Historisch Archief 1877-1940
-y r "j ;r
i word* van 11 dezer
ng van het inrichten van
gwantschapshótel
tePeters: gesproken over het prachtige
9e zoogenaamde Garde-Meuble,
voor die inrichting ontleend
ndt zich op den Quai d'Orsay
Khatten, waaronder bijvoorbeeld
muartapüten, uit de 17de en 18de
" "i den Gobelins, naar teekeningen
~_ Jouvenel, Oudry, enz.,
ver?ds'net' voorkomen van het gebouw
Van het y'zeren hek tot aan de
administrateur strekt zich een
? nit* een ware steppe, waarop slechts
door planten omgeven, staan.
ifergrond bevindt zich een groot plein
blokken, van de meest
verscb.il(grootte, opgevuld, die bestemd z\jn, in
"en herschapen te worden. Men meent
kerkhof te zijn. Vóór 1760 was de
Gardein een bijgebouw van het Louvre
gevesf 1SHI bevatte de verwonderlijkste verzameling
ten en historische merkwaardigheden.
het tweede keizerrijk vormde men uit
'voorhanden zijnde voorwerpen het Musée
irains, dat de oostelijke vleugel van hut
&u nog herbergt. Hier zag men onder
de wapenrustingen en zwaarden der
Koningen, de beroemde tapyten, die
t an de Vlaamsche arbeiders kocht, verder
der kapel van Richelieu uit echt
^geschenken der Turksche gezanten, waar
een groote menigte pantoffels opmerkte,
n kerkschip, dat als pièce de milieu
di«nen kon. Voor het publiek was de
nble ? gewoonlijk eenmaal 's weeks
toeAls men de geschiedenis uit dien tijd
r raag, dan maakten zich de hooge
perso(fitir voor die schatten zorg moesten dragen,
_en diefstal schuldig. Toen in het jaar
afgevaardigde Delatre den inboedel
op, bad, ontdekte hu, dat aan vele sieraden
diamanten en stukken goud ontbraken.
hare «oort zoo eenig rijke verzameling
natuurlek ook de dieven aanlokken. Ia
ht van den loden op den 17rten
Septem1792 gelukte het eenige gauwdieven onder
ng van eenen gewezen tuchthuisboef,
geMiette, de waakzaamheid der
schildwachverschalken, en in den Garde-Meuble
bin, i» dringen. Zij bleven daar twee volle uren
werk; by het weggaan vonden zy echter
UT gesloten, moesten hun weg door het raam
y nemen en werden zoo ontdekt; vier van hen
wer" ea gevat.
!. TOONEEL EN MUZIEK.
1 Toen eenigen ty'd geleden de directeur van het
Théatre du Gymnase te Parijs den dichter van
La Mte pour la vie, Alphonse Daudet, met com
plimenten overlaadde, antwoordde deze; Laat
, *Ut*r, laat maar, ik weet wel dat ik toch maar
* ten, toevallige liefde voor u ben, uw légiüme is
."lö^Bet." Dit is nu veranderd, want nog nooit is
-, eea stak van Daudet zoo spoedig van de affiche
'.;. verfwenen, als het laatste van Ohnet, Dernier
Aitow. De directeur Koning heeft nu juist op
f"<'1«4 nieuwe stuk van Daudet, al zijne hoop
gevestigfl, op f Obstacle, dat niet uit een roman
getrofeken, maar opzettelijk voor het tooneel
ge^?cbreven is. Vroeger moest Daudet zijn beurt
C wachten, nu dry'ft de directeur hem aan tot spoed.
f IntBsechen is de leemte aangevuld met La
Fiam4* «ma van Mario Ucbard, dat in 1857 zijn
pre|, uwe beleefde, en daarvan al .de sporen draagt.
|i- £. «andoenlijkste gevolgen worden er getrokken
i,.., alt', ee'n toestand, die nu met eene eenvoudige
S echtscheiding in eens opgelost was. Wat destyds
Médtt half onjuist was'lchynt nu geheel valsch.
Xwn in 1831 Sardou's Odette werd opgevoerd,
" pMÉWteerde Uchard tegen het overnemen van zijn
^VMmrwerp. Toch had Sardou, door de dochter,
plaats van den zoon, onder het wangedrag der
moeder te laten lijden, den toestand geheel
verMand; maar Odette zou nu waarschijnlijk ook
de, vuurproef eener reprise niet meer doorstaan.
TéBrunswijk zal het monument voor Franz
Abt, door de Duitsche zangers opgericht, op 13
Juli van het volgend jaar worden onthuld. Men
Zal er een zangersfeest aan verbinden (11?13
JuJ|i) van den Bond der Noordduitsche Liedertafels.
H«t monument wordt uitgevoerd door Prof.
Echtermeier te Brunswjjk; men twist nog over de
plaats waar het zal komen te staan.
LETTEREN EN WETENSCHAP.
Op Maandag 15 December en vier volgende
agen zal bij den heer H. G. Bom, War moesstraat
b\J de St. Olofspoort 35, een belangrijke
verkoop|Dg plaats hebben, voornamelijk bestaande uit
de nalatenschap van wijlen den heer J. C. Albrecht,
burgemeester van Buiksloot en Nieuwendam. Er
zjjn een menigte schilderijen, curiositeiten, pen
ningen en munten, prenten en plaatwerken, boe
ken over schoone kunsten, teekeningen,
photographieën, Atlas Amsterdam" en oudheden der stad,
enz. Een belangrijk nummer vormen 34 stuks
etsen van Adr. van Everdingen, meest 3e staat,
en een nog belangrijker collectie Luyken", eenige
duizende by'belprenten en andere prenten van
Jan en Gaspar Luyken, met belangrijke
aanteekeningen van kolonel Geisweit van der Netten.
Uit Parys wordt geschreven: In zyne
Physiotogie de Vamour moderne vertelt Paul Bourget,
onder den naam van den door hem uitgevonden
tooneelschryver Claude Larcher, eene geschiedenis,
die mj als een voorbeeld der ergste vrouwelijke
bedriegerij beschouwt. Larcher had aan zijne
maltresse, de actrice Colette, het plan voor een
nieuw stuk medegedeeld. Spoedig daarop'kwam
bet tot een afbreken der betrekkingen tusschen
de beiden, ten gevolge der herhaalde
trouweloosheden van de dame. Om zich te wreken deed
nu Colette haar best om een collega van Larcher,
Jacques Molan, in hare netten te lokken; zy
vertelde hem het plan van het drama van Larcher,
alsof zy zelf het verzonnen had, en smeekte hem,
het uit te werken.
Molan erkende terstond, dat het een nieuw en
zeer bruikbaar scenario was, en ging met ijver
aan de uitvoering. Eerst toen het nieuwe stuk
van Molan met groot succes opgevoerd was, be
merkte Larcher hoe perfide de tooneelspeelster
hem bedrogen had, en daar hij zich laten mis
leiden, wist hy niet beter, dan bonne mine a
maui-ms jeu te maken, om de ontrouwe niet de
voldoening te verschaffen, getuige te zy'n van zy'n
gramschap.
Zoo vertelt Bourget in zy'n nieuwste boek. Men
beweert nu, dat de geschiedenis niet verzonnen,
maar alleen een in bijzonderheden veranderde
ondervinding van den schryver van Un coeur de
femme is. De actrice Colette was dan geen actrice,
maar eene getrouwde, zeer geestige dame der hau
te h'nance; de collega van Bourget die, zonder het
te weten, de stof had weggekaapt, zou niemand
anders zy'n dan de bekende romancier Guy de
Maupassant. Het werk zou zijn de roman I'ort
comme la mort, die in 1889 verscheen.
De zaak wordt nog waarschijnlijker, wanneer
men weet, dat deze roman van de Maupassant
waarin een oude schilder, verliefd op de jeug
dige dochter van zy'n maitresse, een bejaarde femme
du monde, zich uit hopelooze liefde van het leven
beroofd sterk van zy'n vroegere werken
afwykt en inderdaad door zijne sentimenteele schil
dering van ongelukkige passies aan de manier van
Paul Bourget herinnert. De roman had grooter suc
ces dan of Bourget's, of de Maupassant's vroegere
werken; men kan dus begrijpen, dat dit Bourget
ergerde.
Intusschen hebben beiden zich kunnen troosten,
want hun romans van dit jaar, Notre coeur van
Guy de Maupassant en Un coeur de femme van
Paul Bourget, die tot vergelijking lokken, zijn beide
bijzonder besproken en bewonderd. Intusschen is
het voorbeeld eene waarschuwing voor alle schrij
vers en dramatici, niet te veel over hun nog
ongeboien werken te praten.
Wetenschap.
PSYCHISCH ATAVISME.
Paolo Mantegazza, GU atarismi
pxichici. Archivio per
l'Antropologia e la Etnolugia. Deel XVIII,
afl. .
Belangrijk voor onze kennis van de afstam
ming en de ontwikkeling der species »meLsch"
ia de omstandigheid, dat sommige eigenaardig
heden in den lichaamsbouw, waardoor de voor
vaderen van het tegenwoordige geslacht zich on
derscheidden, maar die bij de geleidelijke
ontwikke'it g en de veranderde levensvoorwaarden
in den loop der eeuwen verdwenen zijn, zich
nog af en toe weer voordoen bij het thans levende
geslacht; men noemt dit verschijnsel «terugslag"
of »ata isme", van het lat atutus, voorvader.
Tot nu toe zocht men deze eigenaardigheden
bijna uitsluitend op anatomisch gebied en be
stempelde de een of ander buitengewone
beenderof spiersorniing, of bepaalde afwijkingen in den
bouw der organen als «atavismen"; maar uit de
onderzoekingen van den btkenden Italiaanschen
anthropoloog Mantegazza, waarvan de resultaten
in het hierboven geciteerde geschrift zijn mede
gedeeld, blijkt dat vele verschijnselen op Jiet
gebied van het geestes- en zieleleven des men
schen eveneeLS als atavismen zijn op te vatten.
Ouder «psychisch atavisme", dat deze geleerde
streng onderscheidt van pathologische afwij
kingen, verstaat hij het plotseling ttrugkeereu
van pi-ychische karaktertrekken onzer
authropontorphe voorvaderen bij menschen van hoogere
klasse. Deze terugslag in het deukeu en gevoelen
kan zich bij menschen op twee wijzen uiten,
n.l. 1°. doordien de psychische ontwikkeling in
haar kinderlijk stadium is blijven staan, en 2o.
door het optreden van geestelijke eigenschappen
die een aantal geslachten hebben ovei gesprongen
en nu op eens ouder bepaalde gunstige omstan
digheden te voorschijn komen.
Wat het eerste punt betreft, mogen wij wel
als bekend aannemen, dat de geestelijke 01
twikkeling des menschen van dtn kinderlijken tot
den volwassen leeftijd dezelfde pbasen doorloopt,
die de menachheid gedurende haren ontwikke
lingsgang heeft doorgemaakt, en dat de natuur
volken voor een deel tegenwoordig nog in een
der stadiën daarvan verkeeien. De Australiër kan
in zekeren zin als de diluviale mensch van den
tegenwoordigen tijd beschouwd worden, en staat
wat zijn verstand en zijne gevoelens betreft,
tamelijk gelijk met een Europeesch kind waarop
de beschaving haar invloed nog niet heeft
doen gelden, Tusschtn het Europetsche kind en
den onbeschaafden wilde is slechts in zooverre
onderscheid, dat de laatste op denzelfden trap
van ontwikkeling blijft ataan, terwijl het kind
van den Europeran vorderingen maakt op psy
chisch gebied. Het kind van beschaafde volken
bijt, krabt en rolt over den grond als de aap en
de Australiër; het maakt teekeningen, die in alle
opzichten overeenkomen met die van
Boschjesmannen en Eskimo's en met de artistieke proe
ven van menschen uit de steenperiode.
Den tweeden vorm van psychisch atavisme"
vergelijkt Mantegazza bij het bekende verschijn
sel, dat de blauwe kleur der wilde duif weer te
voorschijn komt bij jonge duiven, waarvan de
ouders verschillend gekleurd zijn en tot verschil
lende rassen behooren. In overeenstemming
daarmee heeft men bij den mensen dikwijls ge
legenheid op te merken, dat de zoons van ouders
met geheel tegenovergestelde karakters dikwijls
eigenschappen ontwikkelen, die bij hun ouders
volstrekt niet te vinden zijn ; die eigenschappen
waren in vele geslachten latent gebleven en
moeten dus als atavismen worden opgevat. Er
zijn in de hersenen van den mensch centra (ccntri
moderatori), wier iunctie het is, de lage zinnelijke
opwellingen door de hoogere instincten te
beheerschen. En nu wijst Mantegazza er op, dat de
opvoeding gedurende zoovele eeuwen deze centra
versterkt heeft en daardoor den cultuur-mensch
heeft geleerd, de beestachtige neigingen, die de
oermensen ongetwijfeld bezat, in toom te hou
den ; die neigingen kon,en echter weer boven,
wanneer deze centra hunne functie staken of door
bijzondere omstandigheden de vroegere dierlijke
macht weer de overhand krijgt. Als zulk een
psychisch atavisme, dat tot stand komt onder.
buitengewone omstandightden, die het evenwicht
der hersencentra storen, moet men hft dikwijls
voorgekomen feit beschouwen, dat uitgehongerde
schipbreukelingen van beschaafde natiën hun
lotgenooten opeten en daarmede terugvallen tot
eene barbaarschheid, waarboven het grootste deel
van het menscbdom reeds lang verheven is.
Al naar den vorm waarouder zij zich voor
doen, onderscheidt Mantegazza verschillende
soorten van psychisch atavisme. De atavismi
alimentari (der voeding) komen het duidelijkst
bij kinderen voor den dag. Het feit, dat de
mensch, als hij aan zich ze!f wordt overgtlaten,
in de eerste jaren zijns levens de voorkeur geeft
aan plantenkost, dat hij in zijne jeugd eene
bijzondere voorliefde aan den dag legt voor ooft,
zure en zoete spijzen, en eerst op lateren leeftijd
een lüf hebber van vleesch wordt deze
neigirgen en eigenaardigheden zijn volstrekt geen
toeval; men heeft hier weer de boven aangeduide
parallel tusschen de ontwikkeling van het indi
vidu en van het menschelijk geslacht. Evenals
onze kinderen een bepaalde voorliefde voor
plantaardig voedsel aan den dag leggen, en nog
heden ten dage de volken, die op den laagsten
trap der beschaving staan, grootendeels van
plantenkost leven, evenzoo was het menschelijk
geslacht in de eerste stadiën zijner ontwikkeling
frugivoor en werd eerst later carnivoor. Bij dien
overgang werd natuurlijk het dierlijk voedsel
eerst rauw gegeten, en in de nog bestaande
voorliefde van alle volken voor oesters en an
dere weekdieren ziet Mantegazza ook een ata
visme.
Een andere soort van psychische atavismen,
die der spierbeweging en mimiek (atavixmi
muscuolari e miwici) merkt men ook bij kinderen
op. Immers houden de kinderen er bijzonder
van, over den grord te rollen, te klimmen en
te schommelen allemaal bewegingen, die tot
de dagelijksche bezigheden behoorden van dm
wortels opgravenden en vruchten plukkenden
oermensch. De volwassen cultuurmenscb plefgt
aan de atavistische neiging tot zulke bewegingen
weerstand te bieden, omdat hij bang is uitge
lachen te worden, en alleen onder bijzondere
omstandigheden komt het Lier bedoelde ata
visme voor den dag De Argentijner b v., die na
een verljarig verblijf in de woeste hooglanden
van Bolivia, naar de weelderige bloeiende
beemden van zijn vaderland terugkeert, voelt in zich
een onweerstaanbaren aandrang om van het paard
te sprii gen en op den met bloemen bedekten
bodem rond te rollen, evenals apen en kinderen
doen. Ook het in den mond nemen van
stroohalmen en dergelijke dingen, dat men doet zon
der er bij te denken, moet tot die zg.
bewegingsatavismen gerekend worden.
De »geslacht8Htavisnien" (atavismi genitaK)
uiten zich in bijten en andere werktuiglijke han
delingen, waarmee de weder keerige liefkoozingen
van beide geslachten niet zelden gepaard gaan,
en dikwijls in afschuwelijke liefdesbetuigingen,
die den mensch op gelijke lijn met bet dier
stellen. Een dergdijk atavisme, maar van
ontchuldigm aard, vindt de schrijver in het f"lt,
dat het bovenste, kortbehaarde gedeelte van den
hals der aangebedene voor de mee-te mannen
itts bijzonder b-kooilijks h>eft. Men kent het
gedicht van Heine, waarin Edith chwar enhals
het lijk van haren vroegeren minnaar Harold, die
in den slag bij Hastings viel, herkent aan de
litteekens, sden Denkmalern der Lust, die sie einst
hineingebissen''; wij hebben daarin het voorbeeld
van eene uiting van hartstocht, zooals zij bij den
oermensch wel iets zeer gewoons zal zijn geweest.
Aan den anderen kant lijdt het geen twijfel, dat
sommige van de verschijnselen, welke Mantegazza
tot deze soort van atavismen rekent, o. a. het
geen hij van markus de Sade vtrtelt, geslachte
lijke afdwalingen zijn, voortvloeiende uit patho
logische oorzaken.
Dat de tegenwoordige mersch van zijn wilde
voorvaderen een zekere neiging tot wreedhiil
als atavistisch erfdeel heeft meegekregen, zal men
wel niet betwijfelen, als men ziet hoe onze kin
deren soms dieren kunnen kwellen. Onder de
benaming .,atavismen der wreedheid" rangschikt
Mantegazza die bloeddorstige neigingen, welke
de huidige mensen nog bezit als een restant
uit den oenijd, en welke vooral op de
jacht en in den oorlog aan den dag
komen; voor een deel is het daaraan ook wel
toe te schrijven, dat er in onze verlichte
eeuw nog zooveel voorstanders zijn van bet
duel. Afgezien van de zooeven genoemde uitin
gen van die overgeërfde neiging tot wreedhtid
wil Mantegazza ook bij geestelijk hoog staande
personen, bv. bij chirurgen en physiologen, ver
der bij soldaten in den oorlog en andere
^officietle moordenaars", onwillekeurige
spiertrekkingeu hebben waargenomen, die moeten bewijzen
dat het dooden hun een genot was. Dat het
atavisme der ruwheid bij welopgevoede en vol
komen moreele personen af en toe op hoogst
merkwaardige wijze doorbreekt daarvoor
noemt de Itaüaansche geleerde eenige interessante
staaltjes. Sommige volksvermakelijkheden, zooals
de stierengevechten in Spanje en de
hanengevechten in Engeland, vloeien ook voort uit die
overgeëifde neiging tot wreedheid.
Tot de atavismi divcrsi rekent Mantegazza al
die vormen van terugslag, welke tot geen der
genoemde rubrieken kunnen gebracht worden.
Daartoe behooren bekwaamheden en neigingen
van voorouders, die soms bij een der nakome
lingen te voorschijn treden, zonder dat er tus
schen hem en de voorouders van wie bij die
bekwaamheden en neigingen erfde, in lichamelijk
opzicht eenige overeenkomst bestaat. Als voor
beeld van zulk een atavisme noem t Mantegazza zich
zelf: hij heeft van zijn overgrootmoeder van vaders
kant eene bijzondere liefhebberij voor het kweeke n
van planten geërfd, maar verder noch in geestelijk
noch in lichamelijk opzicht iets met haar gemeen.
Als de Indianen van Bolivia niet zelden met het
verzoek om stokslagen voor den rechter verschij
nen, dan is dit volgens Mantegazza op te vatten
als een atavisme bij een ras, dat gedurende vele
eeuwen aan het despotisme der Inca's was onder
worpen. Zoo moet meu het ook toeschrijven aan
den staat van slavernij, waarin de vrouw vroe
ger verkeerde, dat sommige vrouwen in
oogenblikken van hevigen hartstocht door het voor
werp hart r liefde willen geslagen worden. Man
tegazza wijst er ook op, dat psychische atavismen
onder sommige omstandigheden een karakteris
tieke eigenschap van bepaalde volken, of van de
aanhangers van bepaalde godsdienstige sekten
vormen. Evenals de vreesachtige en angstige
bewegingen, die men bij vtle Joden waarneemt,
haar oorzaak vinden in de veeljarige vervol
gingen, die de voorouders dezer Joden van
de christenen hadden te verduren zoo moet
ook de waardige gelaatsuitdrukking
vandenhuidigen Romein, als afstammeling van een volk,
dat eens de wereld beheerschte, of de bekende
grandezza van den Kastiliaanschen bedelaar,
welke ons aan de vroegere grootheid van Spanje
herinnert, tot de psychische atavismen gerekend
worden.
Tot zoover over den terugslag op het gebied
van het geestelijk leven. Het behoeft wel niet
gezegd te worden, dat Mantegazza door zijne
onderzoekingen, die wij hier slechts in
hoofdtrtkken hebben weergegeven, een ruim vt ld heeft ge
opend voor de authropologie en de psychologie,
waardoor vele verschijnselen van het geestelijk
leveu verklaard zullen worden.
'T WAS ER MAAR NTJE."
Een sclieisje naur 'f leven.
Begin December, s' morgens half zeven.
In een donkere, koude achterkamer drie
hoog van een huis in de Tuindwarsstraat, stapt
Hein, de oppasser, uit zijn bedstee. Zijn vrouw,
die nog een kleintje aan de borst heeft, wekte
hem toen ze de porster bij de buren hoorde
schellen.
't Is verschrikkelijk koud in die kamer, want
sedert den vorigen dag twee uur, is er geen vuur
meer in de kachel geweest.
Hein bibbert als fiij een klpin petroleumlampje
optteekt; zelfs in bed is hij niet geheel en al
warm kunnen worden, de dektns zijn immers zoo
oud en dun en in de bedstee tocht het door de
naden van ''t houten beschot.
Als de lamp brandt kleedt hij zich aan en slaat
met zijn vuist de ijslaag stuk, die het water in
de teil, waarin hij zich wasschen zal, bedekt.
Op de koude kachel staat een kofüeketeltje;
hij zuigt even aan de tuit, maar spuwt onmid
dellijk het bittere dik uit, dat hem in den mond
komt.
Heb je niks?" vraagt hij aan zijn vrouw die,
met 't kind aan de borst, onverschillig uit de
bedstee kijkt,
Niks! alles is op!" antwoordt ze met een
licht schouderophalen; 'k zal zien dat 'k voor
de kinderen wat melk en brood, op de lat, krijg
en wat aardappelen voor vanmiddag."
't Is dan verdomd koud" bromt Hein, die de
knoopen van zijn bovenkleeren nauwelijks dicht
kan krijgen.
Ja, en brand hebben we niet meer, want die
paar houtjes, die d'r nog liggen, moet ik voor
vanmiddag bewaren om op te koken heb je
niks geen centen meer, Hein?"
'k Heb nog eli centen, die kun je krijgen,"
antwoordt hij gelaten, terwijl hij een dubbeltje
en een cent op tafel legt.
Zeg Hein! roep jij Keetje even, dan kan ze ten
minste melk halen en een halfle vuur, anders
moeten die schapen weer nuchter naar school; ik
kom d'r zelf dadelijk uit, maar Hannessie zuigt nou
nog zoo lekker."
In een vrij diepe muurkast slapen drie kinderen,
twee jongens en een meisje, acht, negen en elf
jaren oud, op een stroozak, op den grond.
Allo Keetje! wordt 'reis wakker, je moet melk
halen en 't wordt al tijd voor school ook" roept
Hein, die inmiddels een wollen bouffante omknoopt,
zijn dutfelschen jas aantrekt en zijn pet opzet.
Dan verlaat hij met een kort: Ajuussies!" de
kamer.
Op straat is 't nóg kouder; 't heeft een bak
steen dik gevroren. Hij rilt; de kou gaat hem
door merg en been. Met een leege maag, hy
heeft sedert den vorigen middag twee uur niets
anders gehad dan 's avonds een kop koffie, loopt
hij bibberend voort, zijn voeten voelt hij nauwlijksj
en zijn vingertoppen tintelen, dik van de kou.
Onderweg krabbelt hij de enkele blaadjes tabak,
die hij nog in zijn doos vindt, bij elkaar en steekt
ze in den mond. 't Is ten minste iets tegen de
flau wigheid.
Op den hoek van de Prinsengracht staat een
kennis van hem, een kruier, bij zijn kar en slaat
zich met kracht de armen om het lijf.
Morgen Hein !" roept bij hem tegemoet.
Gemorgen!"
Verdomd koud hè?"
Nou! m'n beenen vallen haast af "
.Ie ziet er beroerd uit, kerel! Ben je niet goed ?"
Jawel, maar zoo bliksems koud, er was niks
in huis, geen koffie, geen brood, niks "
Dat's minder dan niemendal!"
Ja wél is 't dat, maar 't is Vrijdag zie je, en
dan moet de lamp wel schuins staan, dat begrijp je.
Ik heb zeven gulden in de week en we bennen
met z'n zessen. Afijn ! 't is niet anders."
Zeg Hein, lus je 'n proppie ?"
Jongens, neen! zóó vroeg en mijn maag is leeg.
Neen ! als ik bij meheer kom en hij ruikt het,
dan ben ik er positief bij. Hij is dan viament
tegen de neurie."
Kom ! n. krakertje, dan ben je in eens warm.'»
Maar 'k heb geen centen "
Ben je nsu mal en ik prissenteer 't je. Kom,
ntje, 't is goed voor je " en met de linker
hand duwt de kruier de kar een eind op zij,
terwijl hij met de rechter de deur van 't wijnhuis,
waarvoor ze staan, open doet.
In de kroeg heerscht een warme, benauwde
jeneverlucht, voortdurend zwaarder en dikker
wordend door den tabaksrook die uit de ver
schillende pijpen en sigaren opstijgt.
In de buurt van Prinsengracht en Jordaan zijn
's morgens, vóór achten, de kroegen meestal reeds
goed bezocht?ook deze. Hein ziet er verscheiden