De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1891 22 februari pagina 3

22 februari 1891 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 713 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Ik hoop dat de uitvoering van dit werk nog «ens herhaald moge worden, want ik mag niet verzwijgen dat de interpretatie niet in alle op zichten zoo gelukkig was, als wij dat van deze heeren gewend z\jn. Het was vooral de onder linge stemming, die nog al eens te werischen over liet; ook waren in de variatiën minder gelukkige oogenblikken. Daartegenover stonden veel schoon heden vooral wat opvatting betreft, en daarom zon ik eene herhaling van dit hoogstbelangrijk werk zeer wenschen. Nog twee uitvoeringen en dan is de rij van deze artistieke soirees voor dit saizoen al weer gesloten. De Ned. Opera heeft in het begin van deze maand haar vijfjarig bestaan gevierd en bij deze gelegenheid heeft eene benefice-voorstelling voor den heer De Groot plaats gehad, waarin den jubilaris vele bewijzen van waardeering werden ge schonken, terwijl een stampvolle zaal bewees dat h\j en de opera zich vele vrienden verworven hebben. Mijn Torig artikel was reeds te lang geworden, dus heb ik de vermelding hiervan uitgesteld om dat ik er nog een paar opmerkingen aan vast wenschte te knoopen. De heer De Groot betuigde het geachte publiek z\jn innigen dank en voegde er bij dat bij niet stil wenschte te staan bij hetgeen er thans reeds bereikt was, want dat hij overtuigd was dat er nog veel -natestreven overblijft, en hij legde tevens de belofte af alles te zullen doen wat in zijn vermogen is, om de Opera meer en meer aan alle billijke eischen te doen beantwoorden. Ik behoef niet te verzekeren dat ik deze denk beelden van harte heb toegejuicht, want juist nu de Opera een vijftal jaren bestaan heeft, wordt het tijd dat met het stelsel van welwillende toegefelykheid gebroken wordt en dat men deze Opera als zelfstandige kunstinstelling gaat beoordeelen; zooals ik zeide doet het mij veel ge noegen dat de heer De Groot zijne taak in die richting wenscht op te vatten. Ik hoop dan ook dat velen hem hierbij behulpzaam zullen zijn. Het spreekt vanzelf, dat. als in het midden van een saizoen het gezelschap eenmaal gevormd is. het onvruchtbaar is herhaaldelijk op dezelfde leemten te wijzen ; ik wil dus alleen den wensch uitspreken dat tegen het volgend saizoen deskun dige raadslieden den heer De Groot behulpzaam ?willen zijn in het aanwinnen van goede en gewenschte krachten, om daardoor te voorkomen dat er artisten geëngageerd worden die later blijken geen bruikbare krachten, te zijn, en die men tegen wil en dank een geheel saizoen moet houden. De energie waarmede de heer De Groot de eerste en moeielijkste jaren is doorgeworsteld, verdient groote bewondering, terwijl hij heeft weten te verkrijgen dat veel tegenstanders van de Ned. Opera thans sympathieke voorstanders geworden zijn. De periode van opkomst is met glans be streden, en moet dus ah afgesloten beschouwd worden. Thans moet de periode van artistieke ontwikkeling aanbreken en zooals men weet: hooger ontwikkeling brengt hooger eischen met zich mede. Goede krachten minder in aantal doch met meer zorg gekozen" zijn naast degenen, die de opera hielpen opbouwen en tot dusver in stand houden, daartoe onontbeerlijk, doch het publiek moet door trouwe opkomst den directeur tinancieel in staat stellen, met bekwame artisten de ledige plaatsen aan te vullen. Door werkelijke sympathie voor de Ned. Opera ben ik er toe gekomen een en ander nog eens te releveeren, en ik doe het reeds nu, omdat, wil men voor een volgend jaar verbeteringen aan brengen, men reeds thans behoort uit te zien naar geschikte krachten, zooals ook bij alle Opera theaters het geval is. Ik hoop tevens dat meer en meer de Ned. com ponisten zich aangetrokken gevoelen aan het werk te tygen in het belang van de Ned. dramatische kunst, opdat het aantal vertaalde opera's steeds kleiner en dat der oorspronkelijke Nederlandsche steeds grooter moge worden. Dinsdagavond had er in het Concertgebouw een zeer artistiek concert plaats. Het orkest voerde Schubert's Unvollendete Sinfonie en het Vorspiel Parsifal uit, en als solisten deden zich hooren: Mej. Grabrielle Wiettroivitz (viool) en de heer Karl Seheidemantel (zang). Deze dame violiste speelde het vioolconcert van Brahms op een wijze die men gerust meesterlijk mag noemen. Van het begin tot het einde heeft deze interpretatie mij in hooge mate geboeid. Mej. Wiettroivitz heeft het standpunt van gerijpte virtuose en kunstenares bereikt. Bij volslagen ge mis aan effectbejag is hare voordracht zeer bezield, terwijl de techniek haar volstrekt niet in den weg zit, doch haar als middel dient voor eene in alle opzichten schoone wedergave. Moge deze dame dikwijls tot ons terugkeeren. De heer Sclieidemantel vergastte ons op een zeer artistieke wedergave van Hans Heilings aria: Seit jenen Tag". Deze zanger bewees tevens een voor treffelijk kunstenaar te zijn. Met schoone stem en innige voordracht zong hij deze uiting van gevoel en hartstocht. Dat de innigheid Liij hem nog boven den hartstocht uitkwam, gat' aan de in terpretatie een meer poëtische tint. Gewoonlijk ontaardt de voordracht van deze aria nog al eens in ruwheid. Het orkest, dat het concert van Brahms voor treffelijk begeleidde, voerde het,, Vorspiel Parsifal1' eveneens zeer schoon uit. Wat mij betreft echter zou ik het tempo wel iets sneller gewenscht hebben. Na de pauze kon ik tot mijn leedwezen niet blijven, omdat een zeer jeugdig violist dienzelfden avond in het Paleis optrad. Ik vernam dat na de pauze het orkest do Uni'üllendele" zeer gedistingueerd uitvoerde en dat de twee solisten eveneens bizonder veel te genieten gaven. De heer Kus zij dus oprecht gelukgewenscht met deze bizonder schuone uitvoering, die ik noode verliet. De jongeheer Jacobs, oud l'J jaar, is lève van het l'arijsche Conservatuire, a!s ik mij niet ver gis in de klasse van den heer Jinncln. B;j mijn binnentreden bracht, hij juist de liallade en Polo naise van Vieuxtemps ten geboore en bewees dat hij het reeds op eene voor zijn leeftijd buitenge wone hoogte gebracht heeft. Er was in de zange rige gedeelien reeds warmte van voordracht op te merken. Natuurlijk ontaardt die warmte nog wel eens in overdrijving, doch zoo iets kan alleen de juiste verhoudingen aannemen als het talent tot volle rijpheid is gekomen. Hij deed zich voornamelijk in virtuosen-stukken kennen en gaf in techniek veel buitengewoons te hooren. Ik heb dus alle hoop dat, als dit aankomende en veelbelovende talent tot rijpheid en artis tieke zelfstandigheid zal zijn gekomen, ik zal kunnen constateeren dat de groote belofte die thans uit zijn spel spreekt, vervuld is geworden. VAX MlI.l.KJEN. IETS VOOR SCHILDERS. Onder het aristocratisch-blinkend pseudoniem van Buren de Wenda'', komt in de jongste af levering van Nederland een opstel voor, dat als literair portret van den bekenden zeeschilder Mesdag moet dienst doen. Het zou jammer zijn dit koddige opstel niet aan te kondigen; want het is zeker het vermakelijkste stukje schilder-literatuur dat in den laatsten tijd geschreven werd. De heer van Buren de Wenda is bij de ope ning eerier schilderij-tentoonstelling geweest en heeft daar Mesdag gezien, klaarblijkelijk had hij den vorigen avond een nieuwe(n) Gids in handen gehad, zoodat hij op den dag der opening nog den flauwen naklank hoorde van het nieuwe proza. De impressie beschrijving der zaal waarmede het opstel begint, is dan ook een vermakelijk slap uitkookseltje geworden van het proza van Aletrino, met nog een duf mismaakje van het proza van van Looy. en in ons grogje drijft een rethorisch citroenschijfje. Een paar stukjes wil ik toch even uit de im pressie-beschrijving der zaal citeeren. Zoo zegt de heer van Buren de Wenda over de schilderijen sprekende daar hangen zij de rijpe en onrijpe produkten van een garsche schilderbent, stilzwijgend, angstig-stil als rillend voor het oordeel, statig-stil als zelfbewust. Maar het geeft rust dat zij hangen, en niet meer te verhangen zijn." Ik weet niet wat den heer v. B. d. W. rust geeft, voor een exposant moet het echter niet zeer rust-gevend zijn, wanneer zijn schilderij slatig hangt te rillen, en zoo muurvast en onverhangbaar is. Verder verneemt men van mannen die met bruske beweging stilstaan, dan bromgelniden uitstooten om daarna uit elkaar te spatten. Het ergste moet echter nog komen, want wie heeft ooit gehoord dat op de zoo nederige opening eener Ilullandsche schilderij-tentoonstelling een monster verscheen dat zich aldus aankondigde : Plotseling trilt door alles heen een dreunend goiiKgeluid, tot in de verste zalen voelbaar.'' Geruststellend voor de lezers, maar weinig vleiend voor den heer Mesdag, leest men Dit is Mesdag". Ik wensch, nu de heer Mesdag aldus door den heer v. B. d. W. is ingeluid, een resuméte ge ven van de verschillende uiterlijke en innerlijke eigenschappen die door den schrijver aan dozen zeeschilder worden toegekend. Een eenigszins achterwaarts gebogen zwaar lichaam met een korten krachtigen nek, een vier kant hoofd, een stoer hoofd van noordelijken kom-af, een kolossaal figuur, wiegelend op zijn boenen en met een waggelenden gang, verder half toegeknepen oogen. en verzorgde haren van-op zij-af over een kalen platten schedel gekamd, langs de wangen een dun gesaaide dunne haard, hier en daar een paar haartjes (dus geen zware baard, is 't wel?) en dat alles eindigd in een vierkant baardje onder aan de kin. Verder heeft de heer Mesdag een Groningsen dialekt, dat als een dreunend gonggehüd voel baar is, verder op leest men echter weer dat het een gonzend neusgcluid is, dat door de hooge ruimte dreunt, een onbestemd gebrom als oe» hoop volk in de verte, en dat sommige woorden klinken als slagen op een metalen plaat tnsschcn het gonzen door. Nu met zoo'n uitgebreid orgaan kan de heer Mesdag het stellen. Weer wat verdor verneemt men, dat Mesdag onder een harde huid een zachte aard verbergt, een zeer zachte, zoo zacht zelfs dat hij angstig is dit te laten bemerken.'' Verder huivert hij voor aanraking en hult zich daarom in een pantser''. Zijn vierkant hoofd is gedekt met een huispetje, hetgeen ik een zeer anachronistisch hoofddeksel vind bij het pantser. In dit barokke costunm zegt de beer Mesdag de conventioneelste zinnetjes. Wanneer hij bijvoorbeeld vraagt of iemand zijn voeten heeft geveegd, zegt hij: Hebt gij nog stof aan uw schoenzolen V' En als hij wil vertellen hoe hij wel eens met modderlaarzen door huis loopt, zegt hij: mijn eigen huis treed ik in onnadenkendheid wel eens niet de modder der straten." Hierop volgt de Arnalia-bemint-gij-den-graafachtige zin Hier (museum Mesdag) kom ik angst vallig schoorvoetend binnen, want ik heb eerbied voor de stomme grootheid, die van-af' de wanden mij over 't hoofd welft." Zou de heer van Buren de Wenda nu heusch gelooven dat Mesdag dergelijke theatrale onzin spreekt 'i Het grappigst van die voeten-veeg historie is de emotie, die de heer v. B. d. W. daarvan krijgt. Hij schrijft: Dat zegt mij iets, iets heel groots, iets zeer hoogs, dat ik niet kan uitdrukken, dat ik ook niet zou willen uitdrukken, want zij die het ook voelen hebben die emotie gekend, en zij die het niet voelen zullen haar nimmer kennen."' Dat is niet aardig van den heer van Haren, ik spitste mij al op de analyse van die zeer hooge zeer groote emotie, en nu bij die met aristocrati sche honnhartinbüid verzwijgt, blijft er slechts iets uiteist belai'hi'iijks over. Oolijk symbolisch is de schrijver, wanneer hij vertelt hoe de zeescbildcr Mesdag een door de zon geblakerd zeemansgezicht heeft; hoe de por talen van zijn huis zeegroen zijn, en hoe Mesdag (het zinnetje is te kostelijk om niet te cursiveeren) zijn liefde voor de zee niet verloochent, om dat hij kan exerceeren mtt het licht als e'en zee man met de geilen." Verder hooren wij van een schilderij van Troyon, dat aantrekt als een zachte verleidelijke schoone, en van een schilderij van Rousseau waar men een stap voor terugdeinst. Nog verneemt men, dat Mesdag zich altijd door zijn stem aankondigt," (alsof er een ander welvoegelijk organisch aankondigingsgeluid is). Ik kan ieder aanraden het opstel te lezen, het spijt mij echter dat de serieuse figuur van Mes dag het onderwerp is van deze literaire spotprent. De heer van Buren de Wenda schreef vroeger reeds opstellen over Israëls en Koelman. Hij schijnt dus de vooral door besteedsters en stovenzetsters zoozeer geapprecieerde eigcnsclia,) te hebben van niet exclusief te zijn. Zoowel over Israëls als over Koelman te schrij ven in een taal zoowat half van _/>c(n) rVitiurdn) flida en vau het jaar 40, bewijst dat de Heer van i Buren de Wenda, zooals men dat noemt, een open oog heeft voor het goede in alle richtingen. Ik wensch hem dan ook zeer geluk met deze weinig passievolle eigenschap, die men beter deed moreele-anemie te noemen. In dezelfde aflevering van Nederland kunnen schilders nog meer van hun gading vinden. De heer Ter Reehorst heeft een gedicht ge maakt bij het schilderij van Th. de Bock onder den titel der vogelen wederkeer". liet is een snoeperig versje, een aarde ontwaakt, en een zopfe god kan zijn vingers niet thuis hou den en heft een sluiinerkleed naar boven. Het is echter niets indecent, want een oogenblik daarna grijpen dichter, zanger, schilder naar hun instru ment omdat zij den God herkend hebben. De heer Ballego hezingt daarna de schilder kunst in het algemeen, een zeer belangrijk vers, feeën-oogen, blauwe zalen, vreugdsignalen, excel sior, enz. Excelsior hoor, excelsior. H':t ziju twee honneponnige versjes om in peluche lijstjes aan den heer Hilverdink of Taurel te zenden. W. Dr Torn. DE MÉMO.RES VAN TALLEYRAND. De schouwburg te Krfurt bood werkelijk, zoo': als Napoleon' gezegd had, een parterre van ko ningen'1 aan aan. Talloyrand beschrijft het gewoel op schilderach' tige wij^e, en verzuimt niet, op den gemoeds toestand der aanwezigen te letten. Napoleon had met groote zorg de stukken gekozen. Zij waren allen"', schrijft Talleyrand, aan hel dentijdvakken of groote historische gebeurtenissen i <:<Mvij<i. Nap'dcon's doel was, den geheelen Duitsclien boogeii a.lel. die hem omgaf, door de verbeel; dingskracht in andere sferen te brengen, waarin man nen optiadcn, die door zichzelf iets werden, wonder bare (laden verrichtten,eene dynastie grondvestten en beweerden van do goden af te stammen. In alle stukken waren versregels, op hemzelven toe passelijke : de haat van Mithridatcs te(;en Rome herinnerde aan den haat van Napoleon tegen Engeland ; Ii/lnijéiiiu is vol roem, onsterfelijkheid, 1 noodlot, enz. 'T alma bad uitdrukkelijke orders om die passages met nadruk voor te dragen. Hij zorgde er voor, en er was niemand in het parterre van koningen" die hem niet begreep. Napoleon's l lievelingsstuk was Ulitlioinet van Voltaire. Reeds in de eerste acte, bij de verzen: Lesmortels soiit egaux; ce n'ustpoiutla naissance, ! (."est la scule vertu i]iii fait leur dili'éreiice. 11 est de ces esprits favorisés des deux ^ui sont tout par cux méme, et riun par leurs aieux; Tel est 1'bomme, en un mot, que j'ai choisi i ponr niaitre. Lui seul dans l'univers a merite de Ivtre ; Tout mortel a sa voix doit un jour obéir, '? Et j'ai donnél'exemplc aux siecles a venir.... werden alle blikken op don Keizer gericht ; men luisterde naar de acteurs en zag naar hem. Op eene andere plaats kon ieder Duitsch vorst de i verzen ter harte nemen die Lafont met overre dende stem sprak : l Vois l'empire romain tombant de toutes p arts. ; Ce grand corps déchiré. dont les débris pars Languissent disoersés sans honneur et sans vie: ' Do ces débris du monde Olevons l'Arabie. 11 faut nu nouveau culte. il faut de nouveaux fors, 11 faut un nouveau dien pour l'aveuglc univers. Hierbij werd niet geapplaudissccrd, maar wel bij: ! (viui l'a fait roi. ijui l'a couronm'y La victoire. Ménage sa puissance et respecte sa gloire ! Anx iioms de coniiiiérant et de triomphateur l! vent joindre ie nom de paciticateur. Bij bet laatste vers toonde Napoleon eene goed bestudeerde aandoening, die moest te verstaan geven, dat men hierin de verklaring voor zijn i gehei'le leven te zoeken had. .Maar niet alleen voor den schouwburg maakte Napoleon zorgvuldig toebereidselen, ook voor de gesprekken. Nooit kwam hij in verlegenheid, al toos bad hij iets bijzonders, en wanneer hij niet antwoorden wilde, bad bij (luizend middelen, om het gesprok op iets anders te brengen. Men kou ] het in hut gespiek met Güthe opmerken, i'alleyrand teekent ook aan,hoe Napoleon buiten Frankrijk gaarne over verhevene of nioeielijke onderwerpen ; .sprak, om zich een bijzonder aanzien te geven. Hij studeerde daarvoor, en zou door ceu Voltaire of een Monte-quien niet in verwarring gebracht zijn. Kr waren drie of vier onderwerpen, die hij daarvoor bestemde. In het vorige jaar had hij zo- te Berlijn met .lohannes von Miïlier over de hoofdmomenten van de geesiesoiitwikkelinj; der uieiiM'hheid ^esprokon. ' Ik stel mij nog levendig," zeide, Talleyrand. het overblufte gezicht van Muller voor, toen hij van Napoleoïi hoorde, dat de snelle uitbreiding van het Christendom eene opmerkelijke reactie van den Griekschen geest ten gevolge gehad had. Griekenland, door physiek geweld onderdrukt, was dan handig genoeg geweest om de heerschappij over de gemoederon te heroveren, eene overwin ning, die het daardoor voltooide, dat het zich van de goede kern meester maakte, die zooveel invloed op het gansche menschelijk geslacht had verkregen. Deze laatste zinnen kende Napoleon van buiten, want ik hoorde ze hem precies eender tot do heeren de Eontanes en Suard zeggen. Muller antwoordde geen syllabe ; hij was geheel overbluft en daarvan maakte de Keizer gebruik, om hem voor te stel len, eene wereldgeschiedenis te schrijven." * * * Talleyrand deelt twee gesprekken mede tus< schen Napoleon en Wieland. Het eerste bevat alleen wat wederzijdscbe complimenten; er kwam juist een koerier uit Parijs met dépêches aan op het oogenblik, zegt Talleyrand ondeugend, waarop Tacitus zou verschenen zijn." De Tacitus-kwestie toch was een van die waarin Napoleon het best onderlegd was; hij bracht baar daarom ook in het tweede gesprek met Wieland te pas. Het was op een bal, Giithe was er bij. Ik hoop dat ge tevreden zijt over onze tooncelvoorstellingcn, zeide de keizer tot Göthe; ziju de heeren er geweest V Bij die van heden wel. Sire, niet bij die te Erfurt. flat spijt mij; eene goede tragedie moet beschouwd worden als de waardigste school voor i superieure mannen. In zeker opzicht staat zij nog boven de geschiedenis. Met de beste geschiedenis maakt men nog maar weinig indruk. De mensen wordt in eenzaamheid maar zwak aangedaan; in massa ontvangt hij krachtiger, duurzamer indruk ken. Ik verzeker u dat do geschiedschrijver dien gij altoos citeeit, Tacitus, mij nooit iets geleerd | heeft. Kent ge iemand die erger en soms onbil lijker kwaadspreekt van hot mcnschdom? Voor de eenvoudigste daden vindt hij misdadige bei weegredenen; hij maakt alle keizers tot innig vcrdorvenen om toch maar te doen bewonderen hoe diepzinnig de geest is die dat alles doorzien ! beeft. Er is terecht gezegd, dat de Annalen geen j geschiedenis zijn van hot keizerrijk, maar een uittreksel van de griiiie van Rome. j Het zijn steeds maar beschuldigingen, beschul digden, en lieden die zich in bel bad de aderen openen. Hij, die altoos van aanbrengers spreekt, is /elf de grootste aanbrenger. En wat een stijl! Wat een duisterheid! Ik ben geen groot latinist, maar de duisterheid van Tacitus komt uit in de j tien of' twaalf' Italiaaiische of Fraiisclic vertalingen die ik gelezen heb, en diaruit besluit ik, dat zij aan hem zelf ligt, dat. zij ontstaat uit zijn'geestesric.Utiiig. dat zij alleen zoo onafscheidelijk is : van zijne wijze van zich uit te drukken omdat i zij in zijne wij/.e van opvatting ligt. Ik heb hem hooren prijzen om de vrees die hij den tyrannen zou inboezemen; bij maakt hem bang met de volkeren, en dat is eun groote ramp voor de volken zelf. Heb ik niet gelijk, monsieur Wieland? maar ik houd u op; wij zijn niet hier om, over Tacitus te spreken. Kijk eens. wat keizer Alexauder keurig danst. Ik weet niet, waarom wij hier zijn, Sire, antwoordde Wieland; maar ik weet wel, dat uwe Majesteit mij mij op dit ogenblik tot dun geluk kigst c der mcnschen maakt. Nu dan. antwoord mij. Sire, door de wijze waarop uwe Majesteit spreekt, doet zij mij vergeten, dat zij twee tronen bezit. Ik zie alleen een letterkundige voor mij, en ik weet dat uwe Majesteit dien titel niet ver smaadt. Ik herinner mij toch, dat zij, naar ivjypte vertrekkend, hare brieven onderieekeiide met : Bonaparte, membre do ITnstitut et général en chef." 't Is dus de letterkundige dien ik zal be proeven te beantwoorden. Ik gevoelde te Erfurt, dat ik mij maar zwakjes verdedigde toen ik zelf het voorwerp van uwe kritiek was, maar ik meen , Tacitus beter te kunnen verdedigen. Ik geef toe, dat zijn voornaamste doel is. de tyranuen te straften, maar als hij die al aanklaagt", is dat niet tegenover hun slaven, die alleen in opstand zouden komen om van tyrannie te wisselen. Neen, Lij klaagt hen aan bij de rechtvaardigheid der eeuwen en de menscblieid. De menschbeid nu moet. naar allen schijn, wel ;oo lang lijden tot haar verstand de kracht zal verkrijgen, die tot heden toe alleen : haar hartstochten hadden. Dat zeggen al onze philo-opben. Maar d?t krachtig verstand, (ia: zoek ik, en vind het nergens. : Sire. uo,' niet lang geleden, begon Tacitus ; heel wat lezers te krijgen, en dat is een bedui dende vooruitgang van den menschelijken geest, want eeuwen lang wilden de academiën evenmin ! vau hem weten als de boven. De slaven van den smaak waren even bang voor hem als de dienaars \ vau bet despotisme. Eerst sedert Racine hem den | grootsten schilder der oudheid heeft genoemd, hebben uwe universiteiten en de onze gedacht', ; dat daar wel iets vau aan kon zijn. Fwo Majesteit zegt, dat zij, Tacitus lezend, enkel aanbrengers ziet, moordenaars en roovers. Maar, Sire. dat juist, j was het R'jmeinsche rijk. onder het bestuur der monsters die onder Tacitus' pen gevallen zijn. Het genie van Livins snelde het heelal door met de legioenen der Republiek; het genie van Taci tus moest zich bijna altoos concentreeren in de griiliën van Rome. want iu die griftiën vond men de gan.-che historie van den keizertijd. Zelfs enkel daar. zeide Wieïand, warm wordend, kan men bij alle volken het ware te weten komen van die ongelukkige tijden, waarin vorsten en ; volken, in beginselen en inzichten tegenover elkj ander staande, voor elkander sidderen. Dan wordt alles een crimineel proces,en de dood blijkt dan meer door centiirio's en beulen, dan door tijd en natuur j toegebracht te worden. Sire, Snetoiiins en Dio ('assins j vertellen heel wat meer misdaden dan Tacitus, maar zij vertellen ze zonder kracht in den stijl, terwijl i niets vreesclijker is, dan Tacitus' penseel. Toch is zijn i'enio alleen onmcodoogeud op de; wijze der i gerechtigheid. Zoodra hij wat goeds kan zien, iet denzelideii glans dien hij aau alles geeft. Hij vindt zelfs lof voor dien onnuozelen Claudins. die

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl