Historisch Archief 1877-1940
>E AMSTEBDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 704
werk verricht, bare bette
T« Londen is zy' slechts eene
vrouwen het huls
inRus[taeen van de vele gezellige huizen,
i letterkundigen ontmoet, de men
de Leo Hunters en de lieden
zy'n zich bekendheid te
ver_ hard een bevallige huisvrouw
" KÜhaar huis te Londen zoo
wil maken, en toch is het zeker
uitgaande wereld, dat de
Ward geschapen of ontwikkeld
Stgave van' Eobert Elsmere kenden
buiten de letterkundige
krinVard bjj naam, en zij die haar en haar
achtten haar wellicht met
uitmunftnaak en styl begiftigd, maar
beschouw«ir als een ontwikkelde vrouw van de
als een vrouw, die eene zending
en heeft. Men kende haar
romanMiss Bretherton, waarschijnlijk ingegeven
curieuse belangstelling voor de loopbaan
|, Jiary Anderson; het handelde over
be kringen in Londen en Oxford, het
nj|;*B,d« Franschgetinte Engelsche letterkunde,
dóór velen der kennissen van mrs.
nen als eene beminnelijke
afspiegeongenblikkehjke belangstelling der
hoogste waren zij verbaasd, toen zij
Elsmere" mrs. Ward zich boven het
L afgezaagde gebabbel der letterkundige
en verheffen en voor de .uitgebreide
en, wier groote levensbelangen
"en hun huiselijk leven zyn.
ren hebben een tendenz-roman
ge"aiièt weinigen hebben een roman
geeen theologische tendenz, maar geen
t' romancière heeft sedert den dood van
een succes behaald, met dat van
ere" te vergelijken. De omvang van
"ijfeit was in 't geheel niet
voor> "geschiedenis van een teringachtig
gees«.; die gaat twijfelen, treft den ervaren
Mf niet zoo terstond als belangrijk genoeg,
om _*r een roman'van beteekcnis van te maken.
Indeètead zjjn er ketters, die zelfs nu nog
zeggai, niet van de duizend ponden sterling
, af wetende, welke de schrijfster wordt
gehouden ira haren verkoop te hebben geoogst,
dat bet geen roman van beteekenis is, noch iets
dAt er op gelijkt. Er wordt gefluisterd dat
mins,tens n uitgever het geweigerd heeft maar
uitgevers zyn, gelyk algemeen bekend is, zoo onvat
baar Om te waardeeren hetgeen zy niet verwach
ten, dat dit weinig bewijst. Wat zij en de ketters
Over het hoofd zagen, was de montuur van de
edele eteenen, de wonderbare letterkundige stijl,
de sympathieke welwillendheid der schrijfster
TOOT bet geheele menschdom, uitblinkende in baar
behandeling van elk opeenvolgend karakter; het
verrijken van iedere bladzijde met de mild vloeiende
gaven van een ontwikkelden geest, vol kennis
van allerlei aard. Een intrige moge dun en voor
de hand liggend, de ontwikkeling der karakters
hetzy onmogelijk of alledaagscb. zijn, maar dat
zal 4e wereld niet beletten genot is smaken
in de aanraking met eene aantrekkelijke, lieve
persoonlijkheid, en te waardeeren ofschoon
misschien geheel onbewust hoeveel bekoorlijk
heid «r is, in een helderen letterkundigen stijl.
Wat de groote lezende wereld ten slotte bevalt,
is, gemeenzame dingen wél gezegd te zien. Uit
ia de gave die den prediker populariteit bezorgt,
tff gave, waardoor de grootste schilderstukken
der wereld in de harten der menschen blijven
leven.
De vare groote romanschrijver echter, moet een
dramaticus zy'n, die boven elk zijner personen
gtaat hoe innige sympathie hy' zelf voor
hem -gevoelt. Hij doet zijne marionetten dansen
? naar het leven, door de aangeboren dikwijls onbe
wuste kennis van de drijfveeren der menscbelijke
aatuur. Het talent van Mrs. Ward is niet
draSiatisch, maar psychologisch; zij schept niet. zij
eoncipieert niet. Hare karakters zijn de mannen
«n vrouwen, die zy ontmoet heeft, en hunne
betaogen zijn de belangen die haar eigen geest
gewoonlyk bezig houden. Of zulk eene methode
baar veel verder op de loopbaan van een
romangchrijver zal brengen, zal het boek, waaraan zij
-au bezig is, toonen. Het gerucht zegt dat het
doel daarvan ook theologisch zal zijn, en dat de
beginselen van een godsdienstig genootschap, in
de laatste hoofdstukken aan Robert Elsmere"
aangegeven, in een ontwikkelder en krachtiger
phase hierin zullen worden aangetoond.
Men moet in 't oog houden, dat mrs. Ward
van, hare wieg af aan theoloog is. Zij is ook
een zeldzaam voorbeeld van eene vrouw, die vóór
de dagen van hoogere opvoeding" voor vrouwen
aan de universiteiten, door de omstandigheden
van hare familieomgeving, al de invloeden zij
mogen versterkend of verzwakkend geweest zijn
van het universiteitsleven in zich opnam. De
kleindochter van dr. Arnold, zelf een man van
Oxford, van streng godsdienstigen ernst, gepaard
met een opmerkelyke vrijheid van gedachte; de
dochter van een professor, wiens rusteloos streven
naar theologische waarheid hem van het
Anglieanisme naar Rome, van Rome naar den chaos,
en van den chaos weer naar Rome terug had
gevoerd, moest mr?. Ward van kindsheid af zijn
opgevoed in eene atmospheer van ernst, gemengd
met twyfelzucht, evenals Elsmere. Maar indien
men haar eigen verslag van haar geestesleven
vertrouwen mag, was het de letterkundige eer
dan de theologische zijde van den familieaan leg,
die in het begin in den geest van mrs. Ward den
boventoon voerde. Als een meisje, opgegroeid in de
wouden der Academie, werd zij aangetrokken tot
mannen als Mark Pattison, professor Freeman, en
blonk meer uit door haar groote belangstelling voor
letteren en onderzoek, dan door het streven naar
godsdienstige waarheid; zij was zelfs bekend als ver
gevorderd in de Spaansche letterkunde, en men
zegt dat zij uitgekozen werd om te examineeren
voor een universiteitsprijs in dit vak. Zij zelf
evenals Elsmere snuffelde in. de gedenkschriften
der Visigothen, en haar werk in de Dictionary
of Christian Biography wordt geëerbiedigd door
deftige1 lieden, die Bubert Elsmere wat wuft vin
den. Toch was het erfelijk streven slechts slapend.
Men mag .aannemen, uit Mrs. Wards opdracht van
Robert Elsmere aan professor Green, een welbekend
tutor" te Oxford, en hare poging (die zy niet
verbergt) om hem aan hare lezers voor te stellen
in het karakter van Grey, dat het zyn invloed
was die het Homerisch vuur aanstak. Eenmaal
aangezet, en waarschijnlijk geleid door den
ty'delyken invloed van de Toynbee Hall beweging, heeft
nu haar overgeërfde ernst het hoogste toppunt
bereikt in de stichting van University Hall, eene
inrichting, die koelbloedig en rechtstreeks zal
worden gewy'd aan de evolutie welke tot een
nieuwen godsdienst leiden moet. Maar lang nog
na Mrs. Wards' eerste verschijnen in Londen,
toen haar man den werkkring van tutor te
Oxford verwisselde voor dien van redacteur aan
de* Times, heeft zy' haar licht onder een
korenmaat blyven verbergen. De kermis der
ijdelheid is ongetwijfeld eene plaats vol bekoring
en afleiding, voor haar habituées, _ en als
alle kermissen, is het iii den beginne aardig
voor iedeieen. Verwonderlijk was het niet, dat
de nieuwe inwoonster, pas van de Academie
komend, schijn voor wezen aanzag, en zich liet
afleiden. Zij zag niet, dat al wat blinkt geen goud
is, dat het decoratief de wereld niet is, dat
alles, belangen, conversatie, manieren,
handdrukken zelfs en toon van stem, zelfs het vlugge
welkom en de gnlverspreide hartelijkheid, enkel
pose is, zonder eenige levenskracht, en waai uit
niets levensvatbaars kan onts ruiten.
Intusschen kwam toch eindelijk de tijd, toen
Mrs. Ward's Engelsche editie van het Journal
Intime van Amiel toonde, dat hetgeen men
als den grondtoon in haar persoon mag beschou
wen, zich weer deed gelden. De aanraking met
het vurig streven van den Zwitserschen prediker
scheen de uil flikkerende vlam van haar geestelijk
leven te hebben aangewakkerd en haar studiën,
tot dusverre meer antiquarisch of bespiegelend,
tot een hooger beteckeuis te hebben opgewekt.
Zoo kwam zij tot Robert Elsmere. Een be
wonderaar van Robert Elsmere riep, toen er be
weerd werd, dat de roman do grondvesten van
het christendom aan 't wankelen had gebracht:
Wat, aan 't wankelen 'i het boek heelt ze uit
geroeid!" Zoo ver is het zeker niet. Mrs. Ward
zal zoo goed als iemand weten, dat het Nieuwe
Testament nog door een groot deel der
merischheid als richtsnoer zal gebruikt worden, lang
nadat Robert Elsmere geen lezers meer heeft, en
de vuurpijl, in University Hall opgelaten, als een
zwarte wolk van nco theologische proeven op de
aaide is neergekomen.
VARIA.
TOONEEL EN MUZIEK.
Uit Bremen wordt gemeld dat Früuleiii Kathi
Bettaque sedert verscheidene jaren de ster dor
Bremer Opera", zich door den directeur l'oilini
te Hamburg op schitterende voorwaarden aan het
Stadttheater aldaar heeft laten vei binden. Ook
heeft zij afgezien van hare kunstreis door Amerika.
Een overzicht van de subsidie», die verschil
lende groote theaters jaarlijks van de respectieve
regeerirgen, vorsten en gemeentebesturen ont
vangen, wordt in een Weener blad als volgt me
degedeeld. De grooie opera Ie Parijs ontvangt
circa 650,000 mk., het koninklijk theater te Berlijn
.r>(JO,000 mk., het hoftheater te Dresden 320,000
mk., de Weener hoftheaters, evenals San Carlo"
te Napels, 280,000 mk., do hoftheaters te
Karlsruhe en Weimar, het hoftheater te Kopenhagen en
dat te Stockholm 200,000 mk., het Apoliotheater
te Rome 225,000 mk., het hoftheater te München
155,000 mk, de Scala" te Milaan 150,000 mk
Bellini" te Palermo 9(5,000 mk., het Théatre de
la Monnaie te Brussel en het groote theater te
Genève 80,000 mk.
LETTEREN EN WETENSCHAP.
De stem van Hobert Browning, een eenige
phonographische plechtigheid. Donderdag namiddag,
te vijf uur had op Edison House te Londen, ter
herinnering aan den dood van Robert Browning,
een gebeurtenis, tot dusverre eenig in de geschie
denis der wetenschap en van zonderling sympa
thieke beteekenis, plaats. Men heeft er de stem
van den doode hooren spreken. Dit is de eerste
keer dat de stem van Robert Browning of van
iemand anders, als van gene zijde van het graf,
gehoord is. Het was algemeen bekend dat kolonel
Gouraud in zijn brandkast eenige woorden be
waard hield, die door den poëet op 7 April 1889,
ten huize van de kunstenaar Rudolf Lehmann ge
sproken waren. Maar tot op Donderdag had men
den wassen cylindcr, die de herinnering bevatte,
nog nooit zijn geheim doen uitspreken.
Donderdag hadden dr. Furnivall en kolonel
Gouraud elkander toevallig te mijnen huize ont
moet (schrijft ds. H. R. Ilaweis) en do president
van de Browning Society herinnerde er kolonel
Gouraud aan, dat het de verjaardag was van den
dood van hun gemeenschappelijkcn vriend, en dat
dit een geschikte gelegenheid zou zijn om de zui
verheid van den rylinder, dre zijne stem inhield,
te beproeven. Nadat wij dus aan Rudolf Lehmann
getelegrapheerd hadden, om bij ons te komen, ver
trokken wij naar Edison House.
De kleine witte wassen cylinder, die de woorden
bevatte, zorgvuldig in watten gewonden, werd te
voorschijn gehaald, en nadat hij op de machine
gesteld was, werden de woorden, die ten huize
van den heer Rudolph Lehmann in den avond van
7 April 1889 gesproken waren, nauwkeurig weer
gegeven. Eerst kwam er een mededeeling met
de stem van kolonel Gouraud, tot Edison gericht,
om hem te berichten dat de stem van Robert
Browning op de zijne zou volgen en toen, terwijl
de kleine groep in ademlooze stilte rondom den
phonograaf stond, klonk de vriendelijke en
vroolijke stem van Robert Browning plotseling met
den uitroep: Ready?" en onmiddellijk daarop
volgde :
I sprang to the saddle, and Joris, and hè,
I galloped, etc.
En alles volgde op flinken opgewekten toon tot
Speed echoed the. ..."
en de stem zeide haastig: ik ben het vergeten,
hm ." Iemand souffleerde hier en Browning
ging voort;
Then the gate shut behind us, the lights sank
[to rest."
En weer hield de dichter hier op. Het spijt
mij zeer dat ik mij mijne eigene verzen niet her
inneren kan, maar een ding; dat ik mijne geheele
leven zal herinneren, is, de verbazende gewaar
wording, die my trof door uwe wonderlyke uit
vinding." Toen was er een pauze Rudolph
Lehmarn herinnerde ons dat Browning de spreek
buis verliet, maar toen men hem vroeg, zijne eigene
woorden te bevestigen en voor echt te verklaren,
terugkeerde. Dus werd ons onverwachts met lui
der stem toegeroepen Robert Browning". Het ge
luid van juichende stemmen en luid handgeklap
volgde. Na deze buitengewone séance werd de
cylinder door Miss Fergusson in bezit genomen,
die den phonograaf had behandeld in den avond
van 7 April 1809.
Het doel waarvoor het kleine gezelschap was
bijeen gekomen, was volbracht; eenige weinige
vertrouwbare personen konden nu voor het feit
instaan, dat het verslag van de stem van Robert
Browning hoorbaar en bevredigend was, en, in
aanmerking genomen dat de cylinder de laatste
phonographische verbeteringen nog niet vertegen
woordigde, ook wonderbaar juist. De getuigenissen
werden toen ook phonografisch opgenomen, door
dat ieder eenige daartoe strekkende woordendoor
de ^reekbuis sprak. De cylinder, die het verslag
der getuigenissen bevatte, werd ten slotte aan den
phonograaf van Browning toegevoegd en deze
onveranderlijke reliek werd daarna naar hare plaats
teruggebracht in de reeds historische bibliotheek
van stemmen, ten huize van kolonel Gouraud.
Wy maakten melding van de beweringen, in de
Memoires der de Goncourt's ten opzichte van
Renan voorkomende, en welke ofschoon mis
schien eenigzins met de geheimste gedachten van
den geschiedschrijver overeenkomende zeker niet
door den tactvollen en fijngevoeligen theoloog
zouden geuit zijn. Een bloedverwant van Renan,
te Lannion, heeft hem erover geschreven, en hem
verzocht, zich daarover eenigzins nader te ver
klaren Ronan heeft een antwoord gezonden, dat
door den neef in het Journal de Lannion ge
plaatst is, en als volgt luidt:
Ik moet u wel zeer dankbaar zijn, dat ge u
in dezen tijd van leugen en praatjes, om mijnent
wille z o verontwaardigd gemaakt hebt. Alle
vertelsels van De Goncourt over diners, waarvan
hij zich geheol zonder verlof tot geschiedschrijver
heeft gemaakt, zijn niets dan volkomen verdraai
ingen der waarheid. Hij heeft niets begrepen, maar
ons nu in den mond gelegd, hetgeen zijn geest,
voor ieder algemeen denkbeeld gesloten, heeft
mecnen te verstaan. Wat mij betreft, ik kom met
al do kracht ilie in mij is, in verzet tegen dit
treurig gebabbel. Wanneer ik mijn meening wil
zeggen over de zaken van den dag, dan treed ik,
met mijn naam er onder, in de Revue des Deux
Moiides of in het Journal des Débats op, of in
mijn werken, die bij Calmann Lévy verschenen
zijn. Een andere openbaarmaking van mijn mee
ning erken ik niet als authentiek. Gij zult de op
merking maken, dat er vele apocryte geschiede
nissen zij", die ik evenzeer had moeten tegen
spreken ; ztker, maar dan had ik mijn geheele
leven niets anders moeten doen. Had ik sedert 1863,
toen mijn V ie de Jésus verscheen, op alle praa'jes,
die op mijn rekening gesteld werden, moeten
antwoorden, dan was ik er nu nog niet mee klaar.
Ik houd van de oude, tamelijk vroolijke
philosophie van Lannion, vol ironie en humor. Ik houd
het voor zeker dat het dwaze gezwets der dom
koppen geen verdere gevolgen kan hebben; de
nakomelingschap zal er geen woord van gelooven,
en, was dat toch het geval, nu, het aantal dwa
lingen, die ons droevig geslacht medevoert, is
reeds zoo groot, dat het op een paar meer of
minder niet aankomt. Daar hebt gij de
philosophie, die mij in blijmoedige stemming houdt,
vooral wanneer ik, zooals thans, den heilzamen
invloed van drie maanden in onze lieve geboorte
streek doorgebracht, nog voel. Zeg aan de
onnoozele meiitchen die absoluut afschuwelijke din
gen van mij beweren willen, dat men hen toch
niet gelooven zal".
Een nieuwe onsterfelijke. Deze week benoemde
de Fransche Académie den president van den
ministerraad en minister van oorlog, de Freyc
net, met 20 van de 38 stemmen als opvolger van
Ernile Augier. Hetgeen zelden voorkomt,
alleacadémiciens waren, met uitzondering van n, die
altijd wegblijft, Emile Ollivier, voor de stemming
opgekomen, waarvan de uitslag overigens niet
twijfelachtig was. Evenwel slaagde de eerste mi
nister eerst na de derde stemming. Bij de eerste
verkreeg hij 13 stemmen, 12 vielen op den ge
schiedschrijver Thureau-Dangin, den kandidaat
van de hertogspartij" (Orleanisten), 7 op den cri
ticus van de Rente des Deux Mondes, Brunetière,
3 op Emile Zola, 2 op den naturalistischen
tooneeldichter Henri Becque, en bovendien werd een
wit briefje afgegeven, dezen keer en ook bij do
twee aiidf re stemmingen. Bij de tweede kwam de
heer de Frrycinet met 17, Thureau-Dangin met
13, Brunetière met 4, Zola met 2. Berque met
l stem uit de bus, en bij de derde eindelijk ver
kreeg dcFreycinet 20, Thureau Dangin 12, Brune
tière 3, Zola l en de librettist Barbier l stem.
VERBRAND OF BEGRAVEN?
Do Eccnement heeit het curieuse denkbeeld
gehad, per brief aan een aantal beroemde schrij
vers te vragen of zij na hun dood liever verbrand
of wel begraven wilden worden.
Onder do brieven zijn eenige nog al aardig.
Uw vraag, waarde confrère, wilt gij verbrand
of begraven worden " doet mij denken aan het
vermaard keukenhoek-recept, hut konijn verlangt
levend gestroopt te worden; de haas wil liever
wachten." Ik vraag verlof om als de haas te doen.
Ik lach, omdat ik niet bang ben voor don dood.
Als en wanneer het God behaagt, zal ik gaan.
rusten op het kerkhof Montparnasse, in het eenig
onroerend goed dat ik bezit, bij mijn goede
ouders. Overigens is er in mij een spiritualistische
ondergrond, die mij vrij onverschillig doet zijn
omtrent het lot van mijn stoffelijk overschot. Ik
kan niet gelooven, en geloof ook niet, dat ik
geheel in den kuil te niet zal gaan. Sperat ani
ma men.
FRANgOIS COPPÉE.
Waarde confrère. Begraven, verbrand. Beide
zullen mij even onaangenaam zijn.
ALPHONSB DATJDET.
In plaats van u mijne meening te zenden om
trent het akelige onderwerp waarmede het u lust
u bezig te houden, zal ik wachten met eene
meening te vormen, tot gij de uwe hebt bekend
gemaakt. Ik heb tot nog toe niet gekozen tusschen
de nis der bijzetting en den kuil der ontbinding.
Waarschijnlijk zal ik geen testament maken, daar
ik niemand iets na te laten heb; mijn kinderen
zuilen dan het procédékiezen, dat hun het minst
afschuwelijk schijnt. Ik zal hun de keus laten,
mijn asch in eene urn, of mijn beenderen in een
kist te bewaren.
Ik weet dat eenige katholieken de verbranding
verwerpen, omdat er gezegd is, dat wij lichamelijk
zullen opstaan ; maar ook in de kerkhoven blijft
er zoo heel veel bijzonders niet van ons over, en
God heeft zeker geen, menschenstof noodig om
een menschenlichaam te doen opstaan.
JULES SIMON.
Persoonlijk interesseert mij de quaestie al heel
weinig; ik meenj met Plato, dat de mensch niet
een lichaam is, maar een lichaam heeft.
Het voornaamste is, niet levend begraven te
worden, hetgeen meer gebeurt dan men denkt.
HYACINTHB LOYSON.
't Is een paragraaf van mijn testament, dien je
me vraagt, waarde confrère. De crematie heeft de
zindelijkheid voor zich. Toch geloof ik dat zij
niet spoedig regel zal worden, omdat zij het
misschien verkeerde denkbeeld kwetst, dat wij
ons van de liefde voor onze dooden vormen. Mijn
persoonlijken smaak daaromtrent heb ik nog niet
nagegaan ; ik meen wel, dat het beste is, die zorg
over te laten aan degenen die nablijven en van
ons houden. Zij alleen toch kunnen er genoegen
of verdriet van hebben.
EMILE ZOLA.
Waarde confrère. Als ik te Parijs overlijd, word
ik verbrand, (zeg niet gecremeerd, het woord is
zoo leelijk). Als ik te Nanterre sterf.?och, ik hecht
niet zooveel aan den vorm waarin men mij zal
opruimen, om mij dan heel naar den oven te laten
transporteeren. Theoretisch schijnt mij de ver
branding de meest geschikte wijze om een eind
te maken aan het lichaam, cette guenille." Maar
ik ben in niets exclusief of onverdraagzaam.
FBAXCISQUE SABCEY.
Wat een vraag! Nu, zoo dan: verbrand, maar
op voorwaarde dat mijn asch in don grond wordt
gelegd, waar mijne moeder en mijne overleden
kinderen begraven zijn.
LEON CLADEL.
Waarde confrère! Verbrand, verbrand! zeer
gaarne zal ik verbrand worden!
SABDOU.
Een wolkje rook worden in de lucht of een
graszode op het kerkhof; dat is de keus die ons
gelaten is. Nu, ik verkies den grond, waar bloemen
spruiten voor gelieven, boven de oneindige ruimte,
waar de sterren misschien slechts een laatste
leugen der goden zijn.
AltïlAND SlLVESTBE.
Waarde heer, gij vraagt mij of ik verbrand of
begraven verlang te worden. Na rijp beraad ver
lang ik geen van beiden. Al duurde die toestand
van onzekerheid, hoe lastig ook, nog een jaar of
wat, ik zou er zonder te veel ongeduld in berusten.
LECONTE DE LISLE.
LIEFDADIGHEID NAAR VERMOGEN.
(T'i tj'iisch).
Acht graden onder 0. De Oostewind blaast
snerpend langs grachten en straten ; 't is fel koud.
Iedereen, die op straat moet zijn, trekt 't hoofd
in de schouders en loopt haastig, bibberend en
huiverend voort.
Op de Keizersgracht vóór Felix" staan twee
armelijk goUeerle vrouwen, met haar omslagdoe
ken over 't hoofd getrokken en de armen zoo goed
mogelijk er in gerold; ze zien naar een kreupelen
man die, met een stok voor zich uitvoelend, lang
zaam, voetje voor voetje langs den walkant voort
schuift. Hij zingt, als men ten minste het zwakke,
bibberende klaaggeluid, dat bij voortbrengt, zoo
noemen mag.
Och heere! kijk reis wat 'n ellendige
schoreme kerel loopt daar langs den wal,'1 zegt de
eene vrouw.
De andere draait zich om en lacht even:
Pat 's sufte Tienus, hij huist ergers bij mijn in
de buurt; 't is 'n ouwe likkebroêr. Hij heit't
vroegtr beter gehad."
Zoo! Och Jesis wat bibbert ie, waar woont ie?''
Waar? Nergens, hij bivakkeert dan es hier,
dan es daar op een stoep of' onder 'n kar."
Och! wat 'n armoedzaaier wat 'n stumperd."
Ja, maar 't is z'n eigen schuld, bij had 't goed
kunnen hebbes."
Nou ja! maar nou is ie toch beroerd koud??
zeg! " dit roept zij tot d«n man '' zeg
potereHein wacht es effe " zij grabbelt, uit den
witten zak, onder haar zwarten rok vier centen
te voorschijn ? meer heeft ze zei. er niet ?
neemt er tweo van af en zegt: Daar pak an
meheer arremoed" en c'an tot de vrouw naast
haar Goddirkie! wat 'n stem 't is om
er akelig van te worden."
Mensch! hoc kan je nou zóó wezen, omzoo'n
ouwe likkert wat te geven d;, t moet t je man
zien die zelf al drie weken naar werk zoekt."
Nou ja!" maar zoo'n kouwe
schoremert kan ik toch niet zien kijk hij valt haast
om."
Ja! hij is bekans blind en suffig heele maal
Och! ja 't is waar. Nou is ie al erg miserabel.