De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1891 18 januari pagina 1

18 januari 1891 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

WEEKBLAD VOOK NEDERLAND Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTUS VAN MAÜRIK Jr. Ieder norrtmer bevat een Plaat. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Verschünt eiken Zaterdagavond. Uitgever: Tj. VAN HOLKEMA, te Amsterdam, Keizersgracht 436. Zondag 18 Januari. Abonnement per 3 maanden ?1.50, fr. p. post f 1.65 Voor Indiëper jaar mail 12. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . . 0.12* Advertentiën van 1?5 regels ?1.10, elke regel meer . . . 0.20 Reclames per resel 0.40 I N B O IT U: VAN VEBBE EN VAN NABIJ. FEUILLKfON: Schetsen en Portretten, door Jan van Bergen. UIT 'DE RESIDENTIE, door v. B. KUNST EN LETTEREN: Tooneel te Amsterdam, door Fr. Muziek in de hoofdstad, door Van Milligen. Aanteekeningen Schilderkunst, door G. T. Tientje Cornelis, door J. L. C. A. Meyer VARIA.?(00D-AMSTERDAMSCHE VERSCHEI ? DGNHKBEN, door mr. N. de Roever. Hermengarde, door ffules Lemaitre SCHAAKSPEL. VoorDwnes, door E-«. ALLERLEI. -- RE CLAMES PEN- EN- POTLOODKRASSEN. ADVER1ENTIEN. Van verre en van nabij. H«ilhaaldelijk wordt in den laatsten tijd ?weder de quaestie eener algemeene en even redige ontwapening ter sprake gebracht Met -een zekere hardnekkigheid keert in de Fransche bladen het gerucht terug, dat keizer Wilhelm ook in deze zaak het initia tief zou willen nemen, en nog onlangs wist het -Journal des Débats te vertellen, dat de jonge 'monarch zeker reeds het voorstel zou hebben gedaan om de zaak op eene inter nationale conferentie ter sprake te brengen, indien niet de keizer van Oostenrijk hem d-aarvan had teruggehouden. Een redacteur van den Gaulois heeft den Engélschen staatsman Sir Charles Dilke, tijdens diens verblijf te Parijs, gevraagd, hoe deee .over de waarschijnlijkheid eener alge meene ontwapening dacht. Sir Charles BJeende, dat overwegingen van financieelen aard 'den keizer er misschien toe zouden kunnen brengen, den ballon d'essai der ont wapening op te laten, maar dat men zich omtrent de kansen van zulk een plan geen iliusiën moest maken. Hij zag niet in, op wel;fcen praktischen grondslag zulk eene ont wapening zou kunnen berusten. Het beden k«Ujke is, dat zulke voorstellen altijd zijn gericht tegen de mogendheden die iets te redameeren hebben. Frankrijk intusschen zou een dergelijk voorstel kunnen aannemen, zonder voor goed de hoop op het herwinnen der geannexeerde provinciën op te geven. Want al werd eene algemeene vermindering der egersterkte aangenomen, dan zou Frank rijk dadelijk zijn oude legerwet weer kunnen Feuilleton. SCHETSEN EN PORTRETTEN door JAN VAN BERGEN. IX. De Klepperman. Zou ik voor den klepper vreezen ? O, die goede, brave man .?Maakt, dat ik gerust kan wezen En ook veilig slapen kau ?" De schouten zijn verdwenen, de baljwcen en rakkers zijn verdwenen en met hun verdwijning is er een eind gek»men aan xehan'telrm-e praciyequen en txeerabte gedragingen.". Het oude rijuipje zei: KchotMen en baijuwcn Grijpen als uuiven'. Dat de tijd die heerschappen op lokte, doet ons veel ^enofgen. Maar dat onze oude, trouwe klepperman in htt lot dier hebzuchtige, modde rende schavuiten zai gaan deelen, zie, dat spijt ons. Waar vindt ge hein nog ? In onze provinciesteden. Komaan, scherts n et; politie agenten m-1 trompetjes! Neen, als ge hem zoe ken wilt, hebt ge kans hem nog te vinden io d« villes mortes lang d~ Zuiderzee. ofinNoordBrabantsche plattelandsgemeenten. Komt ge over een tient-1 jaren, <lan zult ge hem misschien nog aantreffen in het.... Pa-nopticum. Ais hij daar maar niet in de gruwelkamer" te recht komt! Daar is hij dan tocii te goed voort De klep wordt uiet meer gehoord in de stad waar wij eens tot het «opkomend ge-lacht" be h'torden. En zie, dut spijt ons zeer En dan geen enkel souvenir van den klepper ie bezitten ! Wat zou'ieri we nu niet geven voor een paar mooie prenten mee een gedicht, zooals we ia vroeger jaren eiken Nieuwjaar-da* een van hem ontvingen! Ze waren zoo groot wis ten courant ea vertoonden twee nacntwachts in vol ornaat, met de neuzen naar elkander, als hielden ze een praatje. Een was altijd scheel en de andere lonkte min of meer. Otuier de beeltenissen stond in twee kolommen een lang gedicht. We zeggen invoeren, en daardoor een weliswaar minder talrijk, rnaar langer en beter geoefend leger kunnen verkrijgen. Doch van de ontwape ning zou niets kunnen komen, om de een voudige reden, dat Rusland er nooit in zou toestemmen. Rusland heeft geen reserve; het onderhoudt op voet van vrede een leger, waarvan de sterkte grooter is dan die van het Daitsche en het Oostenrijksche te zamen, en het is daartoe genoodzaakt door de onver mijdelijke langzaamheid eener mobilisatie in «en gebied, dat betrekkelijk arm is aan spoorwegen. .Sir Charles Dilke deelt de algemeene ineening, dat de vrede voorloopig nog wel zal bewaard blijven, maar dat een groote en be slissende strijd niet kan uitblijven. De Fran sche chauvinist Déroulède, dit laatste even eens op den voorgrond stellende, komt in zijne brochure Désarmement tot het besluit, dat het voor Frankrijk zaak is, den onvermijdelijkeri oorlog hoe eer hoe beter te be ginnen. Op dit oogenblik kan Frankrijk dit doen in denzelfden tijd en met betere wape nen dan Duitschland. «Gelijkheid in aantal, superioriteit in bewapening, gelijkheid wat den tijd voor de mobilisatie betreft: ziedaar de toestand van onze krachten tegenover die van den tegenstander. In 1870 en '71 wa ren de Duitschers ons te talrijk; nu zijn wij even talrijk als zij. Maar zullen wij dat nog kunnen wezen, als wij een voorstel tot even redige ontwapening aannemen ?" 'Op deze vraag antwoordt Déroulède het volgende: »De ontwapening zal of evenredig zijn aan het bevolkingscijfer, of aan dat van het effectief van het leger. In beide gevallen zullen wij er bij verliezen en Duitschland er bij winnen. Duitschland heeft, in ronde cijfers, 45 millioen inwoners, en wij 35 millioen. Het zou dus het recht hebben op een leger van 450,000 man, als wij slechts een j leger van 350,000 man mochten hebben, en dus in eene definitieve numerieke minderI heid zouden komen. Voert men de verminI dering in voor het effectief van het leger, dan krijgen wij een grooter aantal reservis ten ; onze mobilisatie wordt dus langzamer, ! langduriger en omslachtiger, terwijl Pruisen, dat driemaal eene ernstige proef heeft ge nomen, al tijd op ons de meerdere voortreffe lijkheid der militaire machinerie vóór zal hebben." grdifht, or»>dat de regels rijmden : rtel heil geaondhfid; Oudxegen jaren na d"^en V.tters hebben gesproken van »kieppermanspoèV.ve", maar zij zelf konden niet rijmen of Witsen Gijsbeek moest er aan te pas komen. .Nu wat zij zeggen laat ons koud ; wij vonden het g-'dichi zeker zoo mooi als de verzen van de «gevierde" dichters in o- ze schoolboeken, al huisden d>e heer n ook in de hoogste *feren van den poë'enhemel. Wij vonden het mooi, >/mdat het zoo regelrecht uit het hart kwam, dat dan toch de »bronaer" der poëzie, de »voedster" van alle »mu/enzonen" is Maa', afgezien van dit ades: hoe kan men verlangen, dat alle zegenin gen des hemels u worden toegewenscht in 'hemelval". in »godenta»l" (heet het zoo niet ?) voor n zegge n kwartje ? Goede, beste klepperman ! Hoe dikwijls hebben wij u in onzejeugi met bo zend har' nagestaard, wanneer we 's avonds van een pn.rtij'je. kwamen en gij n«ar 't»bero" giugt Onze goeie, pruikerige Van Alphen wil Ie ons met alle geweld tot helden maken en liet ons zeegen : »Xou ik voor den klepper vreezen ?" JH, zeurige, deugdbelonueiide 'ijme'aar, wij iraren bang voor den klep per. De klepper w«s voor ons een geheimzinnig wezen, dai, gelijk alle", wat geheimzinnig is, t iet naliet vree- in ons jonge gemoedje op te wekken. De klep|>erman, dien wij gekend hebben, was de man van een vrouw met vier of vuf kind ren. Als ge nu meent, dat hij de ? rru/rr, 'lat is: de hetselteriiirr, de opvoeder dier kinderen was, vergist ge u. Van het kleine goedje zag hij weinig of nieis. Des daags, dat wil zeggen, van 's morgens zes tot 's avonds ?.eve.rt, oefende hij het nuttige bedrijf van pakliuii-knecht uit. sliep tot, half tien en was j «en kwartier later on weg naar de wacht. Dan /.ag hij er ontzagwekkend uit : een lange, dikke jas. zooals onze hnurkoetsiers dragen, een echte knitendekker, omsloot zijn hoekige gestalte; een pet met groote, platte luifel, d»-fete zijn hoof i; een sabel met jreelsoperen gevest in een dof /.warte schede hing dreigend aan een lederen | bandelier, die over den schouder ging, en aan j ? ?en koppel van ruw dof leer béng. 1de de zware l eikenhouten klep. Die klep was het symbool j zijner waardigheid en tevens een wonderbaarlijk tooverappnraat. «Kiep! klep! tie-ien ure slaat de Hok!" Déroulède geeft toe, dat op het oogenblik de Franschen beter kruit en betere kanonnen hebben dan de Duitschers, maar dit voor deel kan in een of twee jaren verdwenen zijn. Onder zulke omstandigheid wordt eene ontwapening eene bewapening van Prui sen, en daarom wil Déroulède, in het tegen overgestelde uiterste vervallende, den oorlog, en wel zoo spoedig mogelijk. Gelukkig vindt de heer Déroulède voor zijne denkbeelden onder zijne landgenooteu weinig of geen weerklank. Aan den anderen kant schijnt eene poging om tusschen de beide landen duurzame vriendschappelijke verhoudingen tot stand te brengen voor de populariteit van hem, die haar waagt, nog steeds een niet te miskennen gevaar op te leveren. Nauwelijks heeft Jules Ferry weder zijn voornemen te kennen gegeven om deel te nemen aan het openbare leven (hetgeen de kiezers in de Vogezen hem mogelijk maakten door hem naar den Senaat afte vaardigen), of men begint hem te verwijten, dat hij indertijd als minister presidentDuitschland's vriendschap heeft gezocht. En wan neer in Duitschland de wenschelijkheid eener toenadering wordt bepleit, dan zijn bladen als de Norddeutsche Allyfimeiiic Zeitun// dadelijk bereid om Bismarck's gevleugeld woord van een » Wettkricchcn vor Frankreicir te herhalen. Bijzonder de aandacht verdient onder deze omstandigheden een artikel in de Pre.nn.iisclic Jfilirbi/cher, dat klaarblijkelijk door een hooggeplaatst persoon is geschreven. De schrijver wijst erop, dat in Frankrijk het aantal niet klein is van diegenen, welke van een Ixussiseh-Franschen oorlog tegen Duitsch land in geen geval een zegen voor de be schaving van Europa verwachten, /ij, die zoo denken, verheffen hunne stem slechts schuchter, want zij stellen zich bloot aan een bijna zeker martelaarschap. >Des te onbegrijpelijker is het, dat de openbare meening in Duitschland de pogingen dezer mannen met de grootste indolent'e gadeslaat, alsof de zaak, waarvoor zij strijden, niet óók die van Duitschland was, en wel een van Duitschland's allergewichtigste belangen. De openbare meening bij ons te lande schijnt thans inderdaad tot een axioma te hebben gemaakt wat in 1870 nog lang geen axioma was, dat Frankrijk voor eeuwig En het dienstmeisje, dat bezig is het trottoir te schuren, pakt fluks haar emmer en bezem en la»t het aan den nachtwind over de plassen in de kuiltjes op te drogen, waarin de maan zich nog uren lang rustig spiegelt. »Klep| klep! el-lef u-re slaat de klok!" En de kr eghouder doet de vleermuisvormige gasvlam inkrimpen tot een klein blauw vlammetje. zoodat de wanden van het lokaaltje in een schemerende schaduw terugwijken, waarinde gezichten van een paar plakkende habitués nog even met uitvloeiende omtrekken zichtbaar zijn en waarin zwakke schamplichtjes op fiesschen en glazen heele dunne, matte straaltjes pogen te schieten. »Klept klep! twa lef u-re slaat de klok!" En de riukelr oiende en moerende jeunfssc f/oréc laat voor vijf minuten de naamplaatjes en scheltrekkers rusten en wacht in spanning het oogenblik af, dat de zich langzaam bewegende, donkere gestalte van den nachtwacht door het duister van een nauw straatje zal zijn verzwolgen. Waar zijn de Gaylioxtro's, waar de Bosco's, die zoo tooveren kunnen ? Soms wer.l de klep gehoord in een berucht steegje, waar het licht van een enkel huis nog scheen door de bloedroode gordijnen en waar witte gestalten rondwaarden, zwijget.d, spook achtig. »Klep ! klep ! twee-ee u-re ... ." >Slaat de klok!" roepen ze uit het donkere porUal van het huis. ».le mot 'n mensch niet in de rede valle, hoor," zegt onze nachtwacht op komisch-barschen toon, als hij uit het duister is gekomen in het ge dempte roode Jioht. Da's onbeleefd nie' waar, Gerrit," zegt een der nachtvogels en doet dan een haal aan een sigaar, waarvan het vuur als een groote glimworrn is. Da' zeg 'k ook,, juffer," antwoordt de toegesprokene. Eensklaps gaat de deur in den achtergrond van het portaal opfn en snijdt een stroom van geel licht het duister der steeg in tweeen. Dan valt de deur met een smak dicht en de lichtstroom verdwijnt plotseling. Een hapje, Gerrit," roept een ruwe mannen stem. sDankje, de commissaris komt strak' aan de wacht en die heef' een fijne ueus. Anders graag, Duitschland's vijand is, en dat, waar ook Frankrijk, door eigen schuld of niet, op een tegenstander stuit, Duitschland dien tegen stander moet ondersteunen. Op die wijze ziet Frankrijk op al zijne wegen Duitsch land's vijandschap, niet slechts in Europa, maar in de geheele wereld; het ziet zijn aan zien niet slechts in het tegenwoordige, maar ook in de toekomst door Duitschland beperkt en bedreigd. Indien onze wijsheid en voor zichtigheid bestaat in zulk eene behandeling van Frankrijk, dan voorzeker zijn alle po gingen van verstandige en verlichte Franschen vergeefsch, dan blijft voor het Fransche volk niets anders over, dan in een bondge nootschap met Rusland de bevrijding te zoe ken uit een toestand, waarin het overal wordt in het nauw gebracht en bedreigd. Wie kan het wraken, wanneer hartstochtelijke Fran schen hunnen landslieden inprenten: waar wij ook ons rechtmatig voordeel zoeken, in Madagaskar, in Egypte, op Newfoundland, steeds loopen wij gevaar, dat Duitschland zijne legers van Metz naar Parijs laat op rukken ? Het zou dus een der belangrijkste en meest te waardeeren geruststellingen zijn, die wij dsn Franschen konden geven en hun schuldig zijn, als wij verklaarden, dat onze wil niet gericht is tegen Frankrijk's wereld positie. Maar bij ons denkt niemand aan zulke besprekingen, en dit is slechts daaruit te verklaren, dat bij ons Duitsche volk geen gave zoo zeldzaam is als die der politiek. Sedert 1870 zien wij in Frankrijk slechts den vijand; van Rusland zien wij niets. Gelukkig is het in onze regeerende kringen anders gesteld, maar de stompheid en de langzaamheid van het politiek denken bij de natie maakt voor de regeerende kringen iedere heilzame en koene wending bijna tot een onmogelijkheid.r' De schrijver in de Preussische Jalwbiïcher laat het niet bij verwijten en vermehtingen ; hij komt ook met een praktisch voorstel voor den dag. Hij wil, dat de triple alliantie met Frankrijk een traktaat sluite, krachtens het welk gedurende vijfjaren geen dezer mogend heden een der anderen zal aantasten, ook niet wanneer een harer met eene buiten het traktaat staande mogendheid in oorlog mocht geraken. Binnen deze vijf jaren zou men bij wijze van proefneming, belangrijke verlich tingen van het handelsverkeer tusschen de contracteerende mogendheden moeten invoeda' weet je wel. Geen nieuws ?" «Jawel, we hebben er precies een uitgeblifcsetnd ; hij werd een beetje humeurig", antwoordt de man in het portaal. »Ik geloof dat ie ginder op een ttoep aan het afkoelen is." Nou," zegt Gerrit, hou jullie je maar een beetje koest, dan za'k die meneer eens in zijn logement brenge." En dan gaat de nachtwacht den uitgeworpene opzoeken en vindt hem, liggende op de buitenbank van een café. Met veel mO' ite wordt de dronken riukelrooier wakker geschud. Als hij een beetje tot besef is gekomen van den toestand, waarin hij verkeert en bekend is geraakt met de kwaliteiten van den porder, richt hij zich op, met den eenen arm steunend op ds leuning van de bank en met den anderen in ce lucht schermend om in evenwicht te komen. Wagge lend en zwaaiend strompelt hij de stoep af en gaat dan met horten en stooten, laveerend, in zig-zaglijn, door de straten, met Gerrit achter zich. Deze houdt den linkerarm van den droukaard stevig omklemd en grijpt met de rechter hand somtijds in den rug van zijn voorman, als deze. klevend aan den grond, vooroverleunend, met hangenden, heen en weer schuddeudeii kop dreigt neer te storten. Als de klepper met zijn vrachtje door de kleine deur, die toegang geeft tot het politie bureau, is verdwenen, dan legt hij zich neer -op de harde brits met den arm onder het hoofd en is binnen drie minuten »weg". Arme kerel! daar lag hij dan in het kelder achtig, tochtig vertrek met getraliede vensters en een vloer van rooden baksteen, spaarzaam verlicht door een onrustig wuivende gasvlam, en de gedachte opwekkende aan een hol kerkportaal gedurende den avonddienst. De vier kale gekalkte muren waren vuilwit; glanzige strepen van neerdalend vocht liepen lijnrecht van de zol dering tot de breede geteerde strook lant-s den grond. De donkere balken omhoog, wa»rtusschen bewegelijke schaduwen hingen, vertoonden een metaalglaus door de werking van het sal peter, dat in vlokken aan de muren zat en een bondgenoot had in de amonia, die uit een ver dacht ho kje in het vertrek drong. Aan een ongeverfde ruwe tafel zaten een paar nachtwacht» op lange banken, de een dommelig met den elJeboog op tafel en het hoofd op de palm der hand; de andere koffie slurpend uit een arme

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl