Historisch Archief 1877-1940
V
DE AMSTERDAMMEK
AT. 1891.'
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Ieder nommer bevat een Plaat.
Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTUS VAN MAURIK Jr.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Verschijnt eiken Zaterdagavond.
Uitgever: Tj. VAN HOLKEMA, te Amsterdam,
Keizersgracht 436.
Zondag 4 Januari.
Abonnement per 3 maanden ?1.50, ir. p. post/" 1.65
Voor Indiëper jaar mail 12.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . . 0.125
Advertentiën van l?5 regels /'1.10, elke regel meer . . . 0.20
Reclames per reael 0.40
I N H O C D:
VAN VERRE EN VAN NABIJ. FEUILLE
TON: En Passant, door Ph. J. van der Veen, I.
KUNST EN|LET TEREN: TooneelteAmsterJam,
door Fr. L'ObstacIe, Alphonse Daudet's nieuw
drama. Muziek in de hoofdstad, door Van
Milligen. Niels Wilhelm Gade, door v. M.
Muzikale Kritieken. Heinrich Schliemann.
Hedda Gabler Ibsen's nieuwste drama Octave
Feuillet. VARIA. MILITAIRE ZAKEN:
Een napraatje over de oorlogsbegrooting van
1891,1 La belle Parisienne, door Fr. Gysberti
Hodenpjjl. SCHAAKSPEL. Voor Dames, door
E-e. ALLERLEI. RECLAMES.
PENEN-POTLOODKRASSEN. AD7ERTENTIEN.
Van verre en van nabij.
Lord Beaconsfield placht te zeggen, dat
in de politiek het onverwachte altijd ge
beurde. Het jaar 1890 heeft zijne para
doxale bewering wederom bewaarheid.
Wie had vermoed, dat de jeugdige vorst,
wiens troonsbestijging door zoovelen met
ernstige bezorgdheid, door enkelen met eene
hoop, die zij niet durfden uitspreken, door
bijna niemand met vertrouwen en sympathie
was begroet, in weinige maanden de man
zou worden, die zijn stempel drukt op de
geschiedenis onzer dagen, en die het jaar
1890 tot een keerpunt in die geschiedenis
heeft gemaakt ?
Toen op den eersten Januari van het
thans verloopen jaar de Duitsehe
Beichsanxeiger een eigenhandig schrijven van keizer
Wilhelm aan vorstBismarck openbaar maakte,
was men allerwegen bereid de juistheid te
erkennen van de door den keizer afgelegde
verklaring, dat het hem en zijnen kanselier
gelukt was niet slechts den vrede te bewa
ren, maar ook de waarborgen voor dien
vrede te vermeerderen. Het harde woord
»un sous-officier couronné" werd zelfs in
Frankrijk niet meer vernomen. Ook ver
baasde men zich niet, den keizer te hooren
spreken over zijne belangstellende zorg voor
de arbeidende klassen. In beide opzichten
had men geleerd, dat zijne verzekeringen
ernstig mochten worden opgenomen. Maar
men vond het ook niets meer dan natuurlijk,
dat de keizer zijn schrijven eindigde met
den wensch: »Moge God mij in mijn
moeie
Feuilleton.
EN PASSANT
DOOR
PH. J. VAN DER VEEN.
I.
Honger.
»Pa! Pa! 'k Heb zoo'n honger, kom gauw
zitten Paatje!" maant onze driejarige
krullebol, mij in zijn hansop op den drempel
der huiskamer tegemoet springend, om mij
nazr de reeds gedekte tafel te troonen,
terwijl onze kleine Truida op haar mollige
pootjes achter hem aan komt dribbelen en
het tinnen bordje waarvoor ze een
halsbrekenden klimtoer van een stoof op een
groote-menschenstoel heeft moeten wagen,
om het te bemachtigen in haar gevulde
knuistjes omhoog houdt, ten bewijze dat ook
zij honger heeft.
»Heb je zoo'n trek, Janneman ? komaan,
dat's goed, dan moet je maar flink eten,"
antwoord ik bukkend, orn mij door vier
kleine armen om den hals te laten pakken
en een oogenblik met de twee drukke klan
ten te stoeien ^t gewone spelletje.
»Dag, Pa! Och, help jij de kinderen
vast even ? hier is de soep voor ze komt,
jongens! 't tafeltje klaar zetten," zegt in
n adem mijn vrouw, die toen zij mij den
sleutel in de huisdeur hoorde steken, haastig
naar boven is gewipt om het eten op te
doen en nu met een schaaltje in de hand
achter ons binnenkomt, dat zij mij met een
vluchtigen zoen toereikt, en met een ge
jaagd : »de aardappelen zijn gaar, 'k moet
dadelijk weer naar de keuken!" is ze even
vlug weer verdwenen.
»'k Zal 't doen pas op, als ze
fijnkoken !" roep ik haar na, glimlachend om de
bedrijvigheid waarmee onze kleuters hun
miiiiatuurtafel bij de onze aanschuiven en met
lijk en in zoo hooge mate verantwoordelijk
beroep als heerscher uwen trouwen en veel
beproefden raad nog vele jaren doen be
houden !'
Kwam die wensch uit den bodem van
's keizers hart ? Daaraan werd natuurlijk
door menigeen getwijfeld, en men wist te
vertellen van conflicten, die onvermijdelijk
waren waar zich de krachtige wil van den
ouden staatsman tegenover de onbuigzaam
heid van den jongen vorst plaatste. Toch
vond men de uitdrukking van dien wensch
hoogst natuurlijk. Want wat zou Duitsch
land, dat door Bisrnarck groot was gewor
den, zonder Bismarck zijn ? Wat zou de
keizer zelf zijn, als de raadsman niet meer
aan zijne zijde stond, wiens invloed in Europa
door geen anderen werd geëvenaard ?
Drie maanden nadat deze woorden waren
gedrukt, was de ijzeren rijkskanselier van
het tooneel verdwenen en, wat misschien
het verwonderlijkst van alles was, de ge
vreesde en door velen voorspelde gevolgen
van 's keizers stout bestaan zijn allen uitge
bleven. Duitschland is in de rij der groote
mogendheden invloedrijker dan ooit; het
wekt vertrouwen door zijne buitenlandsehe
politiek, terwijl het vroeger slechts een inti
midatiestelsel toepaste, en het heeft op be
sliste wijze den weg der hervormingen op
het gebied der binr.enlaijdsche staatkunde
ingeslagen. De achting voor den keizer is
verhoogd, al schudt men nu en dan bij en
kele zijner uitlatingen bedenkelijk het hoofd.
En het beste van alles sedert lange
jaren hebben de kansen op het behoud van
den Europeeschen vrede niet zoo gunstig ge
staan als thans.
' Er is geen twijfel meer aan: de plaats van
vorst Bismarck in Duitschland en in Europa
is ingenomen door keizer Wilhelm II. Voor
het oogenblik schijnt de toekomst hem veel
te beloven. Men twijfelt niet aan de op
rechtheid van zijne bedoelingen en aan de
vastheid van zijn wil. En met een beroep
op die beide eigenschappen is men geneigd
hem te verontschuldigen, als het blijkt, dat
alles niet zoo spoedig en zoo gemakkelijk
gaat, als hij zich had voorgesteld.
Zeker, de keizer heeft zich in zijne poli
tiek laten leiden door de omstandigheden.
Hij heeft de vingerwijzing niet voorbijgezien,
hun stoeltjes, die op den rug met de pooten
tegen elkaar gelegd, dien middag een tram
hebben verbeeld, komen aanslepen, hetgeen
mij, terwijl ik er met het schaaltje soep in
de hand bij sta te kijken, zeer bevordelijk
lijkt voor de slijtage van vloerzeil, karpet
en 't zich in hun weg bevindend speelgoed,
dat in schilderachtige wanorde onze ruime
woonkamer stoffeert: op den grond vóór het
middenraam een omgekeerden kruiwagen,
met zijn uitgestorte lading kegels en blok
ken ; drie stoven naast het penantkastje
schuin torenachtig op elkander gestapeld,
in navolging van het architectonische won
der te Pisa; een verkleinde nabootsing van
een spoorwegramp, vertoond door een loco
motief zonder pijp, een gedeukteu
goederenwagen, een tender zonder wielen en een
paar defecte waggons, op en door elkaar ge
smeten bij het hek om de kachel; een schip
zonder masten of roer, hopeloos gestrand op
den drempel der slaapkamerdeur; een paard
met de pooten omhoog in het gareel van een
achterover gewipt broodkarretje zwevend;
een benauwden gomelastieken hond, dubbel
gevouwen in een blikken emmertje; een pop,
als wijlen Blauwbaard's vrouw uit haar
torenvenstcr, vertwijfelend de houten armen
uitstrekkend over den rand van het
stofdoekenmandje aan den muur; en een aantal
houten, tinnen en kartonnen qverblijfselen
van bouwdoozen, legkaarten, serviesjes enz.,
als suikerboonen op St. Nicolaasavond, overal
daartusschen gestrooid.
Jan zit reeds. »Wil ik je eens helpen,
Piepmuisje?" zeg ik tegen de kleinste, die
mij door een herhaald »Ie!-ie!" beduidt, dat
haar stoeltje ook gereed staat, maar dat ze
er niet goed op kan komen, vja-a-a!" ant
woordt ze met een langen nagalm veel
meer dan dat kan onze even anderhalf jarige
nog niet praten, maar ze zegt het in alle
mogelijke toonaarden «Komaan dan :
n twee hoppla! klaar Jan ? »Ja
Pa! »jij ook, Puck?1' en zij, met een re
soluut hoofdknikken, beslist: »Ja !" »Ferm
hem gegeven door de laatste algemeene ver
kiezingen voor den Rijksdag, bij welke de
.Kiw/eW-meerderheid van conservatieven en
nationaal-liberalen geheel is verslagen. Hij hetft
voorbeelden gehad, zij het dan ook niet op den
keizerlijken troon, toen hij zijne rescripten uit
vaardigde. Hij heeft het voetspoor der
Zwitsersche regeering gevolgd, toen hij de internati
onale conferentie bijeenriep om de wettelijke
regeling der bescherming van den arbeid te
bespreken. Hij was niet de eerste, die wees op
de misbruiken in het leger, noch de eenige,
die zijn stem verhief om te protesteeren tegen
eene gebrekkige en onvolledige klassieke op
leiding, tegen eene zoogenaamde gymnastiek
des geestes, die de hersenen van een zeer
groot deel der schooljeugd met onnoodigen
ballast bezwaart. In dit alles is hij niet oor
spronkelijk geweest, maar wat doet dit ter zake ?
Zijne verdienste is zich met al de energie
en het zelfvertrouwen, die hem zijn hooge
positie, maar ook zijn jeugd, schenken, tot
voorvechter te hebben gemaakt van hetgeen
anderen wellicht met meer klem, maar zonder
groot succes hebben verkondigd.
Een zonderlingen indruk maakt het, dezen
man, die voor moderne, zelfs voor radicale
denkbeelden zoo toegankelijk blijkt te zijn.
nu en dan een wapen te voorschijn te zien
halen uit het arsenaal der lundsvaderlijkheid,
hem een minister een sic volo, sic jubco te
hooren toeroepen, of hem gebruik te zien
maken van het wonderlijk anachronisme, dat
hem tot oppersten bisschop der Evangelische
kerk in Pruisen maakt. Maar deze tegen
stelling is slechts schijnbaar. Wilhelm II is
overtuigd, dat het goede van boven moet
komen, dat wil zeggen van hem zelf, en niet
van beneden of' van het volk. Hij vraagt
medewerking voor zijne plannen, voor zijn
doel, voor ~ijn streven, en hij is autocraat
genoeg om te verklaren : »wie mij tegenwerkt,
dien verbrijzel ik." Zoolang nu dit streven
zich beweegt in de wegen, door de democra
tische strooming der laatste veertig jaren ge
baand, zijn het slechts de conservatieven en
reactionairen, die van den keizer iets te
vreezen hebben, en kunnen de democraten
zich verheugen over den ongedachten steun.
En dat het voorloopig zoo zal blijven, is op
goeden grond te hopen, daar de keizer niet
licht zich zelf' een démenti zal geven en de
zoo ; dan maar om de beurt; hier Jan : hap!"'
'k Moet eiken middag onwillekeurig aan
een paar jonge spreeuwen denken, wanneer
ik die uitgerekte halsjes en gapende mondjes
zie. Het eerste laagje is weldra gelegd.
Inmiddels is mijn vrouw rnet de rest van
het maal beneden gekomen en schikt zich
aan tafel niet de woorden : »Je bent vroeg
vandaag; 'k zou net met de kinderen be
ginnen den boel wat op te ruimen, toen ik
je hoorde aankomen. Wat een rommel, hè?"
»Vroeg?" herhaal ik. «Integendeel, 't Was
bij half zeven, dus ruim een kwartier later
dan gewoonlijk. Wacht! ik begrijp het al...
Anna zal zeker bij 't stofafnemen de pen
dule van morgen weer een poosje hebben
laten stilstaan och ja! een half uur
achter, daar heb je 't al," zeg ik op mijn
horloge ziende en vervolg: »Zie zoo, moe,
de soep is happa maak voor zus maar
een bordje klaar, dan neem ik Jan voor
mijn rekening! Wat geeft het van middag?"
«Gehakt niet aardappelen en spruitjes en
een hapje rijstebrij toe," antwoordt mijn
vrouw, onderdehand van een en ander wat
op de kinderbordjes leggend en terwijl
Jan met een trotsch: >;Jan kan wel alleen,
pa!", het zijne van mij aanneemt, zet zij het
andere met een: &Wat zeg je nu, Puck ?"
op het tafeltje voor Truida neer en Truida
grijpt haar lepeltje en zegt: »Kang!''
Dat's haar manier van bedanken.
»Wat nieuws?" vraagt mijn vrouw, nadat
we onszelven ook bediend hebben.
*Ncen, niets bijzonders of ja, toch.
'k Heb een briefje van Braak gekregen, om
van avond kunstbeschouwing bij hem te
komen houden .... hm ! Marie, dat gehakt
is heerlijk klaargemaakt; mijn compliment,
hoor!.... Hij heeft weer een paar nieuwe
stukken afgekregen."
»'t Doet mij plezier, dat 't je zoo goed
smaakt neem nog een plakje," 'zegt zij,
vergenoegd glimlachend den schotel naar
mij toeschuivend, en dan, eenigszins teleur
gesteld :
thans door hem ingeslagen richting als eene
verkeerde zal erkennen.
Ook elders heeft het onverwachte eene
groote rol gespeeld. In de eerste maanden
van het afgeloopen jaar stonden de kansen
voor het ministerie-Salisbury alles behalve
schoon. Wel had het nog te beschikken over
eene vrij groote meerderheid; wel behoefde
de draad van zijn parlementair leven eerst
over eenige jaren te worden afgesneden, maar
die meerderheid verminderde gaandeweg bij
»aanvullings"-verkiezingen en was in het Par
lement bij enkele stemmingen on ustbarehd
klein. En dan er was van dit Parlement
geen werk te verkrijgen. Woorden genoeg,
maar geen wetten. »Ich höre das Geklapper
einer Mühle, wo aber bleibt das Mehl ?''
kon de premier zich rnet een zucht afvragen.
Op het gebied der buitenlandsche politiek,
die altijd het paradepaard der Tories is ge
weest, ging het ook niet zoo vlot als anders.
Tegenover Portugal kon men de leer volhou
den, dat kleine mogendheden in Afrika slechts
mochten bezitten wat Engeland vriendelijk
genoeg was haar over te laten, maar tegen
over Duitschland ging dit niet aan. Voorde
annexatiën op papier van de Engelsche
Jingoes bleek Wilhelm II peenerlei ontzag te
hebben. Lord Salisbury gaf toe, in dubbelen
zin, want Duitschland kreeg niet slechts een
uitgestrekt koloniaal gebied in Oost-Afrika,
maar zelfs Helgoland er bij. Te zeggen, dat
Engeland bij deze transactie te weinig heeft
gekregen, i.ou alles behalve juist zijn. Maar het
heeft niet alles gekregen, wat zijn meest onder
nemende zonen begeerden, en dat is voor de
echte en onvervalschte Jingoes al erg genoeg.
Indien de onvoldaanheid over de regeering
en de bezorgdheid voor de toekomst plotse
ling voor eene zeer hoopvolle stemming heb
ben plaats gemaakt, dan mag Lord Salis
bury daarvoor dankbaar zijn aan Mrs. O'Shea.
De afloop van het tusschen deze dame en
haren echtgenoot gevoerde echtscheidings
proces is de aanleiding geweest tot Parnell's
val en tot de scheuring in de lersche partij.
De ontsteltenis in de gelederen der oppositie
was zoo groot, dat aan critiek op de
regeeringsontwerpen niet meer werd gedacht en
dientengevolge in enkele weken door het
Parlement even veel werk werd afgedaan als
anders in een aantal maanden. Dat de
wet>JJus ga je van avond uit?"
»Natuurlijk! Als hij zoo beleefd is mij de
primeur van zijn werk te gunnen, kan ik
toch met wegblijven ?"
»Neen, daar heb je gelijk aan, maar kom
dan een beetje bijtijds weerom; 'k zit zoo
eenzaam hier als de kinderen slapen."
»Zoo vroeg mogelijk, hoor! 'k Blijf in elk
geval toch eerst nog een kop thee drinken
en, weet je wat? ik zal die portefeuille met
nieuwe tijdschriften beneden halen er
zijn mooie kerstnummers bij dan heb je
van avond wat te zien."
»0, ja ? heel graag, 'k Heb de thee al
gezet, dus je kunt desnoods direct na het
eten een kopje krijgen heb ik niet goed
gezorgd!-"
^Als altijd, vrouw; je bent een model!
Och, wees zoo goed en geef me nog een
paar aardappelen, een stuk of drie .... Zoo,
dankje!"
Daar komt eensklaps een blonde
krullebol, gevolgd door twee kleine handen, met
een ledig bordje er in, boven den tafelrand
oprijzen en een vleiend kinderstemmetje
zegt: »Jan blieft ook nog drie aardappelen,
pa!'', terwijl een dringend: »ie! ie!" aan den
overkant, onze aandacht op Truida's bordje
vestigt, van welks inhoud bij nadere be
schouwing wel een even groot gedeelte op
het tafeltje en den grond blijkt te zijn ge
komen, als in haar maagje, maar dat in elk
geval toch ook ledig is.
»A1 op:' Kinderen! kinderen! jelui eet me
de ooren nog van het hoofd!" schertst mijn
vrouw: >ja! die ooren," lachend om de kleine,
die met beide handjes naar haar hoofdje
grijpt, en terwijl ze een nieuwe portie fijn
maakt, tot mij: »Wat een klein, bijdehand
nest! Ze verstaat alles; jammer maar, dat
ze nog zoo weinig praat."
»Geduld; dat zal ook wel komen; ze weet
nu ten minste al aardig haar zinnetje ken
baar te maken, niet waar, Puck? Zeg
maar: »ja, pa!"
KH Puck, gemakshalve die twee klanken