsme
afscheid genomen en schrijft hij bloemzoet:
»ik betreur het dat regeering en vertegen
woordiging er niet sedert j aren n aar gestreefd
hebben het aantal predikanten en geeste
lijken, die een landstraktement ontvangen,
te doen toenemen1' -). Dat betreuren wij
niet, integendeel, alle kunstmatige
geestelijkenteelt keuren wij af, maar wij betreuren
het zeer dat er honger geleden wordt door
arme kinderen en dat men dezen honger
wél bij wijze van dilettantisme maar niet ten
gevolge van een plichtmatig solidariteits
gevoel stillen wil.
Zoolang de predikanten van een staats
socialisme profiteeren dat hun voor n kind
jaarlijks ? 25 geeft, voor twee /' 50 enz.;
voor een jongen die Latijn leert f 50 en voor
een zoon die theologie studeert f 200 's j aars,
zoolang deze toestand in ons vaderland be
staat, is er geen enkele reden waarom het
kind van den armen werkman anders zou
behandeld worden. Ja, veeleer verdient het
kindergeld als een misbruik afgeschaft te
worden, en kindervoeding van hongerlijdende
schooljongens als een recht te worden aan
gekweekt.
Zeer terecht schrijft mr. S. van Houten (God,
Eigendom en Familie, p. 40) »Wat ik wensch
te bereiken is, dat geen predikant of pastoor
meer bet socialisme af keure, vóórdat hij zelf
van subsidie, toelage, kinder- en academiegeld
afstand heeft gedaan. Wie toch heeft meer
het denkbeeld van een almachtigen en
onuitputtelijken slaat doen ingang vinden
dan hij, die niet vraagt of zijne diensten iets
waard zijn aan hen, aan wie hij ze bewijst
of heet te bewijzen, maar den wetgever
en rijksontvanger voor zich laat zorgen ;
die als hij een kind krijgt, eene toelage uit
de schatkist erlangt. Zijn de beginselen
juist, uit kracht waarvan zij voor zich
rijkstoelagen ontvangen, waarom zal dan ook de
werkman niet hetzelfde vragen ? Is zijn
arbeid minder zwaar? Staat ook bij niet
al dat schoons. Hij stond alleen in de boot
en had haar achtergelaten aan den
onherbergzamen oever.
De schaduw op de deur begint zich on
rustig te bewegen. De jonge meisjes in den
tuin luisteren met gespannen aandacht toe
of zij hen ook hooren spreken.
Hij staat met zijn hoiiogeketting te
spelen.
Haar spel wordt gaandeweg meer afge
broken ; men zou meenen angstvallig be
dwongen kreten, ingehouden zuchten te
hooreii. Dan houdt zij op eens op.
»Dank je wel, Emilie," zegt hij op bewo
gen toon. »Mij dunkt dat ik je nog nooit
zoo mooi heb hooren spelen." Zijn stem
j klonk hartelijk en gevoelig. »Geloof me,
dat spel zal mij nog lang bijblijven."
Hij strekt do hand uit, maar zij staat
haastig van de piano op, en zich van hem
afwendend, gaat zij bij het venster staan.
Er volgt een langdurige stilte. Het
reuzenhoofd op de deur beweegt zich
zenuwj achtig been en weer Na een poos treedt
Johanna naar binnen. Marie volgt haar,
met tranen in de oogen en zeer bleek.
»Het wordt mijn tijd," zegt Johanna.
Zij zet haar hoed op, en ook hij maakt
zich gereed om heen te gaan.
Een wonderlijk, gejaagd afscheid, waarbij
men elkanders blik ontwijkt, waarbij de
eeue band losjes in de andere gelegd wordt,
waarbij men zich houdt alsof men als ge
woonlijk, elkander den volgenden ochtend
zal wederzien ....
Mevrouw en baar oudere dochter verge
zellen de vertrekkenden tot aan het tuinhek.
Emilie staat nog altijd bij het venster. Zij
wendt slechts even het hoofd om, als hij
haar zacht en op bewogen toon vaarwel
zegt....
En terwijl zij hem nog in den tuin hoort
spreken, staart zij met strakken blik naar
buiten in den stikdonkeren nacht.