De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1890 23 november pagina 6

23 november 1890 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTEBDAMMEB, WEEEBLAD VOOB NEDERLAND. No. 700 rede zijn alleen noodlottig geweest voor valgoden. De ware God van het heelal staat voor de eeuwigheid; Hem dient men, als eene waarheid zoekt of de menschen ten raadt. Het is de zekerheid, dat ik op wijze die goede zaak gediend heb, die mij jerkt vertrouwen geeft op Gods goedheid. *ig de overtuiging dat mijn werk nuttig zal voor den vooruitgang van den godsdienst, het mij heeft doen liefhebben. Zelfs al had verkeerd gegist omtrent eenige punten, dan ik zeker dat ik in zijn geheel het grootsche ,w*»k heb begrepen, dat God, de ziel der wereld, 'door Israël heeft verwezenlijkt." VARIA. PLASTISCHE KUNST. - In den kunsthandel van Paul Bette, te Berlijn, ia een portret van Joachim, in koper geëtst door Prof. Gustav Eilers, verschenen. Een zoon van Joachim, die thans officier is te Keulen in garnizoen, studeert daar zang, om -jt zich als bas aan het tooneel te verbinden. M De photographie in kleuren is uitgevonden. Als thans een depêche uit Yokohama bericht dat. De ^geteerde Japanner, die heeft gevonden hetgeen ovelen in Europa vergeefs gezocht hebben, heet: ..! Aroezizwa - Ryochi - Nichome - Sanjoekanboz - KioSiBwhi-Koe. Het is te hopen dat de nieuwe uitvinding niet, evenals de daguerreotypie, den naam vandenuit,v vinder dragen zal. TOONEEL EN MUZIEK. Een medewerker der Neueste iïachrichten te Munchen, waar Pauline Lucca, die, zooals bekend is, van hare tooneelloopbaan afscheid neemt, bin nenkort een concert zal organiseeren, heeft zich tot die kunstenares met het verzoek gewend, hem eenige gegevens voor eene afscheids-biographie" te zenden. Hierop antwoordde Pauline Lucca in een brief, waaruit wij het volgende ontleenen: .Hoe dikwijls ik gezongen heb, daarvan heb ik niet het geringste denkbeeld. Welke rollen ik gecreëerd heb ? Wagner heb ik niet gezongen, en de overige opera's, die wij uit Italiëof Frank rijk krijgen, kan men toch niet gecreëerd noemen; voor de eerste maal in deze of gene taal gezon gen, dat ging desnoods. Daar is dan vooreerst Meyerbeer's Afrïkanerin, die ik als de eerste in 't Duitsch en Italiaansch zong, dan Gounod's Tribut von Zamora, welke ik 't eerst in 't Duitsch zong. ???Hiermede zyn wij vrij wel klaar, alle andere opera's waren reeds gegeven, en ik heb er 72 gezongen, daarvan 16 in twee talen. Mijn liefste gastvoorstelling, mijne aangenaamste her innering is en blijft Rusland en daarin in 't b|jzonder Petersburg. Het is tegenwoordig aan de orde van den dag, op Rusland te schimpen; het kan dan ook alles wel niet zoo zijn, als het moest, en er kunnen dingen voorkomen, die in de middeleeuwen thuis behooren, maar ik zal nooit ophouden met dankbaarheid aan een land te denken, dat mij als kunstenares opgenomen heeft zooals geen ander. Episoden, vertelseltjes, anecdoten, enz, weet ik waarlijk geen een te verhalen. Mijn hemel! die z\jn immers meestal gelogen; als u iets van dien aard noodig hebt, moet gij het maar zelf verzinnen." LETTEREN EN WETENSCHAP. . Van het dagboek der De Goncourts is thans het vierde deel verschenen. Dit is niet meer van de beide broeders afkomstig, maar van Edmond, i die nog leeft, alleen. Het vorig deel eindigde met de treffende beschrijving van Jules' overlyden op 20 Juni 1870. Het vierde omvat nu den tijd van Jules' dood tot het eind van 1871, dus een zeer belangrijk tijdvak voor de geschiedenis van Frankrijk en de wereld. Maar in het dagboek van een naturalistisch schrijver vindt men, zooals van zelf spreekt, geen nieuwe historische docu menten of grootsche beelden des tijds. Goncourt is wel een patriot en neemt deel aan de gebeur tenissen, maar tegenover zijn dagboek staat hij alleen als de stylist van het document humain. Alles wordt met minutieuse nauwkeurigheid be schreven, wat h\j ziet; alles met zorg verzwegen wat Irij gedacht geeft. Objectiviteit is hoofdzaak. Nu heeft hij eigenlijk niet veel gezien, en enkel ,1 details, geen geheel. Hij heeft den historicus wel eenig materieel geleverd, maar dan nog zal het voor dezen een zware taak zijn, uit de duizende nuttelooze kleinigheden het belangrijke op te visschen. De Goncourt geeft, zooals met z\jne methode in verband staat, zeer dikwijls valsche indrukken, door alleen een detail mede te deelen, terwijl hij het algemeene vergeet. De patriottische ijver om gewonden te verplegen, wordt verdacht gemaakt, doordat hij vertelt van lieden die gewonden in huis namen om daardoor van requisitiën at te zien. Ook deelt hij mede dat Renan eigenlijk protestant zou zyn, en aan een diner Frankrijks nederlaag aan het catholicisme heeft toegeschreven. Dit is misschien wel waar, maar Renan wil het toch niet weten, en spreekt het openhjk tegen. Eenige scherpe, maar niet onjuiste oordeelen over levende personen, worden met belangstelling gelezen. Reeds in 1870 wordt Jules Simon door De Gon court een stijf conservatief genoemd, ondanks zijn republikeinsch verleden; en Legouvéwordt om z\jn verouderd babbelen niet ten onrechte een weinig bespot. Gedurende den hongersnood kondigde Legouvéopenbare voordrachten aan. De hemel kan instorten", zegt De Goncourt, maar het onmiskenbaar ik" van monsieur Legouv zal hem toch morgen een voordracht over geestelijk voedsel" doen aanbieden." De vorige week heeft een van die mannen zien verdwenen, die als het ware instellingen zijn. De naam Mudie, evenals die van Tattersall, Lloyd en dergelijken, beduidde tegelijk den stichter en de inrichting die hij had gegrond. De Engelschen jelooven gaarne dat zij alles uitgevonden hebben, 3n z\jn te goeder trouw overtuigd, dat de over ledene de leesbibliotheken had verzonnen. De waarheid is dat hij ze slechts heeft ingevoerd in zyn land, en hun den naam gegeven die het duidelijkst is, en het best het doel aanduidt; die van circulating library". Mudie, die een winkeltje in oude boeken in Southampton-row hield, kwam op het denkbeeld dat boeken te verhuren, even goed was als er te verkoopen. Met dit doel kocht hij de werken op, die de uitgevers aan de kranten ter recensie zonden; bij voorkeur nam h\j romans over. Hij kocht die tegen zeer lagen pr\js en verhuurde ze voor eenige stuivers. Op dat tijdstip kostten de boeken in Engeland zeer duur, de goedkoope edities, nu zoo talrijk en zoo mooi, bestonden nog niet. Men betaalde een guinje voor een roman in drie deelen; twee guinjes was de prijs voor eene levensbeschrijving of een historisch werk Het stelsel, door Mudie ingevoerd, beantwoordde aan eene dringende behoefte, want de middelklassen in Engeland zijn verzot op lezen. Ook werd het met een groot succes bekroond, vooral toen de uitvinder door een genialen inval het plan van jaarlijksch abonnement had bedacht en verwezen lijkt, waarvan hij den prijs op een guinje stelde Weldra werd het bescheiden winkeltje in Southhampton-row onvoldoende en in 1852 verplaatste de eigenaar den zetel van zijne zaken naar het prachtige etablissement dat zij nu nog in Oxfordstreet betrekken. In 1864 veranderde hij zijne onderneming in eene vennootschap op aandeelen, maar behield zich een overwegend deel' in het bestuur voor. Thans bedraagt het aantal inteekenaars vijf en twintig duizend. De administratie van de circulating library" is bijna even talrijk en even gecompliceerd als die van een ministerie. Het huis heeft filialen in de Londensche city en in de provinciesteden. Men ontmoet elk oogenblik de wagens van Mudie", die naar alle wijken centenaars litteratuur overbrengen, en op het einde van het jaargetijde ziet men voor het paleis in Oxfordstreet de equipages der edelvrouwen stilhouden, die hare intellectueele winterpro visie komen opdoen, voordat zij hare kasteelen buiten weder gaan betrekken. Men bericht, dat op eene receptie bij lady Ashburton, Thomas Carlyle den heer Mudie ontmoette en hem zeide: Ah! gij zij t de man die de schapen van de bok ken pcheidt?" waarop de boekverkooper ant woordde, dat hij de boeken alleen uit handels oogpunt durfde te beoordeelen; toch" vervolgde bij, is het doel wat ik mij voorstel, goede werken in omloop te brengen en geen slechte." Mudie, wat hij ook zeide, had den naam zich van zijn onmetelijken invloed te bedienen om een soort van censuur op de pers uit te oefenen. Hij was in den grond zeer puriteinsch gezind en betoonde een, misschien overdreven, eerbied voor de vooroordeelen der Engelsche natie. Daarentegen was hij met een verbazend goeden neus begiftigd om den smaak van het publiek te ruiken, en men oordeelde dikwijls over het succes waartoe een nieuw werk bestemd was, naar het aantal exem plaren die Mudie den uitgever had besteld. Zoo bereikte bij Endymion van lord Beaconsfield, en Daniel Deronda van George Eliot zijne bestelling telken male, naar men zegt, het cijfer van twee duizend exemplaren. De schrijvers wonnen gaarne zijn raad in, alvorens hunne overeenkomst met hunne uitgevers te maken. Aan Livingstone, die hem eens kwam raadplegen, antwoordde hij: Doe van uw werk gerust verscheiden duizend exem plaren afdrukken". Het resultaat rechtvaardigde geheel den raad van Mudie en stelde zijn doorzicht en zijn scherpzinnigheid opnieuw in het licht. DE SPEKPANNEKOEK naar ARMAND DAYOT. De voorstelling van een goudgelen spekpannekoek is in mijne gedachte innig verbonden met de sombere figuur der guillotine. Zelfs bij een vroolijk jagersontbijt, als de gas ten in goed humeur zijn, kan ik de meid der herberg of de dochter van den boschwachter, hupsch en lacherig, niet zien verschijnen, en den sissenden schotel in de hoogte houden, waarin nog de gebraden ham knettert, zonder een huivering van afschuw te gevoelen en onwillekeurig de oogen te sluiten. Het waa te Toulouse, in de lente van het j aar 1877, in de goede stad Toulouse, de edele stad der capitouls, de moeder der bloemspelen en der onvergelijkelijke g.anzenleverpasteien, eerbiedigmet een gouden stralenkrans gekroond, gelijk het voor hoofd der Byzantijnsche Maagden. Ik voltooide zonder overhaasting mijne studiën in de rechten, nadat ik, gelijk de ^scholasticus vagans" van de overzijde van den Rijn, mij een tijd had opgehouden in het meerendeel der aca demiesteden, overtuigd dat de Franscbe student eerst waarlijk thuis is in de oude stad van Cl mence Isaure, en dat de lucht die men in den tuin Malakof en langs de »allées de Lafayette" inademt, hem bijzonder gunstig is. Mijn woning, uiterst bescheiden, bestond uit een enkele, eenvoudig en smakeloos gemeubi leerde kamer, in de straatverdieping van een groot roodsteenen huis in de rue des Lois. Eenige schreden scheidden mij van de oude Faculteit der rechten, op welks binnenplaats vader Cujatius, in brons gedrapeerd, in weemoedige hou ding ten eeuwigen dage het corpus juris civilis staat uitteleggen. Het huis aan de overzij, een sierlijk eigen huis geheel met de blauwe sterren der azulejos be groeid, werd bewoond door een raadsheer van het hof, een deftig grijsaard en zijne dochter, eene bekoorlijke brunette, met breede, schitterende, diepe oogen, prachtigen mond en kinderlijken glimlach. Maar waarom ook zou ik hier de gestalten van mijne twee buren, uit die ver verleden tijden oproepen ? Op een morgen werd ik plotseling gewekt door drie harde slagen op mijne blinden. Bijna ter zelfder tijd riep eene bekende stem mij bij mijn naam. Ik sprong uit het bed en opende mijn venster. Mijn vriend Robert D...., destijds luitenant der dragonders te Toulouse, verscheen mij in het ochtendlicht, te paard, met den helm op het hoofd en den sabel in de hand. Hij maakte zich gereed opnieuw te kloppen. De straat was vol ruiters, die zwijgend langs reden, groot en hoog in hunne lange witte mantels. Vandaag heeft de terechtstelling plaats van Escourbiac en Lasserre", zeide mijn vriend. »Komt ge mee er naar kijken ? Verbeeld je, men heeft mij met het commando over het pe loton van escorte belast. Een akelige corvée. Kom toch mee het is prachtig weer. Het zal misschien aardig zijn. En dan, als ik flauw val, zal jij er zijn om me op te vangen. Afge sproken, niet waar'?" En zonder mijn antwoord af te wachten, gaf mijn vriend zijn paard de sporen en reed weer in galop weg, mij geheel verbaasd achterlatende door mijn plotseling ontwaken, en weifelend tusschen het genot mij weer in de warmte der dekens te wikkelen en den ongezonden wensch om de onthoofding der ellendelingen bij te wonen. Mijn overbuurvrouw, gewekt door het paardengetrappel, had de nitnoodiging van mijn vriend gehoord, achter hare half geopende jalousicën. Ik zag haar nauwelijks. Haar gelaat scheen me zeer bleek. Hare lange zwarte haren hingen ordeloos op hare blanke schouders neder. Na eene korte aarzeling, wel wat gerechtvaar digd door het afschuwelijke van de voorstel ling waarop men mij uitnoodigde, kleedde ik mij haastig aan en ging nit. De terechtstelling zou plaats hebben op de zelfde plek, waar de moord begaan was, in een dorpje op eenige mijlen van de stad gelegen, aan den oever der Garonne. De lucht was frisch, de hemel van een mooi lichtblauw. Eenige weinige voorbijgangers liepen door de schemerige straten, waar alles nog in rust las. Na in ontelbare stegen gedwaald te hebben, af schuwelijk geplaveid gelijk Spaansche calleeitas, na vele malen gestruikeld te zijn op de terrei nen, waar hier en daar groote alleenstaande bouwwerken oprezen, in de bleeke schemering spookachtig van uitzicht, kwam ik eindelijk in het veld. Het opende zich voor mij in al zijne onme telijkheid, met zijn stroomen, rivieren, weiden, ma sveldeu, heuvelen bedekt met wijngaarden en uit gestrekte korenvlakten, waarvan de groene golviugen wegsterven aan deu voet van de hemelhooge bergen, die den achtergrond van het land schap vormden. Een wegwerker, aan den rand van den weg neergehurkt, deed reeds in den morgenwind zijn vroolijk liedje klinken waarvan zijn hamerkloppen den rhythmus aangaf. De doornhagen die mijn wandelpad omzoomden waren vol gekweel, en de sneeuwwitte bloemen, naar honig geurend, dwarrelden als een witte stofwolk te midden van het vlugge klapwieken der heen en weer vliegende vogels. Toen ik den grooten weg verlaten had, om een korteren in te slaan, bevond ik mij in de streek der violen velden, die als een gordel van geuren de oude stad omringen. Zij waren in vollen bloei en uit het somber paars van de groote vlakte steeg naar den hemel een balse mende geur op, als de ware adem der lente. Vrouwen, wier gestalte en bewegingen eene zonderlinge sierlijkheid vertoonden in het alles omsluierende, melkwitte schemerlicht van den opkomenden dag, stapelden de bloempjes in groote manden op Verscheidene richtten zich op, toen ze mij alleen op dit vroege morgenuur door de vochtige velden zagen voorbijgaan. Zij keken mij een oogenblik aan, een weinig verwonderd, wisselden tusschen elkaar eenige wei nige spottende opmerkingen, en hervatten dan hun werk. Ik merkte er een op wier gestalte, goddelijk schoon, zich over de bloemen heenboog met bijna streelende beweging, en ik vroeg haar met eene ernstige stem eenige inlichtingen omtrent de viooltjescultuur voor de markt. Zij gaf mij die zeer vriendelijk, in een bijna onverstaanbaar patois, en een weinig blozend. Terwijl ik haar zoo vol levenskracht zag, zoo vol jeugd en schoonheid, in het midden van die bergen bloemen, onder die zuivere lucht vol zwevende vogels, meende ik plotseling overge plaatst te zijn in het midden der mythologische tijden, en een vers van Demoustier (God ver geve 't mij!) kwam in mijne gedachte klinken. Ik vergat Escourbiac en zijn kameraad, en ook onze treurige modernheid. Vóór mij stond, glim lachend en de handen vol bloemen, La mère du Printemps, jeune, fraiche et vermeille. Eerbiedig, zeer eerbiedig boog ik mij neder, en op elk der bloemengeurige bloote armen der godin drukte ik een klinkenden kus. Maar mijn Chloris, zich zonder twijfel in het karakter van mijne hulde vergissend, wierp mij plotseling hare mand met bloemen over het hoofd, terwijl zij op boezen toon mij toeriep dat ik »oun f... estudian«tédégalétas" was. Ik isende niet nader te moeten aandringen en nat voorzichtig den terugtocht aan, achter volgd -'.oor een luid schaterlachen, dat uit alle viooltjesvelden opsteeg. De guillotine was reeds iu elkaar gezet, toen ik op de plaats der terechtstelling aankwam. Hare twee armen, voorzien van de stalen valbijl, verrezen bij een grooten wilden kersenboom, ge heel in bloei als n enkel bouquet, in eene weide, omringd van heuveltjes, waarop talrijke toeschou wers zich reeds verdrongen. Op den top van een van die heuveltjes stond een dorpskerk midden tusschen roode daken. Met mageren klank, bij korte tusschenpoozen, werd er de doodsklok geluid. In een kastaujeboschje, vlak naast het moordwerktuig, maakten soldaten vroolijk hun koffie klaar, terwijl de ruiters, in hunne lange mantels gewikkeld, sliepen, uitgestrekt naast hunne paarden, die het vette gras van de weide, be zaaid met hyacinten en primulae veris, afgraasden. De heuvelrand was aan den kant der Garonne open en liet de rivier zien, op welker water tal rijke bootjes, van Toulouse gekomen en vol nieuwsgierigen, in rijen geschaard lagen. De zon stond reeds hoog aan den hemel en alle bijzonderheden van het tafereel waren over stroomd door een zacht zilverachtig licht. Mijn vriend Robert D. . . , die zijne op dracht verwenschte, rookte ontelbare cigaretten; hij had mij medegedeeld dat de wagen met de veroordeelden eerst over een uur op zijne akelige bestemmingsplaats zou aankomen, en ik besloot, om den tijd om te krijgen, het dorpje te bezoe ken, dat zoo schilderachtig op de heuveltjes ge legen was. Zijn eenige herberg was vol gasten. Ik trad er binnen. Wat een volk! juist de geheele afschuwelijke troep, die door het eerste schemeren van het morgenlicht in haar vuil nachtzwerven verrast wordt, in den omtrek van de wijken van armoede en schande. Geen plaats om te gaan zitten. Toen de herbergierster za» dat ik weg wou gaan, hield zij mij familiaar bij den arm terug en zei me op zachten toon, naar hare slaapkamer te gaan. »Gij zult daar," vervolgde zy, »eenige zeer fat soenlijke heeren vinden." In die kamer, klein en nog gevuld door een reusachtig bed, met gordijnen, zoo groot als zeilen, zaten vier mannen, waarvan drie nog jong waren, rondom eene tafel waarop een heerlij kespekpannekoek dampte. Na mij zeer vriendelijk eene plaats aan zijn linkerzijde ingeruimd te hebben, bood de oudste dier heeren, een grijsaard, met een zacht en sympathiek gelaat, mij aan, met hem en zijne vrienden den pannekoek te deelen, waarop zij gereed waren aan te vallen. Het voorstel werd op zulk een hartelijken toon uitgesproken, dat ik zeer gaarne toestemde. De lange wandeling, die ik door de velden ge daan had, had ook, al was het nog vroeg., mijn jeug digen eetlust gescherpt. Het ontbijt waa aangenaam en prettig. De drie jongsten waren alleraardigst opgewonden, maar hunne vroolijkheid werd licht getemperd door de altoos eenigszins weemoedige opmerkin gen van den vriendelijken ouden heer1 In zijn gesprek, gekruid met poëtische beel den, koos de grijsaard gaarne letterkundige en artistieke onderwerpen. Hij roemde de romans van Ernest Capendu, haalde verzen aan van Anaïs Ségalas, prees de zeestukken van Bentabole en de nimfen van Bouguereau, en eindigde met mij te bekennen^ met een bijna kinderlijke schuchterheid, dat hij ook wel eens verzen maakte en een stukje linnen beschilderde. Ik raadde in dezen belangwekkenden grijsaard eene tegelijk ridderlijke en gevoelige ziel. Zijne metgezellen luisterden met eerbied naar hem, en bielden op met eten als hij het woord nam. In dezen kring van vriendelijke menschen, waarin ik zoo onverwachts terecht was gekomen, vergat ik spoedig de akelige reden, die mij zoo vroeg had doen opstaan. De rooskleurige piccolo, met een frambozensmaakje, dien mij de eerbiedwaardige grijsaard gulweg inschonk, deed in mijne hersens vroolljke gedachten opkomen, en ik begon te denken dat de doodsklok, die zoo even op zoo'n treurigen toon in de koude morgenlucht jammerde, nu vroolijk klingelde als bet klokkespel voor eene doopplechtigheid. Maar in deze treurige wereld zijn de gelukkige oogenblikken de kortste, want spoedig stond de grijsaard op, na een zijner metgezellen iets te hebben ingefluisterd. Allen volgden hem en ik bleef alleen in de kamer. Voordat zij vertrokken, hadden de heeren mij krachtig de hand gedrukt, en op het oogenblik dat hij zou heengaan, had mijn deftige gastheer, wien mijn kop zonder twijfel beviel, zich omgekeerd, om mij met be wogen stem te zeggen: »Tot weerziens, hoop ik, waarde heer." Spoedig werd er eene groote beweging in de benedenverdieping der herberg merkbaar. De me nigte verspreidde zich plotseling naar buiten. Een diepe stilte volgde op het lachen en zingen. Daar komt de wagen der veroordeelden, zei me de herbergierster hijgend, terwijl zij haar blooten arm over haar bezweet voorhoofd streek. Arme drommels! vervolgde zij, met een half treurige, half tevredene uitdrukking, zij zullen geen gedachte gehad hebben van den goeden dag, dien zij mij bezorgd hebben. Op eens was mijn goed humeur gevlogen en ik bleef aan mijn stoel vastgenageld, mij afvra gende of ik het akelige schouwspel zou gaan bijwonen. De nieuwsgierigheid behield echter de overhand en binnen eenige oogenblikken stond ik op twee passen van de guillotine, vlak bij mijn vriend Robert D . . ., die, bleek als de dood, op zijn paard voor zijn manschappen zat, ineen alles behalve ferme houding. De eerste der veroordeelden die uit den wagen steeg, stierf koelbloedig. Hij liep met een flinken stap naar het vreeselijk instrument. Ik zag zijn gelaat op het oogenblik van het vallen der bijl, en ik zal nooit de verschrikke lijke uitdrukking ervan vergeten. Het was een gruwelijk samentrekken der gelaatspieren, een spookachtig vergrooten der oogen, een verwringen der lippen, dat al zijne opeengeklemde tanden liet zien, als de grijnslach van een skelet. Op het dof geluid der zware valbijl vlogen de meezen, die twistend tjilpten boven de guillotine, tusschen de witte bloesems 'van den wilden ker senboom, verschrikt weg. Men hoorde in de menigte geen zucht. Het bloedende hoofd was nu bonzend op den grond gevallen, als een bal, met kracht gewor pen, opspringend. Een der helpers liep het na, pakte het met beide handen aan en wierp het ruw onverschillig in de mand.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl