De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1891 15 februari pagina 4

15 februari 1891 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 712 schilderij den rug toekeerend erop voortborduren. Eenejonge kraamvrouw, een wieg en een kraamheer. Zoo'n kraarahecr moet zich immers meer dan zalig gevoelen, als hij er wel over denkt. Er staat dus een meer dan zalige kraamheer op het schilderij van Bisschop. Maar ons dunkt, wanneer het iemand soms lustte te zoeken naar den hacil der leuterkritiek, dan kon zulk een proefje hem helpen. Het is opmerkelijk zoo spaarzaam als de cou ranten anders zijn met besprekingen van deze tentoonstelling in Arti", die toch niet minder beduidt dan de gewone Arti-najaarstentoonstelling, waarover zoo druk pleegt geschreven te worden. Iedereen schjjnt nu eenmaal te denken: een liefdadigheidstentoorstelling moet niet gekritizeerd worden. En in 't algemeen is hier natuurlijk wat voor te zeggen. Men wil door kritiek geen kwaad doen aan het goede doel waarvoor zulk een collectie ,werd saamgebracht. Dat is zelfs zeldzaam kieséh van de journalisten. Maar wanneer zooals thans, de collectie m haar geheel zoo be tamelijk is, dat zij gerust een attente beschouwing verdragen kan, schijnt zulk een opvatting ons toch minder van pas. Waar men, zooals hier, aan den eenen kant meer dan een dozijn werken gerust kan I03men, behoeft men zich niet te geneeren van andere stukken wat minder goeds te vinden. Het pleit voor de aantrekkelijkheid van een collec tie, waar zulke goede nummers onder zijn, blijft van zelf toch gewonnen, en veilig kan men daarom deze tentoonstelling aux sérleux nemen, zonder vrees van afbreuk te doen aan de goede zaak. Integen deel is er alle reden, door uitvoerige bespreking nog meer algemeen de aandacht op deze groot opgezette verloting van kunstwerken te vestigen. Het is niet sedert vandaag of gisteren dat Hollandsche uitgevers zoeken naar illustrateurs. En, lieve hemel, wat is er, omdat er toch geïl lustreerde boeken verschijnen moesten, al niet slecht geïllustreerd. Er is geïllustreerd door half bakken schilders, door liefhebbende teekenaars en door ambitieuse dilettanten. Heel enkele artisten leverden bij hooge uitzondering eens iets goeds. Maar een illustrateur en geboren illustrateur van het echte ras kwaui er niet, hoe hard er ook om gevraagd werd. En nu is er van zelf eens een gekomen, zooals de artisten altijd komen buiten de berekening van de theoretizeerders om, heel anders dan men het zich had voorgesteld. Men moet die dingen zien van Dijsselhof, die op de tentoonstelling van Architectura in de loods op het Damrak voor het eerst onder de oogen komen van het publiek Zjjn illustraties bij komieke kinderversjes! Die vooral, waar een olifant 's nachts in een dierentuin aan komt stappen, naast de poort waar hij niet onderdoor kan, over het bek heen, door den por tier bijgelicht, en zijn snelle berijder parmantig bovenop hem staande. Of zijn voortreffelijke ingenieuse teckening bij naar bed naar bed zei Duimelot," zoo goed als er in Holland in het genre op verre na nog niets geleverd werd. G. T. DE MÉMOIRES VAN TALLEYRAND. De hertog de Broglie heeft er eindelijk toe besloten, weer eens een fragment van Talleyrand's Mémoires over Napoleon I aan de publieke nieuws gierigheid over te leveren. Ditmaal geldt het de bijeenkomst te Erfurt, September 1808, waar Talma v. or een parterre van koningen" speelde, en waar Napoleon en Göthe elkander ontmoetten. De hertog heeft den Correspondant met zijn arti kel zeer begunstigd, nadat hij eerst de leden der Académie het belangrijk stuk gegund had; Talleyrand toch bepaalt zich niet tot het verhaal van de diplomatieke onderhandelingen die de bijeen komst tusschen Napoleon en keizer Alexander I voorafgingen; hij vertelt op schilderachtige wijze al de bijzonderheden van de bijeenkomst. Men weet dat Napoleon te Erfurt den Russischen keizer voor zijne plannen tegen Oostenrijk wilde winnen, en wel zonder zelf veel op het spel te zet ten. HU spande dus alles in, om den czar persoonlijk voor zich in te nemen, hem door den glans van zijn optreden, feesten, tooneelvoorstellingen, enz. te verblinden en door vriendschapsbetuigingen over te halen. Napoleon treedt hier geheel op, zooals Taine hem geschilderd heeft; alles vooruit overleggend en berekenend, niets aan het toeval overlatend, zelfs voor het onbeduidendste zorg dragend, en daarbij een volkomen komediant," zooals de Paus zeide. Vooral op het theater rekende hij. Hij zelf gaf den toenmaügen directeur der Comédie l''ram;aise, den acteur Dazincourt, zijne instructies. Talley rand teekende bij die gelegenheid het volgende gesprek op: Weet ge, Dazincourt, dat ik naar Erfurt ga ? Ja, Sire. Ik wilde de Comédie Fram;aise meenemen. Moet zij daar comedies of treurspelen op voeren ? Alleen treurspelen, want onze comedies zijn mij van geen nut. Zoodra men den Rijn over gaat, worden ze niet meer begrepen. Uwe Majesteit wenscht toch wel een mooi répertoire ? Ja, onze beste stukken. Sire, dan kon men Athnlie geven. Athalie'i loop heen! Ge begrijpt me niet. Ga ik dan naar Erfurt om dien Duitschers een Joas in 't hoofd te brengen! Atltalic.' Hoe dom! Beste Dazincourt, al genoeg er van. Waarschuw nw beste treurspelacteurs, dat wij naar Erfurt moeten; den dag van het vertrek en de stukken zal ik bepalen. Ge kunt gaan ...., wat zijn die oude lieden bekrompen! Athalie.' Het is waar, het is mijn eigen schuld, wat behoefde ik het hen te vragen. Ik behoef niemand te vragen. Had hij althans nog Cinna genoemd! Daar komen staats zaken in voor, en een tooneel van edelmoedig heid, dat altoos te pas komt. Ik ken bijna den ganschen Cinna uit het hoofd. Zeg eens, Rémusat, is dat niet in Cinna: Tous ces crimes d'Etat,qu'on fait pour la couronne, Le ciel nous en absout, alors qu'ilnoui la donne? Rémusat stemde toe dat het verzen uit Cinna waren, en Napoleon vervolgde: Hoe is het ook weer verder? Haal eens een Corneille. Sire, het is niet noodig; ik ken de passage ook van buiten. Het is verder : Et dans Ie sacrérang, oüsa faveur l'a mis, Le passédevient juste et l'avenir permis. Qui peut y parvenir ne peut !re coupable. Quoi qu'il ait fait ou fasse, il est inviolable." Uitmuntend! Vooral voor de Duitschers, die altoos aan oude denkbeelden blijven hangen, en nu nog van den dood van den hertog van Enghien praten. Men moet hun moraal wat ruimer maken. ik zeg dit niet voor keizer Alexander, want om die dingen geeft een Rus niet, maar dat is goed voor menschen met melancholieke idees, waarmede Duitschland vol is. Men zal dus Cinna geven, dat is het stuk voor den eersten dag. RétniHat, ga eens na, wat men op andere dagen kan geven; en vertel het me dan eens. Sire, wil uwe Majesteit dat er ook acteurs te Parijs blijven ? Ja, doublures; maar wat goed is, neem dat mee. Het is beter te veel dan te weinig." Ingevolge deze instructie werd alles op zijn best gereed gemaakt. Op 20 September 1808, om 10 uur 's morgens, deed Napoleon zijn intocht in Erfurt. Eene onafzienbare menigte", vertelt Talleyrand, verdrong zich van nu aan om zijn paleis. Ieder wilde hem zien en den man naderen, die over alles en allen beschikte ; tronen en ellende, vrees en hoop. De drie menschen die op aarde het meest geprezen werden, waren Augustus, Lodewijk de Veertiende en Napoleon. Tijdvak en talent hebben aan al die lofredenen verschillenden vorm gegeven, maar in den grond was alles het zelfde. Daar mijne plaats als groot-kamerheer mij do afgedwongen, geveinsde en soms ook oprechte huldeuewijzen, die aan Napoleon gebracht wer den, van nabij liet zien, kregen zij in mijne oogen werkelijk monsterachtige afmetingen. Nooit heeft de laagheid zooveel genie ten toon gespreid; zij kwam zelfs op het idee, eene jachtpartij te organiseeren op het terrein, waarop Napoleon den slag bij Jena gewonnen had ! Een wilde-zwijnenslachterij zou den overwinnaar dezen veldslag in herinnering brengen. Verscheidene malen ondervond ik, dat hoe boozer men op den keizer was, men des te meer zijn geluk hulde be toonde, en zijn hooge lotsbestemming prees, die hem, zooals men zeide, door den hemel gezonden was. Ik heb in Erfurt geen enkele hand gezien, die de huid van den leeuw op edele wijze had kun nen streelen." Een der interessantste passages in het aange haalde fragment van Talleyrand's Mémoires, is dat, waarin hij Napoleon'» ontmoetingen met Göthe en Wieland bespreekt. Napoleon heeft hen beiden met attenties over laden, lederen dag las hij zorgvuldig de lijst der nieuwaangekoraen. Toen hij er Göthe op vond, liet hij den grooten dichter onmiddellijk ontbieden en Talleyrand vermeldt het volgend gesprek tus schen hen, dat hij denzelfden middag opteekende, en later met Güthe nog eens nazag. Monsieur Göthe, het doet mij genoegen u te zien. Sire, ik zie, dat als uwe Majesteit op reis is, zij niet verzuimt, ook de geringste voorwerpen optemerken. Ik weet dat ge de eerste treurspeldichter van Duitschland zijt. Sire, u doet ons land onrecht aan. Wij meenen onze groote mannen te bezitten ; Schiller, Lessing en Wieland. Uwe Majesteit moet die wel kennen. Ik moet bekennen dat ik ze niet goed ken. Toch heb ik den Dertiajarigen Oorlog" gelezen. Het komt mij voor vergeef mij dat deze geen andere tragische onderwerpen aan de hand geeft dan voor onze boulevard-theaters. Sire, ik ken uwe boulevards niet, maar ik onderstel dat daar de voorstellingen voor het volk gegeven worden; en het spijt mij, u zoo streng te hooren oordeelen over een der schoonste genieën der nieuwere tijden. U woont te Weimar ? Komen daar de be roemde letterkundigen van Duitschland bijeen V Sire, zij genieten er veel bescherming ; maar wij hebben er op het oogenblik geen andere Europeesche beroemdheden dan Wieland. Muller woont te Berlijn. Ik zou den heer Wieland gaarne ontmoeten. Als uwe Majesteit mij veroorlooft hem te ontbieden, ben ik zeker dat hij terstond hierheen komt. Spreekt hij Fransch? Hij kent het, zelfs heeft hij de vertaling gecorrigeerd van verscheidene werken van hem, die in het Fransch overgezet waren. Terwijl gij hier zijt, moet gij iederen avond naar onze tooneelvoorstellingen gaan; het zal u geen kwaad doen, de goede Fransche spelen eens te zien opvoeren. Nu, ik zal gaarne komen ; ik moet beken nen dat het mijn plan ook was; ik heb ook eenige Fransche stukken vertaald of nagevolgd. Welke V Mahomet en Tancrcde. Ik zal Rémusat laten vragen of wij acteurs hier hebben die ze kunnen spelen. Ik zou wel gaarne willen dat ge ze in onze taal zaagt vertoonen. Gijlieden zijt niet zoo streng als wij wat betreft de hoofdregelen van het tooneeldicht ? Sire, wij hechten niet aan de drie eenheden. . Hoe vindt ge ons verblijf hier? Schitterend, Sire, en ik hoop dat het voor ons land nuttig zal zijn. Is uw volk gelukkig ? Het hoopt veel. Monsieur Göthe, u moest hier blijven zoolang ik hier ben. en den indruk beschrijven dien het grootsche schouwspel op u maakt, dat wij u verschaffen. . O sire, daartoe zou de pen van een der oude schrijvers noodig zijn. Houdt u van Tacitus ? Jawel, Sire, veel. Nu, ik niet. Maar daar spreken we een andermaal over. Schrijf aan mijnheer Wieland, dat hij eens hier komt; ik zal hem te Weimar zijn bezoek gaan terugbrengen, waar de hertog zal worden geïnviteerd om mee te gaan Ik zal gaarne met de hertogin kennis maken; zij is eene vrouw van veel verdienste. De hertog is sedert eenigen tijd in 't geheel niet behoorlijk geweest, maar hij is er over berispt. Sire, al is hij niet behoorlijk geweest, de berisping is toch wel wat erg geweest. Maar over zulke zaken kan ik geen oordeel hebben. Hij be schermt kunst, letteren en wetenschap ; wij heb ben hem niet anders dan te prijzen. Monsieur Göthe, u moet van avond Ip\ig nie komen zien. Het is een goed stuk ; niet een van die waarvan ik het meest houd, maar de Franschen schatten het zeer hoog. U zult in mijn parterre een groot aantal soevereinen zien ; keiit u den prins-primaat ? Ja, Sire, bijna intiem. Het is een geestig vorst, veel kennis en een edel hart. Nu, ge zult hem van avond zien in slaap vallen tegen den schouder van den koning van Wurtemberg. Hebt gij den keizer vau Rusland al gezien? Neen, Sire, nooit, maar ik hoop aan hem voorgesteld te worden. Hij spreekt heel goed uw taal. Als u iets schrijft over de bijeenkomst van Erf'urr, moet ge hem dat opdragen. Sire, dat is mijn gewoonte niet. Toen ik begon te schrijven, heb ik het mij terstond lot principe gemaakt, geen opdrachten te schrijven; om er nooit berouw van te hebben. De groote schrijvers van de eeuw van Lodewijk XIV waren zoo niet. 't Is waar, Sire, maar uwe Majesteit zou niet durven verzekeren dat zij er nooit spijt van gehad hadden. Wat is er geworden van dien mauvais sujet, Kotzebue ? Sire, men zegt dat hij in Siberiëis, en dat uw Majesteit aan keizer Alexander zal vragen, hem gratie te verleenen. Maar ge weet wel, dat hij in 't geheel mijn man niet is ? Sire, hij is heel ongelukkig en heeft veel talent. Adieu, monsieur Göthe." Talleyrand beweert, dat hij het proces-verbaal van dit gesprek met Gö!he heeft nagelezen; toch geeft Göthe er in ziju nagelaten geschriften een eenigzins andere lezing van. Hij vertelt er ook niets van, dat hij Tallcyrands verhaal zou hebben nagezien, maar zogt wel, dat Talleyrand terzijde gestaan had en dus wellicht niet alles zou ver staan hebben. Hoe het zij, Göthe had zich over zijn woorden, ook zooals Talleyrand ze mededeelt, volstrekt niet te schamen. (Wordt, re IN HOFKRINGEN. [n Vloei Oi-knakt. Oorspronke lijke roman, door VEKA. Leiden. A. W. Sijthoft'. Jaren geleden bevonden zich in Amsterdam verschillende iu hout opgetrokken schouwburgen. Een paar daarvan stonden aan de Jiuitensingel, waarbij een, indien ons geheugen ons niet be driegt onder bestuur van eenen Nieuwenhuis of Nieuwenhuyzen, vooral daarom de reputatie had van een zt-er aanlokkelijk lokaal van publieke vermakelijkheden te zijn, omdat men er v, or vijf-eu-twintig cents entree op eenen avond wel veertig geweerschoten kon hooreu lossen, meestal gewisseld tusschen de roovertroepen en soldatentroepen, wier blinkende wapenen, kleurrijke kleeding en ongehoord woe>t oorlogskabaal de uitnemendste bekoorlijkheid uitmaakten der ge weldige historische drama's die daar werden op gevoerd. Toen deze schouwburgen reeds ver dwenen waren, bleef het genre het laatst vtrtegenwoordigd door de schouwburgloge", gelegen op de plek tegenover den tegerjwoordigen Parkschouwburg. De drama's met de verschrikke lijke gevechten waren iu dien tent uiet zoo uit sluitend meer in eere als vroeger in de Buitensingel-komedies; zij hadden gedeeltelijk plaats gemaakt voor meer nieuwerwetsche saloustukken, die echter niet zóó vaak gegeven werden en ook, tengevolge van den eigeuaardigen toestand, waarin het dekoratief, de kosturnes en de geotfendheid der tooneelspelers verkeerden, daar in 't geheel niet zoo op hun plaats waren als de, het vroeger genre meer nabijkomende, drama's uit de oude fransche school (van 1830), die wij er zoo dikwijls aanschouwden. Aamieniijke of ontwikkelde lieden trof men daar weinig onder het publiek aan. Behalve het publiek, dat elders alleen van de twee goed koopste rangen placht gebruik te maken, vond men er soms jongelieden van ontwikkeling, meest studenten, die hunne voornaamheid niet beter aan den dag schenen weten te leggen, dan door, niet altijd op even voegzaatn verborgen wijze, de tooneelspelers uit te lachen en hun gering schatting voor de vertoonde drama's door,niet altijd slechts gefluisterde, schrandere opmerkingen, duidelijk te maken. Menigmaal is ons genoegen door zulke brutaaltjes onbarmhartig verstoord. Want we gingen er heen om genoegen te hebben, een direkt, onmiddellijk genoeüen in de vertooniug. En we smaakten dat werkelijk niet zelden, eenvoudig omdat we geen eischeu stelden. Wij hadden onze wijsheid voor zoo een avond op stal gezet, we wenschten volstrekt geen eigenlijke ktmstaandoeningen te ondervinden, wij verwachtten ons op niets van dien aard en de uitkomst was. dat wij ons dikwijls kostelijk vermaakten. Ons genot is moeilijk met n woord aan te duiden. Het bestond in het maken van allerlei opmer kingen en bedenkingen van eigenlijk kinderlijken aard. Het kwam mogelijk hier op neer, dat wij, bewust, op dezelfde wijze genoten, als onze om geving het deed, zonder zich ook maar in 't minst daarvan rekenschap te geven. De, ict-wat onbeholpen, naïevcteit was de hoofdzaak der geheele vertooning. De drama's waren geschre ven met zoo eene beminnelijke handigheid om de menigte diep te schokken en te roeren; de hevigste antithezen vond men er steeds met kwistige hand in aangebracht: de hooge adel lijke personages iu aauraking met het mindere volk, zoodat de eersten den laatsten om de een of' audere wijze grooten dauk verschuldigd waren; een zoon, d!en de levensomstandigheden zoo geleid hadden, dat hij tegenover zijn vader als rechter moest optreden, euz, enz. De tooneel spelers vervulden hun rollen met zooveel ijver eu toewijding, met opgewondenheid zelfs nu en dan, zij waren zoo kolossaal verraderlijk en zoo bedwelmend edel, zoo grandioos heldhaftig en zoo ontzettend listig, de schmink bloosde zoo treffend op de koonen der jonkvrouwen, de deftigbeid der bejaarde gravinnen was zoo onover komelijk hVr en eerwaardig, dat het iemand, die in zulke dingen zin heeft, goed deed om aan te zien. De taal der stukken, in de vertalingen onzer rederijkers van vóór dertig jaar ea hunne nako melingen, harmoniëerde zoo best met destemmen der tooneelspelers, bun kostuum van edellieden zou braaf met bun houdingen en gebaar, f n om dat alles pasten de coulisse»', met hun deuren die niet dicht wilden blijven, zoo volkomen, dat iemand, die, ook buiten de kunstwaarde harer uitingen om, van de Amsterdamsche tooneelweeld hield als zoodanig, er bepaald schik kon hebben en zijn avondje wel zag omkomen. Het is deze overweging, die onze ingenomen heid moet verklaren met den roman, die hierbij aangekondigd wordt. De zonderlinge schrijfster, met wie het ons een kurieus genoegen was ken nis te maken wij wisten niet, dat er nog heden ten dage dergelijke auteurs in ons land bestaan heeft ons, bij de lektuur van haar roman, juist hetzelfde genoegen doen smaken, dat wij ons van onze avouden in de houten schouwburgen met een zekeren weemoed herinneren. Daar de ge legenheid om dit pleizier precies zooals vroeger te hebben, niet meer bestaat, tenzij men daartoe een kennis in een kleine stad zou willen bezoe ken, waar het dan toch eenigszins het echte Am sterdamsche cachet schijnt te missen, moeten wij de schrijfster dubbel dankbaar zijn, dat zij deze herinneringen deed herleven. De beschrijvingen in dezeu roman, waarvao de handeling tusschen de zeventig en tachtig jaar geleden aan een klein Duilsch hof voorvalt, zijn ingericht met dezelfde kennis van kostuum, ameu blementen, zeden en gewoonten, mtt dezelfde iets of wat grove handigheid in de groepeering, die den regisseur van zoo'n bescheiden schouwburgje, langs den weg der traditie, eigen ziju ge worden. De gedragingen van vor.-t eu vorstin, van hovelingen en andere edellieden, men zou zweren dat zij den braven komelianten van vroeger tijd ziju afgezien. Inderdaad, zóó speelt een koffiehuis-bediende want over dag hadden onze vrienden de tooneelspelers er nog wel eens een ander baantje bij voor een vorst of graaf; xoo vervult een naaistertje de rol van h('fdame of' prinses. Niet te vergelen de dialogen. Met de meeste natuurgetrouwheid zijn die het door ons aangegeven inod'-l nagevolgd. Waar is Hulda?'' vroeg do vorstin op strengen toon; liet is u toch zeker wel bekend dat zij lieden dienst lieert?" ,,/ij is uitgereden om haar tante, gravin Adelhcid Von lïlien.stein, een bezoek te brengen, Uw Doorluehtiuheid", antwoordde Laura bedeesd. Deze had om haar gezonden daar zij zich niet wel gevoelde, en daar /ij n Itoorluehtigheid u juist een bezoek bracht, is Hulda weggereden". ,,/omler vei-lof te vragen", vul de vorstin de spreekster in de rede. Maar dit moet niet weer ge beuren, want i-.oo iets duld ik niet van mijn hof dames.1' Het zal zeker niet weer gebeuren", zeide Laura op zaehten toon. De strenge gelaatstrekken der trohche vorstin ont spanden zich bij het zien vau Laura's zachte blauwe oogen, en een vriendelijk lachje speelde om haar lippen. ,.ls uw kostuum reeds aangekomen?1' vroeg de vorstin. Om u te dienen, I'w Doorluchtigheid". Niet waar, dit is \vel vorstelijke gestrengheid, vor.-telijke hoogheid en aanzieijlijkheid, eu hof dame achtige gedweeheid eu onderdanigheid alles zoo echt deftig als onze puibe komedianten zich dat voorstelden en met oplettenden ijver na bootsten. De schrijfster van In bloei geknald is, in aanmerking genomen, dat dit werk voor het eerst ! verschijnt, als oorspronkelijke roman, in het jaar l 181)1, een in vele opzichten zonderlinge ver schijning. Mii stens dertig jaar proza zijn over Nederland heengegaan zonder een spoor van in vloed in dezen stijl te hebben achtergelaten. Xoch de, meerjingen van Huet, noch de praktijk van Multatuli wnt de taal, noch de praktijk van .Mar cellus Ernarits wat de wij*e van voorstellen en ! verhalen aar gaat. hebben in 't minst geüittuercefrd op de kal m omslachtige manier,waarmede de sehrijfsUr voor de gewoonste mededeeling omtieut de onnoozelste gebeurtenis een vel druks vol schrijft. Met de groote angstvalligheid h de individuali teit in de wijze van voorstellen vermeden : »Het i woud prijkte in najaarsdos en de heerlijke biuinroode en gele tioten, waarmede de reuzen des wouds overtomen waren " (blz. 144). Wij her inneren ons dikwijls op zulk eene wijze herl'stindrukken vertolkt te hebben gezien. Het is echter zeer lang geleden, dat dit gebruikelijk was. Het zou onbillijk ziju de schrijfster biervan een grief te maken. De eigenaardige bekoorlijk heid van deze manier van schrijven hebben wij boven uiteengezet. Erkend moet echter worden, dat het genot door deze bekoorlijkheid ons verschaft, wel eens plotseling in iets als on geduld dreigt om te slaan. Men moet niet al te lang aan n stuk in dit werk lezen. De moeielijkheid om deze schrijfster bij een groep auteurs te rangschikken, wordt nog ver hoogd door verschillende harer eigenaardigheden. Vooreerst is in het werk, in de bedaarde vast beradenheid waarmede de uniforme hoofdstukken elkaar opvolgen, de routine om de pen te voe ren onmiskenbaar. Het werk maakt, wat dit punt betreft, den indruk van te zijn samenge steld door iemand, die er zijn beroep vanrraakt geregeld feuilletons voor dagbladen te leveren. Verder schijnt de schrijfster op een goeden voet te staan met de Fransche taai, want de Fran sche uitdrukkingen, waarmede deze Duitsche edellieden (hetgeen waarschijnlijk historisch juist is, want alle kleine hoven van Europa bleven zich de Bourbon-hoven ten voorbeeld stellen eu

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl