Historisch Archief 1877-1940
WEEKBLAD VOOK NEDERLAND
Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTUS VAN MAÜRIK Jr.
Ieder norrtmer bevat een Plaat.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Verschünt eiken Zaterdagavond.
Uitgever: Tj. VAN HOLKEMA, te Amsterdam,
Keizersgracht 436.
Zondag 18 Januari.
Abonnement per 3 maanden ?1.50, fr. p. post f 1.65
Voor Indiëper jaar mail 12.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . . 0.12*
Advertentiën van 1?5 regels ?1.10, elke regel meer . . . 0.20
Reclames per resel 0.40
I N B O IT U:
VAN VEBBE EN VAN NABIJ.
FEUILLKfON: Schetsen en Portretten, door Jan van
Bergen. UIT 'DE RESIDENTIE, door v. B.
KUNST EN LETTEREN: Tooneel te Amsterdam,
door Fr. Muziek in de hoofdstad, door Van
Milligen. Aanteekeningen Schilderkunst, door
G. T. Tientje Cornelis, door J. L. C. A. Meyer
VARIA.?(00D-AMSTERDAMSCHE VERSCHEI ?
DGNHKBEN, door mr. N. de Roever.
Hermengarde, door ffules Lemaitre SCHAAKSPEL.
VoorDwnes, door E-«. ALLERLEI. -- RE
CLAMES PEN- EN- POTLOODKRASSEN.
ADVER1ENTIEN.
Van verre en van nabij.
H«ilhaaldelijk wordt in den laatsten tijd
?weder de quaestie eener algemeene en even
redige ontwapening ter sprake gebracht
Met -een zekere hardnekkigheid keert in de
Fransche bladen het gerucht terug, dat
keizer Wilhelm ook in deze zaak het initia
tief zou willen nemen, en nog onlangs wist
het -Journal des Débats te vertellen, dat de
jonge 'monarch zeker reeds het voorstel zou
hebben gedaan om de zaak op eene inter
nationale conferentie ter sprake te brengen,
indien niet de keizer van Oostenrijk hem
d-aarvan had teruggehouden.
Een redacteur van den Gaulois heeft den
Engélschen staatsman Sir Charles Dilke,
tijdens diens verblijf te Parijs, gevraagd, hoe
deee .over de waarschijnlijkheid eener alge
meene ontwapening dacht. Sir Charles
BJeende, dat overwegingen van financieelen
aard 'den keizer er misschien toe zouden
kunnen brengen, den ballon d'essai der ont
wapening op te laten, maar dat men zich
omtrent de kansen van zulk een plan geen
iliusiën moest maken. Hij zag niet in, op
wel;fcen praktischen grondslag zulk eene ont
wapening zou kunnen berusten. Het beden
k«Ujke is, dat zulke voorstellen altijd zijn
gericht tegen de mogendheden die iets te
redameeren hebben. Frankrijk intusschen
zou een dergelijk voorstel kunnen aannemen,
zonder voor goed de hoop op het herwinnen
der geannexeerde provinciën op te geven.
Want al werd eene algemeene vermindering
der egersterkte aangenomen, dan zou Frank
rijk dadelijk zijn oude legerwet weer kunnen
Feuilleton.
SCHETSEN EN PORTRETTEN
door
JAN VAN BERGEN.
IX.
De Klepperman.
Zou ik voor den klepper vreezen ?
O, die goede, brave man
.?Maakt, dat ik gerust kan wezen
En ook veilig slapen kau ?"
De schouten zijn verdwenen, de baljwcen en
rakkers zijn verdwenen en met hun verdwijning
is er een eind gek»men aan xehan'telrm-e
praciyequen en txeerabte gedragingen.". Het oude
rijuipje zei:
KchotMen en baijuwcn
Grijpen als uuiven'.
Dat de tijd die heerschappen op lokte, doet
ons veel ^enofgen. Maar dat onze oude, trouwe
klepperman in htt lot dier hebzuchtige, modde
rende schavuiten zai gaan deelen, zie, dat spijt
ons. Waar vindt ge hein nog ? In onze
provinciesteden. Komaan, scherts n et; politie
agenten m-1 trompetjes! Neen, als ge hem zoe
ken wilt, hebt ge kans hem nog te vinden io
d« villes mortes lang d~ Zuiderzee.
ofinNoordBrabantsche plattelandsgemeenten. Komt ge over
een tient-1 jaren, <lan zult ge hem misschien
nog aantreffen in het.... Pa-nopticum. Ais hij
daar maar niet in de gruwelkamer" te recht
komt! Daar is hij dan tocii te goed voort
De klep wordt uiet meer gehoord in de stad
waar wij eens tot het «opkomend ge-lacht" be
h'torden. En zie, dut spijt ons zeer En dan
geen enkel souvenir van den klepper ie bezitten !
Wat zou'ieri we nu niet geven voor een paar
mooie prenten mee een gedicht, zooals we ia
vroeger jaren eiken Nieuwjaar-da* een van hem
ontvingen! Ze waren zoo groot wis ten courant
ea vertoonden twee nacntwachts in vol ornaat,
met de neuzen naar elkander, als hielden ze een
praatje. Een was altijd scheel en de andere lonkte
min of meer. Otuier de beeltenissen stond in
twee kolommen een lang gedicht. We zeggen
invoeren, en daardoor een weliswaar minder
talrijk, rnaar langer en beter geoefend leger
kunnen verkrijgen. Doch van de ontwape
ning zou niets kunnen komen, om de een
voudige reden, dat Rusland er nooit in zou
toestemmen. Rusland heeft geen reserve;
het onderhoudt op voet van vrede een leger,
waarvan de sterkte grooter is dan die van
het Daitsche en het Oostenrijksche te zamen, en
het is daartoe genoodzaakt door de onver
mijdelijke langzaamheid eener mobilisatie in
«en gebied, dat betrekkelijk arm is aan
spoorwegen.
.Sir Charles Dilke deelt de algemeene
ineening, dat de vrede voorloopig nog wel zal
bewaard blijven, maar dat een groote en be
slissende strijd niet kan uitblijven. De Fran
sche chauvinist Déroulède, dit laatste even
eens op den voorgrond stellende, komt in
zijne brochure Désarmement tot het besluit,
dat het voor Frankrijk zaak is, den
onvermijdelijkeri oorlog hoe eer hoe beter te be
ginnen. Op dit oogenblik kan Frankrijk dit
doen in denzelfden tijd en met betere wape
nen dan Duitschland. «Gelijkheid in aantal,
superioriteit in bewapening, gelijkheid wat
den tijd voor de mobilisatie betreft: ziedaar
de toestand van onze krachten tegenover die
van den tegenstander. In 1870 en '71 wa
ren de Duitschers ons te talrijk; nu zijn wij
even talrijk als zij. Maar zullen wij dat nog
kunnen wezen, als wij een voorstel tot even
redige ontwapening aannemen ?"
'Op deze vraag antwoordt Déroulède het
volgende: »De ontwapening zal of evenredig
zijn aan het bevolkingscijfer, of aan dat van
het effectief van het leger. In beide gevallen
zullen wij er bij verliezen en Duitschland
er bij winnen. Duitschland heeft, in ronde
cijfers, 45 millioen inwoners, en wij 35
millioen. Het zou dus het recht hebben op een
leger van 450,000 man, als wij slechts een
j leger van 350,000 man mochten hebben, en
dus in eene definitieve numerieke
minderI heid zouden komen. Voert men de
verminI dering in voor het effectief van het leger,
dan krijgen wij een grooter aantal reservis
ten ; onze mobilisatie wordt dus langzamer,
! langduriger en omslachtiger, terwijl Pruisen,
dat driemaal eene ernstige proef heeft ge
nomen, al tijd op ons de meerdere voortreffe
lijkheid der militaire machinerie vóór zal
hebben."
grdifht, or»>dat de regels rijmden : rtel heil
geaondhfid; Oudxegen jaren na d"^en
V.tters hebben gesproken van
»kieppermanspoèV.ve", maar zij zelf konden niet rijmen of
Witsen Gijsbeek moest er aan te pas komen.
.Nu wat zij zeggen laat ons koud ; wij vonden
het g-'dichi zeker zoo mooi als de verzen van
de «gevierde" dichters in o- ze schoolboeken, al
huisden d>e heer n ook in de hoogste *feren van
den poë'enhemel. Wij vonden het mooi, >/mdat
het zoo regelrecht uit het hart kwam, dat dan
toch de »bronaer" der poëzie, de »voedster" van
alle »mu/enzonen" is Maa', afgezien van dit
ades: hoe kan men verlangen, dat alle zegenin
gen des hemels u worden toegewenscht in
'hemelval". in »godenta»l" (heet het zoo niet ?)
voor n zegge n kwartje ?
Goede, beste klepperman ! Hoe dikwijls hebben
wij u in onzejeugi met bo zend har' nagestaard,
wanneer we 's avonds van een pn.rtij'je. kwamen
en gij n«ar 't»bero" giugt Onze goeie,
pruikerige Van Alphen wil Ie ons met alle geweld tot
helden maken en liet ons zeegen : »Xou ik voor
den klepper vreezen ?" JH, zeurige,
deugdbelonueiide 'ijme'aar, wij iraren bang voor den klep
per. De klepper w«s voor ons een geheimzinnig
wezen, dai, gelijk alle", wat geheimzinnig is, t iet
naliet vree- in ons jonge gemoedje op te wekken.
De klep|>erman, dien wij gekend hebben,
was de man van een vrouw met vier of
vuf kind ren. Als ge nu meent, dat hij de
? rru/rr, 'lat is: de hetselteriiirr, de opvoeder dier
kinderen was, vergist ge u. Van het kleine
goedje zag hij weinig of nieis. Des daags, dat
wil zeggen, van 's morgens zes tot 's avonds
?.eve.rt, oefende hij het nuttige bedrijf van
pakliuii-knecht uit. sliep tot, half tien en was j
«en kwartier later on weg naar de wacht. Dan
/.ag hij er ontzagwekkend uit : een lange, dikke
jas. zooals onze hnurkoetsiers dragen, een echte
knitendekker, omsloot zijn hoekige gestalte; een
pet met groote, platte luifel, d»-fete zijn hoof i;
een sabel met jreelsoperen gevest in een dof
/.warte schede hing dreigend aan een lederen |
bandelier, die over den schouder ging, en aan j
? ?en koppel van ruw dof leer béng. 1de de zware l
eikenhouten klep. Die klep was het symbool j
zijner waardigheid en tevens een wonderbaarlijk
tooverappnraat.
«Kiep! klep! tie-ien ure slaat de Hok!"
Déroulède geeft toe, dat op het oogenblik
de Franschen beter kruit en betere kanonnen
hebben dan de Duitschers, maar dit voor
deel kan in een of twee jaren verdwenen
zijn. Onder zulke omstandigheid wordt
eene ontwapening eene bewapening van Prui
sen, en daarom wil Déroulède, in het tegen
overgestelde uiterste vervallende, den oorlog,
en wel zoo spoedig mogelijk.
Gelukkig vindt de heer Déroulède voor
zijne denkbeelden onder zijne landgenooteu
weinig of geen weerklank. Aan den anderen
kant schijnt eene poging om tusschen de
beide landen duurzame vriendschappelijke
verhoudingen tot stand te brengen voor de
populariteit van hem, die haar waagt, nog
steeds een niet te miskennen gevaar op te
leveren. Nauwelijks heeft Jules Ferry weder
zijn voornemen te kennen gegeven om deel
te nemen aan het openbare leven (hetgeen
de kiezers in de Vogezen hem mogelijk
maakten door hem naar den Senaat afte
vaardigen), of men begint hem te verwijten,
dat hij indertijd als minister
presidentDuitschland's vriendschap heeft gezocht. En wan
neer in Duitschland de wenschelijkheid eener
toenadering wordt bepleit, dan zijn bladen
als de Norddeutsche Allyfimeiiic Zeitun//
dadelijk bereid om Bismarck's gevleugeld
woord van een » Wettkricchcn vor Frankreicir
te herhalen.
Bijzonder de aandacht verdient onder deze
omstandigheden een artikel in de
Pre.nn.iisclic Jfilirbi/cher, dat klaarblijkelijk door een
hooggeplaatst persoon is geschreven. De
schrijver wijst erop, dat in Frankrijk het
aantal niet klein is van diegenen, welke van
een Ixussiseh-Franschen oorlog tegen Duitsch
land in geen geval een zegen voor de be
schaving van Europa verwachten, /ij, die
zoo denken, verheffen hunne stem slechts
schuchter, want zij stellen zich bloot aan
een bijna zeker martelaarschap. >Des
te onbegrijpelijker is het, dat de openbare
meening in Duitschland de pogingen dezer
mannen met de grootste indolent'e gadeslaat,
alsof de zaak, waarvoor zij strijden, niet
óók die van Duitschland was, en wel een
van Duitschland's allergewichtigste belangen.
De openbare meening bij ons te lande schijnt
thans inderdaad tot een axioma te hebben
gemaakt wat in 1870 nog lang geen
axioma was, dat Frankrijk voor eeuwig
En het dienstmeisje, dat bezig is het trottoir
te schuren, pakt fluks haar emmer en bezem
en la»t het aan den nachtwind over de plassen
in de kuiltjes op te drogen, waarin de maan zich
nog uren lang rustig spiegelt.
»Klep| klep! el-lef u-re slaat de klok!"
En de kr eghouder doet de vleermuisvormige
gasvlam inkrimpen tot een klein blauw
vlammetje. zoodat de wanden van het lokaaltje in
een schemerende schaduw terugwijken, waarinde
gezichten van een paar plakkende habitués nog
even met uitvloeiende omtrekken zichtbaar zijn
en waarin zwakke schamplichtjes op fiesschen
en glazen heele dunne, matte straaltjes pogen
te schieten.
»Klept klep! twa lef u-re slaat de klok!"
En de riukelr oiende en moerende jeunfssc
f/oréc laat voor vijf minuten de naamplaatjes en
scheltrekkers rusten en wacht in spanning het
oogenblik af, dat de zich langzaam bewegende,
donkere gestalte van den nachtwacht door het
duister van een nauw straatje zal zijn verzwolgen.
Waar zijn de Gaylioxtro's, waar de Bosco's,
die zoo tooveren kunnen ?
Soms wer.l de klep gehoord in een berucht
steegje, waar het licht van een enkel huis nog
scheen door de bloedroode gordijnen en waar
witte gestalten rondwaarden, zwijget.d, spook
achtig.
»Klep ! klep ! twee-ee u-re ... ."
>Slaat de klok!" roepen ze uit het donkere
porUal van het huis.
».le mot 'n mensch niet in de rede valle, hoor,"
zegt onze nachtwacht op komisch-barschen toon,
als hij uit het duister is gekomen in het ge
dempte roode Jioht.
Da's onbeleefd nie' waar, Gerrit," zegt een
der nachtvogels en doet dan een haal aan een
sigaar, waarvan het vuur als een groote
glimworrn is.
Da' zeg 'k ook,, juffer," antwoordt de
toegesprokene.
Eensklaps gaat de deur in den achtergrond
van het portaal opfn en snijdt een stroom
van geel licht het duister der steeg in tweeen.
Dan valt de deur met een smak dicht en de
lichtstroom verdwijnt plotseling.
Een hapje, Gerrit," roept een ruwe mannen
stem.
sDankje, de commissaris komt strak' aan de
wacht en die heef' een fijne ueus. Anders graag,
Duitschland's vijand is, en dat, waar ook
Frankrijk, door eigen schuld of niet, op een
tegenstander stuit, Duitschland dien tegen
stander moet ondersteunen. Op die wijze
ziet Frankrijk op al zijne wegen Duitsch
land's vijandschap, niet slechts in Europa,
maar in de geheele wereld; het ziet zijn aan
zien niet slechts in het tegenwoordige, maar
ook in de toekomst door Duitschland beperkt
en bedreigd. Indien onze wijsheid en voor
zichtigheid bestaat in zulk eene behandeling
van Frankrijk, dan voorzeker zijn alle po
gingen van verstandige en verlichte
Franschen vergeefsch, dan blijft voor het Fransche
volk niets anders over, dan in een bondge
nootschap met Rusland de bevrijding te zoe
ken uit een toestand, waarin het overal wordt
in het nauw gebracht en bedreigd. Wie kan
het wraken, wanneer hartstochtelijke Fran
schen hunnen landslieden inprenten: waar
wij ook ons rechtmatig voordeel zoeken, in
Madagaskar, in Egypte, op Newfoundland,
steeds loopen wij gevaar, dat Duitschland
zijne legers van Metz naar Parijs laat op
rukken ? Het zou dus een der belangrijkste
en meest te waardeeren geruststellingen zijn,
die wij dsn Franschen konden geven en hun
schuldig zijn, als wij verklaarden, dat onze
wil niet gericht is tegen Frankrijk's wereld
positie. Maar bij ons denkt niemand aan
zulke besprekingen, en dit is slechts daaruit te
verklaren, dat bij ons Duitsche volk geen gave
zoo zeldzaam is als die der politiek. Sedert
1870 zien wij in Frankrijk slechts den vijand;
van Rusland zien wij niets. Gelukkig is het
in onze regeerende kringen anders gesteld,
maar de stompheid en de langzaamheid van
het politiek denken bij de natie maakt voor
de regeerende kringen iedere heilzame en
koene wending bijna tot een onmogelijkheid.r'
De schrijver in de Preussische Jalwbiïcher
laat het niet bij verwijten en vermehtingen ;
hij komt ook met een praktisch voorstel voor
den dag. Hij wil, dat de triple alliantie met
Frankrijk een traktaat sluite, krachtens het
welk gedurende vijfjaren geen dezer mogend
heden een der anderen zal aantasten, ook
niet wanneer een harer met eene buiten het
traktaat staande mogendheid in oorlog mocht
geraken. Binnen deze vijf jaren zou men bij
wijze van proefneming, belangrijke verlich
tingen van het handelsverkeer tusschen de
contracteerende mogendheden moeten
invoeda' weet je wel. Geen nieuws ?"
«Jawel, we hebben er precies een
uitgeblifcsetnd ; hij werd een beetje humeurig", antwoordt
de man in het portaal. »Ik geloof dat ie ginder
op een ttoep aan het afkoelen is."
Nou," zegt Gerrit, hou jullie je maar een
beetje koest, dan za'k die meneer eens in zijn
logement brenge."
En dan gaat de nachtwacht den uitgeworpene
opzoeken en vindt hem, liggende op de
buitenbank van een café. Met veel mO' ite wordt de
dronken riukelrooier wakker geschud. Als hij een
beetje tot besef is gekomen van den toestand,
waarin hij verkeert en bekend is geraakt met de
kwaliteiten van den porder, richt hij zich op,
met den eenen arm steunend op ds leuning van
de bank en met den anderen in ce lucht
schermend om in evenwicht te komen. Wagge
lend en zwaaiend strompelt hij de stoep af en
gaat dan met horten en stooten, laveerend, in
zig-zaglijn, door de straten, met Gerrit achter
zich. Deze houdt den linkerarm van den
droukaard stevig omklemd en grijpt met de rechter
hand somtijds in den rug van zijn voorman, als
deze. klevend aan den grond, vooroverleunend,
met hangenden, heen en weer schuddeudeii kop
dreigt neer te storten.
Als de klepper met zijn vrachtje door de
kleine deur, die toegang geeft tot het politie
bureau, is verdwenen, dan legt hij zich neer -op
de harde brits met den arm onder het hoofd en
is binnen drie minuten »weg".
Arme kerel! daar lag hij dan in het kelder
achtig, tochtig vertrek met getraliede vensters
en een vloer van rooden baksteen, spaarzaam
verlicht door een onrustig wuivende gasvlam,
en de gedachte opwekkende aan een hol
kerkportaal gedurende den avonddienst. De vier kale
gekalkte muren waren vuilwit; glanzige strepen
van neerdalend vocht liepen lijnrecht van de zol
dering tot de breede geteerde strook lant-s den
grond. De donkere balken omhoog,
wa»rtusschen bewegelijke schaduwen hingen, vertoonden
een metaalglaus door de werking van het sal
peter, dat in vlokken aan de muren zat en een
bondgenoot had in de amonia, die uit een ver
dacht ho kje in het vertrek drong. Aan een
ongeverfde ruwe tafel zaten een paar nachtwacht»
op lange banken, de een dommelig met den
elJeboog op tafel en het hoofd op de palm der
hand; de andere koffie slurpend uit een
arme