De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1890 21 december pagina 4

21 december 1890 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

>E AMSTEBDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 704 werk verricht, bare bette T« Londen is zy' slechts eene vrouwen het huls inRus[taeen van de vele gezellige huizen, i letterkundigen ontmoet, de men de Leo Hunters en de lieden zy'n zich bekendheid te ver_ hard een bevallige huisvrouw " KÜhaar huis te Londen zoo wil maken, en toch is het zeker uitgaande wereld, dat de Ward geschapen of ontwikkeld Stgave van' Eobert Elsmere kenden buiten de letterkundige krinVard bjj naam, en zij die haar en haar achtten haar wellicht met uitmunftnaak en styl begiftigd, maar beschouw«ir als een ontwikkelde vrouw van de als een vrouw, die eene zending en heeft. Men kende haar romanMiss Bretherton, waarschijnlijk ingegeven curieuse belangstelling voor de loopbaan |, Jiary Anderson; het handelde over be kringen in Londen en Oxford, het nj|;*B,d« Franschgetinte Engelsche letterkunde, dóór velen der kennissen van mrs. nen als eene beminnelijke afspiegeongenblikkehjke belangstelling der hoogste waren zij verbaasd, toen zij Elsmere" mrs. Ward zich boven het L afgezaagde gebabbel der letterkundige en verheffen en voor de .uitgebreide en, wier groote levensbelangen "en hun huiselijk leven zyn. ren hebben een tendenz-roman ge"aiièt weinigen hebben een roman geeen theologische tendenz, maar geen t' romancière heeft sedert den dood van een succes behaald, met dat van ere" te vergelijken. De omvang van "ijfeit was in 't geheel niet voor> "geschiedenis van een teringachtig gees«.; die gaat twijfelen, treft den ervaren Mf niet zoo terstond als belangrijk genoeg, om _*r een roman'van beteekcnis van te maken. Indeètead zjjn er ketters, die zelfs nu nog zeggai, niet van de duizend ponden sterling , af wetende, welke de schrijfster wordt gehouden ira haren verkoop te hebben geoogst, dat bet geen roman van beteekenis is, noch iets dAt er op gelijkt. Er wordt gefluisterd dat mins,tens n uitgever het geweigerd heeft maar uitgevers zyn, gelyk algemeen bekend is, zoo onvat baar Om te waardeeren hetgeen zy niet verwach ten, dat dit weinig bewijst. Wat zij en de ketters Over het hoofd zagen, was de montuur van de edele eteenen, de wonderbare letterkundige stijl, de sympathieke welwillendheid der schrijfster TOOT bet geheele menschdom, uitblinkende in baar behandeling van elk opeenvolgend karakter; het verrijken van iedere bladzijde met de mild vloeiende gaven van een ontwikkelden geest, vol kennis van allerlei aard. Een intrige moge dun en voor de hand liggend, de ontwikkeling der karakters hetzy onmogelijk of alledaagscb. zijn, maar dat zal 4e wereld niet beletten genot is smaken in de aanraking met eene aantrekkelijke, lieve persoonlijkheid, en te waardeeren ofschoon misschien geheel onbewust hoeveel bekoorlijk heid «r is, in een helderen letterkundigen stijl. Wat de groote lezende wereld ten slotte bevalt, is, gemeenzame dingen wél gezegd te zien. Uit ia de gave die den prediker populariteit bezorgt, tff gave, waardoor de grootste schilderstukken der wereld in de harten der menschen blijven leven. De vare groote romanschrijver echter, moet een dramaticus zy'n, die boven elk zijner personen gtaat hoe innige sympathie hy' zelf voor hem -gevoelt. Hij doet zijne marionetten dansen ? naar het leven, door de aangeboren dikwijls onbe wuste kennis van de drijfveeren der menscbelijke aatuur. Het talent van Mrs. Ward is niet draSiatisch, maar psychologisch; zij schept niet. zij eoncipieert niet. Hare karakters zijn de mannen «n vrouwen, die zy ontmoet heeft, en hunne betaogen zijn de belangen die haar eigen geest gewoonlyk bezig houden. Of zulk eene methode baar veel verder op de loopbaan van een romangchrijver zal brengen, zal het boek, waaraan zij -au bezig is, toonen. Het gerucht zegt dat het doel daarvan ook theologisch zal zijn, en dat de beginselen van een godsdienstig genootschap, in de laatste hoofdstukken aan Robert Elsmere" aangegeven, in een ontwikkelder en krachtiger phase hierin zullen worden aangetoond. Men moet in 't oog houden, dat mrs. Ward van, hare wieg af aan theoloog is. Zij is ook een zeldzaam voorbeeld van eene vrouw, die vóór de dagen van hoogere opvoeding" voor vrouwen aan de universiteiten, door de omstandigheden van hare familieomgeving, al de invloeden zij mogen versterkend of verzwakkend geweest zijn van het universiteitsleven in zich opnam. De kleindochter van dr. Arnold, zelf een man van Oxford, van streng godsdienstigen ernst, gepaard met een opmerkelyke vrijheid van gedachte; de dochter van een professor, wiens rusteloos streven naar theologische waarheid hem van het Anglieanisme naar Rome, van Rome naar den chaos, en van den chaos weer naar Rome terug had gevoerd, moest mr?. Ward van kindsheid af zijn opgevoed in eene atmospheer van ernst, gemengd met twyfelzucht, evenals Elsmere. Maar indien men haar eigen verslag van haar geestesleven vertrouwen mag, was het de letterkundige eer dan de theologische zijde van den familieaan leg, die in het begin in den geest van mrs. Ward den boventoon voerde. Als een meisje, opgegroeid in de wouden der Academie, werd zij aangetrokken tot mannen als Mark Pattison, professor Freeman, en blonk meer uit door haar groote belangstelling voor letteren en onderzoek, dan door het streven naar godsdienstige waarheid; zij was zelfs bekend als ver gevorderd in de Spaansche letterkunde, en men zegt dat zij uitgekozen werd om te examineeren voor een universiteitsprijs in dit vak. Zij zelf evenals Elsmere snuffelde in. de gedenkschriften der Visigothen, en haar werk in de Dictionary of Christian Biography wordt geëerbiedigd door deftige1 lieden, die Bubert Elsmere wat wuft vin den. Toch was het erfelijk streven slechts slapend. Men mag .aannemen, uit Mrs. Wards opdracht van Robert Elsmere aan professor Green, een welbekend tutor" te Oxford, en hare poging (die zy niet verbergt) om hem aan hare lezers voor te stellen in het karakter van Grey, dat het zyn invloed was die het Homerisch vuur aanstak. Eenmaal aangezet, en waarschijnlijk geleid door den ty'delyken invloed van de Toynbee Hall beweging, heeft nu haar overgeërfde ernst het hoogste toppunt bereikt in de stichting van University Hall, eene inrichting, die koelbloedig en rechtstreeks zal worden gewy'd aan de evolutie welke tot een nieuwen godsdienst leiden moet. Maar lang nog na Mrs. Wards' eerste verschijnen in Londen, toen haar man den werkkring van tutor te Oxford verwisselde voor dien van redacteur aan de* Times, heeft zy' haar licht onder een korenmaat blyven verbergen. De kermis der ijdelheid is ongetwijfeld eene plaats vol bekoring en afleiding, voor haar habituées, _ en als alle kermissen, is het iii den beginne aardig voor iedeieen. Verwonderlijk was het niet, dat de nieuwe inwoonster, pas van de Academie komend, schijn voor wezen aanzag, en zich liet afleiden. Zij zag niet, dat al wat blinkt geen goud is, dat het decoratief de wereld niet is, dat alles, belangen, conversatie, manieren, handdrukken zelfs en toon van stem, zelfs het vlugge welkom en de gnlverspreide hartelijkheid, enkel pose is, zonder eenige levenskracht, en waai uit niets levensvatbaars kan onts ruiten. Intusschen kwam toch eindelijk de tijd, toen Mrs. Ward's Engelsche editie van het Journal Intime van Amiel toonde, dat hetgeen men als den grondtoon in haar persoon mag beschou wen, zich weer deed gelden. De aanraking met het vurig streven van den Zwitserschen prediker scheen de uil flikkerende vlam van haar geestelijk leven te hebben aangewakkerd en haar studiën, tot dusverre meer antiquarisch of bespiegelend, tot een hooger beteckeuis te hebben opgewekt. Zoo kwam zij tot Robert Elsmere. Een be wonderaar van Robert Elsmere riep, toen er be weerd werd, dat de roman do grondvesten van het christendom aan 't wankelen had gebracht: Wat, aan 't wankelen 'i het boek heelt ze uit geroeid!" Zoo ver is het zeker niet. Mrs. Ward zal zoo goed als iemand weten, dat het Nieuwe Testament nog door een groot deel der merischheid als richtsnoer zal gebruikt worden, lang nadat Robert Elsmere geen lezers meer heeft, en de vuurpijl, in University Hall opgelaten, als een zwarte wolk van nco theologische proeven op de aaide is neergekomen. VARIA. TOONEEL EN MUZIEK. Uit Bremen wordt gemeld dat Früuleiii Kathi Bettaque sedert verscheidene jaren de ster dor Bremer Opera", zich door den directeur l'oilini te Hamburg op schitterende voorwaarden aan het Stadttheater aldaar heeft laten vei binden. Ook heeft zij afgezien van hare kunstreis door Amerika. Een overzicht van de subsidie», die verschil lende groote theaters jaarlijks van de respectieve regeerirgen, vorsten en gemeentebesturen ont vangen, wordt in een Weener blad als volgt me degedeeld. De grooie opera Ie Parijs ontvangt circa 650,000 mk., het koninklijk theater te Berlijn .r>(JO,000 mk., het hoftheater te Dresden 320,000 mk., de Weener hoftheaters, evenals San Carlo" te Napels, 280,000 mk., do hoftheaters te Karlsruhe en Weimar, het hoftheater te Kopenhagen en dat te Stockholm 200,000 mk., het Apoliotheater te Rome 225,000 mk., het hoftheater te München 155,000 mk, de Scala" te Milaan 150,000 mk Bellini" te Palermo 9(5,000 mk., het Théatre de la Monnaie te Brussel en het groote theater te Genève 80,000 mk. LETTEREN EN WETENSCHAP. De stem van Hobert Browning, een eenige phonographische plechtigheid. Donderdag namiddag, te vijf uur had op Edison House te Londen, ter herinnering aan den dood van Robert Browning, een gebeurtenis, tot dusverre eenig in de geschie denis der wetenschap en van zonderling sympa thieke beteekenis, plaats. Men heeft er de stem van den doode hooren spreken. Dit is de eerste keer dat de stem van Robert Browning of van iemand anders, als van gene zijde van het graf, gehoord is. Het was algemeen bekend dat kolonel Gouraud in zijn brandkast eenige woorden be waard hield, die door den poëet op 7 April 1889, ten huize van de kunstenaar Rudolf Lehmann ge sproken waren. Maar tot op Donderdag had men den wassen cylindcr, die de herinnering bevatte, nog nooit zijn geheim doen uitspreken. Donderdag hadden dr. Furnivall en kolonel Gouraud elkander toevallig te mijnen huize ont moet (schrijft ds. H. R. Ilaweis) en do president van de Browning Society herinnerde er kolonel Gouraud aan, dat het de verjaardag was van den dood van hun gemeenschappelijkcn vriend, en dat dit een geschikte gelegenheid zou zijn om de zui verheid van den rylinder, dre zijne stem inhield, te beproeven. Nadat wij dus aan Rudolf Lehmann getelegrapheerd hadden, om bij ons te komen, ver trokken wij naar Edison House. De kleine witte wassen cylinder, die de woorden bevatte, zorgvuldig in watten gewonden, werd te voorschijn gehaald, en nadat hij op de machine gesteld was, werden de woorden, die ten huize van den heer Rudolph Lehmann in den avond van 7 April 1889 gesproken waren, nauwkeurig weer gegeven. Eerst kwam er een mededeeling met de stem van kolonel Gouraud, tot Edison gericht, om hem te berichten dat de stem van Robert Browning op de zijne zou volgen en toen, terwijl de kleine groep in ademlooze stilte rondom den phonograaf stond, klonk de vriendelijke en vroolijke stem van Robert Browning plotseling met den uitroep: Ready?" en onmiddellijk daarop volgde : I sprang to the saddle, and Joris, and hè, I galloped, etc. En alles volgde op flinken opgewekten toon tot Speed echoed the. ..." en de stem zeide haastig: ik ben het vergeten, hm ." Iemand souffleerde hier en Browning ging voort; Then the gate shut behind us, the lights sank [to rest." En weer hield de dichter hier op. Het spijt mij zeer dat ik mij mijne eigene verzen niet her inneren kan, maar een ding; dat ik mijne geheele leven zal herinneren, is, de verbazende gewaar wording, die my trof door uwe wonderlyke uit vinding." Toen was er een pauze Rudolph Lehmarn herinnerde ons dat Browning de spreek buis verliet, maar toen men hem vroeg, zijne eigene woorden te bevestigen en voor echt te verklaren, terugkeerde. Dus werd ons onverwachts met lui der stem toegeroepen Robert Browning". Het ge luid van juichende stemmen en luid handgeklap volgde. Na deze buitengewone séance werd de cylinder door Miss Fergusson in bezit genomen, die den phonograaf had behandeld in den avond van 7 April 1809. Het doel waarvoor het kleine gezelschap was bijeen gekomen, was volbracht; eenige weinige vertrouwbare personen konden nu voor het feit instaan, dat het verslag van de stem van Robert Browning hoorbaar en bevredigend was, en, in aanmerking genomen dat de cylinder de laatste phonographische verbeteringen nog niet vertegen woordigde, ook wonderbaar juist. De getuigenissen werden toen ook phonografisch opgenomen, door dat ieder eenige daartoe strekkende woordendoor de ^reekbuis sprak. De cylinder, die het verslag der getuigenissen bevatte, werd ten slotte aan den phonograaf van Browning toegevoegd en deze onveranderlijke reliek werd daarna naar hare plaats teruggebracht in de reeds historische bibliotheek van stemmen, ten huize van kolonel Gouraud. Wy maakten melding van de beweringen, in de Memoires der de Goncourt's ten opzichte van Renan voorkomende, en welke ofschoon mis schien eenigzins met de geheimste gedachten van den geschiedschrijver overeenkomende zeker niet door den tactvollen en fijngevoeligen theoloog zouden geuit zijn. Een bloedverwant van Renan, te Lannion, heeft hem erover geschreven, en hem verzocht, zich daarover eenigzins nader te ver klaren Ronan heeft een antwoord gezonden, dat door den neef in het Journal de Lannion ge plaatst is, en als volgt luidt: Ik moet u wel zeer dankbaar zijn, dat ge u in dezen tijd van leugen en praatjes, om mijnent wille z o verontwaardigd gemaakt hebt. Alle vertelsels van De Goncourt over diners, waarvan hij zich geheol zonder verlof tot geschiedschrijver heeft gemaakt, zijn niets dan volkomen verdraai ingen der waarheid. Hij heeft niets begrepen, maar ons nu in den mond gelegd, hetgeen zijn geest, voor ieder algemeen denkbeeld gesloten, heeft mecnen te verstaan. Wat mij betreft, ik kom met al do kracht ilie in mij is, in verzet tegen dit treurig gebabbel. Wanneer ik mijn meening wil zeggen over de zaken van den dag, dan treed ik, met mijn naam er onder, in de Revue des Deux Moiides of in het Journal des Débats op, of in mijn werken, die bij Calmann Lévy verschenen zijn. Een andere openbaarmaking van mijn mee ning erken ik niet als authentiek. Gij zult de op merking maken, dat er vele apocryte geschiede nissen zij", die ik evenzeer had moeten tegen spreken ; ztker, maar dan had ik mijn geheele leven niets anders moeten doen. Had ik sedert 1863, toen mijn V ie de Jésus verscheen, op alle praa'jes, die op mijn rekening gesteld werden, moeten antwoorden, dan was ik er nu nog niet mee klaar. Ik houd van de oude, tamelijk vroolijke philosophie van Lannion, vol ironie en humor. Ik houd het voor zeker dat het dwaze gezwets der dom koppen geen verdere gevolgen kan hebben; de nakomelingschap zal er geen woord van gelooven, en, was dat toch het geval, nu, het aantal dwa lingen, die ons droevig geslacht medevoert, is reeds zoo groot, dat het op een paar meer of minder niet aankomt. Daar hebt gij de philosophie, die mij in blijmoedige stemming houdt, vooral wanneer ik, zooals thans, den heilzamen invloed van drie maanden in onze lieve geboorte streek doorgebracht, nog voel. Zeg aan de onnoozele meiitchen die absoluut afschuwelijke din gen van mij beweren willen, dat men hen toch niet gelooven zal". Een nieuwe onsterfelijke. Deze week benoemde de Fransche Académie den president van den ministerraad en minister van oorlog, de Freyc net, met 20 van de 38 stemmen als opvolger van Ernile Augier. Hetgeen zelden voorkomt, alleacadémiciens waren, met uitzondering van n, die altijd wegblijft, Emile Ollivier, voor de stemming opgekomen, waarvan de uitslag overigens niet twijfelachtig was. Evenwel slaagde de eerste mi nister eerst na de derde stemming. Bij de eerste verkreeg hij 13 stemmen, 12 vielen op den ge schiedschrijver Thureau-Dangin, den kandidaat van de hertogspartij" (Orleanisten), 7 op den cri ticus van de Rente des Deux Mondes, Brunetière, 3 op Emile Zola, 2 op den naturalistischen tooneeldichter Henri Becque, en bovendien werd een wit briefje afgegeven, dezen keer en ook bij do twee aiidf re stemmingen. Bij de tweede kwam de heer de Frrycinet met 17, Thureau-Dangin met 13, Brunetière met 4, Zola met 2. Berque met l stem uit de bus, en bij de derde eindelijk ver kreeg dcFreycinet 20, Thureau Dangin 12, Brune tière 3, Zola l en de librettist Barbier l stem. VERBRAND OF BEGRAVEN? Do Eccnement heeit het curieuse denkbeeld gehad, per brief aan een aantal beroemde schrij vers te vragen of zij na hun dood liever verbrand of wel begraven wilden worden. Onder do brieven zijn eenige nog al aardig. Uw vraag, waarde confrère, wilt gij verbrand of begraven worden " doet mij denken aan het vermaard keukenhoek-recept, hut konijn verlangt levend gestroopt te worden; de haas wil liever wachten." Ik vraag verlof om als de haas te doen. Ik lach, omdat ik niet bang ben voor don dood. Als en wanneer het God behaagt, zal ik gaan. rusten op het kerkhof Montparnasse, in het eenig onroerend goed dat ik bezit, bij mijn goede ouders. Overigens is er in mij een spiritualistische ondergrond, die mij vrij onverschillig doet zijn omtrent het lot van mijn stoffelijk overschot. Ik kan niet gelooven, en geloof ook niet, dat ik geheel in den kuil te niet zal gaan. Sperat ani ma men. FRANgOIS COPPÉE. Waarde confrère. Begraven, verbrand. Beide zullen mij even onaangenaam zijn. ALPHONSB DATJDET. In plaats van u mijne meening te zenden om trent het akelige onderwerp waarmede het u lust u bezig te houden, zal ik wachten met eene meening te vormen, tot gij de uwe hebt bekend gemaakt. Ik heb tot nog toe niet gekozen tusschen de nis der bijzetting en den kuil der ontbinding. Waarschijnlijk zal ik geen testament maken, daar ik niemand iets na te laten heb; mijn kinderen zuilen dan het procédékiezen, dat hun het minst afschuwelijk schijnt. Ik zal hun de keus laten, mijn asch in eene urn, of mijn beenderen in een kist te bewaren. Ik weet dat eenige katholieken de verbranding verwerpen, omdat er gezegd is, dat wij lichamelijk zullen opstaan ; maar ook in de kerkhoven blijft er zoo heel veel bijzonders niet van ons over, en God heeft zeker geen, menschenstof noodig om een menschenlichaam te doen opstaan. JULES SIMON. Persoonlijk interesseert mij de quaestie al heel weinig; ik meenj met Plato, dat de mensch niet een lichaam is, maar een lichaam heeft. Het voornaamste is, niet levend begraven te worden, hetgeen meer gebeurt dan men denkt. HYACINTHB LOYSON. 't Is een paragraaf van mijn testament, dien je me vraagt, waarde confrère. De crematie heeft de zindelijkheid voor zich. Toch geloof ik dat zij niet spoedig regel zal worden, omdat zij het misschien verkeerde denkbeeld kwetst, dat wij ons van de liefde voor onze dooden vormen. Mijn persoonlijken smaak daaromtrent heb ik nog niet nagegaan ; ik meen wel, dat het beste is, die zorg over te laten aan degenen die nablijven en van ons houden. Zij alleen toch kunnen er genoegen of verdriet van hebben. EMILE ZOLA. Waarde confrère. Als ik te Parijs overlijd, word ik verbrand, (zeg niet gecremeerd, het woord is zoo leelijk). Als ik te Nanterre sterf.?och, ik hecht niet zooveel aan den vorm waarin men mij zal opruimen, om mij dan heel naar den oven te laten transporteeren. Theoretisch schijnt mij de ver branding de meest geschikte wijze om een eind te maken aan het lichaam, cette guenille." Maar ik ben in niets exclusief of onverdraagzaam. FBAXCISQUE SABCEY. Wat een vraag! Nu, zoo dan: verbrand, maar op voorwaarde dat mijn asch in don grond wordt gelegd, waar mijne moeder en mijne overleden kinderen begraven zijn. LEON CLADEL. Waarde confrère! Verbrand, verbrand! zeer gaarne zal ik verbrand worden! SABDOU. Een wolkje rook worden in de lucht of een graszode op het kerkhof; dat is de keus die ons gelaten is. Nu, ik verkies den grond, waar bloemen spruiten voor gelieven, boven de oneindige ruimte, waar de sterren misschien slechts een laatste leugen der goden zijn. AltïlAND SlLVESTBE. Waarde heer, gij vraagt mij of ik verbrand of begraven verlang te worden. Na rijp beraad ver lang ik geen van beiden. Al duurde die toestand van onzekerheid, hoe lastig ook, nog een jaar of wat, ik zou er zonder te veel ongeduld in berusten. LECONTE DE LISLE. LIEFDADIGHEID NAAR VERMOGEN. (T'i tj'iisch). Acht graden onder 0. De Oostewind blaast snerpend langs grachten en straten ; 't is fel koud. Iedereen, die op straat moet zijn, trekt 't hoofd in de schouders en loopt haastig, bibberend en huiverend voort. Op de Keizersgracht vóór Felix" staan twee armelijk goUeerle vrouwen, met haar omslagdoe ken over 't hoofd getrokken en de armen zoo goed mogelijk er in gerold; ze zien naar een kreupelen man die, met een stok voor zich uitvoelend, lang zaam, voetje voor voetje langs den walkant voort schuift. Hij zingt, als men ten minste het zwakke, bibberende klaaggeluid, dat bij voortbrengt, zoo noemen mag. Och heere! kijk reis wat 'n ellendige schoreme kerel loopt daar langs den wal,'1 zegt de eene vrouw. De andere draait zich om en lacht even: Pat 's sufte Tienus, hij huist ergers bij mijn in de buurt; 't is 'n ouwe likkebroêr. Hij heit't vroegtr beter gehad." Zoo! Och Jesis wat bibbert ie, waar woont ie?'' Waar? Nergens, hij bivakkeert dan es hier, dan es daar op een stoep of' onder 'n kar." Och! wat 'n armoedzaaier wat 'n stumperd." Ja, maar 't is z'n eigen schuld, bij had 't goed kunnen hebbes." Nou ja! maar nou is ie toch beroerd koud?? zeg! " dit roept zij tot d«n man '' zeg potereHein wacht es effe " zij grabbelt, uit den witten zak, onder haar zwarten rok vier centen te voorschijn ? meer heeft ze zei. er niet ? neemt er tweo van af en zegt: Daar pak an meheer arremoed" en c'an tot de vrouw naast haar Goddirkie! wat 'n stem 't is om er akelig van te worden." Mensch! hoc kan je nou zóó wezen, omzoo'n ouwe likkert wat te geven d;, t moet t je man zien die zelf al drie weken naar werk zoekt." Nou ja!" maar zoo'n kouwe schoremert kan ik toch niet zien kijk hij valt haast om." Ja! hij is bekans blind en suffig heele maal Och! ja 't is waar. Nou is ie al erg miserabel.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl