Historisch Archief 1877-1940
No. 713
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Ik hoop dat de uitvoering van dit werk nog
«ens herhaald moge worden, want ik mag niet
verzwijgen dat de interpretatie niet in alle op
zichten zoo gelukkig was, als wij dat van deze
heeren gewend z\jn. Het was vooral de onder
linge stemming, die nog al eens te werischen over
liet; ook waren in de variatiën minder gelukkige
oogenblikken. Daartegenover stonden veel schoon
heden vooral wat opvatting betreft, en daarom
zon ik eene herhaling van dit hoogstbelangrijk
werk zeer wenschen.
Nog twee uitvoeringen en dan is de rij van
deze artistieke soirees voor dit saizoen al weer
gesloten.
De Ned. Opera heeft in het begin van deze
maand haar vijfjarig bestaan gevierd en bij deze
gelegenheid heeft eene benefice-voorstelling voor
den heer De Groot plaats gehad, waarin den
jubilaris vele bewijzen van waardeering werden ge
schonken, terwijl een stampvolle zaal bewees dat
h\j en de opera zich vele vrienden verworven
hebben.
Mijn Torig artikel was reeds te lang geworden,
dus heb ik de vermelding hiervan uitgesteld om
dat ik er nog een paar opmerkingen aan vast
wenschte te knoopen.
De heer De Groot betuigde het geachte publiek
z\jn innigen dank en voegde er bij dat bij niet
stil wenschte te staan bij hetgeen er thans reeds
bereikt was, want dat hij overtuigd was dat er
nog veel -natestreven overblijft, en hij legde tevens
de belofte af alles te zullen doen wat in zijn
vermogen is, om de Opera meer en meer aan alle
billijke eischen te doen beantwoorden.
Ik behoef niet te verzekeren dat ik deze denk
beelden van harte heb toegejuicht, want juist nu
de Opera een vijftal jaren bestaan heeft, wordt
het tijd dat met het stelsel van welwillende
toegefelykheid gebroken wordt en dat men deze
Opera als zelfstandige kunstinstelling gaat
beoordeelen; zooals ik zeide doet het mij veel ge
noegen dat de heer De Groot zijne taak in die
richting wenscht op te vatten. Ik hoop dan ook
dat velen hem hierbij behulpzaam zullen zijn.
Het spreekt vanzelf, dat. als in het midden van
een saizoen het gezelschap eenmaal gevormd is.
het onvruchtbaar is herhaaldelijk op dezelfde
leemten te wijzen ; ik wil dus alleen den wensch
uitspreken dat tegen het volgend saizoen deskun
dige raadslieden den heer De Groot behulpzaam
?willen zijn in het aanwinnen van goede en
gewenschte krachten, om daardoor te voorkomen dat
er artisten geëngageerd worden die later blijken
geen bruikbare krachten, te zijn, en die men tegen
wil en dank een geheel saizoen moet houden.
De energie waarmede de heer De Groot de eerste
en moeielijkste jaren is doorgeworsteld, verdient
groote bewondering, terwijl hij heeft weten te
verkrijgen dat veel tegenstanders van de Ned.
Opera thans sympathieke voorstanders geworden
zijn.
De periode van opkomst is met glans be
streden, en moet dus ah afgesloten beschouwd
worden. Thans moet de periode van artistieke
ontwikkeling aanbreken en zooals men weet:
hooger ontwikkeling brengt hooger eischen met
zich mede.
Goede krachten minder in aantal doch met
meer zorg gekozen" zijn naast degenen, die de
opera hielpen opbouwen en tot dusver in stand
houden, daartoe onontbeerlijk, doch het publiek
moet door trouwe opkomst den directeur tinancieel
in staat stellen, met bekwame artisten de ledige
plaatsen aan te vullen.
Door werkelijke sympathie voor de Ned. Opera
ben ik er toe gekomen een en ander nog eens
te releveeren, en ik doe het reeds nu, omdat, wil
men voor een volgend jaar verbeteringen aan
brengen, men reeds thans behoort uit te zien naar
geschikte krachten, zooals ook bij alle Opera
theaters het geval is.
Ik hoop tevens dat meer en meer de Ned. com
ponisten zich aangetrokken gevoelen aan het werk
te tygen in het belang van de Ned. dramatische
kunst, opdat het aantal vertaalde opera's steeds
kleiner en dat der oorspronkelijke Nederlandsche
steeds grooter moge worden.
Dinsdagavond had er in het Concertgebouw een
zeer artistiek concert plaats. Het orkest voerde
Schubert's Unvollendete Sinfonie en het Vorspiel
Parsifal uit, en als solisten deden zich hooren:
Mej. Grabrielle Wiettroivitz (viool) en de heer Karl
Seheidemantel (zang).
Deze dame violiste speelde het vioolconcert van
Brahms op een wijze die men gerust meesterlijk
mag noemen. Van het begin tot het einde heeft
deze interpretatie mij in hooge mate geboeid.
Mej. Wiettroivitz heeft het standpunt van gerijpte
virtuose en kunstenares bereikt. Bij volslagen ge
mis aan effectbejag is hare voordracht zeer bezield,
terwijl de techniek haar volstrekt niet in den weg
zit, doch haar als middel dient voor eene in alle
opzichten schoone wedergave. Moge deze dame
dikwijls tot ons terugkeeren.
De heer Sclieidemantel vergastte ons op een zeer
artistieke wedergave van Hans Heilings aria: Seit
jenen Tag". Deze zanger bewees tevens een voor
treffelijk kunstenaar te zijn. Met schoone stem
en innige voordracht zong hij deze uiting van
gevoel en hartstocht. Dat de innigheid Liij hem
nog boven den hartstocht uitkwam, gat' aan de in
terpretatie een meer poëtische tint. Gewoonlijk
ontaardt de voordracht van deze aria nog al eens
in ruwheid.
Het orkest, dat het concert van Brahms voor
treffelijk begeleidde, voerde het,, Vorspiel Parsifal1'
eveneens zeer schoon uit. Wat mij betreft echter
zou ik het tempo wel iets sneller gewenscht hebben.
Na de pauze kon ik tot mijn leedwezen niet
blijven, omdat een zeer jeugdig violist dienzelfden
avond in het Paleis optrad.
Ik vernam dat na de pauze het orkest do
Uni'üllendele" zeer gedistingueerd uitvoerde en
dat de twee solisten eveneens bizonder veel te
genieten gaven. De heer Kus zij dus oprecht
gelukgewenscht met deze bizonder schuone uitvoering,
die ik noode verliet.
De jongeheer Jacobs, oud l'J jaar, is lève van
het l'arijsche Conservatuire, a!s ik mij niet ver
gis in de klasse van den heer Jinncln. B;j mijn
binnentreden bracht, hij juist de liallade en Polo
naise van Vieuxtemps ten geboore en bewees dat
hij het reeds op eene voor zijn leeftijd buitenge
wone hoogte gebracht heeft. Er was in de zange
rige gedeelien reeds warmte van voordracht op
te merken. Natuurlijk ontaardt die warmte nog
wel eens in overdrijving, doch zoo iets kan alleen
de juiste verhoudingen aannemen als het talent
tot volle rijpheid is gekomen.
Hij deed zich voornamelijk in
virtuosen-stukken kennen en gaf in techniek veel buitengewoons
te hooren.
Ik heb dus alle hoop dat, als dit aankomende
en veelbelovende talent tot rijpheid en artis
tieke zelfstandigheid zal zijn gekomen, ik zal
kunnen constateeren dat de groote belofte die
thans uit zijn spel spreekt, vervuld is geworden.
VAX MlI.l.KJEN.
IETS VOOR SCHILDERS.
Onder het aristocratisch-blinkend pseudoniem
van Buren de Wenda'', komt in de jongste af
levering van Nederland een opstel voor, dat als
literair portret van den bekenden zeeschilder
Mesdag moet dienst doen.
Het zou jammer zijn dit koddige opstel niet
aan te kondigen; want het is zeker het
vermakelijkste stukje schilder-literatuur dat in den
laatsten tijd geschreven werd.
De heer van Buren de Wenda is bij de ope
ning eerier schilderij-tentoonstelling geweest en
heeft daar Mesdag gezien, klaarblijkelijk had hij
den vorigen avond een nieuwe(n) Gids in handen
gehad, zoodat hij op den dag der opening nog
den flauwen naklank hoorde van het nieuwe proza.
De impressie beschrijving der zaal waarmede het
opstel begint, is dan ook een vermakelijk slap
uitkookseltje geworden van het proza van Aletrino,
met nog een duf mismaakje van het proza van
van Looy. en in ons grogje drijft een rethorisch
citroenschijfje.
Een paar stukjes wil ik toch even uit de im
pressie-beschrijving der zaal citeeren.
Zoo zegt de heer van Buren de Wenda over
de schilderijen sprekende daar hangen zij de
rijpe en onrijpe produkten van een garsche
schilderbent, stilzwijgend, angstig-stil als rillend
voor het oordeel, statig-stil als zelfbewust. Maar
het geeft rust dat zij hangen, en niet meer te
verhangen zijn."
Ik weet niet wat den heer v. B. d. W. rust
geeft, voor een exposant moet het echter niet
zeer rust-gevend zijn, wanneer zijn schilderij
slatig hangt te rillen, en zoo muurvast en
onverhangbaar is.
Verder verneemt men van mannen die met
bruske beweging stilstaan, dan bromgelniden
uitstooten om daarna uit elkaar te spatten.
Het ergste moet echter nog komen, want wie
heeft ooit gehoord dat op de zoo nederige opening
eener Ilullandsche schilderij-tentoonstelling een
monster verscheen dat zich aldus aankondigde :
Plotseling trilt door alles heen een dreunend
goiiKgeluid, tot in de verste zalen voelbaar.''
Geruststellend voor de lezers, maar weinig
vleiend voor den heer Mesdag, leest men Dit is
Mesdag".
Ik wensch, nu de heer Mesdag aldus door den
heer v. B. d. W. is ingeluid, een resuméte ge
ven van de verschillende uiterlijke en innerlijke
eigenschappen die door den schrijver aan dozen
zeeschilder worden toegekend.
Een eenigszins achterwaarts gebogen zwaar
lichaam met een korten krachtigen nek, een vier
kant hoofd, een stoer hoofd van noordelijken
kom-af, een kolossaal figuur, wiegelend op zijn
boenen en met een waggelenden gang, verder half
toegeknepen oogen. en verzorgde haren van-op
zij-af over een kalen platten schedel gekamd, langs
de wangen een dun gesaaide dunne haard, hier
en daar een paar haartjes (dus geen zware
baard, is 't wel?) en dat alles eindigd in een
vierkant baardje onder aan de kin.
Verder heeft de heer Mesdag een Groningsen
dialekt, dat als een dreunend gonggehüd voel
baar is, verder op leest men echter weer dat het
een gonzend neusgcluid is, dat door de hooge
ruimte dreunt, een onbestemd gebrom als oe»
hoop volk in de verte, en dat sommige woorden
klinken als slagen op een metalen plaat tnsschcn
het gonzen door.
Nu met zoo'n uitgebreid orgaan kan de heer
Mesdag het stellen.
Weer wat verdor verneemt men, dat Mesdag
onder een harde huid een zachte aard verbergt,
een zeer zachte, zoo zacht zelfs dat hij angstig
is dit te laten bemerken.''
Verder huivert hij voor aanraking en hult zich
daarom in een pantser''.
Zijn vierkant hoofd is gedekt met een huispetje,
hetgeen ik een zeer anachronistisch hoofddeksel
vind bij het pantser.
In dit barokke costunm zegt de beer Mesdag
de conventioneelste zinnetjes.
Wanneer hij bijvoorbeeld vraagt of iemand zijn
voeten heeft geveegd, zegt hij: Hebt gij nog stof
aan uw schoenzolen V'
En als hij wil vertellen hoe hij wel eens met
modderlaarzen door huis loopt, zegt hij: mijn
eigen huis treed ik in onnadenkendheid wel eens
niet de modder der straten."
Hierop volgt de
Arnalia-bemint-gij-den-graafachtige zin Hier (museum Mesdag) kom ik angst
vallig schoorvoetend binnen, want ik heb eerbied
voor de stomme grootheid, die van-af' de wanden
mij over 't hoofd welft."
Zou de heer van Buren de Wenda nu heusch
gelooven dat Mesdag dergelijke theatrale onzin
spreekt 'i
Het grappigst van die voeten-veeg historie is
de emotie, die de heer v. B. d. W. daarvan krijgt.
Hij schrijft:
Dat zegt mij iets, iets heel groots, iets zeer
hoogs, dat ik niet kan uitdrukken, dat ik ook
niet zou willen uitdrukken, want zij die het ook
voelen hebben die emotie gekend, en zij die het
niet voelen zullen haar nimmer kennen."'
Dat is niet aardig van den heer van Haren, ik
spitste mij al op de analyse van die zeer hooge
zeer groote emotie, en nu bij die met aristocrati
sche honnhartinbüid verzwijgt, blijft er slechts iets
uiteist belai'hi'iijks over.
Oolijk symbolisch is de schrijver, wanneer hij
vertelt hoe de zeescbildcr Mesdag een door de
zon geblakerd zeemansgezicht heeft; hoe de por
talen van zijn huis zeegroen zijn, en hoe Mesdag
(het zinnetje is te kostelijk om niet te
cursiveeren) zijn liefde voor de zee niet verloochent, om
dat hij kan exerceeren mtt het licht als e'en zee
man met de geilen."
Verder hooren wij van een schilderij van Troyon,
dat aantrekt als een zachte verleidelijke schoone,
en van een schilderij van Rousseau waar men een
stap voor terugdeinst.
Nog verneemt men, dat Mesdag zich altijd
door zijn stem aankondigt," (alsof er een ander
welvoegelijk organisch aankondigingsgeluid is).
Ik kan ieder aanraden het opstel te lezen, het
spijt mij echter dat de serieuse figuur van Mes
dag het onderwerp is van deze literaire
spotprent.
De heer van Buren de Wenda schreef vroeger
reeds opstellen over Israëls en Koelman.
Hij schijnt dus de vooral door besteedsters en
stovenzetsters zoozeer geapprecieerde eigcnsclia,)
te hebben van niet exclusief te zijn.
Zoowel over Israëls als over Koelman te schrij
ven in een taal zoowat half van _/>c(n) rVitiurdn)
flida en vau het jaar 40, bewijst dat de Heer van
i Buren de Wenda, zooals men dat noemt, een open
oog heeft voor het goede in alle richtingen.
Ik wensch hem dan ook zeer geluk met deze
weinig passievolle eigenschap, die men beter deed
moreele-anemie te noemen.
In dezelfde aflevering van Nederland kunnen
schilders nog meer van hun gading vinden.
De heer Ter Reehorst heeft een gedicht ge
maakt bij het schilderij van Th. de Bock onder
den titel der vogelen wederkeer".
liet is een snoeperig versje, een aarde ontwaakt,
en een zopfe god kan zijn vingers niet thuis hou
den en heft een sluiinerkleed naar boven. Het is
echter niets indecent, want een oogenblik daarna
grijpen dichter, zanger, schilder naar hun instru
ment omdat zij den God herkend hebben.
De heer Ballego hezingt daarna de schilder
kunst in het algemeen, een zeer belangrijk vers,
feeën-oogen, blauwe zalen, vreugdsignalen, excel
sior, enz.
Excelsior hoor, excelsior.
H':t ziju twee honneponnige versjes om in
peluche lijstjes aan den heer Hilverdink of Taurel
te zenden. W. Dr Torn.
DE MÉMO.RES VAN TALLEYRAND.
De schouwburg te Krfurt bood werkelijk,
zoo': als Napoleon' gezegd had, een parterre van ko
ningen'1 aan aan.
Talloyrand beschrijft het gewoel op
schilderach' tige wij^e, en verzuimt niet, op den gemoeds
toestand der aanwezigen te letten. Napoleon had
met groote zorg de stukken gekozen.
Zij waren allen"', schrijft Talleyrand, aan hel
dentijdvakken of groote historische gebeurtenissen
i <:<Mvij<i. Nap'dcon's doel was, den geheelen
Duitsclien boogeii a.lel. die hem omgaf, door de
verbeel; dingskracht in andere sferen te brengen, waarin man
nen optiadcn, die door zichzelf iets werden, wonder
bare (laden verrichtten,eene dynastie grondvestten
en beweerden van do goden af te stammen. In
alle stukken waren versregels, op hemzelven toe
passelijke : de haat van Mithridatcs te(;en Rome
herinnerde aan den haat van Napoleon tegen
Engeland ; Ii/lnijéiiiu is vol roem, onsterfelijkheid,
1 noodlot, enz. 'T alma bad uitdrukkelijke orders om
die passages met nadruk voor te dragen. Hij
zorgde er voor, en er was niemand in het parterre
van koningen" die hem niet begreep. Napoleon's
l lievelingsstuk was Ulitlioinet van Voltaire. Reeds
in de eerste acte, bij de verzen:
Lesmortels soiit egaux; ce n'ustpoiutla naissance,
! (."est la scule vertu i]iii fait leur dili'éreiice.
11 est de ces esprits favorisés des deux
^ui sont tout par cux méme, et riun par leurs
aieux;
Tel est 1'bomme, en un mot, que j'ai choisi
i ponr niaitre.
Lui seul dans l'univers a merite de Ivtre ;
Tout mortel a sa voix doit un jour obéir,
'? Et j'ai donnél'exemplc aux siecles a venir....
werden alle blikken op don Keizer gericht ; men
luisterde naar de acteurs en zag naar hem. Op
eene andere plaats kon ieder Duitsch vorst de
i verzen ter harte nemen die Lafont met overre
dende stem sprak :
l Vois l'empire romain tombant de toutes p arts.
; Ce grand corps déchiré. dont les débris pars
Languissent disoersés sans honneur et sans vie:
' Do ces débris du monde Olevons l'Arabie.
11 faut nu nouveau culte. il faut de nouveaux fors,
11 faut un nouveau dien pour l'aveuglc univers.
Hierbij werd niet geapplaudissccrd, maar wel
bij:
! (viui l'a fait roi. ijui l'a couronm'y
La victoire.
Ménage sa puissance et respecte sa gloire !
Anx iioms de coniiiiérant et de triomphateur
l! vent joindre ie nom de paciticateur.
Bij bet laatste vers toonde Napoleon eene goed
bestudeerde aandoening, die moest te verstaan
geven, dat men hierin de verklaring voor zijn
i gehei'le leven te zoeken had.
.Maar niet alleen voor den schouwburg maakte
Napoleon zorgvuldig toebereidselen, ook voor de
gesprekken. Nooit kwam hij in verlegenheid, al
toos bad hij iets bijzonders, en wanneer hij niet
antwoorden wilde, bad bij (luizend middelen, om
het gesprok op iets anders te brengen. Men kou
] het in hut gespiek met Güthe opmerken,
i'alleyrand teekent ook aan,hoe Napoleon buiten Frankrijk
gaarne over verhevene of nioeielijke onderwerpen
; .sprak, om zich een bijzonder aanzien te geven.
Hij studeerde daarvoor, en zou door ceu Voltaire
of een Monte-quien niet in verwarring gebracht
zijn. Kr waren drie of vier onderwerpen, die hij
daarvoor bestemde. In het vorige jaar had hij
zo- te Berlijn met .lohannes von Miïlier over de
hoofdmomenten van de geesiesoiitwikkelinj; der
uieiiM'hheid ^esprokon.
' Ik stel mij nog levendig," zeide, Talleyrand.
het overblufte gezicht van Muller voor, toen hij
van Napoleoïi hoorde, dat de snelle uitbreiding
van het Christendom eene opmerkelijke reactie
van den Griekschen geest ten gevolge gehad had.
Griekenland, door physiek geweld onderdrukt,
was dan handig genoeg geweest om de heerschappij
over de gemoederon te heroveren, eene overwin
ning, die het daardoor voltooide, dat het zich van
de goede kern meester maakte, die zooveel invloed
op het gansche menschelijk geslacht had verkregen.
Deze laatste zinnen kende Napoleon van buiten, want
ik hoorde ze hem precies eender tot do heeren
de Eontanes en Suard zeggen. Muller antwoordde
geen syllabe ; hij was geheel overbluft en daarvan
maakte de Keizer gebruik, om hem voor te stel
len, eene wereldgeschiedenis te schrijven."
* *
*
Talleyrand deelt twee gesprekken mede tus<
schen Napoleon en Wieland. Het eerste bevat
alleen wat wederzijdscbe complimenten; er kwam
juist een koerier uit Parijs met dépêches aan op
het oogenblik, zegt Talleyrand ondeugend, waarop
Tacitus zou verschenen zijn." De Tacitus-kwestie
toch was een van die waarin Napoleon het best
onderlegd was; hij bracht baar daarom ook in het
tweede gesprek met Wieland te pas. Het was op
een bal, Giithe was er bij.
Ik hoop dat ge tevreden zijt over onze
tooncelvoorstellingcn, zeide de keizer tot Göthe;
ziju de heeren er geweest V
Bij die van heden wel. Sire, niet bij die te
Erfurt.
flat spijt mij; eene goede tragedie moet
beschouwd worden als de waardigste school voor
i superieure mannen. In zeker opzicht staat zij nog
boven de geschiedenis. Met de beste geschiedenis
maakt men nog maar weinig indruk. De mensen
wordt in eenzaamheid maar zwak aangedaan; in
massa ontvangt hij krachtiger, duurzamer indruk
ken. Ik verzeker u dat do geschiedschrijver dien
gij altoos citeeit, Tacitus, mij nooit iets geleerd
| heeft. Kent ge iemand die erger en soms onbil
lijker kwaadspreekt van hot mcnschdom? Voor
de eenvoudigste daden vindt hij misdadige
bei weegredenen; hij maakt alle keizers tot innig
vcrdorvenen om toch maar te doen bewonderen
hoe diepzinnig de geest is die dat alles doorzien
! beeft. Er is terecht gezegd, dat de Annalen geen
j geschiedenis zijn van hot keizerrijk, maar een
uittreksel van de griiiie van Rome.
j Het zijn steeds maar beschuldigingen, beschul
digden, en lieden die zich in bel bad de aderen
openen. Hij, die altoos van aanbrengers spreekt,
is /elf de grootste aanbrenger. En wat een stijl!
Wat een duisterheid! Ik ben geen groot latinist,
maar de duisterheid van Tacitus komt uit in de
j tien of' twaalf' Italiaaiische of Fraiisclic vertalingen
die ik gelezen heb, en diaruit besluit ik, dat zij
aan hem zelf ligt, dat. zij ontstaat uit
zijn'geestesric.Utiiig. dat zij alleen zoo onafscheidelijk is
: van zijne wijze van zich uit te drukken omdat
i zij in zijne wij/.e van opvatting ligt. Ik heb hem
hooren prijzen om de vrees die hij den tyrannen
zou inboezemen; bij maakt hem bang met de
volkeren, en dat is eun groote ramp voor de
volken zelf. Heb ik niet gelijk, monsieur Wieland?
maar ik houd u op; wij zijn niet hier om, over
Tacitus te spreken. Kijk eens. wat keizer
Alexauder keurig danst.
Ik weet niet, waarom wij hier zijn, Sire,
antwoordde Wieland; maar ik weet wel, dat uwe
Majesteit mij mij op dit ogenblik tot dun geluk
kigst c der mcnschen maakt.
Nu dan. antwoord mij.
Sire, door de wijze waarop uwe Majesteit
spreekt, doet zij mij vergeten, dat zij twee tronen
bezit. Ik zie alleen een letterkundige voor mij,
en ik weet dat uwe Majesteit dien titel niet ver
smaadt. Ik herinner mij toch, dat zij, naar ivjypte
vertrekkend, hare brieven onderieekeiide met
: Bonaparte, membre do ITnstitut et général en
chef." 't Is dus de letterkundige dien ik zal be
proeven te beantwoorden. Ik gevoelde te Erfurt,
dat ik mij maar zwakjes verdedigde toen ik zelf
het voorwerp van uwe kritiek was, maar ik meen
, Tacitus beter te kunnen verdedigen. Ik geef toe,
dat zijn voornaamste doel is. de tyranuen te
straften, maar als hij die al aanklaagt", is dat niet
tegenover hun slaven, die alleen in opstand zouden
komen om van tyrannie te wisselen. Neen, Lij
klaagt hen aan bij de rechtvaardigheid der eeuwen
en de menscblieid. De menschbeid nu moet. naar
allen schijn, wel ;oo lang lijden tot haar verstand
de kracht zal verkrijgen, die tot heden toe alleen
: haar hartstochten hadden.
Dat zeggen al onze philo-opben. Maar d?t
krachtig verstand, (ia: zoek ik, en vind het nergens.
: Sire. uo,' niet lang geleden, begon Tacitus
; heel wat lezers te krijgen, en dat is een bedui
dende vooruitgang van den menschelijken geest,
want eeuwen lang wilden de academiën evenmin
! vau hem weten als de boven. De slaven van den
smaak waren even bang voor hem als de dienaars
\ vau bet despotisme. Eerst sedert Racine hem den
| grootsten schilder der oudheid heeft genoemd,
hebben uwe universiteiten en de onze gedacht',
; dat daar wel iets vau aan kon zijn. Fwo Majesteit
zegt, dat zij, Tacitus lezend, enkel aanbrengers
ziet, moordenaars en roovers. Maar, Sire. dat juist,
j was het R'jmeinsche rijk. onder het bestuur der
monsters die onder Tacitus' pen gevallen zijn.
Het genie van Livins snelde het heelal door met
de legioenen der Republiek; het genie van Taci
tus moest zich bijna altoos concentreeren in de
griiliën van Rome. want iu die griftiën vond men
de gan.-che historie van den keizertijd. Zelfs
enkel daar. zeide Wieïand, warm wordend,
kan men bij alle volken het ware te weten komen
van die ongelukkige tijden, waarin vorsten en
; volken, in beginselen en inzichten tegenover
elkj ander staande, voor elkander sidderen. Dan wordt
alles een crimineel proces,en de dood blijkt dan meer
door centiirio's en beulen, dan door tijd en natuur
j toegebracht te worden. Sire, Snetoiiins en Dio ('assins
j vertellen heel wat meer misdaden dan Tacitus, maar
zij vertellen ze zonder kracht in den stijl, terwijl
i niets vreesclijker is, dan Tacitus' penseel. Toch
is zijn i'enio alleen onmcodoogeud op de; wijze der
i gerechtigheid. Zoodra hij wat goeds kan zien,
iet denzelideii glans dien hij aau alles geeft. Hij
vindt zelfs lof voor dien onnuozelen Claudins. die