De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1891 11 januari pagina 1

11 januari 1891 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

MTEEM WEEKBLAD YOOK NEDERLAND Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTÜS VAN MAURIK Jr. Ieder nommer bevat een Plaat. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Verschijnt eiken Zaterdagavond. Uitgever: Tj. VAN HOLKEMA, te Amsterdam, Keizersgracht 436. Zondag 11 Januari. Abonnement per 3 maanden ?1.50, fr. p. post f 1.65 Voor mdiëper jaar mail 12. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . . 0.125 Advertentiën van 1?5 regels ?1.10, elke regel meer . . . 0.20 Reclames per res;el 0.40 Tj. VAN HOLKEMA. Wij betreuren het afsterven van den uitgever TJ. VAN HOLKEMA, die sedert 1886 zijne goede zorgen mede aan het Weekblad wijdde. Hij was voor dat Weekblad meer dan uitgever. Hij wilde de steun, de vriend en de medewerker der redactie zijn; iets minder kon hij niet vezen. Want bij alles wat HOLKEMA deed, gaf hij zijn geheele persoonlijkheid, zijn gansche hart. HOLKEMA deed niets ten halve. Men kon met hem van meening verschillen, maar zich onmogelijk vergissen in de eerlijkheid van zijn gemoed, in de zuiverheid van zijne bedoelingen en in het vuur en de volharding van zijn streven. Wat hij goed achtte jaagde hij na met gevleugelden voet; voortvarend, met zijn licht bewogen gemoed, gunde hij zichzelf geen rust. 'Hij gebruikte al zijn krachten. Iets goeds te doen, iets goeds tot stand te brengen, was zijn lust. Hij was een practisch idealist. Het gewone versmaadde hij niet, maar het buitengewone genoot zijn bijzondere liefde. ' Waar hij talent meende te ontdekken en zijn blik was minder beperkt, dan die van velen zijner vakgenooten, stond hij gereed om te helpen en aan te moedigen Voor verscheiden jonge kunstenaar is hij een weldoende beschermer geweest, niet alleen omdat hij, bij uitstek gul en goedhartig, gaarne bijstand verkende, maar ook wïjl de Kunst steeds meer zijn sympathie had verworven. HOLKEMA's doel lag zeer hoog. Hij heeft zijn vak willen verheffen en veredelen, door, als prac tisch man, -zijn vermogen en zijn krachten te gebruiken, ten einde zijnen laadgenooten ook het beste te kunnen aanbieden, wat z. i. door de drukpers geschonken kon worden. Als uitgever heeft hij hervormend trachten werkzaam te xijn en een invloed uitgeoefend, die niet zonder gevolg zal blijven. Welbesteed was zijn kort leven; en wij, die hem zoo plotseling uit onzen kring zagen weggerukt, zullen hem, niet zonder weemoed, blijven gedeiïken, als den wakkeren man, met zijn open gelaat en zijn hartelijken handdruk. Feuilleton. EN PASSANT DOOR PH. J. VAN DEE VEEN. (Slot) 'k Geloof het graag heel naar de nieuwe stad nog wel!" antwoordt medelijdend mijn vrouw, die inmiddels ook is opgerezen om de kinderen naar bed te brengen, en terwijl ik onze lievelingen nog eens knuffel en warmpjes toestop, vervolgt zij: »Nu, mijn groeten natuurlijk, en vraag of ze weer eens aankomen." Dan, met een: »tot straks, dus!" doet ze mij uitgeleide, en op den drempel van het slaapvertrek staan blijvend, terwijl ik de trap afga, met een blik achter zich op de twee ledikantjee, die onzen grootsten rijkdom bevatten: »Ze zullen vannacht wel lekker slapen wat hebben ze van middag gesehranst; maar 't was ook veel later dan anders, toen we aan tafel gingen; de arme schapen hadden bepaald honger." Honger!.... »Tien'', luidt het klokje boven den ingang van het Paleis voor Volksvlijt, juist als ik, van mijn bezoek in de nieuwe stad terug keerend, door de eenigszins beschutte win kelgalerij het tochtige Frederiksplein be treed. »Waar blijft de tijd," denk ik, even omhoog ziende naar den koepel, die, wit beijzeld, met mat zilveren glansen in het bleeke licht der halve maan tegen de met sterren bezaaide lucht afsteekt. «Prachtig effekt!" mompel ik, bij dien aan blik met mijn gedachten weer teruggevoerd naar het zoo pas verlaten atelier van onzen genialen vriend, waar ik bijna een uur lang heb genoten genoten in den vollen zin van het woord evenals later nog een half uurtje in het vriendelijk huisvertrek in gezelschap zijner hartelijke vrouw. Beste, fideele menschen! De tijd is omgevlogen wij hebben bij een warm grogje zitten keu velen en critiseeren, totdat een blik op de pendule mij waarschuwde, dat ik mijn vrouw tje nu lang genoeg alleen had gelaten. Prettig gestemd, in- en uitwendig doorwarm, met mijn pelsmuts diep oves- de ooren getrokken, de kraag van mijn jas omhoog en de handen in de zakken, sahrijd ik haastig door de Utreehtsehestraat, dwars over het Amstelveld, langs ReguKers- en Keizersgracht huiswaarts. 't Vriest, dat het kraakt. Een ijzige voordoostenwind vaart door de takken der boomen ; keert, verstuift weergalooze baanveger! het vuilwitte schraapsel der ver laten ijsbanen, met breede, machtige vegen; drijft het warrelend voor zich uit en hoopt het op tegen de wallekanten met zijn onzichtbaren bezem. Donker, wit dooraderd met scheuren, blinkt de ijskorst tusschen de boomen- en lantarenrijen in het dansende schijnsel der gasvlammen. Nu en dan ver breekt een holle klank de stilte, plant zich gnlmend langs den gladden ijsvloer voort en sterft weg. 't Is gas, grondijs of wat ook, dat uit de modderige diepte naar de gestolde oppervlakte van het water opstijgt en dien naargeestigen toon verwekt. Scherp steken de daken der huizen, dooi de mist, die ze des morgens omhulde, met een laagje ijs vernist, in het nog flauwe maanlicht koud glimmend af tegen den tin- j telenden sterrenhemel, die y.ich strak daar- i boven uitspant als een onmetelijk gewelf van donkerblauw gedamasceerd staal. Ratelend dreunen de wielen der rijtuigen over de harde, witblinkende keien en de trams in Utrechtsche-, Vijzel- en Lcidschestraten rollen af en aan op de bepekelde sporen met dof rommelend geluid. Als mat glas filtreeren de stijf bevroren raampjes liet licht in de wagens, behalve daar, waar de adem der passagiers vruchteloos beproevend l H H O O M: TJ. VAX HOLKEMA. VAN VERRE EN VAN NABIJ. FEUILLETON: En Passant, door Pb. J. van der Veen (slot). UIT HET l HAAGJE. KUNST EN LETTEREN: Tooneel ! te Amsterdam, door Fr. Muziek in de hoofd i stad. door Van Milligen. Anton Mauve. Aanteekeningen Schilderkunst, door G. T. Een kleine garve, door Jan Peereboom, beoordeeld door A. J. VARIA. MILITAIRE ZAKEN : Een napraatje over de oorlogsbegrooting van 1891 (slot). Een Marollen huwelijk, door Herman Bogaert. SCHAAKSPEL. Voor Dames, door E-e. ALLERLEI. .- RECLAMES. PEN EN- POTLOODKRASSEN. AD VER l EN TIEN. .Van verre en van nabij. Den vorigen Zondag zijn in Frankrijk de verkiezingen voor een deel van den Senaat gehouden. Aan de beurt van aftreding wa ren de senatoren in de derde serie der de partementen, terwijl in twee andere departe menten moest worden voorzien in vacatures, door overlijden ontstaan. De uitslag dezer verkiezing was een be slissende overwinning voor de republiek: in 20 van de 31 departementen werden republikeirische candidaten gekozen. De reacti onairen verloren tien zetels, en hun aantal bedraagt thans in den Senaat, die 300 leden telt, nog slechts 45. Met deze zeer duidelijke demonstratie ten gunste van de republiek valt eene niet min der in het oog loopende verandering samen in de houding der geestelijkheid, wier vroe gere vijandschap tegen de republikeiusche instellingen na het droevig fiasco van de monarchistisch-bonapartistische boulangistische coalitie geheel schijnt te zijn geweken. Men herinnert zich het optreden van den kardi naal Lavigérie, die zijne gasten, de officie ren van een Fransch oorlogsschip, met de tonen van de Marseillaise ontving. De royalisten beklaagden zich bij den paus over zoo groote snoodhcid, maar ontvingen ten ant woord, dat Z. II. aan de Marseillaise nog verre de voorkeur gaf boven de Italiaansche Mare ia lïeale, gespeeld op het St. Pieters plein. Wel wreekten zich de getrouwen der het ijsfloers te smelten, ronde, half door zichtige plekken vormde gele harceeringen in den melkwitten schijn. Damp omzweeft de koppen der paarden, blaast uit hun neusgaten en hecht zich als een glinsterend poeder aan tuig en manen vast. 't Is stil in de overdag druk bevolkte straten en de grachten zijn ledig. De en kele voorbijgangers, die ik op mijn weg ont moet, loopen in jas of mantel weggedoken, met haastige schreden voort. Alle leven schijnt in de warme binnenvcrtrekken ge concentreerd ; op enkele bovenverdiepingen brandt licht achter de neergelaten gordijnen, doch doodsch en zwijgend staan de onderge vels der meeste huizen, met gesloten deuren en blinden ; slechts hier en daar dringt de rosse schijn van een gang- of vestibulelan taren door bovenlicht of getraliede onder deur. Ik bevind mij op het stilste gedeelte deiKeizersgracht, tegenover het Molenpad. »Geen sterveling 't lijkt hier totaal uit gestorven," mompel ik in 't voorbijgaan met een blik langs de Lcidschegracht, maar de bocht omgaande, zie ik halverwege de Kei zersgracht aan den wallekant iemand voor mij uirloopen. 't Is een vrouw. Hare hou ding is gebogen, en slepend, eenigszins wan kelend haar gang; toch geeft de geheele gestalte mij den indruk dat geen ouderdom hare schouders heeft gekromd. Ze is fat soenlijk, doch armoedig gekleed, zooals ik, meer naderbij gekomen, kan opmerken; veel te dun voor den snerpenden wind, die met haar schamele bedekking spot. :k Heb haar weldra ingehaald. Onwillekeurig kijk ik op, om haar in 't gelaat te zien schuw wijkt zij ter zijde, met een half fiere, half ang stige uitdrukking in de groote, donkere oogen, als vreesde zij, dat ik haar zou aan spreken. Ze is jong nog, hoogstens vijf- of zes en twintig jaren, en niet onknap. Medelij dend blijf ik staan, onwillekeurig wil ik inden zak tasten, doch sprakeloos treedt zij een pas monarchistische traditie, door den inderdaad eenigszins excentrieken Mgr. Lavigérie een cardinal d'operette te noemen , maar het voorbeeld van den prelaat vond navolging, eerst bij den bisschop van Annécy, daarna bij dien van Réunion. De laatste schreef uit Rome, en wel, naar men beweert met volle instemming van den paus: »De Kerk moet zich afscheiden van de Fransche partijen, die niet in staat zijn, iets te behouden en iets tot stand te brengen, zelfs wanneer zij de voorschriften van het geweten in zoodanige mate vergeten, dat zij zich vernederen ona de smadelijke wapenen der omkooperij en der samenzwering uit het slijk op te rapen." Een lief compliment aan den graaf van Parijs, die zijne deelneming aan het boulangistisch complot juist als het oprapen van een wapen tegen de republiek had veront schuldigd ! De bisschop van Réunion spreekt verder van »een rampzalig bondgenootschap dat de kerk van alle sympathieën zou berooven," en verklaart, dat de dooden hunne dooden moeten begraven, en dat de geeste lijkheid niet het recht heeft het schip der kerk te ketenen aan eenen oever, die door de wateren wordt verlaten. Dit alles laat aan duidelijkheid niets te wenschen over. Het Algerijnsche blad. dat den brief van den bisschop van Réunion aan kardinaal Lavigérie openbaar maakt, zegt, dat de laatste ook brieven van in stemming heeft ontvangen van de bisschop pen van Tours, Kamerijk, Rouaan, Digne, Bayonne, Langres en Bayeux. De geeste lijke heeren weten wel wat zij doen. Zij sluiten de oogen niet voor het feit, dat de derde republiek thans langer geduurd heeft, dan eenig ander régime gedurende de laatste eeuw, en zij verlangen van de schapen hun ner kudde ook niet meer, dat deze ziende blind zullen zijn. De verkiezing van Jules Ferry tot senator in het departement der Vogezen is een feit van belang, omdat daardoor dezen staats man, die ruim vijf jaren geleden door een onbillijk vonnis der openbare meening van het politiek tooneel was verwijderd, de ge legenheid wordt gegeven om weder aan het openbaar leven deel te nemen. Uit de door den heer Ferry afgelegde politieke geloofs belijdenis blijkt, dat hij zijne plaats in het of wat terug en onverrichter zake moet mijn hand terugkeeren; zij zou het een beleediging geacht en mij mijn gift voor de voeten geworpen hebben. Honger moge zijn stempel op dat wezen hebben gedrukt, hij kan dien fieren mond niet dwingen een bede om hulp te stamelen, die trotsche hand niet uitstrek ken om een aalmoes te ontvangen. Fatsoen lijke armoede vraagt niet. Diep getroffen wend ik mij af en vervolg mijne schreden, machteloos iets tot leniging van haren nood te kunnen bijdragen. Som ber gestemd voortloopend, merk ik ternau wernood op, hoe een paar huizen verder plotseling een deur opengaat en een breede lichtbundel uit de gang op de straatsteenen. valt, eer ik, door dien onverwachten glans eenigszins verblind, een dikke keukenmeid tegen het lijf loop, die met een pannetje in de hand van de kleine steentjes komt aanstuiven en rillend van koude, met een nijdig: »Zet je karpoets dan uit je oogen en kijk uit!" weer in huis verdwijnt en de deur met een slag achter zich toegooit. Ik sla nauwelijks acht op haar ; de ont moeting van daareven houdt mij vervuld. >-Wat drommel! armoe is toch geen schande trots is goed, maar zóó .... 'k had haar zoo graag geholpen ; enfin !...." prevel ik binnensmonds. »Kom ! 'k zal een sigaar op steken, dat brengt mij misschien op andere gedachten, 't Schijnt, nog kouder dan straks,'' vervolg ik inwendig, huiverend stilstaande om een lucifer aan te strijken, die echter oogenblikkelijk uitwaait. Juist terwijl ik mrj' achter een boom, met mijn rug naar den wind keer, om een tweede poging te wagen, aanschouw ik een tooneel, dat mij onverge telijk zal blijven, zoo lang ik leef. Een paar boomen van mij af staat de schamel gekleede vrouw aan den wallekant in het flikkerend schijnsel onzer lantaren; schuwe blikken om zich werpend, tuurt zij eenige seconden besluiteloos rond; dan, zich onbespied wanend, bukt zij zich snel en raapt iets wits van den grijzen aardzoom

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl