De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1891 18 januari pagina 4

18 januari 1891 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 708 eenkomst in vele details, JJen vergel i'ke b. v. de volgende punten : het beschonken raken der «lachtoners; het beraadt<lagen der gauwdieven ever de wijze waarop men zich van de beroofde .vrouwen zal ontdoen; het middel daartoe gekogen, (bg fluygens heeft Marie een stel kleeren van een Laekay, die haar ontilove is; bij Bor'^ " Meester verschaft Aneta een kleet, dat voor 't gelagh is gebleeveri) ? de wijze waarop beide Trouwen zich, Trijntje voor den knecht, Aagje voor Freek buur, kenbaar maken, door n.l. het hoofd te ontblooten om het baar te vertöonen ; de woorden, waarin Trijntjes man en Aagjes gastheer over bet uitblijven der vrouwen lucht geven ; het oordeel door beide mannen geuit over het volk van Antwerpen, enz. Dat alles bewijst duidelijk, dat hier geen sprake kan zijn van toevallige overeenkomst. Verder vinden we in de uitgave vau Bormeesters klucht het volgende gedicht: Aan zeker Vrient» »Dit stof is van de zee als pik in brand gestoo(ken, >En heeft, het lekker smout van Aegje fel doen (kooken, *A1 kookent vloog de pot t' Antwerpeu in de (.-teê; »Ik volgde op het spoor, en nam een schuym(spaan mee; »Ay, bad ik, schuymt dit smout van si ij m i ge (gebreeken, >En smeert dan Aegjes toog, so kan se Brabands (spreeken. »Juyst naa den rechten trant, is Aegje dan niet (wel ? >Neen, u smout is te laf, sprak toen een goet (gezel: »0! vrient. dit lecker smeer heeft Braband lang (gerooken, >Gezouten en gekruyt, gij komt te laat aan 't (stoken: 'k Gaf antwoort (doch beschroomt) zulks trek (ik mij niet aan, »Men mag een vrije wegh wel onbekommert (gaan ; »En ook soo komt dit smout zijn dagen niet te (pliJDen, »0f in soo heeten glans van zulke Sonne-schij(nen. »Dus vrient ik dank n zeer, en spaart die sorghe (doch; >Is 't soo niet sout genogh? neen : 't is mij leet (genogh." A. B. Blijkt daar niet duidelijk uit, dat Bormeester beschuldigd is van plagiaat (regel 9, 10), tegen welke aanklacht hij zich verdedigt net te wijzen op zijn lecht, om te doen wat een ander doet (regel 12), terwijl hij zelf, door van ziine beechroomdheid te spreken, eenigen twijfel aan de onaantastbaarheid van zijn rt-cht op n baar t? Mij dunkt, er is veel vóór, om aan te nunen dat Bormeester Trijntje Cornelis (i058) tot model heeft genomen, en dat de naam Nieuwsgierig Aagje, welke nog in onze spreektaal leeft dus van htm afkomstig is. Het blijft dau nog de vjaag, waar Huygens zijne stof vond. De geheele handeling der klucht ontspint zich uit het feit dat de looze vrouw uit de »no bele Lfpelstraat" zich voor eene verwante van Trijntje Cornelis uitgeeft. Welnu, in John Dan lops' Geschichte der Prosadichtungen. Aus dein Englischen ro» F. Liebrecht vinden wij het vol gende met betrekking tot de 3e novelle van den 2n d-.g der Decamerone, waar een soortgelijk be drog voorkomt: »Der frste Theil dieser Geschichte ist in vielen Erzahlungen und Rom»nen n*chgeahmt wor ten, namentlich iu Gil Bias 1. 2, c. 4, wo eine ahnliche List wie die der sizilianischen Bühlerin berichtet wird. Eins der FabÜHUx, das oen Titel führt: Boivin de Provins (Barbazan, vol 3) ist der Ursprung aller dieser zahlreichen Nachbildungen, in denen sicb unerfahreue Per sonen durch Frauenzimmer betuigen lassen, die sich für verloren geglaubte Verwandte derselben «usgeben." In het verhaal bij Barbazan is het eene vrouw van lichte zeden, die zich voor de nicht van Boivin uitgeeft, en hem zoodoende in haar huis troont. Boivin blijkt echter ten slotte nog slim mer dan de bedriegster, want hij weet liet zoo aan te leggen, dat hij er z"nder kleerscheuren afkomt, en d»t zij, die het op hem en zijn goed ge munt hadden, elkander in 't haar vliegen en dus de lijdende partij worden. Let men nu op het slot van de klucht van Huygens, wanr de bejoofde en beleedigde schippersvrouw Marie en haar handlanger aan boord lokt, en zich schade löosstelt door het vrome paar alles wat het van waarde bij zich heeft, af te doen geven, dan blijkt er groote overeenkomst te bestaan tusschen de oude Fransche vertelling en de Hollandschw klucht, en lijkt het zelfs niet onwaarschijnlijk dat Huy^ens Boivin gekend en er gebruik van gemaakt heeft Het is o >k mogelijk, dat er in eene of andere novellenverzarneling een verhaal voorkomt, waaraan Boivin ten grondslag ligt en waaruit vervolgens Huygens putte. Tot nu toe is zulk eene vertelling ecnter nog niet gevonden. J. L. C A. MEUER. tigste scheppingen van dezen kunstenaar, weder in den oorspronkelijken toestand te laten brengen. Het gebouw is in den loop der eeuwen en vooral onder Pius IX, door verscheidene veranderingen bedorven. De Fransche beeldhouwer Eugène Delaplanche is dezer dagen, nog niet oud, 55 jaar, overleden. Zyn kunst was het voorwerp van vele officieele eer; hy was prix de Rome, officier van het legioen van eer, zyn iVe après la pêche, in 1870 geëx poseerd, werd toen reeds voor het Lnxembourg aangekocht, in 1878 ontving hij met Barrias de hoogste belooning, de groote eeremedaille. In 1866 opende hij zijn carrière met een En fant montésur une tortue, in 1868 volgde een Pecoraro en na de Eva van 1870 werkte hij met voorbeeldeloozen ijver en enorm succes. Zijn Afnque, versierde het bassin vanden Trocadéro,zyn Mmique, zijn Vierye au Lys waren kunstwerken in den Sa lon van 1878. Onder zijn beroemde werken behoorde in 3889 een standbeeld van La Danse, later een Sainte Cécile, een Message d'amour, een Education maternelle, die door den Staat werd aange kocht en in het Square Sainte Clotilde geplaatst, een Ayar et Ismaë/, voor de Opera La Charpente en La Terrasse, en de kolossale groep La France distrïbuant des cowonnes, die den middenkoepel versiert. Zijn dood is een groot verlies voor de kunst. De eerste buitengewone tentoonstelling in de kunstzaal Pictura" (I'reyer & Co), gewijd aan een hoogst belangrijk werk van Ant. van Dyck, zal slechts enkele weken duren. VERKOOPING ARTZ. Eene zeer belangrijke verkooping zal op Dins dag en Woensdag, 27 en '28 Januari a. s., te 's-Gravenhage plaats hebben in de groote zaal van Pulchri Studio. De fraaie verzameling, door den Haagfchen schilder D. A. C. Artz ragelaten, zal op die dagen onder den hamer komen, en vooraf van 22 tot 26 Januari voor belangstellenden te zien zijn. De heer H. G. Tersteeg (Boussod, Valadon & Cie) te 's-Hage zorgde voor een uitmuntenden katalogns, versierd met het portret van den schilder en met reproductié'n van drie zijner nagelaten schilde rijen (Aardappelrooien, Terugkeer der kudde, Lentebloemen). De verzameling omvat 25 schilde rijen, 21 schetsen, 23 studiën en 12 aquarellen van den meester; voorts zijne zeer interessante particuliere collectie, bestaande uit schilderijen en aquarellen van Allehé, Arus, de Bock. Bosboom, Brugman, Du Chattel, Le Comte, Israels, Kaemmerer, Klinkenberg, Liernur, J. Maris, M. MarK W. Maris, Mauve, Mesdag, Mollinger, Moreau, Neuhuys, Offermans, Pinchart, G. Reid, Stc fi'elaar, Tuckertnan, Vrolijk en de Zwart; eindelijk platen en plaatwerken, oude schilderijen, bronzen, por selein en aardewerk en art'stieke atelier-meubelen. Voor den catalogus schreef de heer Zilcken een kort inleidend woord over Artz. dat vau warme waardcering voor den kunstenaar getuigt. ') In 1G79 verscheen bij denzclfden uitgever een omwerking dezer klucht door A. Bogaert. VARIA. PLASTISCHE KUNST. Het Journal des Débats bespreekt het besluit van den paus, om van l .Januari van dit jaar in het Vatikaan entree te heffen en wijst er op dat in de Italiaansche musea, die aan den staat behooren, bv. de Uffizii, en in de Belgische galerijen ook entree genomen wordt. Het zou niet te recht vaardigen zijn als men voor het bezichtigen van een enkel kunstvoorwerp 50 ets. rekende; maar voor een groot museum is het vorderen van een toe gangsprijs zeer billijk. Het blad beveelt dezen maatregel ook voor Frankrijk aan, om het fonds voor den aankoop van schilderijen te verhoogen. De paus moet plan hebben, het door Bramante gebouwde paleis der Cancellaria, een der gewichTOONEEL EN MUZIEK. De heer Joh. Mcsschaert is als medewerker toegetrelen van het weekblad de Portrftmlle, om directeuren en besturen van Mannenzangvereenigingen op de hoogte te stellen van nieuwe bruik bare werken voor mannenzang. Wij vestigen gaarne de aandacht op deze rubriek, voor vereenigingen die niet in de gelegenheid zijn zich op de hoogte te stellen van alles wat er op dit gebied verschijnt, zullen de zaakkundige wenken en aan wijzingen van den heer Messchaert [voorzeker zeer welkom zijn. De Fransche actrice Célinc Montaland, van de Comédie Francaise, is overleden. Bij het verplegen van haar kind had zij roodvonk opgedaan; het kind is hersteld, de moeder overleed. Céline Mon taland begon op vierjarigen leeftijd hare tooneelloopbaan in de GabriMe van Augier; jarenlang reisde men met haar als jeugdig wonder. Labiche, Scribe en anderen schreven stukken voor haar (Maman Sabouleitx, Cerisette en prison enz.); en toch, ondanks dit exploiteeren van haar jeugdig talent, werd zij eene degelijke actrice, en behield bij het ouder worden jeugdige frischheid en légance. Jules Claretie heeft aan het comitévan de Comédie fravcaise zijn jaarlijksch verslag voorge lezen, dat voor de algemeene vergadering op .'ÏO December ten grondslag diende. De netto-op brengst van de Comédie francaise beloopt 465,506 francs, en men kan zich een denkbeeld maken van baar werkelijken voorspoed, als men bedenkt, dat 40 jaar geleden de gezamenlijke bruto-ontvangsten van het theater slechts 425,000 francs bedroegen. De Comédie francaise heeft in het vorige jaar 11 stukken van haar repertoire op nieuw ingestudeerd, vervolgens 5 nieuwe stukken gemonteerd, 35 stukken van het klassieke reper toire, daaronder 11 treurspelen en 58 stukken van het moderne repertoire, in het geheel !(.'$ stukken opgevoerd. De sociétaires hebben 2667, de pensionnaires 3490 maal gespeeld. LETTEREN EN WETENSCHAP. Bij de heeren llutgcrs en de Beaufort is de inschrijving opengesteld op f 200,000 aandcelon en f 150.000 hypothecaire obligatiën voor de te Amsterdam bij het Vondelpark te bouwen nieuwe koudwater- en rheumatischc inrichting van dr. Arntzenius. De kapitalisten in Nederland hebben reeds zoo dikwijls hun geld overgehad voor Amerikaansche sporen en Buitenlandsche industriëele ondernemingen, die hun ten slotte meer onaangenaamheden en zorgen dan renten bezorgden, dat ze zeker, nu het eenellollandsche onderneming geldt, die zoo hoogst nuttig en heilzaam werken kan, zich niet onbetuigd zullen laten. De pneumatische inrichting van dr. Arntzenius aan den Amsteldijk alhier heeft aan tal van bron chitis- en longlijders voortreffelijke diensten be wezen en doet dat nog, maar de inrichting is te klein en de toevloed van patiënten te groot, redenen waarom het nieuwe plan van dr. Arnt zenius toejuiching en steun verdient. Behalve pneumatische en hydrotherapie zal in het te bouwen Hotel- Pension ook de methode van prof. Koch worden toegepast. Prof. B. J. Stokvis zal adviseur en later lid van den raad van cura toren zijn, die uit geneeskundigen van naam wordt samengesteld. Mevrouw Rappard Boeke zal zich belasten met de verzorging der zieken die hun intrek in het Hotel-Pension nemen. Dat de in richting tevens gelegenheid tot inwoning geeft, is voorzeker een groot gemak en een bijzondere aanbeveling, omdat de behandeling daardoor des te degelijker en gemakkelijk kan zijn. Wanneer mannen als prof. Rosenstein, Pel, Hertz en Stok vis eene onderneming als deze aanbevelen, zal het benoodigde kapitaal zeker spoedig meer dan volteekend zijn. Dr. Heinrich Schliemann heeft aan keizer Wil helm eenige gouden armbanden en haarspelden gelegateerd, die gedurende het bezoek van den vorst te Athene diens aandacht getrokken hadden. Schliemann bood ze toen reeds den keizer aan, maar deze weigerde en zeide dat zulke kostbare zaken veel btter voor het Trojaansche paleis, waar zij waren, pasten, dan voor zijne woning te Berlijn. Ook eenige ringen van groote archaeologische waarde, te Mycene gevonden, werden door Schliemann aan den keizer vermaakt. Bij Hachette & Cie., te Parijs, verscheen onlangs een nieuw boek, der welversneden pen van onzen landgenoot G. Verschuur ontvloeid. Het is getiteld Aux Antipodes" en bevat de door ongeveer vijftig mooi uitgevoerde houtgravures geïllustreerde ver halen van een reis door Australië, Nieuw-Zeeland. de Fidji-ei.'anden, Nieuwe Hebriden en Nieuw Caledonië. Voor hen die gaarne reisbeschrijvingen lezen en kennis willen maken met de zeden en gewoonten van onze tegenvoeters, bevat het boek van den heer G. Verschuur een schat van wetens waardige bijzonderheden. De schrijver weet op onderhoudende wijs te vertellen niet alleen, maar kruidt zijn werk door tal van aardige op- en aanmerkingen, die even zoo vele bewijzen zijn voor zijn scherpte van op merkingsgave en gezond oordeel. Zonder twijfel zal de redactie van de Aarde en hare Volken" het grootste gedeelte van dit boek in hare afle veringen kunnen en willen opnemen, even als dit tijdschrift in de laatste aflevering eene vertaling opnam van G. Verschuur's Voyage en Nouvelle1 Zélande". In eene bijeenkomst van geneesheeren te Mi nchen is, met behulp van photograpbieën, aange toond dat het veel gezonder is voor de kinderen, staand dan liggend schrift te leveren. Buiten i weten der leerlingen werden de photographieën genomen; in de klasse van het liggend schrift zitten al de jongens schuin, met het oog dicht op de pen; in de klas-e van het staand schrift zitten allen recht en Junk. De heer Muller, mii nister van onderwijs en eeredienst in Beieren, heeft een cursus van staand i-ebriit gevolgd, om er zelf over te kunnen oordeelen. De heer Foucher de Careil, Fransch senator, historicus en politicus, is deze week overleden. Van Bretonschen landadel, scheen hij niet be stemd eenmaal de Republiek aetief te zullen dienen; toch deed hij dit als gezant te Weenen (1883?1886) en in andere betrekkingen van ge wicht. Zijne litteraire nalatenschap is zeer groot; Leibnitz, Hegel, Spinoza, Descartes, Göthe, Bossuet, waren het onderwerp zijner philosophische werken, de Luxemburgsche quaestie, de tijd van Koningin Christina van Zweden en andere, van zijne histo rische; ook landbouw- en arbeidskwesties behan delde hij met zaakkennis en meesterschap. Dom Pedro. gewezen keizer van Brazilië, houdt zich bezig met het vertalen van de Duizend-enNacht, uit het Arabisch in het Portugeesch Naar in zijne omgeving beweerd wordt,, bevalt hem dit veel heter dan het regeeren over Brazilië. In afwachting van eene nadere beslissing be treffende de al- of niet-voortzetting der Uitgeverszaak, gedreven door wijlen flen heer Tj. van Ilolkema, zal tot zoolang de leiding dier zaak worden waargenomen door den keer S. Warendorf Jr., uitgever te Amsterdam. OUD-AMSTERDAMSCIIE VKRSCIIEIDENHEDKN door Mr. N. UK IXOEVKR. Rijden. Een der grootste factoren van het verkeer, waar mede thans bijkans in de eerste plaats moet wor den rekening gehouden, is het vervoer per as, in koetsen, omnibussen en tramwagens, waarvoor de straten worden verbreed en de bruggen verlaagd, die er juist op gebouwd waren niet hare hooge verwulfsels, om bevorderlijk te zijn aan het water verkeer. Het geheele karakter van den aanleg der stad bewijst, dat in vorige eeuwen de water wegen van nieer heteekenis dan de landwegen : waren, niet alleen voor het vervoer van koopmansj goederen dat gelukkig nog heden ten dage het ? water onmisbaar maakt maar ook voor het j verkeer der inwoners. Bijkans even druk als er thans j gereden wordt, voer men vroeger, in de stadsgrachj ten en daarbuiten in de vesten, op het IJ of' in den Amstel; en al was het niet in gondels, gej lijk in de stad der Lagunen, toch had ons Noordsch j Venetiëniet geheel ten onrechte dien naam gekregen. j Hier was het echt nationale tent-jacht voor de aanzienlijken, en de tent schuitjes, gelijk wij ze nog aan de Wetering hebben gezien, voor den burgerman, even geliefd als de gondel ginds. Maar daarom waren de rijtuigen nog niet onbekend. liet behoorde echter nog in de zeventiende eeuw tot de kenmerken van groote weelde, een rijtuig te hebben tot eigen gebruik. Wie een karos hield,moest wel tot de machtigen in den lande gerekend worden. Daarmede mocht men dan door de stad rijden en naar buiten naar de hofstede, die men zich tot zornerverblijf, liefst niet te ver van de stad zijner inwoning, had ingericht, of bij uitzondering er mede op reis gaan. Maar in 't laatste geval deed men wijzer, zoo men althans niet met de schuit wilde gaan, om van de wagenaars aan de poorten een reiswagen te huren. In de steden was men echter op dat rijden niets gesteld! De eerzame voetgangers konden in. straten van druk verkeer vaak niet spoedig ge noeg uit den weg komen, zy werden over de becnen gereden zooals zij met eene echt Amsterdamsche uitdrukking zeiden ? en klaagden. Niet minder klaagde de burgerij in 't algemeen, over het dreunen van de huizen en den miserabelen toestand van de straten, tot wier onderhoud alle huiseigenaars toch hun goede geld,?al was het niet veel meer dan 2 tot 4 stuivers per huis?, moesten betalen. En het meest van allen klaagden Thesaurieren, die met dit straatgeld niet konden toe komen en een aardige som uit de stadskas moes ten suppleeren, als zij de kostbare geplaveide wegen in goeden staat wilden onderhouden. Van oudsher had men al bepalingen gemaakt om het bederven der wegen tegen te gaan. Toen er nog niet zooveel rijkdom en weelde heerschten, en de eigen rijtuigen alleen in de stallen van vor sten en hooge edelen gevonden werden, waren het de slepers, die het meest tot het beschadigen der straten bijdroegen. Reeds vóór het middon van de zestiende eeuw klaagde de regeering vaak, dat de heerstraten verbroken en gerampaneerd werden".en daarom verbood zij de paarden met ijzers met lippen te beslaan. In 1548 vergunde zij even wel aan de sleelieden (slepers) en molenaars om de hoen'jzers van kalkoenen te voorzien, op voor waarde, dat zij het arbeidsloon zouden betalen van het herstellen der straten, waartoe de stad stepnen en zand zou leveren welke door de jaarlijksche processie werden gepasseerd. De straten werden toen, schijnt het, nog door de stad onder houden, ofschoon de meesten ervan het eigendom waren van de eigenaars der aan beide zijden be lendende huizen ieder, gelijk het heette, ter halver straat toe. In hetzelfde jaar veranderde men echter van taktiek. Men gelastte ieder de van stadswege met materialen uitgezonden stratenmakers zoowel hun arbeidsloon als de gebruikte materialen te ver goeden. Reeds in 1561 werd het privilege opge heven, dat de bewoners der huizen aan den weg der processie genoten waarvan ik zooeven sprak. Toen werd den overluyden van de sleehiyden de jaarlijkbche betaling opgelegd van '20 gl. ten be hoeve van de starlskas: wyt saicke dat hoer slecpaerden met houtt'ij>ers mit lippen beslaegen zijn daer de straeten seer mede gebroecken werden". Deze som werd door overlieden gevonden uit de contributie, die ieder gildebroeder, overeenkomstig het aantal der d-oor hem gebruikte paarden, moer-t betalen. Op hunne sleden vervoerden zij hoofd zakelijk koopmansgoedcren, maar zij hielden er in den aanvang der zeventiende eeuw reeds sleden op na, om ook personen te vervoeren. Zoo ziet men heksleden afgebeeld op de schilderij voorstellende den Leprozen-optocht in 1604. Dit schijnen wel gewone sk-den geweest te zijn waarop in de lengte hekken en in de breedte stoelen ot' bankjes waren gezet. Dit was zeker ge<?n aangenaam of gemakkelijk voertuig, maar aanvankelijk was er niet veel beters te krijgen. De wagens, die sedert 1608 op de expresselijk daartoe aangelegde wagenpleinen bin nen de vesten voor de poorten stonden, schijnt meu slechts voor reizen of rijtoertjes buiten de stad te hebben mogen bezigen. Wellicht werd oogluikend toegelaten, dat zulke wagens de in de stad wonende passagiers van hunne woning afhaalden en weer thuis brachten. liet kwam dan ook niet alle dagen voor, dat men in een open wagen die wij best bij een boerei'kar kunnen vergelijken met twee paarden, of in een over dekte?een buit kar met drie paarden bespan nen, uit rijden ging! Zoo was het van den aanvang der zeventiende eeuw at' geregeld, opdat er in de nauwe straten, die opgepropt waren met menschen, de noodige ruimte voor het verkeer en veiligheid voor de passanten zou blijven. In de zestiende eeuw bestond daaraan, ofschoon men een breedte van ft?13 voeten eene zeer vol doende breedte voor een straat achtte, rog zoo zeer geen behoefte, tenzij misschien op marktdagen, wan neer het op alle toegangswegen naar den Dam. waar de markt gehouden werd, zeer druk vau volk-was, ook van buiten met hunne wagens ingekomen. Ongehinderd reed inen toen door de nog slechts op de hoofdwegen met keien geplaveide straten, en, waar deze al te nauw bleken voor het wager.verkeer, schroomde de rt geering niet verbetering aan te brengen. Zoo werden b v. in 151)3 de huizen op den noorderhoek van de lialstecg en op den zuiderhoek van den Vijgendam afgeschuind, nadat reeds de Molsteeg verbreed was en in 1625 de Wijdekerksteeg mede zulk eene verbetering zou ondergaan Eigenaardig is het, dat de laatstge noemde straatjes, die sedert dien tijd op hunne breedte gebleven zijn, toen aan de hoogste ei^chen van het verkeer bleken te voldoen, terwijl zij thans zelfs niet aan de geringste beantwoorden. In de tweede helft van de zeventiende eeuw went dit echter ook reeds het geval, en niet alleen met de Molsteeg, maar ook met een groot getal andere oven enge straten, waarop men de bepaling vau slechts in ne richting bereden te mogen worden toen reeds toepaste. Daar waren onder de burgerij van de zestiende en zeventiende eeuw nauwelijks lastiger klanten te vinden dan de slepers en de wagenaars. De eersten, die voortdurend op den Dam, waar de Waag gelegen was, hunne vrachten aan en af moesten slepen, maakten de wegen vooral in den omtrek van bruggen onveilig met hunne gierende en vaak overladen sleden, die soms door paard noch bestuurder beheer>cht konden worden. De Dam zoowel als de hun aangewezen pleis'.erplaats?de stadi-paardenstal die zich eerst ter hoogte van de Beursstraat, later op het terrein vau het tegenwoordige postkantoor bevond, was bij voortduring een tooneel van gevechten en twisten van de ruwe slepcrskncchts, die elkaar gaarne een vlieg afvingen. En dezelfde geest hecrschte onder de wagenaars op de wagenploir,en aan de poorten. Keur op keur moest er gemaakt worden, om orde onder dat volkje te houden, opdat de goêgemeente den overlast er niet van zou ondervinden. (Slot volgt).

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl