De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1890 16 november pagina 4

16 november 1890 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

een schitterend figuur, daar hij niet piano-concert in la mineur van Hum~elijk «peelde, doch een stuk dat hem legd om van het blad te lezen zonder ,_ jlrjk een kleine terts transponeerde, en dat in dien tijd in Frankrijk iets ongehoords. wg toen een: «premier prix d'honneur" en ? Bchijbt later nooit meer toegekend te zijn. f*fi ui Belgiëgeboren en wel te Luik, den V December 1822. GeJurende het beleg van liet hij zich als Franschman naturali eerste jaren van zijne vestiging te Parijs hij, om te kunnen leven, aanhoudend les ; eerst later, toen zijne financiën in beter waren, heeft bij zich meer aan de comgewijd. Vandaar dat bij, hoewel reeds jaar oud, pas in de laatste jaren bekend . Rij was professor in het orgelspel aan het ervatoire, en organist aan de Eglioe Saintetilde. Men noemde hem te Parijs dikwijls: pere des Wagnériens" en zijne vrienden zei eo altjjd: »le père Franck." - Van de Socléténationale de compositeurs Franf«i8 was hij de ziel, en voor zijne leerlingen en «l'de componisten van de jong Fransche school j niet een meester, maar de meester. in die thans zelf meesters in de kunst zijn, D'Indy, Fauré, Chabrier en vele anderen mevr. Augusta Holmes) waren vroeger zijne en allen bleven zich om hem scharen. op de estrade in de Salie Pleyel bij de trten van de Fransche toonkunstenaars-vering (en hij verzuimde nooit) dezen beminfeen oude a heer met krachtige gestalte en grijhaar en bakkebaarden zag verschijnen, ,_i zijn gelaat Liet. Zijn uiterlijk was meer van een welgesteld koopman, doch als men . tem sprak en zijne levendige oogen en ge l zag, herkende men dadelijk den kunsteden meester. *TJ8l|j had vele eigenaardigheden, waarmede men ifch wel eens amuseerde. Als hij bijvoorbeeld ftttenwoordig was wanneer een zijner composities ?jpd uitgevoerd, kou hij niet nalaten, zonder ?Heb aan zijne buren te «toren, met handen en toofd mede te dirigeeren. Hij verdiepte zich dan gewoonlijk zoo in den vorm van zijn werk, dat mj niet opmerite of de uitvoering geheel ftfin de ritsenen beantwoordde. pit is een verschijnsel dat bij meer comporóten wordt of werd opgemerkt. Voor een zielKundige oplossing van dit raadsel is het bestek te kort, ik geef het alleen als feit. Bij alle geBoemde concerten ontmoette ik altijd den heer Franck, die dan meestal een paar woorden met B»\j .wisselde en hoewel hij nooit mijn naam heeft kunnen onthouden (wat in Parijs mij al dikwijls voorkwam) staat mij nog levendig de vriendelijke W\jze waarop hij mij steeds begroette. »Tiens! Monsieur Ie Hollandais, vous voila etcore, c'est charmant!" Toen ik eens met hem over Wagner sprak zelde hij: »Ah! Monsieur! c'est ma religion." In den salon van Mad. Hérold, waar ik de eer had van tijd tot tijd genoodigd te worden, waar aich alle jongere componisten vereenigden, was kg eveneens de ziel van de muzikale soirees en daar hoorde ik dikwijls de eerste uitvoeringen van zijne nieuwste werken, «ses fabrications," ooals Franck altijd lachend zeide. Zijne voornaamste werken zijn : Ruth, Les Béatitudes, Rédemption, Psyche, allen voor soli, kOor en orkest, eene sinfonie, een quintet, een strijkkwartet fdit laatste werd in den afgeloopen Ipnter voor het eerst uitgevoerd) en vele liederen, orgel- en klavierstukken. Zijne sonate voor piano en viool wordt in Frankrijk als een van Xffn beste werken beschouwd. Het 2al in de Fransche concertzalen een groot gemis zijn de bekende figuur van Franck niet Beer te ontmoeten. Het was vooral aardig te rien, hoe Franck altijd omringd was door allerHefste jonge dames, die gaarne een vriendelijk woord aan hun ouden meester en hun aller vriend wilde zeggen, en dan stond het gezicht van den ouden heer nog eens zoo vriendelijk. Hoewel Franck 8 10 uur per dag les gaf, fcesteedde hij nochtans op 64jarigen leeftijd Halve nachten aan zijne compositiën en nooit xag men eenige sporen van vermoeidheid op zijn gelaat. Ware zijn dood dus niet door dit ongeItfk verhaast, dan zou deze meester wellicht nog heel wat jaren aan het hoofd van de muzikale "beweging zijn. Zijne leerlingen zijn echter thans meesters geworden en zij zullen zijn arbeid voort zetten. Als organist zal men ook veel in hem missen ea hoewel Parijs nog op beroemde organisten zooals Guilmact, Widor e. a. kan wijzen, was er iets in zfl'n spel dat anderen niet hebben. M«t deze regelen hebben ik ook mijn laatsten groet willen brengen aan den man die ik nog zoo kort geleden in de kracht van zijn werken en rtreven heb gezien, en die in de laatste jaren zulk een gewichtig standpunt in de nieuwere Fransche kunst innam. VAN MILLIGEN. P. S. Maandagmiddag heeft de lijkdienst in de Eglise Sainte-Clotilde plaats gehad. Het orgel werd bespeeld door den heer Gigout (een der beste organisten van Parijs) en het orkest, onder leiding van Colonne, werkte eveneens mede. Op h«t kerkhof sprak Chabrier namens de »Sociét Nationale". Tegenwoordig waren: Saint-Saëns, Délibe?, Fauré, Messager, Joncières, Guilmont, Widor, Lalo, Victor Wilder, Augusta Holmes en ?Yeie anderen. Hij was de deken van de professoren van het CSnservatoire. Het Conservatoire was niet officieel vertegenwoordigd. Dit pleit niet voor Ambroise Thomas, die wel in denkbeelden over muziek tegenover hem stond, doch hiermee een bewijs van onverzoenlijkheid heeft gegeven, dat strenge afkeuring verdient. DE. PIETER BERNAGIE. (Zie ons nummer van 26 October jl.; gebrek aan plaatsruimte noodzaakte ons tot uit=tel. EED. II. Onze dramatische litteratuur is buitengewoon arm aan meesterstukken. Wie voor ons toonee" in onze tooneelschrijvers belangstelling en aan dacht komt vragen, kan niet beter doen dan de ermeldiug van dit feit aan zijne beschouwingen te doen voorafgaan. Een eigenlijk repertoire be zitten wij niet. Zelfs de Duitschers, die op dit jebied gedurende vele eeuwen aan bittere armoede ,en prooi waren, hebben ons sinds de groote vlucht, die hun litteratuur in het klassieke tijd>erk nam, verre overvleugeld. Dingelatedt moge iet in een zijner tooneelstudieën betreuren, dat iet klassieke repertoire zijner landslieden slechts uit nauwlijks twintig stukken bestaat, zelfs deze >etrekkelijke armoede is meer dan voldoende om ons Nederlanders jaloersch te maken. Toch zou e groote bescheidenheid in deze ons tot onrecht vaardigheid jegens ons zelf kunnen verleiden. Dnze tooneellitteratuur heeft% geen werken van deu eersten rang voortgebracht; aan betrekkelijbloei heeft het haar zelden ontbroken. In dit opzicht maken wij tegenover de Duitschers alles )ehalve eeu slecht figuur. Martin Opitz, de grondlegger vau de eerste Silezische dichterichool, heeft, zooals de onderzoekingen van dr. Kollewijn aan het licht hebben gebracht, niet weinig aan onzen Vondel ontleend. Toch is iet treurspel, zelfs dat van Vondel, in mijn oog niet het bruikbaarste deel van onzen tooneel echat. Het grootste gebrek van bijna al onze tooueelwerken, men zou misschien kunnen zeggen van de meeste Germaansche, is, zooals Jonckbloet in zijn Geschiedenis der Nederl. Letterkunde nim mer moede wordt te herhalen, het gemis aan landeling, intrige, verwikkeling, in n woord, iet ontbreken van de hoofdzaak: het dramati sche. En zelfs dit euvel, hoe belangrijk ook, kan door andere eigenschappen, zoo al niet geheel verholpen dan toch veel verzwakt worden. Heine leeft zeer terecht opgemerkt dat het den duitschen treurspelen niet zelden aaa passie ontDreekt en dat zij door schoonheden in de poëzie deze onvolkomenheid niet geheel weten te beman;elen. Taal en stijl van ons nationaal treurspel echter zijn maar al te vaak verre van poëtisch en verheven. Onzen tragedies op het tooneel weer Burgerrecht te verschaffen schijnt mij dan ook ;en utopie; voor onze blij- en kluchtspelen acht ik het pleit nog niet zoo volstrekt verloren. Renan's bewering dat onze letterkundige bewonde ring steeds ia meerdere of mindere mate van aistorischen aard moet zijn, is volkomen waar. Om tooneelspelen te doen herleven, schijnt deze waarheid mij echter zeer moeilijk in praktijk te brengen. Het oonleel van een tooneelpubliek is een geheel bijzonder. Er is slechts u middel om in den schouwburg onze bewondering op te wek ken; het vertoonde werk moet ons boeien, schokken of vermaken. De relatieve historische waarde van een tooneelstuk is daar vuor ons gelijk nul. Wij willen dat een tooneelstuk dramatisch is, het is voldoende dat het dit zij. In dit op zicht staan treur- en blijspel niet gelijk. Het treurspel zonder actie en poëzie laat ons koud; de personen boezemen ons niet bet minste belang in. Het blijspel, en vooral het onze, het burger lijke, kan zelfs met deze gebreken, mits niet te sterk sprekend, ons boeien. Wanneer het ons met goede luim en vroolijke scherts in niet te platte of grove taal de zeden en gewoonten, dea handel en wandel onzer voorouders voor oogen toovert, ishet,zoo het al niet de hoogste roeping van het blijspel vervult, toch verre van waardeloos, schenkt het ons, zoo al niet de hoogste genieting, toch een andere, niet zoo intens, doch ook vol strekt niet van min allooi. Eea kistorisclien Lust spielabend, zooals Laube indertijd in het Burg theater op touw zette, zouden wij niet evenveel recht en niet minder hoop op succes kunnen arrangeeren. Voor na- of voorstukjes behoeven wij in ieder geval niet steeds leentjebuur te spelen. Een echt oud Hollandsen klucht- of blij spel van Bredero, Asselijn, Bsrnagie of Langendijk zou het beschaafde gedeelte van het publiek zeer waarschijnlijk, het minder beschaafde zeer zeker, in even hooge mate bekoren als het een of ander uitheemsche voortbrengsel, waarin niet zelden voor ons geheel vreemde toestanden wor den behandeld. Hel gezelschap van den Tivoli-schouwburg heeft in deze het goede voorbeeld gegeven. Het Studente-Leven is een niet onaardig kluchtspel letje, dat echter, misschien door te groote zucht tot zelf beheersching bij den schrijver, iets onafs, schet»matigs heeft, wat veel aan een scenario doet denken. In Het Schouwburg-Nieuw s, een tooneelblaadje uit het midden der vorige eeuw (1704?05), lezen wij dan ook herhaaldelijk dat de acteurs Bernagie's stukken »3oor hunne byvoegselen, in navolging van de Franschen, veel geest byzetten." Voor het beste voortbrengsel van zijn pen houd ik Het Studente Leven niet; toch kan niet ontkend worden dat bijna al zijn comische werken door zekere ingetogenheid worden gekenmerkt, die uit den al te weelderigen groei van het blijspel in zijn tijd zeer goed te verkla ren is, doch zijn werken wel eenige afbreuk doet, rijn kluchtspelen wel wat tam en peuterig, zijn blijspelen wel wat al te moraliseerend maakt. Alvorens tot een nadere bespreking van enkele dezer over te gaan, etn kort woord over een ander deel zijner letterkundige nalatenschap, over zijn treurspelen. Zij zijn drie in getal: Constaninus de Groote, Eerste Christen' Keiser; Paris en Helene en Arminiits, Beschermer der Diiytxche Vryheid. Niet onwaarschijnlijk beschouwde de dichter deze als het belangrijkste deel zijner werken; terwijl hij zijn blij- en kluchtspelen, alle, slechts n, De Debauehant, uitgezonderd, zonder voorrede de wereld inzond, geeft hij al zijn treurspelen dit versiersel mede, waarin hij als bet ware zijn letterkundige geloofsbelijde nis aflegt en ons het doel van zijn arbeid ontvouwt. In de voorrede van zijn Paris en Helene beklaagt hij zich dat men niets dan uit het Fransch vertaalde stukken ten tooneele voert; zonder de voortreffelijkheid dezer werken een oogenblik in twijfel te trekken, meent hij echter dat door deze handelwijze onzen dichters iedere weg tot oefening en ontwikkeling hunner gaven wordt afgesneden. Hij geeft daarom den raad, niet alle vlijt steeds aan vertalingen te besteden, doch naar »eigene vindingen" te trach ten ; terwijl hij er zich niet tegen verzet dat men de Fransche «meesters" tot voorbeeld neemt. Zelf heeft hij dan ook niet anders gedaan. Zijn drie treurspelen zijn geheel op Fiansche leest ge schoeid ; aan ellenlange uitweidingen en breed voerige betoogen geen gebrek. Aan de taal is blijk baar zorg besteed, doch anders dan koud en hard kunnen wij haar niet vinden. De karakterteekening is zwak ; verwikkeling en dialoog eveneens. Oorspronkelijk zijn zij hoogstwaarschijnlijk alledrie. Hilman teekent in de lijst zijner tooneelstukken bij Armïnius aan : »uit het Fransch van Baronius." Dit is een vergissing. Bernagie ontleende, evenals Ilotrou in zijn osroès en Corneille in zijn Nieomède dit deden, de stof voor zijn. Arminius en Constantinus aan de Annales ecclesiaslid van Baroniua (1538 1007), den bekenden Italiaanschen schrijver over kerkelijke geschiede nis. Anderen lof dan deze oorspronkelijkheid kunnen wij hun niet geven. Zelfs een eeuw na hun verschijning moge mtn ze nog bewierookt en be wonderd hebben, zooals blijkt uit het reeds ge noemde »Schouwburgnieuws", waarin gemeld wordt dat men 8 Augu-tus 1703 den Schouw burg opende met het »heerlyke" tooneelstuk, Armiwus, Beschermer dtr Duytsche Vryheid, op ons oefenen zij niet de minste werking meer uit, ons kost het moeite ze tot het einde te lezen. Over het Zinnespel De Mode behoeven wij evenmin uit ta weiden ; zelfs is het met volko men zeker of het van Bernagie's hand is Hoe dit ook zij, de moeite van het twisten is het nau welijks waard. Het is een langdradige, sentimenteele moraliteit, behandelende het huwelijk van de door Schynschoon in Mode veran derde Armoede, dochter van Laatdunkenheid en Ledigheid, met O v er daad, zoon van Rijkdom en Weelde, en de treurige ge volgen daarvan. Voor ons heeft alleen de blijspeldichter Berna gie nog waarde; alleen als zoodanig komt hem een plaats in de geschiedenis onzer letteren toe. In den tijd van drie jaren (1084?80) verschenen niet minder dan tien blij- en kluchtspelen van zijn hand, die allen op den Amsterdamschen schouwburg zijn vertoond. Bekijken wij ze een weinig nader. Voorbeeld en meester van onzen dichter was waarschijnlijk Molière. Toch is oor spronkelijkheid hem niet te ontzeggen. De Rornanaieke Juffer deed ons aan de Précieuses ridicules denken. In Het huicelyk sluyten roept Waruaar, de gierige vader, ons somtijds Harpagon (L'avare), Frausyri, de welbespraakte meid, Dorine (Tartiiffe) voor den geest; de verkleedpartij in datzelfde stuk herinnert aan dergelijke episode iu Le bour geois gentilhomme. Een zoo klaarblijkelijke na volging als waaraan Langendyk (in 't Gevluc/iteJuffertje bijv. is de twist tusschen de twee wiskunstenaars zonder twijfel naar aanleiding van een dergelijk tooneel in Le mariage ford ont staan) en Fockenbroclr (zijn blijspel De verwarde jaloux-y is, zooals Justus Van Maurik in den Spectator van 1877 aantoonde, een bijna woor delijke vertaling van Sganarelle ou Ie eocu imagi naire) zich schuldig maakten, zal men bij Beruagie niet vinden. Hij toont zich vóór alles een oprecht Nederlander, of juister een oprecht Am sterdammer. Zijn blijspelen zijn oorspronkelijk ia den besten ziu van het woord. Dit geeft hun beteekenis en bekoring. Waar men telkens en tel kens ontdekt dat steeds voor oorspronkelijk ge houden oud Hollandsche blijspelen min of meer getrouwe vertalingen zijn, doet het aangenaam aan, een onzer voorvaderen eens een grooteren lof dan dien van meer of minder handig naverteller te kunnen geven. Dat alle tien camische producten even belang rijk zijn is even onwaar als het onwaarschijnlijk zou zijn. Een van de tien, de D.bauchant, kun nen wij reeds dadelijk ter zijde stellen. Het is een niet al te gelukkige omwerking en verdietsching van Plautus' Mostellaria, en in dit op zicht niet met Hoofts Warenar, laat staan met L'Aeare of Amphitryon te vergelijken. Van de overige is slechts n. Het huicelyk sluyten, een blijspel in drie bedrijven ; de ande reu zijn kluchtspelen in n bedrijf. Hoewel het blijspel in mijn oog Bernagie's beste werk is, getuigt het van zelf kennis dat hij er zich slechts nmaal aan heeft gewaagd. In verwikkeling en intrige toch steekt niet des dichters kracht. Hoezeer hij hiervan zelf overtuigd was, blijkt uit de voorrede van De Debattc/iant, die ik hier gedeeltelijk laat volgen : »Door redeneeringen de menschen hunne fouten, »met der zelve gevolgen aan te wyzen, en te ^beschimpen, werd van de deftigste het bekwaam»ste middel geoordeeld, omnie op <!e Schouwburg «teffens ende te vermaken, ende de zeden te »verbeeteren; De Huwelijken Staat, Belaclichelyl;c »Jonker en eeuige andere stukjes zyn op deze >wyze verhandeld. »Ziehier ten gevallen van sommige, welke »meeuen, dat de Actie zelve ten tuoueele ge»voerd, grooter indruk geeft, een anderen weg ?ingeslagen;...." Dit utiliteitsstelsel, dit, in mijn oog, ongewenschte en onbereikbare streven om door het tooneel de zeden te verbeteren, (l) hoezeer het iu zijn tijd in den smaak moge gevallen zijn,maakt met name De Huwelijken Staat en helaas ook De belacliclielijke. Jonker, als treffende zedecschilderiug van hooge waarde, voor ons tegenwoordig tooneel onbruikbaar. Van de khichtspeleu heelt zich De ontrouice voogd waarschijnlijk het langst op het tooneel staande gehouden. In een exem plaar op de Amslerdamsehe Universiteitsbiblio theek aanwezig, bevindt zich een rolverdeeling van de jaren 171)1, 17'J-t en ISOi. Het stuk werd dus toen nog gegeven en waarschijnlijk gaarne gezien, daar in 1704 de bekende komiek Obelt, iu 1804 Pieter Snoek, de zwager van den be roemden Audries, de hoofdrol vervulde. Naast en boven dit zou ik De goc Vrouw willen stellen. Met Het tmu:cli/k sluyten schijnt het mij het best in staat Bcrnagie's naam iu eere te houden. Voor De goêVrouw heeft de dichter, zooals dr. I. A. Worp in den Sjiectntor aantoonde, van een paar dialogen uit Erasmus' Colloquia ge bruik gemaakt. Dit heeft het kluchtspel zeker niet geschaad. Met Jonckbloet's oordeel, die het een platte schildering van het leven noemt, kan ik mij niet vereenigen. Op het tooneel zou het waarschijnlijk '|?een al te slechte vertooning maken. Over d« ontknooping moet men zich kunnen heenzetten; zij is zeer zwak. Wat weldadig aandoet i» het streven naar karakterteekening bij de hoofdpersonen, de tegen stelling tusschen ief goede en de kwade vrouw. Vooral de eerste is met zorg, op enkele plaat een, ik noem het slot van het 4de tooneel, met zeker forsch en pittig realisme geteekend', dat door zijn oprechtheid geen oogenblik onaange naam aandoet Een groot gedeelte van het kluchtspel wordt ingenomen door een damestheevisite, waarop de vrouwen niets doen dan kwaad van de mannen vertellen. (2) Deze episode is door den schrijver niet vrij wat goede luim behaadeld, de persoonlijkheid der verschillende dames moge uiet al te zeer naar voren treden, vooral Anna met haar tien kinderen, is een grappige figuur, het geheel schijnt niet onwaardig de rij der damesvisites in onze tooneellitteratuur, waarvan, naar ik meen, die in Francoise's opstel de laatste is, te openen. Alvorens ten slotte het voor het laatst bewaarde blijspel nog even te bespreken, een enkel woord over taal en dichtmaat van onzen professor. De eerste is niet ze^-r prachtig, den tijd iu aanmer king genomen beschaafd, over het algemeen een weinig te nonchalant, te ongekunsteld, vaak goed realistisch en teeketiachtig. De dichtmaat is alles behalve wat zij moet zijn. Dit is echter niet des schrijvers schuld. Waarschijnlijk zou hij aan den ongebonden vorm de voorkeur hebben gegeven. Stukken in proza wilde men echter in zijn tyd niet. En niet alleen bij ons. Molière's weduwe liet Don Juan door Thomas Corneille in rijm brengen, omdat het in proza niet genoeg bijval vond. Niettegenstaande het huwelijk sluyten van de bij de andere stukken opgemerkte gebreken niet geheel en al vrij is, is het een gelukkig, vóór alles grappig blijspel, een comédie de moeurs, op enkele plaatsen bijna een comédie de caraotère. De hoofdpersoon, Warnaar, een hartelooze, wantrouwende vrek, is met groote uitvoerigheid naar het leven, ongf-kuristeld en toch niet kunsteloos, geteekend. Het hekelt de steeJs toene mende j-.cbt iiiutr rijkdommen, het verbasteren en ontaarden der oiid-HollsitidKche deugden ten gevolge daarvan met scherpte ru komische kracht. Aan grappige tooueeleu ontbreekt het Het hu welijk nluyien uiet. Ik rioem dat, waarin War uaar, naarmate de geldelijke middelen vau de pretendenten raar de hand zijner dochter hern meer of minder behagen, de meid in de keuken spit an" en «spit af" toeroept, en dat, waarin de gewaande «Guineesvaarder" zich niet wil laten overtuigen dat uren moet spreken van een meisje ten huwelijk vragen", niet van een meisje koopen." Voor een Histoirepar Ie thédtre zijn al Bernagies blij- en kluchtspelen belangrijk; bij lezing geven de meesten vermaak; op het tooneel zouden waar schijnlijk enkelen bevallen. Meesterwerken zijn het niet; het zijn de oprecht Hollaudsche voort brengselen vau een talentvol man, die voor de zwak- en dwaasheden zijner laridgenooten een open oog had. Als een van onze, niet te talrijke nationale schrijvers moeten wij Bernagie in eere houden. 15 Oct. 1800. F. Z. MEHLEE. (1) De overdreven optimistische beschouwingen die Schiller in Die Büline als eine moralische Anstalt bctrachtet" ten beste geeft, zijn niet meer vau dezen tijd. (2) Wat er op deze theevisites al zoo gebeurde, leert ons ook een in 170L bij Timotheus ten Hoorn te Amsterdam in 12°. verschenen boekje, getiteld: »De Oedebauchecrde en Bdoverde Koffyen Tltee, iceercld, behelzende een mccniyle tan aardige voercallen, welke zich sedert 'iceinig iijds tot Atiisterdam, Rotterdam, in den Haag, te Uitrcgt, en de bygclegene Plaatsen, op de Koffyen Thee yeselschapjes, zo onder de Getrouwden o/.< Ongetrouwden, //ebben toegedraagen, met alle de debauehes en onijeregeldkeden, u-clke onder pretcxt van deo.e laffe Dranken irorden gepleegd: Benevens een uilreekening fan de Jaarhjksc schade, welke door dit Koffy- en Thee-gebruik, als mede door de Porecltincn, en al de verdere Poppekraam, daar toe behoorcnde, wordt veroorzaakt, enz. VARIA. PLASTISCHE KUNST. Do uitgeversmaatschappij Vivat",te Amsterdam, {reeft een Geïllustreerd Suriversblad" uit, waarvan Xo. l en 2 een ruimen inhoud beloven. Illustra ties, anccdoten, kleine verhalen, bijschriften bij de platen zijn zoo talrijk en goed, als men ze voor den prijs, ofschoon een groot deel secondhund is, nauwlijks verlangen kan. Er is een oor spronkelijke roman in vau I). II. Engelhcrts, JJe schihlcrc.i, en eene prijsvraag wordt wekelijks uitgeloofd voor het beste verhaal, vertaald ot oorspronkelijk. Hui geheel ziet er zeer presentabol uit. De liunstcnaarsvercci'igingen te Antwerpen zijn, op uitnoodiying van het bestuur der Koninklijke Accademie van Beeldende Kunsten bijeengekomen om over het oprichten van een monument voor den overleden schilder Arcrlat te beraadslagen. TOONEEL EX MUZIEK. De uitgever H. A. M. EOJKLANTS te Schiedam, doet een Wetenschappelijk en Bioyraphisch Woor denboek der toonkunst verschijnen, bewerkt door KDLAUD A. MKI.CIUOK, Muziekondtrwijzer te Rot terdam, liet wordt aanbevolen door de 1III. FBAKS COEXHN, JACQI ES HAKTOO. C. A. UiaxzE, ALEX. "W. A. ifeuLoii, 1'iciiAi'j) HOL en DAN. DK LAKÜE. Naar het schijnt, ontbrak een beknopt Weten schappelijk eu Biographisch Woordenboek der Toonkunst tot heden in de Nedcrlandsche MuziekLitteratuur. De heer Melchior wenscht in deze leemte te voorzien en tracht, in den vorm van een Lexicon, alles to geven wat tot de muziek kan geacht j worden te behooren, als: alle mogelijke kunst termen, theoretische beschouwingen, Muziekwer ken, Beschrijvingen van oude en hedendaagsche

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl