De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1890 14 december pagina 7

14 december 1890 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

Kei t er Wilhelm als pedagoog. , Wij moeten jonge Duitschers opvoeden, en geen jonge Grieken of Romeinen." S1S~UIFJES. De Heer du Touu van Bellinckhave heeft nu zelfs aan de koninklijke begrafenis niet faaar decorum weten te geven. Heeft niet de rechterlijke macht zich in dertijd op gelijke \vija over hem te beklagen gehad ? Zat Themis' hoogste dienaar toen niet zelf in een Aapje... ? Me dunkt, ik herinner me zoo iets.... * * * De Holl. IJ. Sp. M, begint systeem te brenfen in het vertraagd vertrek ha-rer treinen. k heb nu iemand gesproken, die een week lang eiken dag 15 minuten te laat naar Haar lem afreisde en toch den trein niet miste. De Maatschappij toont te begrijpen, dat zij het ?haar begunstigers gemakkelijk moet maken. Dit verdient vermelding. * * * Het entre-acte doek van den Parkschouwburg verkeert geheel onder den indruk van de nati onale droefheid Toen bij de opvoering van Lucia van Lammermoor het scherm viel, las ik daarop: BEGRAFENISVEREENIGIXG. Dat is goed gevonden. Met zoo iets voor oogen kan de ziel tegen een slootje. * * Mr. v. Houten en mr. Kerdijk hoe staat het nu met uwe »diepe ontroering ?" Begint u wat te bekomen ? * * De Raad moest een comedie hebben en de Raad kreeg een comedie, maar nu weet de Raad met de comedie geen raad. Dat heb je er van als een Raad niet naar raad luistert, maar zelf comedie gaat spelen. Geen wonder dat er dan een comedie van de comedie komt. Ziedaar nu een echt stukje »Amsterdamsch volksleven", met geen enkele onzer «tradities" in strijd. * Ik lees daar dat de Commandant van de Brandweer in zijn hoedanigheid van Brandblusscher zijn sporen verdiend heeft; maar dat hij, eenmaal geprikkeld, zich zelf niet beheerscht en heel slecht redeneert. Dat is een kwaad geval. Maar zou men hem voor de zelf beheersching niet in de leer kunnen doen bij Steenkamp, en voor 't redeneeren bij Korthals Altes of bij Alting Mees? Wanneer hij dan buiten die lesuren den brand maar flink bluschte, zouden wij Am sterdammers, uitgezonderd de brandstichters ?toch nog tevredea zijn. * * De heer de Laat de Kanter, burgemeester van Leiden, heeft voor de enquête commissie ver klaard, dat in de laatste twintig jaren de arbeiders-woningen in de Sleutelstad «aanmer kelijk" verbeterd zijn. De commissie, en de meeste andere getui gen door deze gehoord, schenen van een tegen overgestelde meening te zijn. Dit vind ik nu een vreemde manier van het Gezag te schragen. De Leidsche burgemeester staat, in het rap port, voor gek. Wat moet dat worden, als nu eerstdaags de Minister van Binnenlandsche Zaken in verhoor wordt genomen, over den toestand der arbeiderswoningen in A'cdcrlaud ?! Nu, als ik Z.Exc. was, zou ik maken, dat zij mij niet als de Laat de Kanter konden van gen, en zeggen : kom, mijnheeren, geen grapjes ; wat jullie zoo deftig vragen, weten jullie al lang. * * Tot mijn groot genoegen lees ik dat II. M. de Koningin-weduwe ingeteekend heeft op Elscvicrs Geïllustreerd Maandschrift. Nu tee ken ik ook in. Want dit is het eenige maand schrift, waarvan ik zeker weet, dat ik het met de Koningin lees. Ook blijkt uit dit be richt dat H M- niet van het omslag geschrikt is... en mijn ijdelheid brengt mede, niet min der moedig te willen zijn dan een -vrouw. JULIÜS PRUTTELMAN BROMMEIJER. Kch! Kch! Sp..h! Die bl.. s . kch .. kch ... kugggch... kou!.. I k geloof d at m ij n slijmvliezen leelijk zijn aangedaan. Ik moest nietrooken. Natuurlijk, dit zegt mijn dokter, om dat hij zelf niet rookt... Die lui vin den alles goed waar ze zelf van houden, en keuren alles af wat ze /elf niet lus ten ; behalve als ze je corpus onder han den kunnen krijgen, want dan proberen ze daarop al d ie kun sten, waarvoor zij hun eigen body te goed achten. In de oogen van je dokter ben je niet veel beter dan een kip of een konijn, en dat ze de vivisectie nog een beetje voorzichtig op je toepassen, zit hem alleen daarin, wijl ze be grijpen, dat de dooden geen rekeningen be talen. Dezer dagen besprak ik dit punt met mijn vriend van Poeieren. Wat zou je er van den ken, Pruttelman, zei hij, als de dokters eens staatsambtenaren werden, dan zouden ze geen ander doel hebben als iemand zoo spoedig mogelijk te genezen. Zeg liever, mijn waarde, antwoordde ik, dan bleef er geen inensch meer heel. Het is tegen woordig je geld of je leven, en nu zij wel weten, dat je liever je geld geeft, sparen ze je met je familie, als even zooveel appeltjes voor den dorst. Ja, ik ken ze! Daar heb je dienLsvy. . . den dokter, niet den advocaat; Wou de kerel zich n iet rij k maken met een geneesmiddel, dat nog niet eens een geneesmiddel is ? Je moet ze nu eens hooren over de lymphe van Koch. Hun lippen staan er naar om Koch te zeggen, en hun handen om in te spuiten. En als je de kranten leest, zou je denken, dat ze dag en nacht practiseerden hoeveel menschen ze 't leven nu wel zullen kunnen verlengen. Nu ik zoo hoest kwam de mijne de vent is zoo vriendelijk als een notaris me zoo al eens ter zij, met een : »Wel mijnheer Pruttelman, wat heeft u het beet!1'. . . en daar ik op dat oogcnblik juist niet op mijn asem kon komen, liet hij er zoo langs zijn neus weg op volgen : »ik moest u eens onderzoeken". . . Ik zeg dokter, ik begrijp dat je zaken wilt doen, dat is je niet kwalijk te nemen, van niets kan je schoorsteen niet rooken. maar i schrijf', zonder onderzoek, een halve visite voor me op, dat is dan een kleinigheid voor je goede intentie. \Vat was hij valsch omdat hij die drie gulden miste!! Enfin, wij mannen van zaken kijken scherp; wij hebben oog op de menschen. Dat. is een der voordeelen van een handelseducatie. i Maar als handelsman kun je toch allerl bedroevendst verkouden worden, dat is niet weg te rcdeiieerenZoo zit ik dan ook al een week lang thuis. Delft heb ik er aan moeten geven. Is dat ook een klimaat, hier. Als ik niet in de bocht van de Heerengracht woonde. wou ik er geen dag langer in blijven. Je moet hier eigenlijk e3ii gestel hebben als een kerktoren of' een windmolen. Zulke dingen hebben, geloof' ik, plezier in de kou. Daarom vindt je ze hier zoo verbazend veel. Dit is niet van mijzelf. Ik zeg dat, graag, want ik heb me nog nooit iets van een ander mans goed toege igend. Het is een ideetje van Joan Barg. Een kranige vent, die zijn land begrijpt. Ik zal hem een plafond laten schilderen in den trant van dat gele papier van Elseviers Maandschrift. Verdoemde aardige symboliek: vier wind molens met een weggevlogen Leeuw en een kroon .... op het randje ! Als ik me oogen dient doe, stel ik me den boel hier ook ongeveer zoo voor ...., alleen denkt de heer Berg nog bij een Amsterdamsclie ophaalbrug of bij den Oudekerkstoren aan hyai-iiillicn. Dat is iets wat ik tot nog toe, in i mijn lang leven, nooit ontmoet heb. Maar ik ! zal hem eens bij me laten komen ... kch... l kch-che 't kan toch geen reclame voor j Boldoot wezen ? Ja. je kuut niet weten. Re clame is tegenwoordig alles. MET Z'N DEUTIENEN AAN TAFEL. (Historisch-Amsterdamsch). De heer Forst, een gegoed en deftig Amstei'damsch burger is jarig en heeft eenige vrienden genoodigd, om gezellig het avondje te passeeren en een doodfamiliaar soupétje" te gebruiken. De dame des huizes komt, na 't gemaakte whispartijtje, vriendelijk noodend, de kamer in met de woorden: Als ik de vrienden nu mag verzoeken ?" Een eenvoudig boterhammetje staat gereed. Het gezelschap gaat naar de eetkamer. Mevrouw wijst de plaatsen aan: Wil u hier plaats nemen, mijnheer Zus wil u d£ar gaan zitten, juffrouw Zoo?" enz.enz. Daar bemerkt zij plotseling tot haar schrik dat ze met dertien aan tafel zulleu_ zijn. Zij ver» bleekt, want 't goede mensch is min of meer bijgeloovig en haastig fluistert zij haar echt genoot toe: »God, man, we zijn met z'n dertienen ! " »Kom!" antwoordt mijnheer »wat 'n gek heid'' en luid lachend vraagt hij aan de dames en heeren: Is er ook iemand bang om met dertien aan tafel te zitten ?" Een paar oudere dames schudden bedenke lijk het hoofd, maar na eenig beraad komt men tot de slotsom dat er toch niets aan te verhelpen is en dat, al zijn er dertien aan tafel, onder hun gezelschap wel geen Judas zal zijn. Het souper wordt juist door die kleine voorafgaande schermutseling, opgewekt en' vroolijk. De wijn maakt de tongen los, er wordt over van alles gepraat. Mijnheer A. vertelt dat hij 't zoo druk heeft in zijn affaire; mevrouw B. schertst met mijnheer C over 't feit, dat hij een erfenis gehad heeft van een oude tante en meneer Forst verhaalt ten slotte zeer gemoedelijk aan zijn tafel buurvrouw, hoe hij een hrtuintje had met den ver koop van zijn huis in de Kal verstraat, zoodat hij wou, dat hij zijn geld nooit anders dan in huizen kon beleggen. De vroolijkheid, de vertrouwelijkheid is algemeen geworden en als de gasten afscheid nemen, heft de heer Forst zijn glas vol champagne omhoog en drinkt op de fideele vertrouwelijkheid en de goede harmonie van de dertien aan tafel; lachend besluit hij zijn toast met de woorden: »Vivat! de verlichting en I'ereat! het bijgeloof. Ge ziet nu wel, dames en heeren, dat we hier met z'n dertienen gezeten hebben zonder Judas !" De oudere dames zien elkander met ernstige oogen aan, en een van haar fluistert tot den gastheer: Lach maar niet te vroeg, je weet nooit watje nog boven 't hoofd hangt." Eenigen tijd later ontmoette de heer Forst drie der heeren die het soupétje ten zijnen huize bijwoonden. »A propos" zei de een »ik heb mijn aanslagbiljet gekregen voor de in komstenbelasting ; ze hebben me vijf klassen verhoogd." »Wel!" riep de tweede, »dat 's toevallig, ik ben drie klassen hooger aangeslagen," en de derde zei, »dan kom jij er nog goed af want ik ben nu vier klassen verhoogd ge worden." Blikslager! dacht Forst, dan moet ik mijn biljet ook eens nakijken, en toen hij 't huis kwam was 't juist bezorgd. Hij was zeven klassen hooger aangeslagen. Toen dacht hij na en kwam tot de con clusie dat juist de vier heeren die zonder arg waan over hun finantiën hadden gesproken, zooveel hooger in de inkomstenbelasting kwa men en hij overlegde in zich zelf wie van de drie andere heeren gasten, die hij nog niet gesproken had, wel lid van de commissie der recrlig kon zijn, en toen hij tot zijn eega zei: »'t is toch zonderling hè, kindlief ?" antwoorde mevrouw droogjes: »Zie je nu wel, dat met z'n dertienen aan tafel altijd ongeluk brengt."

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl