Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 712
schilderij den rug toekeerend erop voortborduren.
Eenejonge kraamvrouw, een wieg en een
kraamheer. Zoo'n kraarahecr moet zich immers meer
dan zalig gevoelen, als hij er wel over denkt. Er
staat dus een meer dan zalige kraamheer op het
schilderij van Bisschop.
Maar ons dunkt, wanneer het iemand soms lustte
te zoeken naar den hacil der leuterkritiek, dan
kon zulk een proefje hem helpen.
Het is opmerkelijk zoo spaarzaam als de cou
ranten anders zijn met besprekingen van deze
tentoonstelling in Arti", die toch niet minder
beduidt dan de gewone Arti-najaarstentoonstelling,
waarover zoo druk pleegt geschreven te worden.
Iedereen schjjnt nu eenmaal te denken: een
liefdadigheidstentoorstelling moet niet gekritizeerd
worden. En in 't algemeen is hier natuurlijk
wat voor te zeggen. Men wil door kritiek geen
kwaad doen aan het goede doel waarvoor zulk
een collectie ,werd saamgebracht. Dat is zelfs
zeldzaam kieséh van de journalisten. Maar wanneer
zooals thans, de collectie m haar geheel zoo be
tamelijk is, dat zij gerust een attente beschouwing
verdragen kan, schijnt zulk een opvatting ons
toch minder van pas. Waar men, zooals hier, aan
den eenen kant meer dan een dozijn werken gerust
kan I03men, behoeft men zich niet te geneeren
van andere stukken wat minder goeds te vinden.
Het pleit voor de aantrekkelijkheid van een collec
tie, waar zulke goede nummers onder zijn, blijft
van zelf toch gewonnen, en veilig kan men daarom
deze tentoonstelling aux sérleux nemen, zonder vrees
van afbreuk te doen aan de goede zaak. Integen
deel is er alle reden, door uitvoerige bespreking
nog meer algemeen de aandacht op deze groot
opgezette verloting van kunstwerken te vestigen.
Het is niet sedert vandaag of gisteren dat
Hollandsche uitgevers zoeken naar illustrateurs.
En, lieve hemel, wat is er, omdat er toch geïl
lustreerde boeken verschijnen moesten, al niet
slecht geïllustreerd. Er is geïllustreerd door half
bakken schilders, door liefhebbende teekenaars
en door ambitieuse dilettanten. Heel enkele
artisten leverden bij hooge uitzondering eens iets
goeds. Maar een illustrateur en geboren
illustrateur van het echte ras kwaui er niet, hoe hard
er ook om gevraagd werd.
En nu is er van zelf eens een gekomen, zooals
de artisten altijd komen buiten de berekening
van de theoretizeerders om, heel anders dan men
het zich had voorgesteld. Men moet die dingen
zien van Dijsselhof, die op de tentoonstelling van
Architectura in de loods op het Damrak voor
het eerst onder de oogen komen van het publiek
Zjjn illustraties bij komieke kinderversjes! Die
vooral, waar een olifant 's nachts in een dierentuin
aan komt stappen, naast de poort waar hij niet
onderdoor kan, over het bek heen, door den por
tier bijgelicht, en zijn snelle berijder parmantig
bovenop hem staande. Of zijn voortreffelijke
ingenieuse teckening bij naar bed naar bed zei
Duimelot," zoo goed als er in Holland in het
genre op verre na nog niets geleverd werd.
G. T.
DE MÉMOIRES VAN TALLEYRAND.
De hertog de Broglie heeft er eindelijk toe
besloten, weer eens een fragment van Talleyrand's
Mémoires over Napoleon I aan de publieke nieuws
gierigheid over te leveren. Ditmaal geldt het de
bijeenkomst te Erfurt, September 1808, waar
Talma v. or een parterre van koningen" speelde,
en waar Napoleon en Göthe elkander ontmoetten.
De hertog heeft den Correspondant met zijn arti
kel zeer begunstigd, nadat hij eerst de leden der
Académie het belangrijk stuk gegund had;
Talleyrand toch bepaalt zich niet tot het verhaal van
de diplomatieke onderhandelingen die de bijeen
komst tusschen Napoleon en keizer Alexander I
voorafgingen; hij vertelt op schilderachtige wijze
al de bijzonderheden van de bijeenkomst.
Men weet dat Napoleon te Erfurt den Russischen
keizer voor zijne plannen tegen Oostenrijk wilde
winnen, en wel zonder zelf veel op het spel te zet
ten. HU spande dus alles in, om den czar persoonlijk
voor zich in te nemen, hem door den glans van
zijn optreden, feesten, tooneelvoorstellingen, enz.
te verblinden en door vriendschapsbetuigingen
over te halen. Napoleon treedt hier geheel op,
zooals Taine hem geschilderd heeft; alles vooruit
overleggend en berekenend, niets aan het toeval
overlatend, zelfs voor het onbeduidendste zorg
dragend, en daarbij een volkomen komediant,"
zooals de Paus zeide.
Vooral op het theater rekende hij. Hij zelf gaf
den toenmaügen directeur der Comédie l''ram;aise,
den acteur Dazincourt, zijne instructies. Talley
rand teekende bij die gelegenheid het volgende
gesprek op:
Weet ge, Dazincourt, dat ik naar Erfurt ga ?
Ja, Sire.
Ik wilde de Comédie Fram;aise meenemen.
Moet zij daar comedies of treurspelen op
voeren ?
Alleen treurspelen, want onze comedies zijn
mij van geen nut. Zoodra men den Rijn over
gaat, worden ze niet meer begrepen.
Uwe Majesteit wenscht toch wel een mooi
répertoire ?
Ja, onze beste stukken.
Sire, dan kon men Athnlie geven.
Athalie'i loop heen! Ge begrijpt me niet.
Ga ik dan naar Erfurt om dien Duitschers een
Joas in 't hoofd te brengen! Atltalic.' Hoe dom!
Beste Dazincourt, al genoeg er van. Waarschuw
nw beste treurspelacteurs, dat wij naar Erfurt
moeten; den dag van het vertrek en de stukken
zal ik bepalen. Ge kunt gaan ...., wat zijn die
oude lieden bekrompen! Athalie.' Het is waar,
het is mijn eigen schuld, wat behoefde ik het hen
te vragen. Ik behoef niemand te vragen. Had hij
althans nog Cinna genoemd! Daar komen staats
zaken in voor, en een tooneel van edelmoedig
heid, dat altoos te pas komt. Ik ken bijna den
ganschen Cinna uit het hoofd. Zeg eens, Rémusat,
is dat niet in Cinna:
Tous ces crimes d'Etat,qu'on fait pour la couronne,
Le ciel nous en absout, alors qu'ilnoui la donne?
Rémusat stemde toe dat het verzen uit Cinna
waren, en Napoleon vervolgde:
Hoe is het ook weer verder? Haal eens een
Corneille.
Sire, het is niet noodig; ik ken de passage
ook van buiten. Het is verder :
Et dans Ie sacrérang, oüsa faveur l'a mis,
Le passédevient juste et l'avenir permis.
Qui peut y parvenir ne peut !re coupable.
Quoi qu'il ait fait ou fasse, il est inviolable."
Uitmuntend! Vooral voor de Duitschers, die
altoos aan oude denkbeelden blijven hangen, en
nu nog van den dood van den hertog van Enghien
praten. Men moet hun moraal wat ruimer maken.
ik zeg dit niet voor keizer Alexander, want om
die dingen geeft een Rus niet, maar dat is goed
voor menschen met melancholieke idees, waarmede
Duitschland vol is. Men zal dus Cinna geven, dat
is het stuk voor den eersten dag. RétniHat, ga
eens na, wat men op andere dagen kan geven;
en vertel het me dan eens.
Sire, wil uwe Majesteit dat er ook acteurs
te Parijs blijven ?
Ja, doublures; maar wat goed is, neem dat
mee. Het is beter te veel dan te weinig."
Ingevolge deze instructie werd alles op zijn best
gereed gemaakt. Op 20 September 1808, om 10
uur 's morgens, deed Napoleon zijn intocht in
Erfurt.
Eene onafzienbare menigte", vertelt
Talleyrand, verdrong zich van nu aan om zijn paleis.
Ieder wilde hem zien en den man naderen, die
over alles en allen beschikte ; tronen en ellende,
vrees en hoop. De drie menschen die op aarde
het meest geprezen werden, waren Augustus,
Lodewijk de Veertiende en Napoleon. Tijdvak en
talent hebben aan al die lofredenen verschillenden
vorm gegeven, maar in den grond was alles het
zelfde. Daar mijne plaats als groot-kamerheer mij
do afgedwongen, geveinsde en soms ook oprechte
huldeuewijzen, die aan Napoleon gebracht wer
den, van nabij liet zien, kregen zij in mijne
oogen werkelijk monsterachtige afmetingen.
Nooit heeft de laagheid zooveel genie ten toon
gespreid; zij kwam zelfs op het idee, eene
jachtpartij te organiseeren op het terrein, waarop
Napoleon den slag bij Jena gewonnen had ! Een
wilde-zwijnenslachterij zou den overwinnaar dezen
veldslag in herinnering brengen. Verscheidene
malen ondervond ik, dat hoe boozer men op den
keizer was, men des te meer zijn geluk hulde be
toonde, en zijn hooge lotsbestemming prees, die hem,
zooals men zeide, door den hemel gezonden was.
Ik heb in Erfurt geen enkele hand gezien, die
de huid van den leeuw op edele wijze had kun
nen streelen."
Een der interessantste passages in het aange
haalde fragment van Talleyrand's Mémoires, is
dat, waarin hij Napoleon'» ontmoetingen met
Göthe en Wieland bespreekt.
Napoleon heeft hen beiden met attenties over
laden, lederen dag las hij zorgvuldig de lijst der
nieuwaangekoraen. Toen hij er Göthe op vond,
liet hij den grooten dichter onmiddellijk ontbieden
en Talleyrand vermeldt het volgend gesprek tus
schen hen, dat hij denzelfden middag opteekende,
en later met Güthe nog eens nazag.
Monsieur Göthe, het doet mij genoegen u te zien.
Sire, ik zie, dat als uwe Majesteit op reis
is, zij niet verzuimt, ook de geringste voorwerpen
optemerken.
Ik weet dat ge de eerste treurspeldichter
van Duitschland zijt.
Sire, u doet ons land onrecht aan. Wij
meenen onze groote mannen te bezitten ; Schiller,
Lessing en Wieland. Uwe Majesteit moet die
wel kennen.
Ik moet bekennen dat ik ze niet goed ken.
Toch heb ik den Dertiajarigen Oorlog" gelezen.
Het komt mij voor vergeef mij dat deze geen
andere tragische onderwerpen aan de hand geeft
dan voor onze boulevard-theaters.
Sire, ik ken uwe boulevards niet, maar ik
onderstel dat daar de voorstellingen voor het volk
gegeven worden; en het spijt mij, u zoo streng te
hooren oordeelen over een der schoonste genieën
der nieuwere tijden.
U woont te Weimar ? Komen daar de be
roemde letterkundigen van Duitschland bijeen V
Sire, zij genieten er veel bescherming ; maar
wij hebben er op het oogenblik geen andere
Europeesche beroemdheden dan Wieland. Muller woont
te Berlijn.
Ik zou den heer Wieland gaarne ontmoeten.
Als uwe Majesteit mij veroorlooft hem te
ontbieden, ben ik zeker dat hij terstond hierheen
komt.
Spreekt hij Fransch?
Hij kent het, zelfs heeft hij de vertaling
gecorrigeerd van verscheidene werken van hem,
die in het Fransch overgezet waren.
Terwijl gij hier zijt, moet gij iederen avond
naar onze tooneelvoorstellingen gaan; het zal u
geen kwaad doen, de goede Fransche spelen eens
te zien opvoeren.
Nu, ik zal gaarne komen ; ik moet beken
nen dat het mijn plan ook was; ik heb ook eenige
Fransche stukken vertaald of nagevolgd.
Welke V
Mahomet en Tancrcde.
Ik zal Rémusat laten vragen of wij acteurs
hier hebben die ze kunnen spelen. Ik zou wel
gaarne willen dat ge ze in onze taal zaagt
vertoonen. Gijlieden zijt niet zoo streng als wij wat
betreft de hoofdregelen van het tooneeldicht ?
Sire, wij hechten niet aan de drie eenheden.
. Hoe vindt ge ons verblijf hier?
Schitterend, Sire, en ik hoop dat het voor
ons land nuttig zal zijn.
Is uw volk gelukkig ?
Het hoopt veel.
Monsieur Göthe, u moest hier blijven zoolang
ik hier ben. en den indruk beschrijven dien het
grootsche schouwspel op u maakt, dat wij u
verschaffen.
. O sire, daartoe zou de pen van een der
oude schrijvers noodig zijn.
Houdt u van Tacitus ?
Jawel, Sire, veel.
Nu, ik niet. Maar daar spreken we een
andermaal over. Schrijf aan mijnheer Wieland,
dat hij eens hier komt; ik zal hem te Weimar
zijn bezoek gaan terugbrengen, waar de hertog
zal worden geïnviteerd om mee te gaan Ik zal
gaarne met de hertogin kennis maken; zij is eene
vrouw van veel verdienste. De hertog is sedert
eenigen tijd in 't geheel niet behoorlijk geweest,
maar hij is er over berispt.
Sire, al is hij niet behoorlijk geweest, de
berisping is toch wel wat erg geweest. Maar over
zulke zaken kan ik geen oordeel hebben. Hij be
schermt kunst, letteren en wetenschap ; wij heb
ben hem niet anders dan te prijzen.
Monsieur Göthe, u moet van avond Ip\ig
nie komen zien. Het is een goed stuk ; niet een
van die waarvan ik het meest houd, maar de
Franschen schatten het zeer hoog. U zult in
mijn parterre een groot aantal soevereinen zien ;
keiit u den prins-primaat ?
Ja, Sire, bijna intiem. Het is een geestig
vorst, veel kennis en een edel hart.
Nu, ge zult hem van avond zien in slaap
vallen tegen den schouder van den koning van
Wurtemberg. Hebt gij den keizer vau Rusland
al gezien?
Neen, Sire, nooit, maar ik hoop aan hem
voorgesteld te worden.
Hij spreekt heel goed uw taal. Als u iets
schrijft over de bijeenkomst van Erf'urr, moet ge
hem dat opdragen.
Sire, dat is mijn gewoonte niet. Toen ik
begon te schrijven, heb ik het mij terstond lot
principe gemaakt, geen opdrachten te schrijven;
om er nooit berouw van te hebben.
De groote schrijvers van de eeuw van
Lodewijk XIV waren zoo niet.
't Is waar, Sire, maar uwe Majesteit zou niet
durven verzekeren dat zij er nooit spijt van gehad
hadden.
Wat is er geworden van dien mauvais sujet,
Kotzebue ?
Sire, men zegt dat hij in Siberiëis, en dat
uw Majesteit aan keizer Alexander zal vragen,
hem gratie te verleenen.
Maar ge weet wel, dat hij in 't geheel mijn
man niet is ?
Sire, hij is heel ongelukkig en heeft veel
talent.
Adieu, monsieur Göthe."
Talleyrand beweert, dat hij het proces-verbaal
van dit gesprek met Gö!he heeft nagelezen; toch
geeft Göthe er in ziju nagelaten geschriften een
eenigzins andere lezing van. Hij vertelt er ook
niets van, dat hij Tallcyrands verhaal zou hebben
nagezien, maar zogt wel, dat Talleyrand terzijde
gestaan had en dus wellicht niet alles zou ver
staan hebben. Hoe het zij, Göthe had zich over
zijn woorden, ook zooals Talleyrand ze mededeelt,
volstrekt niet te schamen.
(Wordt, re
IN HOFKRINGEN.
[n Vloei Oi-knakt. Oorspronke
lijke roman, door VEKA. Leiden.
A. W. Sijthoft'.
Jaren geleden bevonden zich in Amsterdam
verschillende iu hout opgetrokken schouwburgen.
Een paar daarvan stonden aan de Jiuitensingel,
waarbij een, indien ons geheugen ons niet be
driegt onder bestuur van eenen Nieuwenhuis of
Nieuwenhuyzen, vooral daarom de reputatie had
van een zt-er aanlokkelijk lokaal van publieke
vermakelijkheden te zijn, omdat men er v, or
vijf-eu-twintig cents entree op eenen avond wel
veertig geweerschoten kon hooreu lossen, meestal
gewisseld tusschen de roovertroepen en
soldatentroepen, wier blinkende wapenen, kleurrijke
kleeding en ongehoord woe>t oorlogskabaal de
uitnemendste bekoorlijkheid uitmaakten der ge
weldige historische drama's die daar werden op
gevoerd. Toen deze schouwburgen reeds ver
dwenen waren, bleef het genre het laatst
vtrtegenwoordigd door de schouwburgloge", gelegen
op de plek tegenover den tegerjwoordigen
Parkschouwburg. De drama's met de verschrikke
lijke gevechten waren iu dien tent uiet zoo uit
sluitend meer in eere als vroeger in de
Buitensingel-komedies; zij hadden gedeeltelijk plaats
gemaakt voor meer nieuwerwetsche saloustukken,
die echter niet zóó vaak gegeven werden en ook,
tengevolge van den eigeuaardigen toestand,
waarin het dekoratief, de kosturnes en de
geotfendheid der tooneelspelers verkeerden, daar
in 't geheel niet zoo op hun plaats waren als
de, het vroeger genre meer nabijkomende, drama's
uit de oude fransche school (van 1830), die wij
er zoo dikwijls aanschouwden.
Aamieniijke of ontwikkelde lieden trof men
daar weinig onder het publiek aan. Behalve het
publiek, dat elders alleen van de twee goed
koopste rangen placht gebruik te maken, vond
men er soms jongelieden van ontwikkeling, meest
studenten, die hunne voornaamheid niet beter
aan den dag schenen weten te leggen, dan door,
niet altijd op even voegzaatn verborgen wijze,
de tooneelspelers uit te lachen en hun gering
schatting voor de vertoonde drama's door,niet altijd
slechts gefluisterde, schrandere opmerkingen,
duidelijk te maken.
Menigmaal is ons genoegen door zulke
brutaaltjes onbarmhartig verstoord. Want we gingen
er heen om genoegen te hebben, een direkt,
onmiddellijk genoeüen in de vertooniug. En we
smaakten dat werkelijk niet zelden, eenvoudig
omdat we geen eischeu stelden. Wij hadden
onze wijsheid voor zoo een avond op stal gezet,
we wenschten volstrekt geen eigenlijke
ktmstaandoeningen te ondervinden, wij verwachtten
ons op niets van dien aard en de uitkomst was.
dat wij ons dikwijls kostelijk vermaakten. Ons
genot is moeilijk met n woord aan te duiden.
Het bestond in het maken van allerlei opmer
kingen en bedenkingen van eigenlijk kinderlijken
aard. Het kwam mogelijk hier op neer, dat wij,
bewust, op dezelfde wijze genoten, als onze om
geving het deed, zonder zich ook maar in 't
minst daarvan rekenschap te geven. De, ict-wat
onbeholpen, naïevcteit was de hoofdzaak der
geheele vertooning. De drama's waren geschre
ven met zoo eene beminnelijke handigheid om
de menigte diep te schokken en te roeren; de
hevigste antithezen vond men er steeds met
kwistige hand in aangebracht: de hooge adel
lijke personages iu aauraking met het mindere
volk, zoodat de eersten den laatsten om de een
of' audere wijze grooten dauk verschuldigd waren;
een zoon, d!en de levensomstandigheden zoo
geleid hadden, dat hij tegenover zijn vader als
rechter moest optreden, euz, enz. De tooneel
spelers vervulden hun rollen met zooveel ijver
eu toewijding, met opgewondenheid zelfs nu en
dan, zij waren zoo kolossaal verraderlijk en zoo
bedwelmend edel, zoo grandioos heldhaftig en
zoo ontzettend listig, de schmink bloosde zoo
treffend op de koonen der jonkvrouwen, de
deftigbeid der bejaarde gravinnen was zoo onover
komelijk hVr en eerwaardig, dat het iemand, die
in zulke dingen zin heeft, goed deed om aan
te zien.
De taal der stukken, in de vertalingen onzer
rederijkers van vóór dertig jaar ea hunne nako
melingen, harmoniëerde zoo best met destemmen
der tooneelspelers, bun kostuum van edellieden
zou braaf met bun houdingen en gebaar, f n om
dat alles pasten de coulisse»', met hun deuren die
niet dicht wilden blijven, zoo volkomen, dat
iemand, die, ook buiten de kunstwaarde harer
uitingen om, van de Amsterdamsche
tooneelweeld hield als zoodanig, er bepaald schik kon
hebben en zijn avondje wel zag omkomen.
Het is deze overweging, die onze ingenomen
heid moet verklaren met den roman, die hierbij
aangekondigd wordt. De zonderlinge schrijfster,
met wie het ons een kurieus genoegen was ken
nis te maken wij wisten niet, dat er nog heden
ten dage dergelijke auteurs in ons land bestaan
heeft ons, bij de lektuur van haar roman, juist
hetzelfde genoegen doen smaken, dat wij ons van
onze avouden in de houten schouwburgen met
een zekeren weemoed herinneren. Daar de ge
legenheid om dit pleizier precies zooals vroeger
te hebben, niet meer bestaat, tenzij men daartoe
een kennis in een kleine stad zou willen bezoe
ken, waar het dan toch eenigszins het echte Am
sterdamsche cachet schijnt te missen, moeten wij
de schrijfster dubbel dankbaar zijn, dat zij deze
herinneringen deed herleven.
De beschrijvingen in dezeu roman, waarvao de
handeling tusschen de zeventig en tachtig jaar
geleden aan een klein Duilsch hof voorvalt, zijn
ingericht met dezelfde kennis van kostuum, ameu
blementen, zeden en gewoonten, mtt dezelfde
iets of wat grove handigheid in de groepeering,
die den regisseur van zoo'n bescheiden
schouwburgje, langs den weg der traditie, eigen ziju ge
worden. De gedragingen van vor.-t eu vorstin,
van hovelingen en andere edellieden, men zou
zweren dat zij den braven komelianten van
vroeger tijd ziju afgezien. Inderdaad, zóó speelt
een koffiehuis-bediende want over dag hadden
onze vrienden de tooneelspelers er nog wel eens
een ander baantje bij voor een vorst of graaf;
xoo vervult een naaistertje de rol van h('fdame
of' prinses. Niet te vergelen de dialogen. Met de
meeste natuurgetrouwheid zijn die het door ons
aangegeven inod'-l nagevolgd.
Waar is Hulda?'' vroeg do vorstin op strengen
toon; liet is u toch zeker wel bekend dat zij lieden
dienst lieert?"
,,/ij is uitgereden om haar tante, gravin Adelhcid
Von lïlien.stein, een bezoek te brengen, Uw
Doorluehtiuheid", antwoordde Laura bedeesd. Deze had
om haar gezonden daar zij zich niet wel gevoelde,
en daar /ij n Itoorluehtigheid u juist een bezoek
bracht, is Hulda weggereden".
,,/omler vei-lof te vragen", vul de vorstin de
spreekster in de rede. Maar dit moet niet weer ge
beuren, want i-.oo iets duld ik niet van mijn hof
dames.1'
Het zal zeker niet weer gebeuren", zeide Laura
op zaehten toon.
De strenge gelaatstrekken der trohche vorstin ont
spanden zich bij het zien vau Laura's zachte blauwe
oogen, en een vriendelijk lachje speelde om haar
lippen.
,.ls uw kostuum reeds aangekomen?1' vroeg de
vorstin.
Om u te dienen, I'w Doorluchtigheid".
Niet waar, dit is \vel vorstelijke gestrengheid,
vor.-telijke hoogheid en aanzieijlijkheid, eu hof
dame achtige gedweeheid eu onderdanigheid alles
zoo echt deftig als onze puibe komedianten zich
dat voorstelden en met oplettenden ijver na
bootsten.
De schrijfster van In bloei geknald is, in
aanmerking genomen, dat dit werk voor het eerst
! verschijnt, als oorspronkelijke roman, in het jaar
l 181)1, een in vele opzichten zonderlinge ver
schijning. Mii stens dertig jaar proza zijn over
Nederland heengegaan zonder een spoor van in
vloed in dezen stijl te hebben achtergelaten. Xoch
de, meerjingen van Huet, noch de praktijk van
Multatuli wnt de taal, noch de praktijk van .Mar
cellus Ernarits wat de wij*e van voorstellen en
! verhalen aar gaat. hebben in 't minst geüittuercefrd
op de kal m omslachtige manier,waarmede de
sehrijfsUr voor de gewoonste mededeeling omtieut de
onnoozelste gebeurtenis een vel druks vol schrijft.
Met de groote angstvalligheid h de individuali
teit in de wijze van voorstellen vermeden : »Het
i woud prijkte in najaarsdos en de heerlijke
biuinroode en gele tioten, waarmede de reuzen des
wouds overtomen waren " (blz. 144). Wij her
inneren ons dikwijls op zulk eene wijze
herl'stindrukken vertolkt te hebben gezien. Het is
echter zeer lang geleden, dat dit gebruikelijk was.
Het zou onbillijk ziju de schrijfster biervan
een grief te maken. De eigenaardige bekoorlijk
heid van deze manier van schrijven hebben
wij boven uiteengezet. Erkend moet echter
worden, dat het genot door deze bekoorlijkheid
ons verschaft, wel eens plotseling in iets als on
geduld dreigt om te slaan. Men moet niet al
te lang aan n stuk in dit werk lezen.
De moeielijkheid om deze schrijfster bij een
groep auteurs te rangschikken, wordt nog ver
hoogd door verschillende harer eigenaardigheden.
Vooreerst is in het werk, in de bedaarde vast
beradenheid waarmede de uniforme hoofdstukken
elkaar opvolgen, de routine om de pen te voe
ren onmiskenbaar. Het werk maakt, wat dit
punt betreft, den indruk van te zijn samenge
steld door iemand, die er zijn beroep vanrraakt
geregeld feuilletons voor dagbladen te leveren.
Verder schijnt de schrijfster op een goeden voet
te staan met de Fransche taai, want de Fran
sche uitdrukkingen, waarmede deze Duitsche
edellieden (hetgeen waarschijnlijk historisch juist
is, want alle kleine hoven van Europa bleven
zich de Bourbon-hoven ten voorbeeld stellen eu