Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER. WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
De natte kelder.
'i Water schoot van de gracht
Opeens den kelder linnen.
DE NATTE
KELDER(Een vèrkiezingsballade).
j>Wat hoor ik daar in mijn kelder?"
Vraagt Amstels Stedemaagd,
»Een rot en een poes aan 't vechten,
't Is waarlijk Godgeklaagd'.
Een rot en een poes aan 't vechten,
En dat wel om mijn spek;
Hoor 't piepen eens en 't miauwen!
ik word van schrik haast gek.
Hoor 't piepen eens en 't miauwen!
Hoe raak ik die beesten kwijt?
De burgers doen hun plicht niet;
Het is een droevige tijd.
De burgers doen hun plicht niet,
Mijn kaken verven zich bleek.
O wakkere Grond wetsmannen,
Laat gij mij niet in de steek!"
De wakkere Grondwetsmannen,
Die schaften spoedig raad.
Als xy er zich maar voor spannen
Zij en hun advokaat.
Als zij er zich maar voor spannen
Dan is men de plaag gauw kwijt.
.Zoo dachten ook Recht en Orde,
Het Centrum en De Tijd.
***
Om zondaars te verdelgen,
En rotten- en kattengebroed,
Kan slechts een zondvloed helpen,
Het middel is oud. maar goed.
Een zondvloed slechts kan helpen.
»Is dat niet wat te kras ?"
»0ch, wees maar gerust, mevrouwtje;
Wij leveren 't juist van pas!"
Ze is niet gerust, 't mevrouwtje.
Maar 't Water schoot van de gracht
Opeens den kelder binnen,
Met onweerstaanbre kracht.
Den kelder schoot het binnen,
De rot zwom ijlings heen,
De poes klampt, half verdronken,
Zich aan des meesters been.
Het middel werkte prachtig ...
Maar met een tranend oog
Zucht Amstel's maagd, verbijsterd :
krijg ik mijn kelder weer droog?"
JULIUS PRUTTELMAN BEOMMEIJER.
Ik behoor God
dank niet tot die
soort van men
senen, die uit pure
zwartgalligheid
niets liever doen
dan alles en een
iegelijk wat af te
borstelen.
Het geluk van
een mensch heeft
hij in zich zelf; dat
is een waar woord.
Ik voel het dage
lijks. Want nu ik
het voorrecht heb
op goede gronden
met mij zelf een
weinig ingenomen
te zijn, bezit ik ook
doorgaande
eenkalme, opgeruimde na
tuur. Ik ben eigen
lijk een type van
tevredenheid.
Maar daar zijn van die dingen ... enfin ...
het is van de week mijn week niet. Dat be
gon Zondag al mét den dood van den Koning.
Die herinnerde me aan mijn eigen sterfelijk
heid, en dat is, om je de waarheid te zeggen,
voor iemand die in de bocht van de Heeren
gracht woont, een onaangename gedachte.
Toen kwam daar die meeting van de
vakvereenigingen; zulke dingen moesten zij ver
bieden, want als je nu die werklui Rot, v. d.
Goes en Fortuyn ook al het woord geeft, dan
schiet er weldra voor iemand van mijn
qualiteit geen woord meer over.
Daarop zou er Dinsdag een heel lief dinétje
zijn bij mijn vriend den
grootwaardigheidsbekleeder, maar de rouw waarin de natie
gedompeld was, legde hem de verplichting op
die smulpartij uittestellen, en een studie van
mijzelf heeft me geleerd, dat mijn maas,
zonder over me te heersenen, niet voor spelc
en boonen meedoet in mijn persoonlijk samen
stel.
Dan kwam het Woensdag uit, dat er, on
danks alle waarschuwing van de weldenkende
organen en corporaties, op dien socialist nog
1764 stemmen waren uitgebracht, wat zooveel
zeggen wil, als dat ook hier in Nederland
het Nihilisme in aantocht is, zonder dat we
een Siberiërijk zijn om ons van hen te ontdoen.
Tegelijkertijd schoot de Noord-Ooster wat
sneeuw en ijs op mij af, alsof hij mij in de
ooren wou blazen, »wacht maar, mannetje,
we zullen jou je Siberiëwel thuis sturen !"
Jou, zeg ik, bij wijze van spreken, want tegen
iemand die op_ de bocht van de Heerengracht
woont.zegt zelfs de Npord-Ooster gemeenlijk U
Even later lees ik daar in de krant, dat
de Regeering een groote uitbreiding van het
kiesrecht belooft. Zulke ezels, die niet begrij
pen, dat de grondwet van 1848 de tweede
doos van Pandora is geweest, niet met de
hoop, maar met de wanhoop op den bodem.
Ik kan het me niet anders voorstellen, of
iemand, die voor algemeen stemrecht is. moet
volslagen gek zijn of om zichzelf of om zijn
familierelatiën iets hebben uit te staan met
die hongerlijders, die ook wel eens in de buurt
van het laadje zouden willen uitten oin
enfin, je zult van dat tuig, dat te lui is om
windhandel te drijven of te speculeeren...
Ik zal niet zeggen, dat ze opge_knoopt moes
ten worden, want ik blijf altijd waardig in
mijn uitlatingen., dat is mijn vaste gewoonte;
maar ik zou wel eens willen weten, wie er
absoluut kalm bij l<an blijven, als hij ziet,
dat de Regeering ik zeg niet Jan, Piet of
Klaas neen, de Regeering, allen acht van
je knapste koppen, je huisknecht, je koetsier
en je palfrenier te samen viermaal zooveel po
litiek recht wil geven als je zelf de eer hebt
te bezitten.
Zoo'n regeering behoorde niet den staats
karos te sturen, maar zoude beter geplaatst
zijn voor of achter op een tram-omnibus, om zoo
lang langs de Heerengracht te rijden tot hun
al te harde hersenen een beetje los waren
geschud.
Maar daar kwam nu nog bij het bericht
dat koning Leopold zelf achter het lijk van
den laatsten Oranje wilde gaan. Ik vroeg me
zelf af, wat beteekent dat, wat moet die Belg
hier doen? Denkt hij soms dat wij aan zijn
Cpngo nog niet genoeg hebben ? Zou hij op
zijn doorreis eens willen zien, waar al die
oliphantstanden blijven ?
Nu hoor ik weer dat de Belgische Majes
teit niet komt. 't stemt me pleizierig, want
Leopold was me te veel; maar dat wordt alles
weer bedorven als ik lees, dat koningin Vic
toria haar stalmeester zendt, dat is me te
weinig... Daardoor gevoel ik me in mijn
vorstenhuis geminacht, om niet te zeggen
beleedigd... Wat weerga, wat denkt John Buil
wel van een natie, waarvan Julius
Pruttelman Brommeijer, een der sieraden is. en wier
Koning ridder was van den kousenband ?
NB. Perfide Albion, wij spreken elkaar
nog wel eens nader!! Zeg.
EEN MEIDENPRAATJE.
O, dient u hier
over, zeker pas
gekomen, hé? Och
wat zeg je, verle
den week al Ja!
ik kom m'n keu
ken niet veel uit,
m'n volk is nog al
op z'n mondje ; ik
kook nou al tien
jaar voor der lui.
Wat zeg ie ?
nou ik zou je dan
ken, zoolang in
n dienst, ik hou
van variatie.
Dat'sdejonkheid; ik ben nog
'n beetje
ouwerwetsch.
Dat zie 'k wel an je kornet, wie draagt
tegenwoordig nog zoo'n bal gebak?
't Is toch 'n eftetief' degelijke dracht.
Zoo'n tullen muts is maar water en wind,
zoo gezeid. Mijn volk zou er geen in huis
willen hebben, want 't bennen fijn-deftige lui;
ze zijn allemaal in de rouw gegaan voor z'n
Majesteit. Ja ! zeg ? wat is die goeie koning
d'r nog gauw uitgeweest,
't Is dood jammer, nou komen der geen
koningsfeesten meer. Gut mensch wat heb ik
wel 'n pret gehad met zoo'n feest; zoo s'avonds
bij Kras; ik heb me den laatsten keer heesch
gezongen an «Nieuwenhuis mot zakkies plakke;
leve Willem drie!"
Dat ken je nou niet meer zeggen, meid!
't is zonde van de lieve prinses dat ze nou
'n halve wees is en dan nou al te moeten
regeeren als Koningin. Heere! wat 'n ver
antwoording.
Wel neen ! dat doet de regentes immers.
Wat weet nou zoo'n meisje van regeeren ; lees
je geen kranten ?
't Predikbeurtenblad, anders niet.
Ik lees de »Echo", daar stond 'n mooi
stukkie in over den Koning en over de
rouwwinkels.
De huisknecht bij ons vertelde gisteren
dat de Koning eigenlijk al lang dood was
geweest, maar dat ze 't stil hadden gehouden
omdat de regeering nog niet in orde was.
Och, laatje niets wijsmaken, 'n koning
wordt immers net als 'n gewoon mensch aan
gegeven als ie dood is, daar kunnen ze niet
mee smokkelen.
Dat zei ik ook en onze koetsier gaf me
gelijk ; 't bennen allemaal praatjes zei ie, die
de soosjalen uitstrooien.
Ja, die »erge rooien", die vertellen heel
wat, heb je niet gelezen dat ze in Meson
Stroucken zoo hebben uitgepakt. Nou ik zeg
't was reëel schande om zoo over een doode
te spreken, zie je, mijn Janus waar ik mee
verkeer, is ook wel 'n beetje aan den soos
jalen kant, maar hij zei toch dat die Fortuin
't- al te onfatsoenlijk had gemaakt eu 'n
meneer Mullens of Mulder, hem daarom
ereis lekker op z'n vingers had getikt.
Dat had hij verdiend, want al is 't nou
nog en nog zoo, als je van een dooie zoo iets
leelijks zeit, dan doet 't hen geen hinder,
maar je decimeert je eigen.
En wat is 't nou stil in de stad hé? Je
hoort geen orgeltje meer niks niemendal.
Praat er niet van, ik vind 't zoo triestig
'k ben zoo gewend an m'n deuntje; 's mor
gens als ik m'n aardappeltjes schil, komt
altijd dat groote piano-orgel voor de deur.
Dat is zoo mooi, alles staat er op heele
opera's dan draait de orgelman. Ik schil
en Hein slijpt de messen persies op de
maat dat klinkt toch zoo aardig.
Ja, ik mis de orgels ook, maar nvjjn
mijnheer is er niet dol op, die jaagt ze altijd
van de deur; hij noemt ze gepatenteerde be
delaars.
Dat's casuweel, mijn volk houdt er ook
niet van en zelf maken ze den
godganschelijken dag muziek. Mevrouw op de piano, mijn
heer op z'n viool en de jongeheer op zoo'n
froote viool, die ie tusschen z'n knieën houdt.
}n als er zoo'n orgelman voor de deur komt,
dan gaat mijnheer an als een turk.
De mijne zei gisteren : die penitentie zijn
we ten minste een week kwijt, maar ik zeg,
dat ^ 't voor die menschen toch 'n koopie is
om 'n week lang buiten verdiensten te blijven.
Nou! dat zal derlui den dood niet doen;
ze verdienen anders genoeg, die man, die
bij ons komt, draait niet eens zelf; die houdt
er een knecht op na, ja, hij heit rejaal z'n
brood, hoor! en hij kan 'top z'n pantotfeltjes
af, maar bij ons krijgt ie nooit wat als van
mijn. Meneer heit er laatst nog woorden
met me over gehad.
Zoo ! waardoor ?
Wel! hij maakte z'n eigen zoo nijdig,
dat die orgelman altijd kwam draaien, als hij
pp z'n kantoor zat te rekenen, en toen zei
ik zoo pnnoozel weg: Wel meneer, waarom
gaat uwédan ook juist rekenen als die man
komt draaien, schei er dan zoolang uit met
je werk; dat doen wij immers ook. Zoo'n,
orgeldraaier moet toch ook leven, wat zeg
jij 11011?
Zeker! en dan: muziek is goed voor 'n
mensch; 't is 'n middel tegen de zenuwen.
Nou maar dat was nog niet alles voor
een half jaar geleden heit meneer nog heel
wat anders gedaan. Hij riep mijn in eens
van m'n aardappelen af en Hein van z'n
messen en toen zei ie: ga daar in de zijkamer
voor 't raam staan en luister naar dat orgel.
Mevrouw en de jongeheeren en de logéston
den al voor 't^andere en ik stootte Hein'reis
an, want ik wist niet wat ik zag zededen
allemaal of ze "t allemachtig mooi vonden,
en mijnheer knikte naar ons en dan weer naar
mevrouw en de logé, net of ie zegge wou:
hoe mooi hè? Je begrijpt die orgelman ging
op z'n draai, vyant die dacht: dat geeft min
stens 'n kwartje, maar toen ie zoo cirka twintig
minuten gedraaid had, kwam hij met z'n
bakkie en wat deuk je dat mijnheer toen zei ?
Nu allemaal weg van 't raam, jijlui naar de
keuken, en de gordijnen neer gauw! En niet
open doen als die man aanschelt.
Wel, allemachtig!
Ik wou nog over m'n eigen zak gaan,
maar meneer riep me na als je wat geeft
kun je meteen verhuizen, versta je ? Je begrijpt
die man van 't orgel was reëel woedend: hij
is in geen maand weerom gekomen.