Historisch Archief 1877-1940
,?_j opmerkingen tot later bewaren.
: Mttoot intusschen veel van al deze
l end» terugroepingen waren velen. (Ik
nalaten hierbij te bedenken, hoe kalm
de toejuichingen bij Lamoureux'
r waren).
gaf de Fransche opera
uit's-Gra_ den Parkschouwburg alhier eene
optan Kossini's Barbier de Séville. De zaal
? «chaarech bezet: dit heeft echter geen
gedaan aan het levendige spel van de
tonen. Madlle Marguerie die eene zeer
en goed gezongen Rosine te genieten
": veel. Hare coloratuur is reeds goed
zy draagt goed voor en speelt zeer
kan de rythmiek veel verbeterd
worhopen dat zij hierin niet het voorbeeld
sterren zal volgen.
'Jieer Duthoit was een uitstekende Figaro,
zoowel wat zang als spel aangaat. Hij verraste
hei; publiek met een 2 gestreepte a uit de borst.
Sujol heeft als Almaviva vele goede
sn gehad. De coloratuur was op vele
geacheveerd; in de ensembles schoten
krachten echter te kort. Ook de overige
l, met name zy die Bartholo en Basile
ver, waren verdienstelijk.
ensembles met koor en de begeleiding van
st hadden hier en daar beter kunnen zijn.
iwe dirigent scheen my niet zoo geheel
a het aangeven te zijn, en daaraan schrijf
ook sommige vergissingen toe.
hopen spoedig de Fransche Opera weer te
Ked. 'Opera gaf eene reprise van Mignon.
ren lof verdienen Mevr. Albers-Jahn in de
die toonde steeds vorderingen te maken
in de moeialyke scènes van de tweede
te genieten gaf, en de heer Thijssen,
J hoewel hy wat spel aangaat nog byna alles
jt moet, vooral in de 2e en 3e acte zijne soli
'goed voordroeg. Mej. Erléhad als Philine
i' taak aanvaard boven hare krachten en buiten
nplooi. De heer Dons (Lothario) zong in de
2e acte zuiverder dan gewoonlyk, doch
veïel in de 3e acte weer in de oude kwaal van
defeneeren, terwijl ook in die acte zyn spel meer
sant «elf bedwang moet winnen.
Qok de kleinere rollen waren voldoende. Bij de
eerstvolgende noviteiten kunnen wij ons uitvoeriger
méde beide opera-gezelschappen bezighouden.
M.
ApTTEEKENINGEN. SCHILDERKUNST.
UT. A. Bredius is op de j.l. vergadering van
Bukhri Studio, tot eerelid van dit genootschap
benoemd.
De tentoonstelling van Anton Mauve belooft
«eer belangrijk te zullen worden. Reeds een groot
? aantal kunstwerken, waaronder veel schilderijen
uit 't buitenland, aquarellen en teekeningen zyn
toerezonden. De opening heeft waarschijnlijk plaats
in 't begin van November.
Cbarles Verlat, directeur der Antwerpsche
/Htyjamia van Schoone Kunsten, is dezer dagen
overleden aan de ziekte waaraan hij reeds eenigen
tyd ladende was en waarvan de hevigheid reeds
ha4 doen besluiten tot het benoemen van een
tydêUjken plaatsvervanger. Hij had den leeftijd
van 66 jaren bereikt.
Verlat was een verwonderlyk virtuoos met het
penseel. Leerling van De Keyser sedert den
leeftjj4 van 17 jaar, beoefende hij beurtelings de
mettt verscheidene genres, historie, genre,
dierstukken, religieuse kunst, stilleven, portret,
bloemen, romantiek, realisme, gothiek, karikatuur,
exotisme zoowel Oostersch als bijbelsch, altijd een
onbMchrijielyke handigheid tentoonspreidend. Hij
wal gedurende verscheidene jaren professor in de
schilderkunst en directeur der academie te Weimar.
Onutreeks het jaar '73 bezocht hij, zooals men
weet, het heilige land. De Antwerpsche akademie
bestuurde hij sedert haar reorganisatie in '85.
Hjj was officier van het Legioen van Eer sedert
de .Parysche wereldtentoonstelling in '78, waar
hij een eerste medaille had gekregen, en Com
mandeur van de Leopoldsorde sedert 15 Oct. '85.
Dezer dagen werd door Whistler in den foyer
van Drnry-lane-theatre Augustin Moore opgemerkt,
de redacteur van een klein schimpblaadje, dat
evenals eenige kleine Fransche blaadjes, zich altijd
buiten aanraking met de justitie weet te houden,
The Hawk" had onlangs in zijn blad de nage
dachtenis van een overleden vriend van Whistler
gehoond. Zijt gij niet the Hawk, nietwaar, the
Hawk", vroeg de artist en greep Moore by den
arm, met een ruk, die hem als een meikever in
de rondte deed draaien. Ja". Dadelijk striemt
Whistlers echt rieten rottinkje, evenzeer bekend
te Londen als te Parijs, over het gezicht van
Moore. Deze, even onthutst, wil zich op Whistler
werpen, maar hij wordt teruggestooten door een
nieuwen striem weer op zijn gezicht. Goedgezinde
vrienden die zich tusschenbeide werpen, zijn ech
ter niet dan met moeite in staat Moore aan het
gevaar te onttrekken, die nog eenige keeren onder
de kreet Hawk, Hawk" in zijn gezicht gestriemd is.
De schilder gaat rustig weg, hij heeft niet eens
zyn monocle uit zijn oog laten vallen, maar werpt
hem nog even zijn kaartje voor de voeten en het
incident eindigt tot groot genoegen van het pu
bliek dat niet op den Hawk gesteld is.
Het schynt met de vrouwelijke artisten te Parijs
goed te gaan. Niet alleen dat zy eene Union
des Femmes peintres et sculpteurs" hebben op
gericht, maar zij zullen voortaan ook haar meenin
gen kunnen uitspreken in een periodieke uitgave,
" " aan hare belangen zal zijn gewijd. Dit
blad zal iedere veertien dagen verschijnen.
Het werk der pre-raphaëlieten is wel bekend
ook buiten Engeland, maar sommige amateurs
scnijnen er tot nog een eenigszins vaag idee van
te hebben. Onlangs kwamen twee Belgische
kunstvrienden te Londen, met het doel, zooals zij
zeiden, om de gezamentlijke pre-raphaëlietische
collectie op te koopen. Men begrijpt hun ver
bazing, toen men hen beduidde, dat die school
in. Engeland niet geheel onbekend was, en dat
reeds een enkel harer stukken vry groote
pryzen geldt.
Een Engelsch bewonderaar en verzamelaar van
Madox Brown's schilderyen, mr. Bottingham, heeft
reeds een dertigtal stukken van dien meester in
zyn particulier kabinet bijeengebracht. Als het
belangrijkste onder de oudere werken wordt ge
noemd: De terechtstelling van Mary Stuart",
dat van ongeveer een veertig jaar geleden dateert.
De Fransche akademische schilder Fernand i
Cormon is op het punt een open brief te doen
verschijnen aan de jongere artisten van Engeland.
De hoofdzaak zijner beweringen is deze: lo. dat
de Fransche artisten" van tegenwoordig hun
Engelsche collega's beschouwen als de eenige, behalve
zy zelve, die op het oogenblik levenskracht en
individualiteit in zich hebben; 2o. dat de Engelfiche
schilders, ofschoon minder habiel in de techniek
dan de Fransche, ongetwijfeld meer artistiek zijn
dan deze; 3o. dat, meer dan de technische, de
artistieke kwaliteiten de waarde van een schilderij
bepalen; 4o. dat Engelsche kunstenaars, die te
Parijs komen, oin zich daar in de techniek te
bekwamen, vóór alles, als de pest, moeten schu
wen : Fransche stijl, Fransche kleur en Fransche
procédé's; 5o. dat de Engelschen beter zouden
doen met thuis te blijven en in hun ondergeschikte
fouten van techniek te berusten, dan naar Parijs te
gaan om die kleinere tekortkomingen te ruilen
voor de meer principiëele gebreken der Fransche
school. M. Cormori eindigt met te zeggen, dat de
Fransche kunst van heden inderdaad ziek is, tij
delijk wil hij hopen, maar toch moet hij
constateeren dat die ziekte verschrikkelijk besmettelyk is.
Dit alles moge volkomen waar zijn voor den
kring waarin de heer Cormon zich beweegt. Maar
men leert er uit, dat de heer Cormon niet verder
ziet dan zijn eigen neus lang is. Want iemand
die van niets wist, zou niet uit dit schrijven af
leiden, dat er ook goede Fransche artisten in
deze dagen zijn, o. a. Degas, Monet, Pissaro,
Raffaëlli, etc. etc., en vooral niet dat er een
groote moderne Hollandsche kunst bestaat.
G. T.
RAVENSWOOD.
Het is nu ongeveer zeven maanden geleden
sedert de Engelsche tooneelspeler Irving in ver
scheidene bladen viuuig werd aangevallen, om
zijn veronachtzaming van het hedeiidaagsche
drama. Men verweet hem, dat tijdens zijn tien
jarige heerschappij in het Lyceum Theatre niet
meer dan twee oorspronkelijke stukken zijn op
gevoerd ; dat manuscripten van bekende schrij
vers in zijn bureau lagen weggesleten ; dat hij
bij meer dan eene gelegenheid ziju onverschillig
heid voor de modrrne Engelsche
tooneelschrijfkunst had uitgesproken. De strijd woedde een
tijd lang hevig. Hij werd over het Kanaal naar
Frankrijk verplaatst, waar het geval in de Revue
d'Art Dramatiqce en dergelijke tijdschriften
levendig werd besproken. Het kwam ter oore
der belangstellenden in Diiitschland en in Ame
rika, en er kwam een tijd, waarin het scheen,
alsof Irving's welverdiende roem verduisterd en
de ontzachïijke hoogte, die hij heeft bereikt, op
haar grondvesten aan bet wankelen gebracht zou
worden. Maar Irving is niet voor niet een groot
tooneelapeler. Het tooneel heeft hem diplomatie
geleerd en, diplomaat als hij is, heeft hij, inplaats
zijn aanvallers met woorden, woorden en nog
eens woorden te bestrijden, hun den mond ge
snoerd en hun beschuldiging gesmoord, door hen
plotseling tegenover een daad te stellen : hij an
nonceerde de opvoering van Herman Merivale's
drama in verzen : Ravenswood.
Op het punt mijne taak, mijns meening over
dit stuk te zeggen, waarvan de eerste opvoering
op den voortaan gedenkwaardigen avond van den
20 September ia hot Lyceum plaats had, aan te
vatten, worstelen twee gevoelens om den voor
rang in mijn binnenste. Het eene, een machtig
overweldigend gevoel, is dankbaarheid dank
baarheid voor de herleving van het moderne
drama in het Lyceum Theatre; voor de groote
zorg en milde vrijgevigheid aan het werk van
een tijdgenoot, die zijn sporen als tooneelschrijver
nog moest verdienen, ten koste gelegd. Het an
dere, een niet minder krachtige drijfveer, is het
besef der noodzakelijkheid van een rechtvaardig
oordeel.
ooms, terwijl ik schrijf, is het alsof mijn dank
baarheid de gave der kritiek zal overwinnen,
maar ik moet de eerste intoomen, en der laatste
den vrijen teugel vieren. Bij de beoordeeling
van het stuk kan ik een tweezijdig standpunt
innemen. Ik kan onderzoeken in hoeverre het
een zuivere dramatische omwerking van Walter
Scott's roman is, of ik kan het vrij van zulk
vooroordeel beschouwen.
Ik kies deze laatste wijze, want, hoe ver
trouwd het grootste deel der toeschouwers met
de bruid van Lammermoor" zijn moge, ver
moed ik, dat velen van hen slechts een flauwe
herinnering over hebben van de verschillende
gebeurtenissen in het boek, dat zij jaren geleden
hebben gelezen.
Het stuk begint met de begrafenis van
Edgar's vader, den heer van Ravenswood, en de
stoornis door de Presbyteriaansche soldaten. Ter
wijl Edgar het bevel tot uitlevering van het lijk
onder den voet trapt, terwijl zwaarden flikkeren
en hanen worden gespannen, verschijnt Sir
William Ashton met zijn aanvallige dochter Lucy.
Op het oogenblik dat de heer van Ravens
wood zich met den trotschen bezitter van zijn voor
vaderlijke burcht in een strijd van man tegen
man schijnt te zullen meten, werpt Lucy zich
tusschen hen in en zaait de eerste kiem van
liefde in Edgar's hart. Saamgeweven met den
loop van dit tooneel, klinken daartusschen de
stemmen der mystieke waarzeggers, die Lucy en
Edgar's noodlot voorspellen. Er is iets eigen
aardig sombers in dit bedrijf, waarin niet weinig
tooneelen voorkomen die aan Shakespeare's ka
rakters doen denken namelijk de stoornis bij
de teraardebestelling (Richard III), de profetie
(Macbeth), het zwaarmoedig philosppheeren van
den hoofdpersoon (Hamlet), terwijl de hande
lingen elkaar op zulk een hinderlijk hortende
wijze opvolgen, dat ze een onbevreaigenden in
druk teweegbrengen.
Het tweede bedrijf begint met Edgar's uit
daging aan Ashton, waarin Lucy's beeltenis
als vredestichtster optreedt, en eindigt met het
tooneel, waarin Edgar Lucy's leven redt door
een wilden stier, die op het punt staat haar aan
te vallen, van uit het laam dood te schieten.
Deze laatste scène miste het beoogde effect ge
heel en verwekte vroolijkheid instede op het ge
voel te werken. Het is alweer een bewijs, dat
een dramatische episode, wanneer zij achter de
coulissen, in plaats voor het voetlicht wordt af
gespeeld, neiging heeft om belachelijk te worden.
De grappige tooneelen in Tod's Spelonk, tus
schen Bucklaw en Craigengelt, kan ik veilig
overslaan. Als kunst hebben zij zeer weinig
waarde en daar zij alleen moeten dienen, om ons
op Edgar's daaropvolgend vertrek in Franschen
dienst voor te bereiden, zijn zij op den loop van
het stuk van geen invloed. Het laatste tooneel
van het tweede bedrijf voert ons in Edgar's wo
ning, de Wolfsrots, waarheen Lucy en haar vader,
die door een onweersbui worden overvallen, de
wijk nemen. De liefde, die in Lucy's en Edgar's
harten smeulde, begint te blaken en eindelijk be
sluit de laatste, tot onuitsprekelijke angst en
verslagenheid van zijn getrouwen dienaar Caleb,
Sir Williarn's gast te worden.
Een jaar verloopt. Over hetgeen in dat jaar
is voorgevallen, laat de schrijver ons in het
duister, en dit is een der zwakste punten in het
stuk. Wij nemen echter aan dat de vriendschaps
band tusschen Ashton en Edgar en de ketenen
der liefde tusschen Edgar en Lucy aldoor hechter
en sterker zijn geworden, ofschoon het beslissende
woord nog moet worden uitgesproken. Dit ge
schiedt in het schilderachtige park, waar Edgar
bij de Meerminnen-bron, te midden van liefelijke,
veelkleurige bloemen, der minnende jonkvrouw
woorden der zuiverste oprechte liefde in het oor
fluistert.
Het is niet te veel beweerd, wanneer ik zeg,
dat dit tooneel verrukkelijk schoon is, niet alleen
wat dramatische opvatting betreft, maar ook uit
een poëtisch oogpunt.
Het is een lyrisch miunedicht. Hiermede ein
digt het laatste zonnige moment in het stuk,
want Egar's aanzoek mishaagt Lucy's moeder.
Zij verlangt Bucklaw tot schoonzoon en door
haar invloed worden de minuenden gescheiden.
Edgar vertrekt naar Frankrijk en wanneer hij
terugkeert, met wanhoop in het hart want
zijne brieven aan Lucy zijn door haar moeder
onderschept en het hoofd vervuld van woede
over hare schijnbare trouweloosheid, bereikt hij
het kasteel op hetzelfde oogenblik, waarin zijn
arme verloofde tot een huwelijk is gedwongen
met Bucklaw, dien zij haat. De opheldering
tusschen de gelieven is tegelijk hartverscheurend
en tragisch. Hij verlaat haar, zwerende zich op
Bucklaw te zullen wreken. Als de echo zijner
voetstappen in de gang wegsterft, zijgt Lucy ter
neer en geeft den geest.
Aan het zeestrand heeft de ontmoeting der
medeminnaars plaats. De strijd is geweldig en
Bucklaw wordt verslagen. Daarna snelt Edgar
heen om zijn paard te bestijgen en naar het
slot te jagen.
Tevergeefs waarschuwt zijn getrouwe Caleb
hem voor het drijfzand; tevergeefs beproeft zijn
angstige stem hem te bereiken; het noodlot
spoort zijn ros aan, den ondergang tegemoet;
en als daarna het wolkfloers, dat het laatste
tooneel omhult, is opgetrokken, zien wij Caleb,
blootshoofds, met betraande oogen staren naar
het borrelende zand, dat den heer van
Kavenswood heeft verzwolgen. Dit laatste is een tooneel
zonder woorden. Het is eenvoudig een tableau
vivant, maar, in mijn oog, een der verhevenste
dramatische gedachten, die ik ooit op het
Engelsch tooneel ten aanschouw heb zien
brengen.
Het is een elegie zonder woorden. Het is een
treurtooneel van klassieken eenvoud en aangrij
pende kracht. Het zet de kroon op een werk,
dat groote gebreken heeft gebreken in door
zicht en in de samenstelling dat op sommige
gedeelten te plat is, in vergelijking met den ge
zwollen toon van andere, maar dan niettemin
een eereplaats tusschen Merivale's beste drama
tische dichtstukken zal bekleeden en een nieuwen
lauwer zal voegen aan Irving's gloriekrans.
Na het stuk, dat zonder eenig voorbehoud de
belangrijkste dramatische functie van het geheele
jaar kan worden genoemd, uitvoerig besproken
te hebben, blijft mij slechts luttel ruimte over
voor het spel. De opvoering was van het begin
tot het einde uitmuntend. Iedereen kende zijn
rol en speelde haar goed. Ofschoon Irving, als
Edgar, in den aanvang rijkelijk tot staccato
overhelde en herhaaldelijk verviel in poses die
een oudere school in herinnering brengen, ver
werkelijkte hij het romantisch en melancholisch
karakter van den jongen Schot in alle opzichten.
In de werkelijkheid is Irving die rol ontwaken,
maar ziju spel deed ons dat vergeten. Hij was
in zijn volle kracht; hij was vol jeugdigen harts
tocht in de liefde-sceae met Lucy; hij was
waarlijk tragisch, toen hij, neerslachtig en
levensmoe, zijn getrouwe verloofde van ontrouw
betichtte. Zijn duel met Bucklaw, die door Mr.
Terriss op ridderlijke, maar somwijlen ietwat
luidruchtige wijze werd voorgesteld, overscha
duwde het andere beroemde tweegevecht in »Het
doode hart" totaal.
In het werkelijke leven konden tegenstanders
niet onstuimiger hun degens kruisen, dan deze
twee het in deze nagebootste wereld deden.
En hoe zal ik Miss Ellen Terry recht doen
wedervaren? Zij is altijd een zeer bevallige ver
tegenwoordigster van een beminnelijke sexe, maar
in deze rol toonde en speelde zij jonger, liefelijker
en bekoorlijker dan ooit te voren. Mij scheen
deze Lucy Ashton eene bovenaardsche, goddelijke
vrouw, wier welluidende stem en maagdelijk we
zen mij aan de Schoone Prinses herinnerden,
waarvan ik als jongen in de sprookjes van Grimm
heb gelezen. Ik kan niet anders dan herhalen,
dat alle rollen volmaakt vervuld werden, maar
na de twee hoofdpersonen komt mr. Mackintosh,
die, zooals dikwijls met hem het geval is, van
een onbeduidende rol iets groots maakt.
eb is maar een oude dienaar van het
gemelodramatische type, doch mr.
MackinCaleb
wone ..» ,
tosh verheft hem tot een* persoonlijkheid. Zijn
stem verraadt niet alleen met ieder woord zijn
gehechtheid en trouw aan zijn heer, maar wan
neer de ontknooping nadert en hij Edgar van
zijn verderf tracht te redden, klinken zijn
wanhopende kreten zóó aandoenlijk, dat zij
iederen toeschouwer regelrecht in het hart dringen.
Mr. Mackintosh kreeg een ovatie; evenzoo werd
een ovatie gebracht aan mr. Irvingr Miss Ellen
Terry en mr. Herman Merivale. Helaas! de
schrijver mocht van zijn succes zelf geen getuige
zijn, want hij ligt door een ernstige ziekte aan
gegrepen en al wat mr. Irving kon doen was de
belofte afleggen: 's dichters hart te zullen ver
blijden, door hem tijding te geven van zijn
triomf.
Londen. JACK T. GKEIN.
De Geschiedenis der Nederlandsehe
taal, in hoofdtrekken geschetst
door J. VERDAM, Hoogleeraar te
Amsterdam.
Het is bekend, dat sedert de benoeming van
Dr. M. de Vries tot hoogleeraar aan de
hoogeschool te Groningen de studie der moedertaal
ontzaglijk is vooruitgegaan.
Terwijl men tot dien tijd, behoudens enkele
uitzonderingen, zich meestal bezig hield met
knutselen en allerlei gissingen, waarin der
fantaisie vrije teugel werd gelaten, brak er na die be
nneming een tijd aan van degelijke, wetenschap
pelijke taaistudie, die binnen kort heerlijke vruch
ten zou dragen. Naast De Vries trad de geniale
Jonckbloet op, die'nu beiden zich beijverden de
taalwetenschap hier te lande gelijken tred te doen
houden met die in het buitenland. Hun voor
beeld vond weldra navolging bij anderen, die
door de bezielende woorden dier leermeesters in
geestdrift ontstoken, voortbouwend op den door
hen gelegden grondslag, van alle kanten het reeds
lang braak liggende veld der vaderlandsche taai
studie begonnen te ontginnen. De
geestesproducten onzer voorvaderen werden uit het stof
opgedolven en menig letterkundig geschrift uit
de middeleeuwen aan de vergetelheid ontrukt.
Duistere woorden en uitdrukkingen trachtte men
te verklaren ; woordenboeken werden uitgegeven;
geschiedenissen onzer letterkunde werden geschre
ven en nituwe uitgaven van onze beste schrijvers
uit de 17e eeuw, met verklarende aanteekeningen
bezorgd.
Aan stof, aan werk ontbrak het niet ; doch de
arbeiders waren in vergelijking hiermede nog
weinig talrijk.
Vandaar dan ook, dat menig onderwerp langen
tijd op een beoefenaar moest blijven wachten.
Hierbij komt, dat velen zich met voorliefde
bezighielden met woordafleidkuride, of zich ver
diepten in de vergelijkende taaistudie, waardoor
de levende taf>l stiefmoederlijk werd behandeld.
Tot de werken, waarnaar reeds langen tijd
door menigeen reikhalzend werd uitgezien, be
hoorde ongetwijfeld »eene geschiedenis der Ne
derlandsehe taal". Hij, die zich met de. taak zou
belasten een dergelijk werk volgens den
tegenwoordigen stand der wetenschap te leveren, zou
evenwel een man moeten zijn, niet alleen van
veelzijdige taalkennis en met een fijn taalgevoel,
maar vooral een man van goeden smaak.
Een dorre opsomming te geven van de opeen
volgende veranderingen, die van haren oorsprong
af tot nu toe onze taal heeft ondergaan, zou een
tamelijk onvruchtbaar werk zijn, daar weinigen
lust zouden gevoelen er meer dan opper
vlakkig kennis mede te maken. Waar evenwel
de wordingsgeschiedenis en de ontwikkeling
der moedertaal op eene boeiende, onderhou
dende wijze wordt medegedeeld, zouder af te
dalen tot strijdvraagstukken, daar bestaat er groote
kans, dat ieder beschaafd Nederlander, die iets
voor zijne taal gevoelt, het boek, waarin die ge
schiedenis wordt geschetst, gaarne ter hand zal
nemen; daar is er alle reden om te vertrouwen,
dat menigeen zich aangetrokken zal gevoelen,
zijne kennis aangaande de geschiedenis zijner
moedertaal, waar hem die bevattelijk en onder
houdend wordt medegedeeld, te vermeerderen.
Het verschijnen van zulk een boek is eene
heuglijke gebeurtenis ; het te kunnen aankondi
gen eene aangename taak. Prof. Dr. J. Verdam
heeft ons namelijk een werkje geschonken, waarin
in hoofitrekken de geschiedenis der Nederland
sehe taal wordt geschetst, en op zulk eene
boeiende, aangename en bevattelijke wijze, dat
hij den dank van alle landgenootea ten volle heeft
verdiend.
Het doel van den hooggeleerden schrijver was,
gelijk in het voorwoord wordt medegedeeld, voor
Nederlanders een leesboek, geen leerboek te schrij
ven, waarin een duidelijk en juist inzicht wordt
gegeven in de lotgevallen onzer moedertaal,
vooral wat hare vorming aangaat en de verande
ringen, die zij in den loop harer ontwikkeling
heeft ondergaan". Het boek is verdeeld in drie
afdeelirjgen, achtereenvolgens bevattende lo. Het
Nederlandsen en zijne verwanten; 2o.Uitwendige
Eresobiedenis van het Nederlandsen; .'io. Inwendige
geschiedenis van het Nederlandsen.
In de eerste afdeeling, bestaande uit vijf hoofd
stukken, wordt gesproken over de benamingen
onzer taal; het Nederlandsen als
Indogermaansche taal; het Oudnederlandsch en het
Middelnederlandsch. Het is licht te begrijpen, dat het
laatste als «troetelkind" van den schrijver eenigs
zins uitvoerig is behandeld. Al het overige van
deze afdeeliug is, voor zoover dit voor de volle
digheid noodig was, zoo beknopt mogelijk doch
duidelijk uiteengezet. Het vormt als 't ware eene
inleiding op het volgende. De tweede afdeeling
bespreekt in zeven hoofdstukken : de schrijf- en
de spreektaal van het Nieuwnederlandsch ; om
vang van het taalgebied; de woordenschat onzer
taal; invloed van andere talen op het
Nederlandsch; invloed van den bijbel en de
bijbelververtaling; de spreekwoordenschat onzer taal;
persoons-, geslacht- en plaatsnamen.
De ruimte laat niet toe, al deze onderdeelen
afzonderlijk te bespreken; over veel wat hier wordt
medegedeeld is in verschillende boeken wel iets
te vinden; over sommige onderwerpen is door
den schrijver zelf reeds in enkele Nutsalmanakken