Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTEBDAMMEB, WEEEBLAD VOOB NEDERLAND.
No. 700
rede zijn alleen noodlottig geweest voor
valgoden. De ware God van het heelal staat
voor de eeuwigheid; Hem dient men, als
eene waarheid zoekt of de menschen ten
raadt. Het is de zekerheid, dat ik op
wijze die goede zaak gediend heb, die mij
jerkt vertrouwen geeft op Gods goedheid.
*ig de overtuiging dat mijn werk nuttig zal
voor den vooruitgang van den godsdienst,
het mij heeft doen liefhebben. Zelfs al had
verkeerd gegist omtrent eenige punten, dan
ik zeker dat ik in zijn geheel het grootsche
,w*»k heb begrepen, dat God, de ziel der wereld,
'door Israël heeft verwezenlijkt."
VARIA.
PLASTISCHE KUNST.
- In den kunsthandel van Paul Bette, te Berlijn,
ia een portret van Joachim, in koper geëtst door
Prof. Gustav Eilers, verschenen.
Een zoon van Joachim, die thans officier is
te Keulen in garnizoen, studeert daar zang, om
-jt zich als bas aan het tooneel te verbinden.
M De photographie in kleuren is uitgevonden.
Als thans een depêche uit Yokohama bericht dat. De
^geteerde Japanner, die heeft gevonden hetgeen
ovelen in Europa vergeefs gezocht hebben, heet:
..! Aroezizwa - Ryochi - Nichome - Sanjoekanboz -
KioSiBwhi-Koe.
Het is te hopen dat de nieuwe uitvinding niet,
evenals de daguerreotypie, den naam
vandenuit,v vinder dragen zal.
TOONEEL EN MUZIEK.
Een medewerker der Neueste iïachrichten te
Munchen, waar Pauline Lucca, die, zooals bekend
is, van hare tooneelloopbaan afscheid neemt, bin
nenkort een concert zal organiseeren, heeft zich
tot die kunstenares met het verzoek gewend, hem
eenige gegevens voor eene afscheids-biographie"
te zenden. Hierop antwoordde Pauline Lucca in
een brief, waaruit wij het volgende ontleenen:
.Hoe dikwijls ik gezongen heb, daarvan heb ik
niet het geringste denkbeeld. Welke rollen ik
gecreëerd heb ? Wagner heb ik niet gezongen,
en de overige opera's, die wij uit Italiëof Frank
rijk krijgen, kan men toch niet gecreëerd noemen;
voor de eerste maal in deze of gene taal gezon
gen, dat ging desnoods. Daar is dan vooreerst
Meyerbeer's Afrïkanerin, die ik als de eerste in
't Duitsch en Italiaansch zong, dan Gounod's
Tribut von Zamora, welke ik 't eerst in 't Duitsch
zong. ???Hiermede zyn wij vrij wel klaar, alle
andere opera's waren reeds gegeven, en ik heb
er 72 gezongen, daarvan 16 in twee talen. Mijn
liefste gastvoorstelling, mijne aangenaamste her
innering is en blijft Rusland en daarin in 't
b|jzonder Petersburg. Het is tegenwoordig aan de
orde van den dag, op Rusland te schimpen; het kan
dan ook alles wel niet zoo zijn, als het moest, en er
kunnen dingen voorkomen, die in de middeleeuwen
thuis behooren, maar ik zal nooit ophouden met
dankbaarheid aan een land te denken, dat mij
als kunstenares opgenomen heeft zooals geen
ander. Episoden, vertelseltjes, anecdoten, enz, weet
ik waarlijk geen een te verhalen. Mijn hemel!
die z\jn immers meestal gelogen; als u iets van
dien aard noodig hebt, moet gij het maar zelf
verzinnen."
LETTEREN EN WETENSCHAP.
. Van het dagboek der De Goncourts is thans
het vierde deel verschenen. Dit is niet meer van
de beide broeders afkomstig, maar van Edmond,
i die nog leeft, alleen. Het vorig deel eindigde
met de treffende beschrijving van Jules' overlyden
op 20 Juni 1870. Het vierde omvat nu den tijd
van Jules' dood tot het eind van 1871, dus een
zeer belangrijk tijdvak voor de geschiedenis van
Frankrijk en de wereld. Maar in het dagboek
van een naturalistisch schrijver vindt men, zooals
van zelf spreekt, geen nieuwe historische docu
menten of grootsche beelden des tijds. Goncourt
is wel een patriot en neemt deel aan de gebeur
tenissen, maar tegenover zijn dagboek staat hij
alleen als de stylist van het document humain.
Alles wordt met minutieuse nauwkeurigheid be
schreven, wat h\j ziet; alles met zorg verzwegen
wat Irij gedacht geeft. Objectiviteit is hoofdzaak.
Nu heeft hij eigenlijk niet veel gezien, en enkel
,1 details, geen geheel. Hij heeft den historicus wel
eenig materieel geleverd, maar dan nog zal het
voor dezen een zware taak zijn, uit de duizende
nuttelooze kleinigheden het belangrijke op te
visschen.
De Goncourt geeft, zooals met z\jne methode
in verband staat, zeer dikwijls valsche indrukken,
door alleen een detail mede te deelen, terwijl hij
het algemeene vergeet. De patriottische ijver om
gewonden te verplegen, wordt verdacht gemaakt,
doordat hij vertelt van lieden die gewonden in
huis namen om daardoor van requisitiën at te zien.
Ook deelt hij mede dat Renan eigenlijk protestant
zou zyn, en aan een diner Frankrijks nederlaag
aan het catholicisme heeft toegeschreven. Dit is
misschien wel waar, maar Renan wil het toch
niet weten, en spreekt het openhjk tegen. Eenige
scherpe, maar niet onjuiste oordeelen over levende
personen, worden met belangstelling gelezen.
Reeds in 1870 wordt Jules Simon door De Gon
court een stijf conservatief genoemd, ondanks
zijn republikeinsch verleden; en Legouvéwordt
om z\jn verouderd babbelen niet ten onrechte
een weinig bespot. Gedurende den hongersnood
kondigde Legouvéopenbare voordrachten aan.
De hemel kan instorten", zegt De Goncourt,
maar het onmiskenbaar ik" van monsieur Legouv
zal hem toch morgen een voordracht over
geestelijk voedsel" doen aanbieden."
De vorige week heeft een van die mannen zien
verdwenen, die als het ware instellingen zijn. De
naam Mudie, evenals die van Tattersall, Lloyd en
dergelijken, beduidde tegelijk den stichter en de
inrichting die hij had gegrond. De Engelschen
jelooven gaarne dat zij alles uitgevonden hebben,
3n z\jn te goeder trouw overtuigd, dat de over
ledene de leesbibliotheken had verzonnen. De
waarheid is dat hij ze slechts heeft ingevoerd in
zyn land, en hun den naam gegeven die het
duidelijkst is, en het best het doel aanduidt;
die van circulating library". Mudie, die een
winkeltje in oude boeken in Southampton-row
hield, kwam op het denkbeeld dat boeken te
verhuren, even goed was als er te verkoopen.
Met dit doel kocht hij de werken op, die de
uitgevers aan de kranten ter recensie zonden; bij
voorkeur nam h\j romans over. Hij kocht die
tegen zeer lagen pr\js en verhuurde ze voor eenige
stuivers. Op dat tijdstip kostten de boeken in
Engeland zeer duur, de goedkoope edities, nu
zoo talrijk en zoo mooi, bestonden nog niet.
Men betaalde een guinje voor een roman in
drie deelen; twee guinjes was de prijs voor eene
levensbeschrijving of een historisch werk Het
stelsel, door Mudie ingevoerd, beantwoordde aan
eene dringende behoefte, want de middelklassen
in Engeland zijn verzot op lezen. Ook werd het
met een groot succes bekroond, vooral toen de
uitvinder door een genialen inval het plan van
jaarlijksch abonnement had bedacht en verwezen
lijkt, waarvan hij den prijs op een guinje stelde
Weldra werd het bescheiden winkeltje in
Southhampton-row onvoldoende en in 1852 verplaatste
de eigenaar den zetel van zijne zaken naar het
prachtige etablissement dat zij nu nog in
Oxfordstreet betrekken. In 1864 veranderde hij zijne
onderneming in eene vennootschap op aandeelen,
maar behield zich een overwegend deel' in het
bestuur voor. Thans bedraagt het aantal
inteekenaars vijf en twintig duizend. De administratie
van de circulating library" is bijna even talrijk
en even gecompliceerd als die van een ministerie.
Het huis heeft filialen in de Londensche city en
in de provinciesteden. Men ontmoet elk oogenblik
de wagens van Mudie", die naar alle wijken
centenaars litteratuur overbrengen, en op het
einde van het jaargetijde ziet men voor het paleis
in Oxfordstreet de equipages der edelvrouwen
stilhouden, die hare intellectueele winterpro
visie komen opdoen, voordat zij hare kasteelen
buiten weder gaan betrekken. Men bericht, dat
op eene receptie bij lady Ashburton, Thomas
Carlyle den heer Mudie ontmoette en hem zeide:
Ah! gij zij t de man die de schapen van de bok
ken pcheidt?" waarop de boekverkooper ant
woordde, dat hij de boeken alleen uit handels
oogpunt durfde te beoordeelen; toch" vervolgde
bij, is het doel wat ik mij voorstel, goede werken
in omloop te brengen en geen slechte." Mudie,
wat hij ook zeide, had den naam zich van zijn
onmetelijken invloed te bedienen om een soort van
censuur op de pers uit te oefenen.
Hij was in den grond zeer puriteinsch gezind en
betoonde een, misschien overdreven, eerbied voor
de vooroordeelen der Engelsche natie. Daarentegen
was hij met een verbazend goeden neus begiftigd
om den smaak van het publiek te ruiken, en men
oordeelde dikwijls over het succes waartoe een
nieuw werk bestemd was, naar het aantal exem
plaren die Mudie den uitgever had besteld. Zoo
bereikte bij Endymion van lord Beaconsfield, en
Daniel Deronda van George Eliot zijne bestelling
telken male, naar men zegt, het cijfer van twee
duizend exemplaren. De schrijvers wonnen gaarne
zijn raad in, alvorens hunne overeenkomst met
hunne uitgevers te maken. Aan Livingstone, die
hem eens kwam raadplegen, antwoordde hij: Doe
van uw werk gerust verscheiden duizend exem
plaren afdrukken". Het resultaat rechtvaardigde
geheel den raad van Mudie en stelde zijn doorzicht
en zijn scherpzinnigheid opnieuw in het licht.
DE SPEKPANNEKOEK
naar ARMAND DAYOT.
De voorstelling van een goudgelen
spekpannekoek is in mijne gedachte innig verbonden met
de sombere figuur der guillotine.
Zelfs bij een vroolijk jagersontbijt, als de gas
ten in goed humeur zijn, kan ik de meid der
herberg of de dochter van den boschwachter,
hupsch en lacherig, niet zien verschijnen, en den
sissenden schotel in de hoogte houden, waarin nog
de gebraden ham knettert, zonder een huivering
van afschuw te gevoelen en onwillekeurig de oogen
te sluiten.
Het waa te Toulouse, in de lente van het j aar
1877, in de goede stad Toulouse, de edele stad
der capitouls, de moeder der bloemspelen en der
onvergelijkelijke g.anzenleverpasteien, eerbiedigmet
een gouden stralenkrans gekroond, gelijk het voor
hoofd der Byzantijnsche Maagden.
Ik voltooide zonder overhaasting mijne studiën
in de rechten, nadat ik, gelijk de ^scholasticus
vagans" van de overzijde van den Rijn, mij een
tijd had opgehouden in het meerendeel der aca
demiesteden, overtuigd dat de Franscbe student
eerst waarlijk thuis is in de oude stad van Cl
mence Isaure, en dat de lucht die men in den
tuin Malakof en langs de »allées de Lafayette"
inademt, hem bijzonder gunstig is.
Mijn woning, uiterst bescheiden, bestond uit
een enkele, eenvoudig en smakeloos gemeubi
leerde kamer, in de straatverdieping van een groot
roodsteenen huis in de rue des Lois. Eenige
schreden scheidden mij van de oude Faculteit
der rechten, op welks binnenplaats vader
Cujatius, in brons gedrapeerd, in weemoedige hou
ding ten eeuwigen dage het corpus juris civilis
staat uitteleggen.
Het huis aan de overzij, een sierlijk eigen huis
geheel met de blauwe sterren der azulejos be
groeid, werd bewoond door een raadsheer van
het hof, een deftig grijsaard en zijne dochter,
eene bekoorlijke brunette, met breede, schitterende,
diepe oogen, prachtigen mond en kinderlijken
glimlach.
Maar waarom ook zou ik hier de gestalten
van mijne twee buren, uit die ver verleden tijden
oproepen ?
Op een morgen werd ik plotseling gewekt door
drie harde slagen op mijne blinden. Bijna ter
zelfder tijd riep eene bekende stem mij bij mijn
naam.
Ik sprong uit het bed en opende mijn venster.
Mijn vriend Robert D...., destijds luitenant
der dragonders te Toulouse, verscheen mij in
het ochtendlicht, te paard, met den helm op het
hoofd en den sabel in de hand. Hij maakte
zich gereed opnieuw te kloppen.
De straat was vol ruiters, die zwijgend langs
reden, groot en hoog in hunne lange witte
mantels.
Vandaag heeft de terechtstelling plaats van
Escourbiac en Lasserre", zeide mijn vriend.
»Komt ge mee er naar kijken ? Verbeeld je,
men heeft mij met het commando over het pe
loton van escorte belast. Een akelige corvée.
Kom toch mee het is prachtig weer. Het
zal misschien aardig zijn. En dan, als ik flauw
val, zal jij er zijn om me op te vangen. Afge
sproken, niet waar'?"
En zonder mijn antwoord af te wachten, gaf
mijn vriend zijn paard de sporen en reed weer
in galop weg, mij geheel verbaasd achterlatende
door mijn plotseling ontwaken, en weifelend
tusschen het genot mij weer in de warmte der
dekens te wikkelen en den ongezonden wensch
om de onthoofding der ellendelingen bij te wonen.
Mijn overbuurvrouw, gewekt door het
paardengetrappel, had de nitnoodiging van mijn vriend
gehoord, achter hare half geopende jalousicën. Ik
zag haar nauwelijks. Haar gelaat scheen me
zeer bleek. Hare lange zwarte haren hingen
ordeloos op hare blanke schouders neder.
Na eene korte aarzeling, wel wat gerechtvaar
digd door het afschuwelijke van de voorstel
ling waarop men mij uitnoodigde, kleedde ik mij
haastig aan en ging nit.
De terechtstelling zou plaats hebben op de
zelfde plek, waar de moord begaan was, in een
dorpje op eenige mijlen van de stad gelegen, aan
den oever der Garonne.
De lucht was frisch, de hemel van een mooi
lichtblauw.
Eenige weinige voorbijgangers liepen door de
schemerige straten, waar alles nog in rust las.
Na in ontelbare stegen gedwaald te hebben, af
schuwelijk geplaveid gelijk Spaansche calleeitas,
na vele malen gestruikeld te zijn op de terrei
nen, waar hier en daar groote alleenstaande
bouwwerken oprezen, in de bleeke schemering
spookachtig van uitzicht, kwam ik eindelijk in
het veld.
Het opende zich voor mij in al zijne onme
telijkheid, met zijn stroomen, rivieren, weiden, ma
sveldeu, heuvelen bedekt met wijngaarden en uit
gestrekte korenvlakten, waarvan de groene
golviugen wegsterven aan deu voet van de
hemelhooge bergen, die den achtergrond van het land
schap vormden.
Een wegwerker, aan den rand van den weg
neergehurkt, deed reeds in den morgenwind zijn
vroolijk liedje klinken waarvan zijn
hamerkloppen den rhythmus aangaf.
De doornhagen die mijn wandelpad omzoomden
waren vol gekweel, en de sneeuwwitte bloemen,
naar honig geurend, dwarrelden als een witte
stofwolk te midden van het vlugge klapwieken
der heen en weer vliegende vogels.
Toen ik den grooten weg verlaten had, om
een korteren in te slaan, bevond ik mij in de
streek der violen velden, die als een gordel van
geuren de oude stad omringen. Zij waren in
vollen bloei en uit het somber paars van de
groote vlakte steeg naar den hemel een balse
mende geur op, als de ware adem der lente.
Vrouwen, wier gestalte en bewegingen eene
zonderlinge sierlijkheid vertoonden in het alles
omsluierende, melkwitte schemerlicht van den
opkomenden dag, stapelden de bloempjes in
groote manden op Verscheidene richtten zich
op, toen ze mij alleen op dit vroege morgenuur
door de vochtige velden zagen voorbijgaan.
Zij keken mij een oogenblik aan, een weinig
verwonderd, wisselden tusschen elkaar eenige wei
nige spottende opmerkingen, en hervatten dan
hun werk.
Ik merkte er een op wier gestalte, goddelijk
schoon, zich over de bloemen heenboog met
bijna streelende beweging, en ik vroeg haar met
eene ernstige stem eenige inlichtingen omtrent
de viooltjescultuur voor de markt.
Zij gaf mij die zeer vriendelijk, in een bijna
onverstaanbaar patois, en een weinig blozend.
Terwijl ik haar zoo vol levenskracht zag, zoo
vol jeugd en schoonheid, in het midden van die
bergen bloemen, onder die zuivere lucht vol
zwevende vogels, meende ik plotseling overge
plaatst te zijn in het midden der mythologische
tijden, en een vers van Demoustier (God ver
geve 't mij!) kwam in mijne gedachte klinken.
Ik vergat Escourbiac en zijn kameraad, en ook
onze treurige modernheid. Vóór mij stond, glim
lachend en de handen vol bloemen,
La mère du Printemps, jeune, fraiche et
vermeille.
Eerbiedig, zeer eerbiedig boog ik mij neder,
en op elk der bloemengeurige bloote armen der
godin drukte ik een klinkenden kus. Maar mijn
Chloris, zich zonder twijfel in het karakter van
mijne hulde vergissend, wierp mij plotseling hare
mand met bloemen over het hoofd, terwijl zij
op boezen toon mij toeriep dat ik »oun f...
estudian«tédégalétas" was.
Ik isende niet nader te moeten aandringen
en nat voorzichtig den terugtocht aan, achter
volgd -'.oor een luid schaterlachen, dat uit alle
viooltjesvelden opsteeg.
De guillotine was reeds iu elkaar gezet, toen
ik op de plaats der terechtstelling aankwam.
Hare twee armen, voorzien van de stalen valbijl,
verrezen bij een grooten wilden kersenboom, ge
heel in bloei als n enkel bouquet, in eene weide,
omringd van heuveltjes, waarop talrijke toeschou
wers zich reeds verdrongen.
Op den top van een van die heuveltjes stond
een dorpskerk midden tusschen roode daken. Met
mageren klank, bij korte tusschenpoozen, werd er
de doodsklok geluid.
In een kastaujeboschje, vlak naast het
moordwerktuig, maakten soldaten vroolijk hun koffie
klaar, terwijl de ruiters, in hunne lange mantels
gewikkeld, sliepen, uitgestrekt naast hunne
paarden, die het vette gras van de weide, be
zaaid met hyacinten en primulae veris,
afgraasden.
De heuvelrand was aan den kant der Garonne
open en liet de rivier zien, op welker water tal
rijke bootjes, van Toulouse gekomen en vol
nieuwsgierigen, in rijen geschaard lagen.
De zon stond reeds hoog aan den hemel en
alle bijzonderheden van het tafereel waren over
stroomd door een zacht zilverachtig licht.
Mijn vriend Robert D. . . , die zijne op
dracht verwenschte, rookte ontelbare cigaretten;
hij had mij medegedeeld dat de wagen met de
veroordeelden eerst over een uur op zijne akelige
bestemmingsplaats zou aankomen, en ik besloot,
om den tijd om te krijgen, het dorpje te bezoe
ken, dat zoo schilderachtig op de heuveltjes ge
legen was.
Zijn eenige herberg was vol gasten.
Ik trad er binnen. Wat een volk! juist de
geheele afschuwelijke troep, die door het eerste
schemeren van het morgenlicht in haar vuil
nachtzwerven verrast wordt, in den omtrek van de
wijken van armoede en schande.
Geen plaats om te gaan zitten.
Toen de herbergierster za» dat ik weg wou gaan,
hield zij mij familiaar bij den arm terug en zei
me op zachten toon, naar hare slaapkamer te
gaan.
»Gij zult daar," vervolgde zy, »eenige zeer fat
soenlijke heeren vinden."
In die kamer, klein en nog gevuld door een
reusachtig bed, met gordijnen, zoo groot als zeilen,
zaten vier mannen, waarvan drie nog jong waren,
rondom eene tafel waarop een heerlij
kespekpannekoek dampte.
Na mij zeer vriendelijk eene plaats aan zijn
linkerzijde ingeruimd te hebben, bood de oudste
dier heeren, een grijsaard, met een zacht en
sympathiek gelaat, mij aan, met hem en zijne
vrienden den pannekoek te deelen, waarop zij
gereed waren aan te vallen.
Het voorstel werd op zulk een hartelijken
toon uitgesproken, dat ik zeer gaarne toestemde.
De lange wandeling, die ik door de velden ge
daan had, had ook, al was het nog vroeg., mijn jeug
digen eetlust gescherpt.
Het ontbijt waa aangenaam en prettig. De
drie jongsten waren alleraardigst opgewonden,
maar hunne vroolijkheid werd licht getemperd
door de altoos eenigszins weemoedige opmerkin
gen van den vriendelijken ouden heer1
In zijn gesprek, gekruid met poëtische beel
den, koos de grijsaard gaarne letterkundige en
artistieke onderwerpen. Hij roemde de romans
van Ernest Capendu, haalde verzen aan van
Anaïs Ségalas, prees de zeestukken van
Bentabole en de nimfen van Bouguereau, en eindigde
met mij te bekennen^ met een bijna kinderlijke
schuchterheid, dat hij ook wel eens verzen maakte
en een stukje linnen beschilderde. Ik raadde in
dezen belangwekkenden grijsaard eene tegelijk
ridderlijke en gevoelige ziel.
Zijne metgezellen luisterden met eerbied naar
hem, en bielden op met eten als hij het woord
nam.
In dezen kring van vriendelijke menschen,
waarin ik zoo onverwachts terecht was gekomen,
vergat ik spoedig de akelige reden, die mij zoo
vroeg had doen opstaan.
De rooskleurige piccolo, met een
frambozensmaakje, dien mij de eerbiedwaardige grijsaard
gulweg inschonk, deed in mijne hersens vroolljke
gedachten opkomen, en ik begon te denken dat
de doodsklok, die zoo even op zoo'n treurigen
toon in de koude morgenlucht jammerde, nu
vroolijk klingelde als bet klokkespel voor eene
doopplechtigheid.
Maar in deze treurige wereld zijn de gelukkige
oogenblikken de kortste, want spoedig stond de
grijsaard op, na een zijner metgezellen iets te
hebben ingefluisterd. Allen volgden hem en ik
bleef alleen in de kamer. Voordat zij vertrokken,
hadden de heeren mij krachtig de hand gedrukt,
en op het oogenblik dat hij zou heengaan, had
mijn deftige gastheer, wien mijn kop zonder
twijfel beviel, zich omgekeerd, om mij met be
wogen stem te zeggen: »Tot weerziens, hoop ik,
waarde heer."
Spoedig werd er eene groote beweging in de
benedenverdieping der herberg merkbaar. De me
nigte verspreidde zich plotseling naar buiten.
Een diepe stilte volgde op het lachen en
zingen.
Daar komt de wagen der veroordeelden,
zei me de herbergierster hijgend, terwijl zij haar
blooten arm over haar bezweet voorhoofd streek.
Arme drommels! vervolgde zij, met een half
treurige, half tevredene uitdrukking, zij zullen
geen gedachte gehad hebben van den goeden dag,
dien zij mij bezorgd hebben.
Op eens was mijn goed humeur gevlogen en
ik bleef aan mijn stoel vastgenageld, mij afvra
gende of ik het akelige schouwspel zou gaan
bijwonen. De nieuwsgierigheid behield echter de
overhand en binnen eenige oogenblikken stond ik
op twee passen van de guillotine, vlak bij mijn
vriend Robert D . . ., die, bleek als de dood,
op zijn paard voor zijn manschappen zat, ineen
alles behalve ferme houding.
De eerste der veroordeelden die uit den wagen
steeg, stierf koelbloedig. Hij liep met een
flinken stap naar het vreeselijk instrument.
Ik zag zijn gelaat op het oogenblik van het
vallen der bijl, en ik zal nooit de verschrikke
lijke uitdrukking ervan vergeten. Het was een
gruwelijk samentrekken der gelaatspieren, een
spookachtig vergrooten der oogen, een verwringen
der lippen, dat al zijne opeengeklemde tanden
liet zien, als de grijnslach van een skelet.
Op het dof geluid der zware valbijl vlogen de
meezen, die twistend tjilpten boven de guillotine,
tusschen de witte bloesems 'van den wilden ker
senboom, verschrikt weg.
Men hoorde in de menigte geen zucht.
Het bloedende hoofd was nu bonzend op den
grond gevallen, als een bal, met kracht gewor
pen, opspringend. Een der helpers liep het na,
pakte het met beide handen aan en wierp het
ruw onverschillig in de mand.