De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1891 8 maart pagina 1

8 maart 1891 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTEBDAMMEK A°. 1891. WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTÜS VAN MAURIK Jr. Ieder nommer bevat een Plaat. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Verschijnt eiken Zaterdagavond. Uitgever: Tj. VAN HOLKEMA, te Amsterdam, Keizersgracht 436. Zondag 8 Maart. Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. Voor Indiëper jaar M Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . Advertentiën van l?5 regels ?1.10, elke regel meer . Reclames per regel p. post/" 1.65 mail 12. . . 0.12' . . , 0.20 . . 0.40 I N H O 17 D: VAN VERRE EN VAN NABIJ. FEUIL LETON: Een aanzoek, I, een schets door Hawé. KUNST EN LETTEREN: Tooneel te Am sterdam, door Fr. Schuldig", het nieuwe drama van Eichard Vosz. Muziek in de hoofd stad, door Van Milligen. Aanteekeningen Schilderkunst, door V. De plant en de kunst. Een familie-roman, Een Gril, oorspronkelijke roman van Fokko Bos, beoordeeld door A. J. VARIA. SCHAAKSPEL. - Hoe Marthe Timar weduwe werd, naar Koloman Mikszath. Voor Dames, door E-e. ALLERLEI. INGE BONDEN. RECLAMES PEN-EN-POT£OOD-KRASSEN. ADVERTENTIËN. Van verre en van nabij. De Elzassers en Lotharingers moeten ?weder het gelag betalen. De Figaro herin nert, naar aanleiding van de wederingevoerde of verscherpte maatregelen betreffende den pasdwang, de bekende fabel van La Fontaine »De wolf en het lam". Ziehier den vorm, dien het Parijsche blad aan de oude, doch steeds weder nieuwe geschiedenis geeft: La raison dn Prussien est toujours la meilleure, Nous l'allons montrer tout a l'heure. Un Alsacien s'en allait Tout Ie long des bords de la Sarre. Survient un statthalter qui, sans lui cricr gare, L'arrête au milieu du trajet: lis font beaucoup de bruit, la-bas, aux Batignolles, Et les Parisiens n'ont pas La mine de faire grand cas De nos procédés bénévoles. Mais, dit l'Alsacien, qu'y puis-jc en mon sójour? Je ne sors pas de mon Strasbourg. Donc je n'y suis pour rien. Pour tout! répondit (l'autre. Ne faisons pas Ie bon apótre ! Un monsieur de Montmartre a dit du mal de moi. Lui peut-ètre. Pas moi! Trüs bien, si ce (n'est toi, Si ce n'est toi, c'est donc ton frère ! On insulte ma müre ; Qui que ce soit, c'en est assdz ! Et c'est toi qui paieras, mon bon, les pots cassés !... Enkele Duitsche bladen begeleiden den maatregel der Duitsche regeering met zeer Feuilleton. EEN AANZOEK. Een schets door HAWÉ. »Maar man, wat mopper je toch ?'' zei juffrouw Farré, die, alvorens de echtelijke sponde te bestijgen, met groote nauwgezet heid, voor den spiegel, de banden van haar nachtmuts in een welgevormden strik knoopte en na ettelijke malen door hoofdschudden en schouderophalen haar medegevoel in haars echtgenoots kwaad humeur getoond, en ver geefs beproefd te hebben, daardoor eenige mededeelzaamheid uit te lokken, eindelijk het oogenblik gekomen achtte om hem te doen gevoelen, dat zij niets liever wenschte dan, als rechtgeaarde vrouw, in zijn zorgen te deelen. Als manlief, vóór hij zich ter ruste begaf, in dof brommende tonen, dergelijke binnensmondsche alleenspraken hield, dan was het mis, dat wist juffrouw Farrésedert vele jaren, en gewoonlijk volgde er dan nog een lang gesprek, waarin 't dikwijls moeite kostte haar van ouds bestaand recht te hand haven, dat haar tweede ik zich tegenover haar geen minder gekuischte uitdrukkingen veroorloofde, welke een man, die de betrek king van loods bekleedt, eigenlijk niet ten kwade zijn te duiden en die, zooals zij dan ook erkende, misschien van pas waren aan boord van een schip, maar welker gebruik in den huiselijken kring zooveel mogelijk beperkt behoorde te worden. »Als ik mopper, dan zal ik daar wel reden voor hebben," en Farrésmeet met een plof zijn zware laarzen uit. »Daar moet nu maar eens een eind aan komen, 't Hangt me al lang de keel uit. Zoo'n piot!" »Man, alsjeblieft, zulke woorden betamen niet in den huiselijken kring en vooral niet hier op de slaapkamer," vermaande juffrouw Farrémet waardigheid. »Wat is dat nu weer voor een ding, een piot ?" »Wat of dat is ? Dat is die mooie meneer, met zijn vergulde jas, en zijn sabel om zijn.../' hier bedacht zich de loods plotseling ongelukkige commentaren, en beweren, dat de bewoners der Ilijkslanden nu zullen kun nen bemerken, dat al wat voor hen nadeelig en bedroevend is, van de zijde der Franschen komt, of althans op rekening van dezen moet worden geschreven. De meeste organen echter van de Duitsche pers be treuren den maatregel, die klaarblijkelijk in een oogenblik van drift en ergernis is genomen, en die, indien hij niet spoedig weder wordt ingetrokken, alle kansen weg neemt, dat aan de onmiskenbare verwijde ring tusschen Duitschland en Frankrijk, die het gevolg zijn van de jongste incidenten te Parijs, het tijdelijk karakter wordt ont nomen. Déroulède en zijne vrienden, bemerkende welk een onheil hunne jammerlijke aanstellerij had aangericht, hebben niets beters te doen gevonden, dan hun pochen en zwetsen te herhalen. Zij hebben in eene vergadering van geestverwanten als men tenminste bij lieden, die zich op n enkel punt zoo stomp hebben gekeken, nog van geest kan spreken een besluit uitgelokt, om aan Paul de Cassagnac (van de Autorit?,) Charles Laurent (van den Jour) en Henri de l ochefort (van den Intratmiyenitl) zilveren medailles uit te reiken, als een blijk van waardeering voor de vaderlandslievende houding dezer heeren gedurende het verblijf van keizerin Friedrieh te Parijs. Het moet worden er kend, dat het meerendeel der Frausche bla den met deze bekroning den draak steekt. Over het algemeen is van de tijdelijke op gewondenheid, die /ich van een deel der Fransche natie had meester gemaakt, en j tegen welke in de vorige weck ook de kal meren en meer bezadigden nauwelijks durfden protesteeren, weinig of niets meer te bespeuren. Integendeel, van vele zijden wordt het ge beurde aangegrepen als eene welkome ge'3genheid om een examen de couscimre, in te stellen, waarvan de uitkomsten voor de nati onale ijdelheid niet bijzonder vleiend zijn. Allereerst wordt echter op den voorgrond gesteld, dat eigenlijke incidenten niet zijn »op zij, die altijd achter Clémence aanzwabbert als ... '' »Maar man, bedaar toch wat, dat is immers niets nieuws. Ik begrijp niet dat je je daarom nu ineens zoo boos kunt maken." »En ik begrijp niet dat jij dat maar zoo bij je koude kïeeren langs laat looperi .' Zie je 'm dan niet, net als ik, eiken dag dien God geeft, hier honderdmaal voorbijlurnmelen? Gaat 't dan niet hetzelfde gangetje als met de vorigen ? Begrijp je dan niet waar dat op uitdraaien zal ? Begrijp je dan niet dat-ie haar vragen zal ? Van avond kwam ik 'm tegen, wat denk je dat-ie doet ? Hij salueert 't eerst, hij, een luitenant salueert 't eerst, vóór een loods ! God beter 't. «Avond, me neer Farré!" Ik had 'm den nek wel om willen draaien, zoo'n stroopsmeerder !" »Dus je denkt.. ." zei juffrouw Farréen bleef toen steken ; het denkbeeld scheen van zoo overweldigenden aard te zijn, dat zij niet kon besluiten het uit te spreken en er zich toe bepaalde met een blik vol verwachting haar man aan te zien. »Ik denk dat-ie gek genoeg is om haar te vragen, dat denk ik. Maar ik zal 'm dienen, daar kan je zeker van zijn. Dat-ie achter de meid aanloopt, dat moet-ie zelf weten, dat heb ik vroeger ook wel eens gedaan, en als Clémence daar plcizier in heeft, ook goed, ik trek er me niet zooveel van aan '{ zou de eerste keer ook niet wezen maar als-ie om der komt, dan ben ik er ook nog en dan zal ik zorgen dat-ie aau n keer genoeg heeft. Zoo'n glimmende landsopvretcr!" »Man, wat sla je nu toch wér door! Ik begrijp niet waarom dat zoo erg zou zijn. Als ze nu toch van mekaar houden, waarom is een luitenant dan niet even goed als een ander ? Als ik weet, dat mijn dochter gelukkig kan zijn met..." » Vrouwenpraatjes, kletspraatjes, water en melk !" smaalde Farré. »Je denkt zeker dat 't bij de of.. ." »Man, alsjeblieft, zacht wat, hé!" ver maande zijn vrouw met een strengen blik. »Ik zeg, dat als ik weet, dat mijn dochter..." »Mijn dochter, mijn dochter, jouw dochter! 't Is toch net zoo goed mijn dochter als de jouwe, zou ik denken." voorgevallen. De keizerin-weduwe heeft zich noch van de zijde der bevolking, noch van die der autoriteiten, voor zoover zij met deze in aanraking kwam, over eene onwelwillende ontvangst te beklagen. Zij zelve zou de laatste zijn om dit te beweren. Alleen het droevig overschot der Liijue des Patriotes (moitiéBoiilanqc, moitiéCom mune, zegt de Figaro) heeft «gemanifesteerd", en in de laatste dagen van het verblijf der keizerin in de Fransche hoofdstad is de houding der pers zeer onvriendelijk, soms vijandig, in zeer enkele gevallen heleedigend geworden. Ware er echter iets gebeurd, waarvoor de Duit sche regeering voldoening kan eischen, dan zou die eisch zeker niet achterwege zijn gebleven. Doch na dit te hebben vastgesteld, nemen de Fransche bladen de Ie ven makers streng onderhanden. Déroulède moge min of meer ontoerekenbaar zijn, monomaan als men wil, maar hij is ten minste consequent, en hij heeft aan zijn idee, fixe zijn carrière, zijn fortuin, zijn rust opgeofferd. Maar voor de Parijsche burgerlijke chauvinisten, die achter hem aanloopen, bestaat niet de minste ver ontschuldiging. Hun boosheid is als die van het stoute kind, dat pruilt omdat het ver nederd is. En die vernedering vindt men immers in de geschiedenis van alle volken ? Zijn de Fransche legers niet geweest te Moskou, te Madrid, te Berlijn, te Weenen ? En zijn de Franschen van ander maaksel dan de rest van liet menschengeslacht, zoodat zij alleen nederlagen en teleurstellingen voor een onuitwischbare schande moeten houden, terwijl andere volken daarop gelaten het »gedane zaken nemen geen keer'' toe passen, of hoogstens, in stilte, zich met het «hierna beter" troosten ? In stilte. Daar zit juist de knoop. Wil men de revanche, dat wil zeggen wil men iets meer doen dan voortdurend daarover praten, dan moet men zich in stilte wape nen, alliantiën sluiten, en op het eerste gun stige oogenblik den vijand overvallen. Wil men dit niet, dan moet men zich eerlijk met den vroegeren vijand verzoenen. »Als je nu zóó, praat dan wcnsch ik het gesprek maar liever te staken," zei juffrouw Farréin het bewustzijn harer beleedigde vrouwenwaarde en schreed statig naar het ledikant, met het klaarblijkelijk doel zich daarin voor mogelijke verdere aanvallen in veiligheid te brengen. »]STu ja, je weet wel, 't is zoo niet bedoeld," verdedigde zich de loods, »ik wil maar zeg gen dat ik toch ook wel een woordje m te praten heb, en jij ratelt maar altijd door." Juffrouw Farrézuchtte, terwijl zij achter de gordijnen verdween en het bed zuchtte en kraakte haar na. 't Was moeielijk rede neeren met manlief'. »Zie je," vervolgde Farré, aanzienlijk ge kalmeerd door de manifestatie zijner vrouw, »wat zou dat moeten j Jawel, mevrouw spelen, zonder centen, met een hoop honger lijders in huis, maar niets om ze den snavel open te houden. Daarvoor moet je maar bij die mooie heeren komen ! En op den koop toe met den nek worden aangekeken, na tuurlijk. Neen hoor, daarvoor acht ik mijn dochter nog te goed. Afgestemd !" ??-Hoor nu eens hier, man,1' en het gcnachtnmtste hoofd knikte overtuigend tus schen de gordijnen door, »laat ik je nu eens wat zeggen. Je overdrijft weer .. ." ;vZoo, overdrijf ik wér 'i Natuurlijk !'' Jk vind, als die twee van mekaar hou den, dat 't dan dom is, om maar zoo ineens neen" te zeggen, omdat die man nu luite nant is. Ik heb er niets tegen om mijn dochter als mevrouw te zien en ik verkies niet, dat het geluk van mijn dochter " »Weet je wat!" Farré's, door die tegen spraak opnieuw opgewekte, drift sloeg plot seling in vlammen uit »loop jij met je luitenant en 't geluk van je dochter naar den donder! Ik zeg meen" en daarmee uit. We zullen eens zien wie hier 't commando heeft!" En daarbij bleef het. Als juffrouw Farré's invloed niet bij machte bleek om de zeemanstaal van haar echtvriend een meer gekleeden vorm te doen aannemen, dan wist zij bij ondervinding, dat zij de geslagen partij was. Farréwas een stijf'kop en als hij er eenmaal van overtuigd was de zaak bij het rechte »Wat ons belet heeft den eersten weg in te slaan,'' schrijft de Fransche publicist Saint Geiiest »was liefhebberij voor po litiek en gemakzucht; wat ons belette den tweeden weg te kiezen, was ijdelheid, anders gezegd chauvinisme. »Want wat men te Parijs gewoonlijk pa triotisme noemt, is ijdelheid. Eene kinder achtige koortsachtige ijdelheid, die ons in Europa in opspraak heeft gebracht. »Eene ijdelheid, die maakt, dat wij aan het eind eener campagne nooit kunnen er kennen, volkomen geslagen te zijn, en dat wij die nederlaag altijd zullen moeten ver klaren als een goedgeordenden terugtocht, of dat wij zullen moeten zeggen: zonder de zen of dien generaal zouden wij overwin naars, zijn geweest. »Eene zoo kinderachtige ijdelheid, dat de brave Parijsche liounjcois op denzelfden dag woorden over de revanche, grieven tegen Italië, bedreigingen tegen Engeland, beleedigingcn tegen den souverein van Spanje zal toejuichen. En daarna zal men hem kunnen zeggen, dat hij niets meer te vree zen heeft, dat hij Pruisen in het aangezicht kan zien, dat al onze nederlagen te wijten zijn aan onze generaals, en dat hij, honri/cnis, altijd bewonderenswaardig is geweest. En dan zal hij tevreden zijn. Want er is geen enormiteit, welke die verstandige man niet aanneemt, zóó ijdel is hij. De chauvinisten zijn er dus zeker van, aan dien bounjeois te zullen behagen; het pro/wli' is gemakkelijk, jammer maar, dat het zoo gevaarlijk is. Indien ik den chauvinisten een kwaad hart toedraag, dan is het omdat wij sedert twintig jaren onze grootste nationale vernederingen aan hen hebben te wijten. Immers het was altijd op den dag na hunne zwetserijen, dat wij ge noodzaakt waren den rug het diepst te buigen. »Zij waren het, die door hunne uitdagingen de kwellingen der Elzas-Lotharingers noodeloos hebben verzwaard ; zij zijn het vooral, die ons hebben beroofd van de sympathie einde te hebben, dan had alle tegenspraak slechts de uitwerking, dat hij vaster dan ooit op zijn stuk bleef staan en dat hij onpar lementair werd in zijn uitdrukkingen. Van dat laatste nu had de goede vrouw een ge weldigen afkeer en daar zij wist, dat 't tot de onvermijdelijke gevolgen zou behooren, in dien zij aan haar meening vasthield, vond zij 't beter daartoe verder maar geen aan leiding te geven. Goed beschouwd had haar man toch ook niet heelemaal ongelijk. En het geluk van haar dochter, nu ja, dat klonk in een ouderlijk dispuut heel goed in den mond eener moeder, maar zoo'n vaart zou 't niet loopen. Dat Clémence geen gevaar liep van liefdesmart te zullen sterven, daarvan was juffrouw Farréreeds lang overtuigd. Dus met dien luitenant moest 't dan ook maar niets worden, ofschoon 't wel goed klonk: xMijn dochter is getrouwd met den luite nant van Baarle." Later misschien wel »met den majoor van Baarle." Maar dat zou ze toch nooit hebben kunnen beleven. En met een zucht, geen al te diepen zucht, gaf juf frouw Farréhet denkbeeld op, de schoon moeder te worden van luitenant van Baarle. Clémence was een knappe meid, daarom trent heerschte onder de oordeelknndigen volmaakte overeenstemming. Een aardig rond gezichtje met een paar donkerblauwe kijkers en een neusje, dat juist genoeg was opgewipt om brutaal te kunnen heeten; een over vloed van glanzend blond haar, een krach tige, goed gëevenredigde gestalte, een rustige zelfbewuste gang, dat alles maakte, dat geen lid van het sterkere geslacht anders dan met welgevallen, den blik op haar liet rusten. En zij wist zich te kleeden, niemand hield haar op het eerste gezicht, voor hetgeen zij werkelijk was, een kind uit het volk. Zij was niet beter en niet slechter opge voed dan de dochters van andere loodsen; misschien had zij een beetje meer beschaving opgedaan de hemel weet waar, maar zij onderscheidde zich door dat »ik en weet niet wat'' in uiterlijk en manieren, waar mede moeder natuur soms haar kinderen be deelt en dat men met den besten wil van de wereld niet aan ('lémence's gelijken in stand en sexc zou kunnen geven. Zij was anders

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl