De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1890 2 november pagina 2

2 november 1890 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

?'de geneesheeren, van den toestand des tff overtuigen. De heer Mackay vere, ala voorzitter van den ministerraad, M. »tot voor weinige weken geregeld >D«8ze]fs gewone werkzaamheden heeft verrichten," en zooals men uit eene officieuse mededeeling weet, beston'die werkzaamheden, behalve uit het ekenen van staatsstukken, uit eene lijke gedachtenwisseling met de miDe kwaal, die Z. M. ongeschikt kt' om te regeeren, wordt in de corresndentie tusschen het ministerie en den van State eene «vermoeidheid der aen'' genoemd. , Duidelijker laten zich de drie geraad_de geneesheeren uit in het volgende Joor hen aan den voorzitter van den mi«dsterraad gegeven advies: PALEIS HET Loo, 25 October 1890. Excellentie! In antwoord op Uwer Excellenties misvan gister hebben wij, in aansluiting , aan onze verklaring van den 13den dezer, in de Staatscourant van den volgenden dag l.jftpgenomen, de eer te berichten, dat op den &j96ateu jBeptember 11. eene vrij plotselinge l'» verandering plaats gegrepen heeft in den %.ioef)tand van Zijne Majesteit den Koning. 'De verschijnselen van aandoening der en van de suikerziekte zijn nu, na korte verheffing van pijnen, meer op achtergrond getreden. Daarentegen hebben zich psychische ver^'?cfaijnselen voorgedaan, die zich kenmerken or algemeene verwarring van denkbeelden de onmogelijkheid de aandacht zelfs voor £ korten tijd op een. zelfde punt gevestigd te 1 kouden. Ook de physieke krachten toonen, ofschoon oog altijd voldoende blijvende, eenen lang- Samen achteruitgang. In dezen toestand is Zijne Majesteit de Koning op dit oogenblik zeer zeker niet bij machte Zich met Staatszaken bezig te hou den ; deze zekerheid geldt zonder twijfel ook vxx>r de naaste toekomst. (get.) Dr. S. S. ROSENSTEIN. Dr. VINKHTJYZEN. J. VLAANDEREN CN. Het voorstel van den voorzitter (den heer van Naamen) om het door de miniBters uitgebracht verslag te doen drukken en ronddeelen en weder de vergadering tot het nemen van een besluit te verdagen tot den volgenden middag, vond geen on verdeelden bijval. De heer Pijnappel wenschte .het verslag naar de afdeelingen te verzen den »ten einde zelfs den schijn van geheim zinnigheid en overijling te voorkomen, de leden in de gelegenheid te stellen, van ge dachten te wisselen, alvorens te beslissen en ten stotte aan de regeering de gelegenheid te geven om, indien het overleg over de Btukken daartoe aanleiding mocht geven, meerdere inlichtingen te geven, wanneer daartoe de wensch mocht worden kenbaar gemaakt". Doch de Kamers vereenigden zich met 85 tegen 36 stemmen met de voor stellen van den voorzitter. Wat de heer Pijnappel dientengevolge in : de afdeelingen niet kon vragen, vroeg hij den volgenden dag in de gecombineerde ver de geheele omgeving, dat hem er toe bracht zich met de hand over het voorhoofd te Strijken, als om zijne gedachten te verza melen. Het gefluister in den tuin verstomt; de ?chaduw op de deur blijft onbewegelijk. »Wat helpt het of men zich nu verdrietig maakt," zegt hij na een poos. »Daar ginds is immers goed geld te verdienen en moeder heeft het noodig." Hij staat van zijn stoel op, als om die sombere stemming te verdrijven, loopt een paar maal het vertrek op en neer, en blijft dan bij het raam staan. Zij zit nog altijd in dien hoek, geheel weggedoken in de schaduw, en spant zich in om iets te antwoorden. Maar allerlei .gedachten stormen haar wild doorliet brein, en het is alsof het geluid dat zij wil voorthrengen, teruggehouden wordt door een lood zwaar gewicht op haar borst. En de an deren komen nog al niet terug, waarom toch niet? waarom moeten ze haar nu toch zoo kwellen? »Toe, speel nog eens voor het laatst voor mij," vroeg hij, zich omwendende. »Je hebt in den laatsten tijd zoo weinig gespeekl." Het is haar of de grond onder haar voe ten zich tot bergen ophoogt om dan weder geheel in de diepte terug te zinken, terwijl zij naar de piano treedt, die heel bij de ."?? tuindeur staat. Zij tast in den blinde naar de toetsen; nu behoeft ze ten minste niet te spreken. Eerst volgen de tonen elkander wild en verward op onder de aanraking harer be vende vingeren, maar gaandeweg wordt haar spel tot een zachte, klagende melodie, waarin snikken en tranen zich verraden. En terwijl zij speelt, trekken bij het wisselen der tonen, de Deelden uit haar jeugd aan haar geest voorbij. Ieder accoord is een herinnering, die zij getrouw bewaard heeft; ieder lang aangehouden toon een droom, dien zij thans gadering. Zijns inziens waren de' door de regeering verstrekte inlichtingen niet vol doende, om het nemen van een zoo gewich tig besluit te wettigen, en liep men gevaar, om weder in de fout van 1889 te vervallen. Wij hebben hier, zeide de spreker, afwisselende ziekteperioden.»Er is een toestand van voort durende ongeschiktheid, maar afgewisseld door tijdelijke geschiktheid. In dit geval is art. 38 hier niet ten volle toepasselijk. Aan dit artikel moet geen toepassing worden ge geven zonder krachtigen grondslag, opdat wij niet wederom voor het feit komen te staan dat art. 47 der Grondwet weder toepasselijk moet worden verklaard. De berichten omtrent Zr. Ms. ziekte, uit de rapporten van de deskundigen nagaande, constateerde spr. dat de verschijnselen der eigenlijke ziekte meer op den achtergrond zijn getreden. Ook omtrent Zr. Ms. lichaams krachten luidden de berichten der genees heeren afwisselend. Van 22?25 Oct. gingen die krachten langzaam achteruit. Die langzame achteruitgang in drie dagen tijds, geeft zeker geen aanleiding om eene beslissing te verhaasten. Dezelfde afwisse ling is er in de berichten omtrent den gees testoestand des konings. Van 13 tot 22 October verbetering, maar op 25 October wordt gesproken van »algemeene verwarring van denkbeelden en de onmogelijkheid om de aandacht zelfs voor korten tijd op Staats zaken te vestigen." Voorts wordt gezegd dat in de naaste, toekomst geen verbetering is te verwachten. Die uitdrukking is echter ook in 1889 gebezigd. Die «naaste toe komst'' duurde toen nog geen maand. Er zijn dus meer gepreciseerde mededeelingen noodig. Zoolang die er niet zijn, acht spr. zich buiten staat de hier voorge legde gewichtige beslissing te nemen. In eene dupliek verklaarde de heer Pijn appel nogmaals: »Ik betwist niet, dat de koning de regeering thans niet kan voeren, maar wél, dat wij dit kunnen verklaren op de ons medegedeelde gronden." En daar aan had hij volkomen gelijk. Waarom heeft de regeering zich bij her haling verzet tegen het verstrekken van die nadere inlichtingen ? Juist nu de gedach tenwisseling tusschen Z. M. en haar schrif telijk heeft plaats gehad, heeft zij de bewijs stukken (bijvoorbeeld de correspondentie over de legerwet) maar voor het grijpen, en had zij gemakkelijk den twijfel kunnen wegne men van velen, die in deze gansche treurige ziektegeschiedenis iets onverklaarbaars vin den, een twijfel, die minder het heden dan het verleden geldt. De Kamers schijnen intusscheii aan dit meerdere licht geen behoefte te hebben ge voeld. Slechts vier leden van de 150, de heeren Wertheim, Van der Breggen, Stork en de Ruiter Zylker waren het met den heer Pijnappel eens, terwijl er 34 aan deze be langrijke stemming geen deel namen. Het Handelsblad bespreekt in zijn »Van Dag tot Dag'1 de plaat, die wij in ons vorig nummer gaven. In dit artikel worden de phiolen des toorns uitgestort over ettelijke hoofden, en ook over het onze. Waar zijn de tijden toen onze prenten door het Himdcls vaarwel zegt, voor altoos ... Zij ziet zich weder als kind met hem in een boot op den vijver der pastorie. Hij was dan een machtig koning, die de schoone prinses met zich voerde, als zijn bruid. Aan de overzijde lag het betooverde land hunner droomen, waar zij met elkander wonen zou den. Zij zat met een krans van bloemen in het haar naar hem op te zien, terwijl hij met een helm van verguld bordpapier op het hoofd, op de bank stond om de boot voort te duwen, en toen dacht zij niet anders of dat heerlijke leven zou altijd maar zoo voort gaan. De zomeravondkoelte, bezwangerd met den geur van duizenden bloemen, dringt door de tuindeur naar binnen. De muggen gonzen om de lamp; de pendule zet haar regelmatig getik voort. En Emilie speelt voor het laatst voor hem, dien ze liefheeft. Beiden waren ze ouder geworden. Hij zat op school in de hoogste klasse, en zou spoedig als student naar de hoofdstad ver trekken. Eens op een avond hoe goed herinnert zij zich dien nog zaten ze samen hand in hand achter de rozenheg in den tuin. Hij bracht heel verlegen een ge dicht uit zijn borstzak te voorschijn, en vroeg of' hij het haar eens mocht voorlezen. Het handelde over liefde, en toen hij het gelezen had, zeide hij »zie je, dat heb ik op ons beiden gemaakt". En daarop kuste hij haar vele, vele malen. Zij rukte zich los en liep weg, maar het gedicht had zij toch medegenomen; zij leerde het van bui ten, en herhaalde het telkens en telkens i weder voor zich zelve, want zij vond het l het schoonste dat zij ooit gelezen had. Zij l was er immers zelve de heldin van. i Toen kwamen de donkere, droevige dagen, l gedurende welke hij zich niet meer liet zien. Wad'»politieke leekedichtjes" werden genoemd, toen de geest en het talent van 'onzen tee kenaar als waarlijk niet alledaagser» werden geroemd en toen op de Pijpenmarkt werd verklaard : »Wie niet tegen de plagerijen van zijne geestige teekenstift kan, bezit in te ruime mate de groote Hollandsche fout van te spoedig boos te worden." Wij hebben over dezen lof vroeger beschei denlijk gezwegen. Thans mogen wij dien in herinnering brengen, omdat het Handelsblad boos is geworden. Men hoore wat het blad over de plaat in ons nummer van 19 Octo ber schrijft: »Het weekblad De Amsterdammer heeft de nachtmerrie pogen te verzwaren door een plaat. Zij die weinig lezen maar gaarne prenten zien, moeten toch vooral een juiste en eerlijke voorstelling ontvangen van het schandaal bij 's Konings ziekbed. »Daarom is door het week'blad de heer Henri Tindal ook al weer als «volbloed royalisf' voorgesteld. Hij verdedigt de buste van Z. M.... tegen den minister van oorl-og! Hij zou dien belager van Oranje doorstoken hebben, indien niet geheel onverwacht de heer Fortuyn, met een knuppel gewapend, den minister van oorlog te hulpe ware ge komen tegen den «volbloed royalist!" «Dit is een zoo edele en juiste aanvulling der nachtmerrie-droombeelden, dat wij een nieuw onderschrift er bij wenschen te schrij ven. In later jaren is deze historische plaat dan beter te begrijpen." Als de heer Henry Tindal erbij te pas komt, is het Handelsblad tegenwoordig geheel de kluts kwijt. Dezelfde man, die zoo velen Nederlanders de oogen heeft geopend, schijnt op het Handelsblad eene tegengestelde uit werking te hebben, en het zoo blind te ma ken, dat het niet meer kan lezen, wat wij boven en onder en bij onze plaat schreven. Vooralsnog is bij ons de lust niet groot, om de bijschriften bij die platen door bet Handelsblad te laten maken. Onder dank zegging voor de liefderijke bedoeling der po ging, die het blad in zijn nummer van 20 October heeft gedaan, moeten wij die poging zelve totaal mislukt noemen. Niemand zal ons van aanmatiging beschuldigen, als wij zeggen dat men de bedoeling onzer prentvoorstellingen het best van ons zelf kan ver nemen. VOEDING VAN PREDIKANTSKINDEREN. (Ingezonden). »Geen bijdrage uit de etadskas om arme kinderen een portie eten te bezorgen, laten liefdadige vereenigingen dat doen", zoo spre ken de anti-socialistische particularisten. Maar waarom krijgen dan de predikanten een bij drage uit de rijkskas om hunne kinderen voedsel, zakgeld, boeken of wat ook te geven? Het is toch een feit geen fictie dat ieder predikant van een door den staat er kend kerkgenootschap voor ieder kind dat hij krijgt een jaarlijksche bijdrage ontvangt uit 's rijks schatkist. Onder de gelden die uitgegeven worden van wege wijlen het ministerie van eerediensten, komt ook een post voor die den naam draagt van kiuder-, school- en akademiegelden. Hoor, hoe zacht, hoe smeltend, hoe droef geestig klinken de accoorden. Het is voor het laatst dat zij speelt voor hem, dien zij liefheeft... Eens waren ze te zamen naar een bal geweest. Het was omstreeks Kersttijd. Onder de genoodigden was een jonge dame uit de hoofdstad, gekleed in licht grijze zijde en getooid niet bloemen, en met (leze had hij bijna den geheelen avond gedanst. Hij droeg haar waaier en had duizenderlei kleine op lettendheden voor haar. En toen was hij haar komen vragen of zij die dame uit de stad niet mooi vond. O, wat had zij ge weend, toen zij later alleen op haar kamertje kwam, en hoe had zij die vreemde dame met dat slepende zijden kleed, en die prachtige bloemen verfoeid! Maar toen kwam het gedicht haar op eens weder in de gedachten, en zij had het nog eens en nog eens over gelezen, om zich te troosten. Hij had toch immers zelf verklaard dat zij er de heldin van was. Zij had geloof geslagen aan zijne woorden, en nu, nu speelt zij het gratiied over de liefde harer jeugd .. . Dan herinnert zij zich een zomeravond, toen zij, om hem te plagen, van hem \veggeloopcn was, en hij haar in diezelfde laan van zooeven had achterhaald, beiden adem loos van het snelle loopen. Hij had hare hand gegrepen en die gedrukt, zoo warm, zoo innig, dat zij dien druk nog altijd ge voelt. De liefde stelt zich met zoo weinig tevreden, en zij was altoos blijven hopen, had zich er voortdurend mede getroost dat toch zij de heldin was in het gedicht. Zij had nog steeds gemeend in het schuitje te zitten dat, met hem tot stuurman, koers zette naar de overzijde, naar het schoone betooverde land harer droomen. Maar nu, nu was het voor goed uit met Maar domineeskinderen zijn zooveel defti ger dan dagloonerskinderen, en dominees traktementen zijn waarlijk toch ook zoo hoog niet! Over de domineesdeftigheid willen wij maar het stilzwijgen bewaren, maar dat n het domineestraktement voor een groot deel uit de rijkskas vloeit, n het kindergeld, schooi en akademiegeld alleen uit 's rijks schatkist wordt betaald, dat is toch een te welsprekend feit om niet in deze dagen in herinnering te worden gebracht bij allen, die vinden dat een bijdrage uit de stadskas voor kinderen die honger lijden, iets sociaal-demokraatachtigs heeft. Vooral voor prof. Spruijt, den Amsterdamschen wijsgeer, is die herinnering goed. Prof. Spruijt toch is een tegenstander van scheiding van kerk en staat. Toen hij nog leeraar in de scheikunde te Utrecht was, be hoorde hij wel niet tot de steunpilaren van kerk en godsdienst en schreef hij zelfs de woorden: »dat het menschelijk geluk en de menschelijke zedelijkheid steviger grondsla gen zullen vinden dan het geloof aan een wezen, waarvan de ervaring ons niets leert, en voor welks bestaan de rede niet pleit." ') Sinds hij professor is, heeft hij blijk baar van dit hoogere burgerschool-atheïsme afscheid genomen en schrijft hij bloemzoet: »ik betreur het dat regeering en vertegen woordiging er niet sedert j aren n aar gestreefd hebben het aantal predikanten en geeste lijken, die een landstraktement ontvangen, te doen toenemen1' -). Dat betreuren wij niet, integendeel, alle kunstmatige geestelijkenteelt keuren wij af, maar wij betreuren het zeer dat er honger geleden wordt door arme kinderen en dat men dezen honger wél bij wijze van dilettantisme maar niet ten gevolge van een plichtmatig solidariteits gevoel stillen wil. Zoolang de predikanten van een staats socialisme profiteeren dat hun voor n kind jaarlijks ? 25 geeft, voor twee /' 50 enz.; voor een jongen die Latijn leert f 50 en voor een zoon die theologie studeert f 200 's j aars, zoolang deze toestand in ons vaderland be staat, is er geen enkele reden waarom het kind van den armen werkman anders zou behandeld worden. Ja, veeleer verdient het kindergeld als een misbruik afgeschaft te worden, en kindervoeding van hongerlijdende schooljongens als een recht te worden aan gekweekt. Zeer terecht schrijft mr. S. van Houten (God, Eigendom en Familie, p. 40) »Wat ik wensch te bereiken is, dat geen predikant of pastoor meer bet socialisme af keure, vóórdat hij zelf van subsidie, toelage, kinder- en academiegeld afstand heeft gedaan. Wie toch heeft meer het denkbeeld van een almachtigen en onuitputtelijken slaat doen ingang vinden dan hij, die niet vraagt of zijne diensten iets waard zijn aan hen, aan wie hij ze bewijst of heet te bewijzen, maar den wetgever en rijksontvanger voor zich laat zorgen ; die als hij een kind krijgt, eene toelage uit de schatkist erlangt. Zijn de beginselen juist, uit kracht waarvan zij voor zich rijkstoelagen ontvangen, waarom zal dan ook de werkman niet hetzelfde vragen ? Is zijn arbeid minder zwaar? Staat ook bij niet al dat schoons. Hij stond alleen in de boot en had haar achtergelaten aan den onherbergzamen oever. De schaduw op de deur begint zich on rustig te bewegen. De jonge meisjes in den tuin luisteren met gespannen aandacht toe of zij hen ook hooren spreken. Hij staat met zijn hoiiogeketting te spelen. Haar spel wordt gaandeweg meer afge broken ; men zou meenen angstvallig be dwongen kreten, ingehouden zuchten te hooreii. Dan houdt zij op eens op. »Dank je wel, Emilie," zegt hij op bewo gen toon. »Mij dunkt dat ik je nog nooit zoo mooi heb hooren spelen." Zijn stem j klonk hartelijk en gevoelig. »Geloof me, dat spel zal mij nog lang bijblijven." Hij strekt do hand uit, maar zij staat haastig van de piano op, en zich van hem afwendend, gaat zij bij het venster staan. Er volgt een langdurige stilte. Het reuzenhoofd op de deur beweegt zich zenuwj achtig been en weer Na een poos treedt Johanna naar binnen. Marie volgt haar, met tranen in de oogen en zeer bleek. »Het wordt mijn tijd," zegt Johanna. Zij zet haar hoed op, en ook hij maakt zich gereed om heen te gaan. Een wonderlijk, gejaagd afscheid, waarbij men elkanders blik ontwijkt, waarbij de eeue band losjes in de andere gelegd wordt, waarbij men zich houdt alsof men als ge woonlijk, elkander den volgenden ochtend zal wederzien .... Mevrouw en baar oudere dochter verge zellen de vertrekkenden tot aan het tuinhek. Emilie staat nog altijd bij het venster. Zij wendt slechts even het hoofd om, als hij haar zacht en op bewogen toon vaarwel zegt.... En terwijl zij hem nog in den tuin hoort spreken, staart zij met strakken blik naar buiten in den stikdonkeren nacht.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl