Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 713
*..
ook alleen onnoozel was door zyn karakter en
z\jn uitspattingen. Deze onpartijdigheid, het ver
heven attribuut der gerechtigheid, laat Tacitus
gelden voor de meest uiteenloopende onderwerpen,
Republiek en Keizerrijk, burgers en vorsten.
Naar den aard van zyn geest zou men meenen
dat hy enkel de republiek kon verkiezen, men
zou in die meening versterkt worden door zijn
?woorden over Brutus, Cassius, Codrus, die zoo diep
gegrift staan in het geheugen van onze gansche
jongelingschap. Maar. als hij spreekt over de
keizers die ernstig hebben vereenigd hetgeen men
onvereenigbaar achtte, keizerrijk en vrijheid, ge
voelt men dat die kunst van regeeren hem de
schoonste ontdekking, op aarde gedaan, schijnt."
* *
#
Met bijzondere uitvoerigheid schildert Talleyrand
de wijze waarop Napoleon keizer Alexander voor
zich trachtte in te nemen. Hij had voor dezen
de sentimenteele" rol ingestudeerd. Zijn doel
was, vooreerst Rusland voor zich te winnen tegen
Oostenrijk, en dan de hand eener Russische groot
vorstin, eener zuster van Alexander, voor zich zelf.
Talleyrand vertelt dan:
Napoleon scheen nog alleen belang te stellen
in hetgeen zijn hoogen bondgenoot kon behagen.
Het bewogen leven vermoeide hem, zeide hij tot
Alexander, hij had behoefte aan rust, en verlangde
naar het oogenblik, waarop hij zonder ongerust
heid zich aan de genoegens van het huiselijk leven
zon kunnen wijden, waartoe hij zich van nature
aangetrokken gevoelde. Maar dit geluk," voegde
hy er met neergeslagen oogen aan toe, is niet
voor mij bestemd. Is er een huiselijk geluk denk
baar zonder kinderen? Kan ik er nog krijgen?
Mijne vrouw is lien jaar ouder dan ik. Vergeef,
hetgeen ik hier zeg is misschien belachelijk, maar
ik volg een aandrang van mijn hart, dat ik gaarne
geheel voor u zou uitstorten ..." Daarna wijdde
bjj uit over de lange scheiding, groote afstanden,
de moeielijkheid van elkaar te zien en zoo verder.
's Avonds va* keizer Alexander nog geheel onder
den indruk van dit vertrouwelijk gesprek. Ik zag
hem eerst later. Napoleon die met den uitslag van
dezen dag zeer tevreden was, hield mij nog lang
by zich. Hij was opgewonden ; hij deed mij allerlei
vragen, zonder mijn antwoord af te wachten. Hij
wilde met mij spreken, en sprak telkens iets
anders dan hij wilde. Eindelijk sprak hij het groote
woord uit: echtscheiding. Mijn bestemming wil
het," zeide hij, en Frankrijks rust eischt het. Ik
heb geen opvolger. .Toseph is niets en hij heeft
ook enkel dochters. Ik moet een dynastie grond
vesten dat kan ik alleen door een huwelijk
raet eene prinses uit een der groote regeerencle
huizen van Europa. Keizer Alexander heeft zusters,
de leeftijd der eene komt mij goed uit. Spreek er
eens over met Romanzoff zeg hem, dat ik na den
afloop der Spaansche historie gereed ben, aan al
zijn bedoelingen omtrent de verdeeling van Turkije
mee te werken. Aan andere argumenten zal het
u niet ontbreken, want ik weet, dat gij ook voor
de echtscheiding zijt. Keizerin Joséphine vindt
dat ook, ik deel u dat mede. Als Franschman
kunt gij alles zeggen wat gij wilt. Joseph,Lucien,
mijn gansche familie biedt u een aardig terrein
aan; zeg maar alles over hen wat u in de ge
dachte komt; zij zijn niets, tegenover Frankrijk.
Zelfs mijn zoon, maar dat behoeft men niet
te zeggen, zal dikwijls noodig hebben, mijn
zoon te zijn, om mij rustig te kunnen opvolgen."
Talleyrand sprak dus met keizer Alexander, en
deze was wel voor Napoleon's plan te vinden.
Alleen, zeide hij, had hij niet te beslissen; zijne
moeder moest ook om hare toestemming gevraagd
worden Hij kon haar wel zijne meening zeggen,
maar niet ervoor instaan, dat zij die ook zou
volgen. Daarmede nam Napoleon zoolang genoe
gen ; en de vriendschap en hartelijkheid der beide
keizers werd steeds grooter. Zijn doel bereikte
Napoleon niet. Wanneer men Talleyrand mag
gelooven, heeft hij zelf daar veel aan gedaan. Hij
gaf den Oostenrijkschen gezant, Von Vincent, jen
wenk, en deze deed bij keizer Alexander moeite
en wist in de conventie van Erfurt de tegen
Oostenrijk gerichte bepalingen te doen schrappen.
Talleyrand had het ontwerp dezer conventie
gemaakt, hij bracht het aan Napoleon en las het
hem voor. Eerst de gewonen inleidingsformules :
Zijne Majesteit de keizer der Franschen en Zijne
Majesteit de keizer aller Ruslanden, wenschend
den bond die hen vereenigt, steeds nauwer en
duurzamer te maken, hebben besloten, in eene
conventie de beginselen neer te leggen, welke zij
van plan zijn te volgen . ..." Hier viel Napoleon
den voorlezer in de rede, met de woorden : ..Be
ginselen, dat is goed, dat verbindt tot niets."
Dit woord is van karakteristiek psychologisch
belang. Ook eene Russische prinses kreeg Napo
leon niet; de gebeurtenissen namen een anderen
weg, en hij moest zijn wensch om met eene
keizersdochter te trouwen, nu te Weenen be
vredigen.
Evenals de aankomst, wordt ook Napoleons'
vertrek van Erfurt door Talleyrand beschreven,
en ook daarbij komen de gekroonde hovelingen,
die zich rondom den Corsikaanschen veroveraar
verdrongen, er slecht af. Talleyrand schrijft:
Op den laatsten voormiddag was er groote
receptie. Ik zal nooit het schouwspel, dat op dien
dag het paleis vertoonde, nooit vergeten. Napo
leon was omgeven door vorsten, wier legers hij
vernietigd, wier landen hij verminderd of zelfs
geheel van de kaart van Europa geschrapt had.
En geen enkele was er, die iets waagde te eischen
of te vragen; ieder wilde alleen gezien worden,
en wel liefst de laatste, om in zijne herinnering
te blijven. Maar al die vrijwillige vernedering
bleef onbeloond; Napoleon behandelde niemand
met onderscheiding dan de letterkundigen van
Weimar."
Het Jaarboekje van Alberdingk Tliijm,
Almanak voor Nederlandsche Katho
lieken, onder redactie van j. o.
ALBKRIHKGK THJJM en JAN r. M. STEECK.
Ao. Di. 1891 XL/Ie Bundel. Amster
dam , C. L. van Langenhuysen.
»Het is nu bijna veertig jaar geleden, sinds de
beide Amsterdamsche geloofs- en kunstbroeders
Jos. Alb. Alberdingk Thijm en H. J. C. Van
Nouhuya zich op «St. Ludgerusdag MCCCLI"
met hun eersten »Volks-Almanak« bij de Neder
landsche katholieken aanmeldden. Reeds na
twee jaar werd de veelbegaafde VaD Nouhuys
der katholieke zaak ontrukt, en op St.
Benedictus 1889 ging ook hij ter ruste, wiens naam
aan den bundel verbonden, wiens «palet en harp"
daaraan eene eereplaats onder de Katholieke
Kalenders verzekeren bleef.
»Wij wenpchen, onder Gods zegen, het door
hen begonnen werk voort te zetten."
Bravo!
In de 39 jaargangen, door den onvergetelijken
meester verzameld en ter perse gelegd, is de taak,
die bij, in dezen «Almanak," ter vervulling zich
voorgesteld had, nog niet afgewerkt, de tank,
waaraan hij nog zoo graag ettelijke jaren al den
moed en de energie, waarmede bij zijn diepe en
degelijke kennis vruchtbaar maakte, had willen
ten beste geven. Na zijn «heeugaau" heeft op
den rtdacteurstoel een stweemai.schap" plaats ge
nomen, dat och, had die leelijke prij" niet
zoo spoedig zijn akeligen voorbode gezonden, dien
men een dicht eu ondoordringbaar gazen spook
zou kunnen noemen, dat alles benevelt, voor
zeker hij had wel als zi;n laatste wilsbeschikking,
als zijn liefste legaat, goedgevonden.... dat
dit tweemauschap" op den redacteurstoel ging
zitten.
Den een, J. C. Alberdingk Thijm, S J., zijn
zoon en in veel zijn evenbeeld, kennen wij, be
halve van elders, als den samensteller van den
Almanak Ao. 1889, die een waardige lauwerkrans
is en blijft, gevlochten uit de bloemen en bla
deren, duor dm ijvervollen »Warande-me.ster '
en «Almanak-Redacteur" een halve eeuw lang ge
kweekt en verzorgd. Van jongs af, heeft hij de
indrukken ontvangen van geheel het karakte
ristieke, waardoor Thijm zo:) karakteristiek
was. Moge het dtu Almanak tea goede
komen !
Alen weet, dat de laatste jaren vaii Thijms
vruchtbaar leven gewijd wa'eu aan de uitgave
van Vondels werken. ' Zoolang hij daaraan mocht
arbeiden, bad bij ('t zijn de woorden des Ontsla
pene.,) »een z°er gewaarde hulp, welke hem deze
veel omvattende taak nurkelijk lichter maakte."
Het was de hulp van een jongeren vriend'', die
met hem in drok vriendschappelijk en letterkun
dig verkeer stond, en na zijn te vroegen dooi
een »Epitaphium" schreef, dat in den Almanak
van 1890 wel niet mi-plaatst, maar.... op een
werkelijken grafsteen gebeiteld, eerst tot zijn
volle recht zou komen. In samenwerking met
den zoon des Ontslapene heefc hij de helft der
taak op zich genomen, die Thijm met
imdewerking van Van Nouliuys, bijna een halve eeuw
gels den, begonnen was te volvoeren. Het is de
heer Jan F. M. Sterek !
Dit »tweemanschap" nog vele jaren van moed
f n volharding tot het volvoeren van het grootscbe
doel, waarvoor den Almanak werd opgericht:
opwekking van Nederlaudrch-Katholiet zelfbe
wustzijn en leven.
't Doet goed zoovelen Van Thijms -oude en
trouwe" vriuiden in het «Jaarboekje" aan te
treft', n. Zij hebben gezorgd, dat het zijn nage
dachtenis waardig is. Was hij nog hier hij
zou zich er over verheugen !
De geleerde geschiedkundige Pater Allard, zijn
trouwe medestander, hetft wederom een meester
stukje geleverd in : »lierthout Niliuys". Door
Thijm tot deze studie aangespoord, heeft hij haar
zijn nagedachtenis toegewijd.
De stukken van den begaafden en belezen
priester hebben doorloopencl deze verdienste, dat
zij, in al hunne veelzijdigheid, afgewerkt zijn.
Ook dit! Lees zijn lierthout Nihuys, en be
halve het genot van het volle licht, dat hij op
dezen »bekeerling en bekeerder" en, R.-K.
Priester, ettelijke jaren lang, werkzaam als cor
rector op de wereldberoemde drukkerij der
Blauën, laat schijnen, zult gij de voldoe
ning smaken, meer van Prof. Gaspar van
Baerle, van Geerart Jansz Vossius, van Huig
de Groot, van Joan Blaue, en van Joost
van den Vondel te weten, dan ge wellicht
voor de lezing wist. I'w bibliografische kennis
zal er bovendien bij winnen. Een facsimile van
het slot eens briefs, door Nihusius aan Caspar
Barlaeus geschreven, ontvangt ge op den
koop toe.
Prof. J. A. Alb. Tnijm heeft in de Die'sche
Warande de «verhaspelde leveuslotgevallen" van
Rever Anslo, nader tot de waarheid gebracht.
Prof. Paul Alb. Thijm heeft in Wetzereu Weke's
Kirchenlex'con een verdienstelijk aandeel daarin
genomen. Pater Allard bracht het zijne daartoe
bij in den Almanak van 18M4. »Naar nieuwe
bronnen medegedeeld," bier Jigt juist het ver
dienstelijk zwaartepunt van de historische, lite
rarische, biografische en ook bibliografische studie
van den heer Jan F. M. Sterek over Rever Anslo.
De nieuwe bronnen" (lichtbronnen!) is hij in
Rome, waar An&lo een deel zijns levens door
gebracht heeft, gaan opzoeken. Zij hebben klaar
der licht geworpen op wat nog duister was, om
trent den muzenzoon van de Amstelboorden. die
tot een der gelukkigste navolgers en volgelin
gen van Vondel behoort. Een facsimile van
een brief van Rever Anslo verhoogt de waarde
dezer verdienstelijke studie.
»Om mér dan eene reden is de voortzetting
der Levensschets van Jos. A. Alb. Thijm in de
pen gebleven." Wij hadden de voortzetting
daarvan gehoopt van de bezielende pen van den
zoon. Wij eerbiedigen die reden, of-choon het
wei wat moeite kost geduldig te blijven. Nog
een woord hieromtrent. Pater Alb. Thijm
vergete niet, dat wij minstens goed genoeg kun
nen lezen, om te weten, dat in dezen volzin eene
belofte schuilt, wier vervulling niet te lang mag
worden uitgesteld.
»Op het Hof," is in elk geval een brok uit
het leven, dat wij in zijn geheel verlangend te
gemoet zien. p welk J lof? Het harleveensch
gebouwde Begijnhof van Amsterdam. »lk ben er
zoo graag," zeide hij eens. Was het te verwon
deren ? Daar waren voor hem banden van bloed
verwantschap; daar waren traditiën aan verbon
den, die hem bet Amsterdamsche poortersleven,
uit het tijdperk, waarin hij zoo veelzijdig was
opgegaan, op nieuw in herinnering brachten; daar
lag de bodem, die gedrukt werd door de voetzool
van Vondel, dien hij zoo lief had en zoo innig
vereerde.
Het zevental meerendeels onuitgegeven verzen
van Thijm, is een aanwinst voor de litteratuur.
De historische toelichting omtrent de lotgevallen
van dat Hof, zijn een klein, maar welkom toe
gift
«Verder hopen wij onzen lezers in een reeks
van geschiedkundige schetsen een overzicht te
geven van een der schoonste, nog niet zelfstan
dig behandelde verschijnselen van den katholie
ken geest in ons Nederland der 19e eeuw: de
religieuse vrouwencongregatiën hier te lande.
Met bijdragen, bescheiden of welke inlichtingen
ook over die merkwaardige stof zal men ons ten
zeerste verplichten."
Aldus de volzin dien ik de vrijheid heb geno
men te lichten, uit wat men zou kunnen noe
men het program van de redactie.
Dat heeft de Hageveldsche prof. J. A. de Rijk
goed verstaan. Hij heeft de redactie niet alleen,
hij heeft al zijn lezers ten zeerste verplicht. »Het
Ursulineu-klooster en Pensionaat Jeruzalem te
Venray" getuigt het. Dit eerste gedeelte dezer
studie, een model voor de beoefening van niet
het mitist merkwaardige deel der Kerkgeschiede
nis, doet verlangend uitzien naar het vervolg.
De onvermoeide navorscher en verdienstelijke
consTvutor van sAmstelkring", de heer Bern.
J. M. de Bont, introduceert zich bij het Jaar
boekje-legend publiek met een studie over
«Pastoor Buyck", de laatste van Amsterdam's
oude zijde. Een veelbesproken figuur uit het veel
besproken en woelige 1578. Wij hebben den
heer de Bant een onvermoeid navorscher ge
noemd ; die hem kennen weten reeds dat hij h
is; die hem niet kennen, kunnen het te weten
knmen uit deze almanak-bijdrage. De waarheid
omtrent deze interessante figuur is een stflp
nader tot ons gekomen, nadat dfze studie ge
schreven is Dat »Ni>cht en Morgenrood van
Ter Gouw" is echter wel wat vreemd gezelschap
in deze biografie ! Ik had gedacht dat men zulk
een boek alleen ter inzage voorlegde aan den
een of anderen grappenmaker, die niets dan de
tanden, en de tanden alleen, van den
hoogstverdienstelijken heer Ter Gouw verlangt te zien.
Toen een van de oude garde, niet lang vóór
Thijm de eeuwigheid binnengetreden, nog in le
ven was, bracht hij in gezelschap van Jan
Hilrnan een bezoek aan Tliijm, op, of laat ik liever
zeggen in den »Berg Thabor". Waar het hart
dezer drie vrienden vol van was, vloeiden de
monden van over: letteren!
Die ik bedoel, was op een kantoorkruk ge
klommen, en maakte een wel wat eigenaardigen
indruk; eenaschgrauvvecilinder-zomer-hoedrusite,
Hchterwaards hellend, op zijn poëtisch h>ofd,
terwijl, (het was zomer) een cachinez om zijn hals
geslagen was. Zijn ietwat schorre stem, die in
de minderheid was hij de ronde en volle
reciteerstem van Jan Hilman, gaf aan Thijm eene
zijner conclusiëu ten beste, welke hij in dezen
vurig uitgesproken en ronden vorm had gego
ten : Je weet, Tbijm, dat ik het land heb aan
balie-proza !" Balie-proza, wat of dat is ?
Eenige jaren katholiek levens uit een
Noordhollaudsch dorpje. Herinneringen uit mijn jeugd j
en jongelingsjaren, door A. Nuyens", dat is
geen balie-proza! Als het hart herinneringen |
voelt opwellen, en die toevertrouwt aan het pa
pier, en als de pen dan in dienst is ouder het
commando van een goed geoefeuden en gedrilden
stijl, dan volgt er ander proza dan het, zij het
ook onberispelijke proza, onzer wetboeken. Nog
iets over het onder werp zelve. Dat onderwerp be
hoort tot den cyclus, waarvan Thijm in den i
eersten jaargang des Volks-Almanaks schreef: j
..Op het land zwerven nog duizend geest- eu
leerrijke overleveringen, die, in korte woorden j
neergesteld, steeds eene aanwinst voor onze his
torie en letterkunde zijn, zoo ze al geen dadelijk
tastbaar nut stichten. Wij leven zoowel van de
herinnering des verledens als van het huidig
genot en de hoop der toekomst" ....
Heeft de heer Nuyens nog meer ? Hij zal l
welkom zijn !
De heer Gomarius Mes geeft als de vrucht
van zijn nasporen eene studie: de Ileigraaf van
Wychen". Hij is een oude, maar vooral niet te
vergeten een zeer gewaardeerde oude bekende
van de almanak-lezers.
Op het altaar der poëzie is menig geurig ofl'er
gebracht. Die er het fijne van wil weten, leze
het Jaarboekje. Er is niet te veel voor den lezer,
maar te veel voor die dit schrijft, om het in al
zijn veelheid en verscheidenheid te noemen. Deed
hij dit, bij zou het niet euvel kunnen duiden, als
hij in boti-ing kwam met den heer Hoofdredac
teur van de Amsterdammer", die zoo wat reke
ning heeft te houden, met de plaatsruimte vau
het Weekblad. Een kort woord echter nog
overheleerste, en wellicht het beste, stuk poëzie,
dat in het Jaarboekje voorkomt. Tegenover di-n
titel staat het portret van J. A. Alberdingk. De
teekenmre.-ter (J. du Bois conlerfeitte den zeven- '
jarigen Alberdingk in aquarel. Het portret is er ,
een vrij gelukkige zinco-graphiiche kopie vau.
Het origineel wint het natuurlijk!
Welnu, een oud vriend van Tbijm, Dr. W.
Everts van Rolduc, dichtte het «Bijschrift."
Die htt gelezen heeft, zal moeten erkennen, dat
«deze tak van poëzie" een waardig en hoogst
verdienstelijk beoefenaar heeft gevonden in Prof.
W. Everts.
C. L van Langenhuysen heeft, als uitgever,
zijn beste beentje voorgezet Het uiterlijk be
antwoordt meer en beter aan het innerlijk, dan
vroeger.
Amsterdam. Jos. W.
VARIA.
PLASTISCHE KUNST.
In November van dit jaar zal de Amsterdamsche
Kunstclub te Parijs eene algemeene tentoonstel
ling van Hollandsche meesters organiseercn. De j
préfet de la Scine heeft aan de vereoniging daar
toe het l'avillon do la villc de Paris, van de
tentoonstelling van 1870, afgestaan. Het staat
nu in de Champs Elysces, achter het Palais de
l'Industrie.
Johan Barfiold Jongkind Een onzer
landgenooten, een schilder van groot talent, en die zich
zy'n geheele leven buiten corerieën heeft gehouden,
Johan Barthold Jongkind, is op 9 Februari te Cöte
Saint-André(Isère) gestorven. Hij woonde er sinds
vele jaren.
Jongkind was in 1819 in de buurt van Rotter
dam geboren; hij was eerst leerling van Schelf
hout, die toen in zijn bloei was, daarna kwam hij
in Frankrijk bij Isabey, die in Jongkind's talent
een groote toekomst zag.
Jongkind had in den beginne met veel
moeielijkheden te worstelen; in den salon werden zijn
schilderijen geweigerd; niemand kocht ze ; hij was
op het punc van honger om te komen. De schilder
Cols, met zyn toestand bekend, organiseerde ten
zijnen voordeele eene verkooping van schilderijen
van zijne Fransche vrienden, en Jongkind was
voorloopig gered. Eindelijk verkreeg hij op den
salon van 1852 zijn eenige belooning een medaille
3de klasse. Daarna hing men zijn stukken weer
zoo hoog, dat niemand ze opmerkte, en Jongkind
exposeerde niet meer.
Toch hadden nu eenige liefhebbers het
origineele van Jongkind's talent erkend; hij gaf een
nieuwen vorm aan het Hollandsen landschap, aan
hoekjes van Parijs, hij kweekte reeds het plein
air" aan Zelfs had hij een fanatiek vereerder, den
heer Th. Bascle. en bij diens dood, in 1883, gin
gen van de 104 doeken, die deze van Jongkind
bijeengebracht had, eenige tot 8000 en 10,000
francs. Maar het was te laat; de kracht van den
schilder was gebroken; van zijn oorspronkelijk
heid, van zijn zekerheid van hand was in hetgeen
hij verder leverde, niets meer te bespeuren. Men
plaatst nu zijn werken naast die van Corot en
J F. Millet; de schilder zelf heeft nooit iets van
den roem of de weelde genoten, die hem er voor
toekwamen.
Met l Mei zullen de II.II Preyer & Co. (Kunst
zaal Pictiinit Wolvenstraat 19) beslissen, of zij hun
tentoonstellingen, waarop de abonnementen nog
niet in zoo groot getal genomen zijn als de zaak
zou verdienen, zullen voortzetten.
De navolgende tentoonstellingen werden reeds
door de firma georganiseerd en zullen zoo mo
gelijk nog voor l Mei plaats vinden:
li\ Tentoonstelling van een belangrijk werk van
Ant. van Dijck. (1599?1041.)
2e. Een uitmuntende collectie schilderijen van
II. W. Mesdag, waaronder bestemd voor den Pa
rijzer Salon 1891.
,'ic. Enkele zeer belangrijke werken van Jan
van Essen.
4e. Tentoonstelling der beste werken van enkele
Fransche meesters, etc. etc.
Een familie-abonrement van 5 gulden, met
ongeveer iedere maand afwisseling, is werkelijk
geen slecht besteed geld.
TOONEEL EN MUZIEK.
Sardou zou. men begrijpt niet goed waar
om. nu Tliermiilor in de Comédie-Fran<;aise
niet meer opgevoerd mag worden, het ook in het
buitenland willen laten uitstellen. De contracten
zijn intusschen sinds lang gesloten en weldra zal
men liet stuk te Londen, te New Vork en te
Melbourne kunnen zien opvoeren; de honoraria
zullen den auteur dus tegen zijn zin toevloeien.
Te Londen zal het tegelijk in het Fransch en hot
Engelsen, in liet Tlu'sitre-Francais en in
Haymarket-Theatre vertoond worden. In het laatste
zal de Kngelsrhe Coquelin, Becrbohm Tree, de
rol van Labussiërc vervullen.
Het eerst voert Sf. Petersburg het stuk op,
28 Februari beginnen daar do voorstellingen. Hot
manuscript is er reeds in studie genomen veertien
dagen vói'ii: do eerste opvoering te Parijs.
Met het Lessing-Theater te Berlijn heeft Sardou
een groote correspondentie gevoerd. Voor geheel
Duitschland en Oostenrijk-llongarije heeft bij
Tliermiflor en nog drie volgende drama's (waarvan
zelfs de intrige nog niet door hem verzonnen is),
verkocht aan Oscar Blumenthal, directeur van het
Lessing-Theater. liet contract dateert van 31
Augustus 1889. Sirdou heeft hem nu verzocht, de
opvoering van Tliermiilor onbepaald te willen
uitstellen. Maar er is geen kwestie van, dat Blu
menthal zou toegeven. Gij weet, dier maitre,''
schrijft hij, dat het mij steeds een genoegen zal
zijn, in alle opzichten aan uwe wenschen toe te
geven, maar het is mij in dit geval onmogelijk.
Ik heb op uw stuk het repertoire voor do maanden
Maart, April en Mei gebaseerd; wij hebben te
Berlijn voor April en Mei altoos eene bijzondere
aantrekkelijkheid noodig, of de menschen komen
niet."
Sardou tracht nu, langs diplomatieken weg, het
opvoeren van 'J'lieniiidor te Berlijn to verhinderen ;
deze onredelijke poging zal hem ook wel niet ge
lukken. Te St. Petersburg heeft de censuur niets
tegen de opvoering gehad.
Te Hamburg is een nieuw drama van Oscar
Blumenthal, ]<'<ilfsche Jleiliye, naar een Engelsen
model bewerkt, met grooten bijval ontvangen.
Naar aanleiding van Tliermiilor wordt er eene
beweging op touw gezet om het comitéde
lecture''' af te schaften. Jean Aicard, die over Smilin
en Le per e Lclionnnril, onaangonaamheden met
het comitéhad. heeft eene petitie in dien zin
ingediend. Hot comitébestaat uit zes sociétaires
en den administrateur-generaal. Jean Aicard wil
er een gerechtshof van pairs", dramatische auteurs
die succes gehad hebben, voor in de plaats doen
stellen.
Gunloid run Peter Cornelius. Deze te weinig
bekende componist werd in 18.'!0 te Mainz ge
boren. In 1850 begaf hij zich naar Weimar en
word een getrouw volgeling van Liszt. Zijne Opera :
Der Barbier ron Bni/ilad werd in 1858 te Wee
nen opgevoerd. Hij stierf te Weenen den 2(!en
October 1874, con onvoltooide opera, waarvan hij
ook het libretto gedicht had, Gunlotd genaamd,
nalatende. Het gedicht is bewerkt naar eene sage
uit de Edda.
Bij gelegenheid van het honderdjarig bestaan
van het Weimarscae Iloftheater zal deze opera,
naar de nagelaten schetsen door kapelmeester
Lassen voltooid en geïnstrumenteerd, worden op
gevoerd. Cornelius heeft weinig waardeeering
on