De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1891 25 januari pagina 3

25 januari 1891 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 709 ijiïtè,-bi>achten toch de heeren Farncombe nÉaltders,* Rartgers van Rozenburg en Boreel 'dew quaestie bij de algemeene beraadsla'qgen ter sprake. Geen van de drie >a zicfa echter vereenigen met het beleid ?vaa den minister van buitenlandsche zaken. Nederland heeft in deze zaak een allertreurigst figuur gemaakt, en het zal ons zeer verwonderen, als de minister door overleg ging der stukken iets kan wegnemen van den ongelukkigen indruk, dien zijne houding aan de overgroote meerderheid der natie heeft gegeven. De inconsequentie dier houding zou alleen verdedigbaar zijn, als het bleek. dat de heer Hartsen inderdaad was gezwicht voor de overmacht. En nu de algemeene debatten. Eigenlijk zijn zij in een paar woorden te resurneeren. De linkerzijde verwijt aan de regeering: gij hebt niet slechts onze verwachtingen be schaamd, die natuurlijk niet bijster hoog waren gespanhen, maar zelfs die van uw eigen vrienden, want gij zijt in ge breke gebleven, uw programma ook maar ten deele uit te voeren. En de rechterzijde antwoordt den heeren der oppositie: toen gij aan het roer waart en de hemel weet, dat dit lang, veel te lang heeft geduurd ! hebt gij evenmin uwe schoone beloften ge houden, en ge zijt geëindigd met er het bijltje bij neer te leggen en den heer Heemskerk als zetbaas aan te stellen, ofschoon ge n in de Tweede n in de Eerste Kamer eene meer derheid hadt, hetgeen met ons niet het ge val is. De heer Hartogh beklaagde zich, dat de regeering na haar optreden voor de sociale wetgeving, voor de uitbreiding van het kies recht tot het veel betwiste huisrnans-kicsrecht, voor de scheiding van kerk en staat, voor de bestrijding der plutocratie niets had gedaan. Men mag hieruit opmaken, dat deze afge vaardigde der hoofdstad bereid zou zijn ge vonden, om tot werkelijk democratische maat regelen met eene doortastende regeering, van welke partij ook, mede te werken. En de heer Tak van Poortvliet bepaalde zich niet tot het constateeren van de onvruchtbaar heid der regeering, maar wist daarvan ook de oorzaak aan te wijzen in het negatief, uit sluitend anti-liberaal karakter der meerderheid. Ook deze afgevaardigde wees erop,dat het kies recht in plaats van een recht te zijn, nog altijd een voorrecht is. Waarlijk, als men de aan wal staande liberale stuurlieden hoort, dan moet men zich afvragen, wat eigenlijk nog aan de invoering van algemeen stem recht in den weg staat. Maar dan klinkt het weer ontmoedigend, van den heer ATan Dedem te vernemen : Het program van actie is niet berekend op het korte bestaan dezer regeering, en de hervormingen, waarop door déheeren Hartogh en Tak wordt aangedron gen zijn niet van recenten datum, maar nog steeds aan de orde door het plichtvcrzuim der liberalen.'' Het is alsof' de regeering in dit opzicht voor de liberalen niet wil onder doen en ons ook veertig jaren door de woes tijn wil laten rondzwerven, voor zij ons het beloofde land binnenleidt. Een schrale troost is onder zulke omstan digheden de bescheiden blijmoedigheid van den heer Oppedijk, die vindt dat het tegen woordige kabinet nog het beste is, dat te krijgen is, en ons raadt, ons dubbel een drachtig om den troon te scharen, nu daar eene vrouw op zit. Meer ad rem was de vraag, door den heer Schaepman tot den heer Tak gericht: Gij verwijt ons niets an ders te zijn dan anti-liberaal; wanneer zijt gij, liberalen, iets anders en iets meer ge weest dan anti-clericaal ? Een voorstel van den heer Domela Nieu toonde dan de anderen. Ook die werd om gekeerd en o vreugd! hij was open. In minder dan geen tijd had ze den inhoud te voorschijn gebracht en las de met sierlijke letters gedrukte woorden: Verloofd: LEO baron VAX BILOF, 2e Luitenant der Infanterie. en MARIE ROOVERS. Snel bergde ze de kaart weer in de enve loppe en ging bij het raam op een stoel zitten om de les na te zien die ze 's mid dags moest kennen. Maar het wilde maar volstrekt niet vlotten. Telkens kwam haar weer haar luitenant voor den geest, gearmd met Marie Roovers. Ze kende haar wel, Marie Roovers. Maar dat hij die genomen had, dat had ze nooit gedacht. Het was dus toch maar gekheid geweest toen hij gezegd had: »Wij trouwen samen, niet waar Tiny ?" En al die knikjes en lachjes waren alleen maar geweest omdat hij haar een aardig »kind" had gevonden. Was ze dan nog zóó jong ? Over een paar maanden werd ze toch zestien en het was wel voorgekomen dat meisjes op haar zeven tiende jaar trouwden. .. . O, was ze toch maar een paar jaartjes ouder geweest! Dan had hij haar genomen, dat wist ze zeker. En nu zou hij trouwen met Marie Roovers. Met die nuf! Neen, dat had ze niet van hem gedacht. Maar wenhuis om in den door den langdurigen winter ontstanen nood van Rijkswege althans eenigszins te voorzien, vond steun bij den heer Heldt, maar werd niet in positieven vorm gedaan. De regeering toonde zich erg voorzichtig. De premier verklaarde, dat hij geen principieel bezwaar had tegen staatshulp in den buitengewonen nood, maar eerst als particulieren en gemeenten te kort schieten. De minister va'n financiën zeide, dat het ge vaarlijk zou -zijn, den nood der gemeenten te lenigen door de armenzorg aan het rijk te brengen. En de minister van binnenlaudsche zaken beveelt concentratie der armenzorg aan, en heeft geen bezwaar tegen een rijks subsidie, omdat de gemeenten te zwaar wor den gedrukt door de armenzorg. Zooals men ziet, hebben de heeren aan de ministertafel het nog niet tot eene gemeenschappelijke for mule kunnen brengen. Ook in dit opzicht zijn wij nog in de woestijn en ver van het beloofde land. Stippen wij ten slotte nog aan, dat de pre mier eene nieuwe regeling van het kiesrecht niet urgent noemde en dat zijn collega voor binnenlandsche zaken zich tegen algemeen stemrecht verklaarde. Kunst en Letteren. TOONEEL TE AMSTERDAM. Er is weinig nieuws vertoond in deze week. In het Grand Théatre worden de voorstellingen van Junkermann voortgezet, afgewisseld door speelavonden van de vereei,iging Het Nederlandsen. Tooncel. In den Salon gaat nog altijd Max Havelaar. Daar zag ik nog het dwaze nastukje De Schakers van Jan Mannoury. Men kent dezen schrijver van Een huis met commensaah en van Ik lid} iets vergeten; hij kenmerkt zich door zijn echt-Amsterdamsche grappen en zijn typeering van per sonen, zooals men ze, geloof ik, alleen in onze goede hoofdstad aantreft. De voornaamste gebeurtenis van deze week is eigenlijk de premiere van 't Groene eiland, ope rette van Clairville, Chivot en Duru, muziek van Lecocq, in den Frascatischouwhurg van de heeren Prot, temeer omdat de voorstelling gegeven werd ter benefice van den heer Kreeft. Het was natuurlijk Donderdag een feestavond voor den beneh'ciant; op de operette kom ik de volgende week terug. FK. VERHULST. Geboren l!) Maart 1810 te 's- Graver, h a ge en aldaar overleden den 17 Jan. 1801. Gisteren, den 20sten Januari, hebben zij hem, een man van beteekeris, uaar zijne laatste rust plaats gedragen. Het staat niet te vreezen, dat zijn naam, die tot ver over de grenzen vaa zijn vaderland bekend en geëerd was, bij zijne landwat was ze ook zoo dwaas geweest ! Haar vriendinnetjes hadden allemaal een vrijer op de burgerschool of het gymnasium, wat deed zij ook verliefd te zijn op een officier? Aan de koffietafel was ze stil en in zich zelf gekeerd. Dat stak zoo af bij hare ge wone uitgelatenheid dat mama vroeg: »scheelt er iets aan Tiny ? Heb je soms straf' gehad op school ?'' Neen, maar ze had een beetje hoofdpijn. Straf! 't was veel erger dan straf. Als ze gestraft was zou ze dat morgen weer ver geten zijn, maar dit zou ze zoo gauw niet vergeten. En de vriendinnetjes zouden haar ook nog plagen, omdat haar vrijer haar in dun steek had gelaten. Neen zonder twijfel, /e voelde zich diep ongelukkig. »Ik heb het al lang gedacht," zei haar oudste zuster, »hij maakte haar in den laatstcn tijd in 't oogloopend het hof." »Ik wensch hem alle mogelijke geluk," zei de tweede, die gemeend had dat ze nog al indruk op hem gemaakt had, »maar ik had hem eene andere STOUW gegund.'' »Marie zal wel blij zijn," zei de jongste, die afgunstig was, »ze is al drieëntwintig; het werd tijd." Tiny zei niets. Ze vond dat haar zusters groot gelijk hadden dat dwaas engagement af te keuren. Maar ze was doodsbang dat ze misschien zouden merken waarom ze zoo stil was. Ze zou uitgelachen worden! Toen ze 's middags uit school kwam was ze nog treuriger gestemd. genooten licht in vergetelheid zal geraken Doch spoediger dan men denkt zal die naam opgehou den hebben het beeld van den man, zooals bij was en leefde, op te roepen voor de verbeelding dergenen, die hem in de dsgen van bloei en kracht, van geluk en glorie niet hebben gekend! Reeds nn zijn de gelederen van die oude garde niet weioig gedund. Van de overgeblevenen be hoort een goed deel tot de invaliden, die, zoo hun ook soms de lust bekruipt om hun her inneringen uit den schoenen campagnetijd nog eens op te frisschen, zoo zij bij den lust ook de kracht in zich voelen om van dat schoone verledene te getuigen, al spoedig gewaar worden, dat zij niet te veel moeten verwachten van de belangstelling bij de jongere generatie, op wie de geestdrift van oud-gedienden niet zelden een komischen, sltchts Dij uitzondering een electriseerenden indruk maakt. Bij de groeve van dezen doode heeft het, God dank, niet ontbroken aan b'ijkeu van oprechte vereering. Door geheel het land is eene stem vernomen, die getuigde van sympathie en be wondering. Neen, het vaderland van Verhulst heeft bij 't vernemen van zijn heengaan nog niet vergeten, dat het in hem wat goeds en groots verloor. Doch wie onzer ernstig genoeg is om den ernst te beseffen, waarmede de doods engel ons toeroept: »Weest waar, volkomen waar!" hij zal erkennen, dat de hulde zelve, die den overledene werd gebracht, hoe oprecht en welge meend ook, de blijken droeg, dat 't tijdperk van 's mans glorie was voo t b ij gegaan. Het is juist om deze reden, dat ik mij heb gevoegd naar den Wfnsch der rtdac ie van dit Weekblad, toen zij van mij een woord over Ver hulst verlangde. Indien, zoo dacht ik, de oude vrienden van Verhulst, zij, die met hem joug wart n en zijne ster zagen opgaan, h>t getuigenis der waarheid, het off-r der dankbaarheid weige ren, wat zullen zij tot hunne verontschuldiging kinnen inbrengen, wat. antwoorden op h»t verwijt : «waarom hebt gij verzuimd uwen jongeren tijdgenooten op 't hait te drukken, wat de piëleit jegens grooie mannen, wier verdiensten gij meent te kunnen waardperen, van hen eigent?1' Of zou mijn leeftijd mij misschien ongeschikt maken voor de taak mij opgedragen ? Pleegt uiet de mer.scb. met 't klimmen zijner jaren het vermogen, om de behoeften van den tegenwoordigen en komenden tijd naar eisch te erkennen, meer en meer te verliezen '? Moeten wij ouden van dagen ons niet nederleggen bij 't oordeel, dat het tegenwoordige geslacht ui) brengt ovfr hen, wier beteekeuis in den bloeitijd van ons leven haar hoogste punt reeds had bereikt ? Zal onze poging om de geestdrift, nadat zij nu een maal is uitgedoofl, opnieuw te doen ontvlainmtn, niet met weerzin en spot worden out van geu ? Is 't niet beter, dat wij, zooveel ouze afgestompie geestvermogens het toelaten, ons ver blijden over den vooruitgang op elk gebied van kennen en kunnen, en dientengevolge berusting prediken in de wereldwet volg-ns welke de groote manu'n door hunne epigonen in de schaduw ge steld en overvleugeld worden, dar', door de ver heerlijking onzer vroegere idolen, natepleiten op het eenmaal over liet verleuene met al zijn bernën gevelde vonnis ? Ik wil mijne zvvakiuid belijden. Niettegen staande het o- rverdoovend handgeklap, waar mede veel wat nieuw, maar daarom nog tiiet goed en schoon is, wordt ontvangen, blijf ik vasthouden aan de blijvende waarde van dat gene, wat eenmaal den on verdeelden bijvul mocht vinden bij de duizenden en duizenden, in wie ik de beste en edelste vertegenwoordigers van hun nen tijd had lei ren erkennen. Wie zal zengen, wat in on.s oordeel over het geen zich als waar, goed en «choon komt aan melden, de vrucht is van eigen nadenken en on derzoek, van eigen aangeboren onderscheidings vermogen, van individueelen smaak en aanleg, wat daarentegen daarin als door anderen aange bracht, van anderen overgenomen en dus als ge leend gi-ed moet beschouwd worden? Wie naar den roem van volstrekte oorspronkelijkheid streeft, hij erkenne in idioten en barbaren zijne idealen. Wie geen hooger doel kent, clan door anderen zich te laten voorzeggen wat hij schoon en goed mag noemen, zal misschien een rustig ea onaangevochten leven kunnen leiden, kracht zal er van hem riet uitgaan, zijn tijd zal hij niet voor J)e onbarmhartige vriendinnetjes hadden ; haar erg geplaagd en het was haar heel moeilijk gevallen die leelijke tranen in te houden. Het had niet veel gescheeld. ... En toen ze de huiskamer binnen kwam zat daar niemand anders dan Bilof met Marie Roovers. Ze maakten de engagements visite. O, had ze dat geweten ! Dan was ze zeker j niet binnengekomen. En nu moest ze nog | feliciteeren ook. j »Jk feliciteer u wel, meneer Bilof, en u ; ook juffrouw Roovers''.... -Dank je wel, Tiny." Hij straalde van ge luk. ;>Xu kunnen we niet meer samen trou wen,'' voegde hij er lachend bij; dat was im mers eerst afgesproken j-" Ja, dat was zeker afgesproken, trouwelooze. liegrijp je dan niet hoe bedroefd Tiny is ? Terwijl de jonge verloofden met de groo tere zusters /aten te praten en natuurlijk allerliefst en allerhartelijkst bejegend werden, sloop ze stil de kamer uit en ging naar boven, op haar slaapvertrek. Daar verborg ze haar hoofdje in liet groote kussen van haar ledikant, waar ze zoo dik wijls heerlijk van hem had gedroomd. En plotseling barstte ze uit in zenuwachtig snikken. Dikke tranen vloeiden haar uit de oogen en bevochtigden de helderwitte kussensloop. O, hoe diep, diep rampzalig was ze. Had ze maar iemand die haar troosten kon, maar neen, ook dat niet, iedereen aan uitbrengen. Zoowel op het gebied der wetenschap als op dat der kunst, wordt toch het hooge stand punt niet bereikt zonder de hulp van het genie, dat nieuwe wegen opent, en de ervaring, die van het oude niets bruikbaars verloren laat gaan. Het geniale is, ik zeg niet met sommigen: het abnormale, pathologische, maar zeker bet in eminenten zin onberekenbare en ondoorgrondelijke in ons menschen. Daarentegen zijn wij, wat wij door de ervaring zijn, op de meest bewuste wijze. Het geniale, zoowel in ons zelven als in anderen, ondergaan wij, de ervaring moeten wij met eigen inspanning ons verwerven. Dat in Verhulst het intuïtieve en spontane van het gei ie op den voorgrond stond, dat de invloed door hem geoefend daaraan en niet aan den rijk dom zijner verworven kennis en ervarir g mo t toegeschreven worden, zal ieder toestemmen, die hem heeft gekend. Gelijk alle buitengewoon be gaafden, verkreeg hij door snelle en juiste waar neming, wat anderen nauwelijks door langdurige en ernstige inspanning zich verwerven. Hij over dreef zeker door te verklaren, dat hij vau zijr^e leermeesters niet» noemenswaardigs had geleerd, maar voor zijne kunst alles had te danken aau eigen opmerking en de be-tudeering van de on sterfelijke werken der groote meesters. Doch in deze zeifbeoordeeiing ligt deze waarheid, dat bij de hoofdeigenschappen van den autodidact, te weten: de zelfgenoegzame zekerheid en de onbe kwaamheid In het rnededeelen van eigen kenen, ep bijzonder duidelijke wijze te zien gaf'. Hier ligt dunkt mij het eigenaardige vau zijne kracht en zwakheid beide; hier de oorzaak van liet aan trekkelijke zoowel als van het afstootenje in zijn optreden, hier niet alleen htt geheim van de imponeerende macht, door hem als orke-tdirectenr geoefend, maar Her ook de verklaring van het feit, dat hij geen school en nauwelijks een enkelen leerling gevormd heeft. Zelden of' nooit heb ik iemand ontmoet, die hem evenaarde in beslistheid van oordeel over de waarde < f onwaarde van kunstproducten, maar ook zelden iemand zoo onbeholpen als hij, waar het er op aankwam het uitgebrachte oor deel te motiveeren. De kunst in het algemeen en zijne kunst in het bijzonder vereerde hij, ja aan bad hij als zijn afgod, maar even vurig als zijne vereering was zijue verontwaardiging over het geen hem wansmaak en valsche pathos dacht. Daarover te toornen achtte hij plichtmatig, daar over te redeneeren vond hij overbodig. Moest hij daardoor vakgenooten en dilettanten kwetsen en ergeren, het deerde hem niet. Het was im mers zijne roeping de eer der kunst te verdedi gen en hij kon geen ware kur.st erkennen, waar zijn schoonheidsgevoel beleedigd werd Dan vond zijn anders van humor overvloeiende geest geen noorden van schertsenden spot, maar enkel van stroeven ernst en onverbiddelijke afkeuring Ah gol.l het hier, den Jixilsdienst te bestrijden en de eer van God Jahveh te verdedigen, ijverde hij dan, een profeet der oudluid gelijk. Verre van mij, het gevaarlijke en bedenkelijke van zulk radicaal oordeeleu voorbij te zieu OoZ mag ik niet verzwijaen, dat onze vrit-nd oprecht genoeg was om, indien hij soms van gevoelen veranderde, zijn ongelijk te bekeuren. Met groote vreugde zelfs kon hij zich overwonnen geven, waar de schoonheid van vroeger miskende kunst werken hem geopenbaard werd. Doch tegen zij a kuristeuaursgeweteu kon hij niet. Want Verhulst was een man uit n stuk. Dat wil niet zeggen dat hij onbuigzaam, hard en stroef was in de omgang met meuschen was zijn gemoedsaard eer week dan streng ? maar dit, dat hij zich onwrikbaar toonde in zijn aesthetisehe ovenuigi.-g. Hoe fijn en teer ook in atclere opzichten en onder andere omstandig heden, waar het zij: e kunst betrof, kou hij grof en ruw zijn. naar het voorschrift van Fischer, den aestheticus: »Im Priu cipier streite soll mau grob sein!" Een man uit n stuk. Dat bewijzen zijne compositie)), waarin gij n> rgens de geringste con cessie aan de goden dezer eeuw zult aantreffen, waarin alles afgewerkt is en op zijue plaats staat, gelbk de logica van het thema, de aard van stem of instrument, de bijzondere stemming van het geheel, het eischen. Een man uit n stuk. Dit bewijzen de door hem geleide en bezielde uitvoeringen. Op het stuk van precisie en techijisch raffinement van koor wie ze het vertelde zou haar immers uit lachen ! Hoe kon ze toch ook zoo kinder achtig gaan liggen huilen om niets, /ou ze die ellendige tranen dan niet kunnen in houden ? En altijd weende zo maar voort, alsof haar hartje moest breken. Op eens voelde ze een arm liefdevol om haar middel slaan en een hoofd zich naast het hare op het kussen vleien. Ze voelde hoe htar een kus op de gloeiende wang werd gedrukt.... »Is mijn lieve Tiny zoo ongelukkig?" vroeg mama. Ze schrikte op. Maar toen ze zag dat het moederoog vochtig was geworden door het aanschouwen van de smart van haar kind, toen vlijde ze haar kopje aan moedersborst en snikte luid. Mevrouw Kroon was n van die moeders die hare kinderen in de ziel lezen, en zich verplaatsen in hun toestand. Daarom zei ze fluisterend : «Wees maar stil, kind, over een paar jaar zullen we wel een anderen man voor je zoeken die heel, heel veel van je zal houden." Xu is Tiny reeds lang getrouwd met een jong advocaat die haar aanbidt. Maar toch denkt ze nog wel eens aan den trouweloozeu luitenant waar ze toen zooveel verdriet over heeft gehad.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl