Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 715
JSS,
i*
van Europa, dat ons voor medeplichtig houdt
aan hunne dwaasheden, hetgeen volstrekt
niet waar is.
»In korte woorden, lezers: dit duurt nu
reeds twintig jaren, maar men moet weten
?wat men wil. In deze wereld zijn tusschen
de volken slechts twee toestanden mogelijk,
die van oorlog en die van vrede.
«Willen wij den vrede bewaren of willen
wij den oorlog verklaren? Dat is de vraag.
Willen wij in vrede blijven, dan zijn al onze
woo'rden nutteloos; willen wij den oorlog
verklaren, dan is ons geheele gedrag on
zinnig."
Saint-Genest vleit zijne landgenooten klaar
blijkelijk niet, maar zijn verstandige woorden
kunnen in de gegeven omstandigheden van
zeer groot nut zijn. Te meer omdat hij niet
alleen staat, en omdat zoowel van Fransche
als van Duitsche zijde wordt1 erkend, dat
betreurenswaardige fouten zijn begaan.
Op den dag nadat de echt-Bismarcksche
maatregel der verscherping van den
pasdwang was genomen, hield de rijkskanselier
Von Caprivi eene redevoering, die niet min
der echt-Bismarcksch was. Het heeft er in
derdaad veel van, of men in Duitschland
het schip van staat weder in den ouden
koers wil sturen. Aan de orde was een door
de regeering ingediend ontwerp tot het
verleenen van dienstpremiën aan officieren. Dit
werd door de linkerzijde bestreden en door
de rechterzijde verdedigd; terwijl ten slotte
een compromis werd aangenomen, dat door
den heer Windthorst was voorgesteld en
waarbij aan de regeering ongeveer drie
vierden werd toegestaan van hetgeen zij
had gevraagd. De leider der
Duitschvrijzinnigen, Eugen Richter, had bij deze
gelegenheid eene kalme en zaakrijke rede
gehouden. Nadat de beslissing reeds was ge
vallen, wendde de minister zich plotseling
tegen de Duitsch-vrijzinnigen, verweet hun,
dat zij slechts konden afbreken en nooit
mede wilden opbouwen, dat hij noch hun
steun, noch zelfs hun goedkeuring begeerde,
en dat hij zich eigenlijk nooit recht op zijn
gemak gevoelde, wanneer de heer Richter en de
zijnen het met hem eens waren, omdat hij
dan begreep, dat hij het wel niet aan het
rechte eind zou hebben. Kortom, de
Duitschvrijzinnigen werden, zooals in den goeden
tijd van vorst Bismarck, voor vijanden des
rijks verklaard, met welke de regeering niets
te maken wilde hebben.
Er bestond voor dezen plotselingen aanval
geen rechtstreeksche aanleiding. De heer Von
Caprivi was niet driftig of opgewonden, zoo
als zijn voorganger soms kon zijn, als deze
in toornige, kort afgebroken, bijna hakkelende
zinnetjes zijn anathema over de een of andere
partij uitsprak. Integendeel, de rijkskanselier
sprak, als gewoonlijk, goed en in
weidoordachten vorm, in net afgeronde zinnen, maar
scherp, met eene commando-stem, »alsof hij
te paard zat" zooals ooggetuigen zeiden.
Het was duidelijk, dat men hier te doen had
dan de anderen, en van de velen, die dat
hadden opgemerkt, wist natuurlijk niemand
't beter dan Clémence.
't Is niet noodig te zeggen, dat Clémence
Farréeen bekende persoonlijkheid was,
evenmin als 't betoog behoeft, dat bij meer
dan n lid der zeevarende bevolking het
denkbeeld opkwam, dat zij een geschikt
meisje voor hem zou zijn, misschien ook wel
eens een geschikte vrouw zou kunnen wor
den. Zij had dan ook successievelijk
met verschillende aanbidders »verkeeriiig
gehad", maar tot een huwelijk was het nooit
gekomen. Of die heeren der schepping niet
voldeden aan de eischen, die zij meende aan
den man harer keuze te kunnen stellen, en
of zij hun daarom na eenige maanden van
nadere kennismaking de bons gaf; of dat haar
innerlijke bekoorlijkheden geen gelijken tred
, hielden met de uiterlijke, en de heeren het
raadzamer achtten, zich niet aan een
verbindtenis voor het leven te wagen, moge
hier onbeslist blijven. Maar zeker is het, dat
Clémence nooit lang achtereen, overtuigd
scheen te zijn van de waarheid van het
woord : »Es ist nicht gut allein zu sein/'
En nu had haar beeld zich weer
vastgezet voor een paar jonge oogen, wér
had zij een licht ontvankelijk hart sterker
doen kloppen. Dat waren de oogen en het
hart van den tweeden luitenant Van Baarle.
Verliefd zijn, of zich verbeelden verliefd te
wezen, is op zich zelf reeds een bezigheid en
helpt, vooral in een kleine plaats, vele
uren korten, die men, zonder dat hulpmiddel,
met de ziel onder den arm zou doorbrengen.
»I1 faut chercher son plaisir on on Ie trouve'",
zei Van Baarle, praatte zich zelf voor dat
hij verliefd was, en vond dat voor het tegen
woordige een zeer aangename tijdpasseering.
»'n Eeuwig knappe meid, die Clémence ! en
die oogen, die diepe blauwe oogen ! Als ze
je daarmee aankijkt, kerel, waarachtig, dan
voel je jezelf niet meer!"
En Van Baarle liet zich kalm
voortwiegen door zijn zoete droomen en begon
zachtjes aan tot de overtuiging te geraken
dat zijn liefde de ware liefde was.
Hoe hij tot die overtuiging kwam ? Ja,
met eene kunstmatige, zorgvuldig voorbereide
verontwaardiging. Men wist trouwens sedert
eenige dagen, dat zoo iets moest komen. De
agrariërs en de protectionisten waren angstig
geworden en wendden de blikken veel te veel
naar de zijde van Friedrichsruh. Voor
concessiën aan de rechterzijde scheen het
oogenblik niet gekomen; mogelijk zou een afstraf
fing van de linkerzijde hetzelfde doel doen
bereiken. Inderdaad is dit in zoover het ge
val geweest, dat de rechterzijde hare vreugde
onverholen te kennen gaf, en de stellige ver
wachting uitsprak, dat voortaan de oude
koers weer zou worden gevolgd.
Evenals de heer Von Bismarck werkt de
heer Von Caprivi in den laatsten tijd weder
met schrikbeelden. Doch hij wijst niet op een
dreigenden buitenlandschcn oorlog, maar op
de veldwinnende macht der sociaal-democratie.
Zoo zouden onder anderen de
onderofficierspremiën dienst moeten doen om de uitbreiding
der sociaal democratie togen te gaan ! Terecht
werd van de linkerzijde opgemerkt, dat tle
heer Von Caprivi door zulke overdreven voor
stellingen meer kwaad dan goed deed.
Zal de heer Von Caprivi den ouden koers
blijven volgen? Zal men een régime Bismarck
zonder Bismarck verkrijgen, eene toenemende
spanning in de buitenlandsche en
binnenlandsche verhoudingen ?
De hemel beware ons daarvoor. Maar het
heeft er wel iets van.
Kunst en Letteren.
TOONEEL TE AMSTERDAM.
Tooneelgezelschap v. Lier: Thermidor.
Op Zaterdag 24 Januari werd te Parijs door de
Comédie Frangaise voor het eerst vertoond een
nieuw drama van Sardou, waarvan reeds lang ver
teld was, dat het iets zeer bijzonders zou zijn.
Het droeg den naam Thermidor, speelde tijdens
de revolutie, even voor en na den val van
Robespierre, en was voornamelijk geschreven om
Coquelin een succes-rol te bezorgen, zooals Sardou
met Védora, La Tosca, Théodora en Cléopatre
voor Sarah Bernhardt deed
In ons nommer van l Februari hebben wij den
inhoud verteld, en ook vermeld dat bij de tweede
voorstelling het publiek zooveel blijken van afkeu
ring gaf, dat de regeering moest bevelen de
vertooningen te staken.
Sardou heeft namelijk niet geschroomd met
forsche trekken al de ellende te schetsen, die
geleden werd door de moordzucht van Robes
pierre en zyn aanhangers.
Het waren destijds niet meer de aristocraten,
de verdrukkers, die door het razende volk naar
het schavot werden begeleid, als een oi'i'er voor
het leed in Frankrijk onder de laatste koningen
geleden, het waren ongelukkige onschuldigen,
grijsaards, vrouwen en kinderen uit het volk, die
door het Schrikbewind bij karren vol naar de
slachtbank werden gestuurd.
Parijs was een moordhol geworden; geen vreem
deling kon er zich wagen ; kloosterlingen, artisten
en burgers, allen die niet mededen bij het brullen
van de Marseillaine en het dansen van de
Carmagnole werden, gevat en gedood. Zelts, zooals
Martial lluc/on, de hoofdpersoon van Thermidor,
uitroept, zelfs de bloedverwanten van hen. <Mo
voor Frankrijk streden en hun vrouwen, verloofden
dat valt moeilijk te zeggen. Wat er gespro
ken werd als Clénieuce en hij elkaar «toe
vallig" ontmoetten, officieel konden die
ontmoetingen uit den aard der zaak niet
genoemd worden dat wist men niet en
zal men waarschijnlijk wel niet Ie weten
komen. Maar het vermoeden is misschien
gewettigd, dat Clémence niet onge
voelig was voor de huldigingen van een of
ficier en daaraan eenige meer practischc
denkbeelden vastknoopte, waarvan de uit
voering door haar persoonlijkheid vergemak
kelijkt zou worden.
Hoe het zij, er begonnen zich bij van Baarle
ernstige verschijnselen voor te doen. Men
zag hem alleen, niet een peinzend gelaat,
dooi' de stad dwalen; men kon hem over het
witte strand zien drentelen, starend over de
nimmer rustende golven, waarin hij misschien
een beeld zag van de onrust in zijn borst.
Hij vermeed de sociëteit, de onontbeerlijke,
en beantwoordde met een gedwongen glim
lach de belangstellende navragen van zijn
meer intieme kennissen omtrent het «voor
werp zijner min".
i/H ij loopt tegen de lamp aan, let eens
op wat ik je zeg", sprak de eerste luitenant
Werthers en strekte gemakkelijk zijn beenen
op de haard plaat uit, toen op een laten avond,
en petit comité, op de soos, de zaak ('lémence,
die natuurlijk voor niemand een geheim was,
ter tafel werd gebracht.
»Och wat, hij zal toch zoo stom niet zijn !
Verbeeldt je, een loodsmcisje!"
»Ja, wacht 't maar eens af. Wil ik je eens
wat zeggen, de kerel is verliefd en ze pro
voceert hem. Clémence heeft groote plannen
en ze houdt hem aan 't lijntje, maar. ..
altijd distantie bewaren, snap j'cm. Ze pro
voceert hem, mijn kop er af, als "t niet waar
is, en als hij niet oppast, vliegt hij erin. Je
moet mij de meisjes maar loeren kennen,
jelui jonge broekjes, ik ben er een van de
garde en ik zeg je, dat Clémence bl ... goed
weet wat ze wil. Geef mij nog een halve !"
Zoo sprak de garde met diepe overtuiging
maar Farrédacht er anders over.
(Slot volgt).
en kinderen waren niet veilig! Men streed voor
de eer van de Republiek, en als men terugkwam
zond tot loon zijner daden het Schrikbewind wat
men het liefste had naar het schavot.
De straten van Parijs waren gedrenkt met bloed,
het schavot was reeds voor de derde maal ver
plaatst, omdat de grond weigerde meer bloed op
te nemen, de ossen, die voor de triumfkar van
het beeld der Vrijheid gespannen waren, weiger
den voort te gaan en bleven met verwilderde oogen
en opgetrokken neusgaten de bloedlucht opsnuiven.
Dat heeft Sardou geteekend ; wel laat hij het
niet vertoonen, maar hy beschreef het met die
ijzingwekkende zekerheid, waardoor hij het publiek
zoo weet te treffen. Hij laat het vertellen door
zijn hoofdpersonen, en geeft aan het verhaal een
accompagnement van voorbijrollende karren met
veroordeelden, van kloosterlingen, die het Sulre
Reyiiia. zingen, terwijl het volk om hen heen de
Murseiüaise krijscht. Het moest trell'en, en het
deed dit ook, maar anders dan Sardou zich had
voorgesteld.
Hij had de zwarte zijde der revolutie willen
laten zien; de licht ontvlambare republikeinen
onder aanvoering van eenige oud communemannen
zagen er een beleediging in.
j Sardou liet Mnrtial uitroepen: Diit een
repuj bliek, dat een revolutie, dat de vrijheid? Maar
dat is juist wat wij zoo verafschuwden in het
verleSen, wat wij onmogelijk wilden maken in de
toekomst! dat is de Bartholomeusnacht, de
Dragonnaden, de Inquisitie, de brandstapel
dat is niet de republiek, dat is het despotisme.
Het is de tyrannie en de ergste van allen het is
[ de tyrannie van bet canaille!"
i Die tirade, hoe juist ook, was het publiek te
! veel, men begon een rumoer, dat met het verbod
van het stuk eindigde.
Zooals men weet, is deze zaak in de Fransche
Volksvertegenwoordiging ter sprake gebracht en
kwamen Jos. Reinach, hoofd-redacteur van de
Eéfiublique Franraise en Henry Fouquier tegen
het verbod op. Zoo was Tliermidor binnen drie
dagen wereldberoemd, en menig schouwburgdirec
teur in den vreemde spitste er zich op, het nieu
we drama aan een belangstellende menigte voor
te zetten.
Het deed er niet meer toe of de figuur van
Ijübussière, den tooneelspeler die gezegd wordt
j door verduistering van papieren vele onschuldigen |
het leven gered te hebben, historisch was ; 'liter- '
midor was meer dan een succes-stuk: het was een \
rumoerstuk geworden.
Hiervan hebben de h.h. v. Lier een handig
maar in. i. niet aanbevelenswaardig gebruik ge
maakt. Zij hebben het drama doen
reeonstrueeren door een bekend tooneelschrijver, hier te
lande, en hun tooneelgezelschap vertoont nu een
Thermidor Sardou vrij nagevolgd".
De meest pakkende scïmes komen daar in voor,
wel niet met de krachtige pen van Sardou
geteekend, maar toch geschikt om een denkbeeld
te geven van wat te Parijs vertoond is.
Waarde bezit deze navolging niet, maar voor
de nieuwsgierigen is het v?el aardig te zien, hoe
het ongeveer was. Een nadeel is het natuurlijk
dat het publiek zich om de politieke imaestie
weinig bekommert.
Dit alles bekend aannemende, is de vurtooning
niet geheel onverdienstelijk. \
Aan monteering en regie is vrij wat zorg be- j
steed, zooals vooral in het eerste en in het laatste
bedrijf bleek. In het derde bedrijf wordt de val
van Robespierre door de iiguranten wel wat heel
kalm opgenomen, in het tweede bedrijf hoort men
het zingen der nonnen m. i. te lang.
Mevr. Potharst en de heeren Potharst en
Veltman spelen do hoofdrollen. Ik zou den heer C.
Lageman wel eens wat meer op den voorgrond
ge.bracht willen zien. Fu.
SCHULDIG."
Het nieuwe drama van RICH.VBD Vos/.
In het Deutsche Volkstheater" te Weenen is
op '20 Februari van Richard Vosz een drama ge
speeld, dat ofschoon op een oud gegeven, een
onschuldig veroordeelde, berustend, uitstekend van
behandeling schijnt te zijn en een groot succes
heelt gehad. Stijl en voorvallen zijn
realistischcenvoudig, en niet realistisch grof; alles maakt
den indruk van waarheid, en daardoor een zeer
krachtigen indruk. De rechters zijn hier niet,
zooals in andere justitie-drama's, hartelooze idioten,
maar fatsoenlijke menschen met verstand en ge
voel ; de grond der dwaling is zoo waarschijnlijk
mogelijk gemaakt. De handeling is de volgende:
Wij bevinden ons in eene groote stad van
Noord-Duitschland. De tijd der handeling is de
tegenwoordige. Het tooncel stelt het binnenste
van ecu paleis van justitie voor. Do president
van het hof deelt den gevangenis-directeur mede,
dat een man, die reeds twintig jaren wegens
moord in gevangenschap heeft doorgebracht, on
schuldig is. De ongelukkige wordt kortweg num
mer ,'i7'' genoemd. Zijn burgerlijke naam was
Thomas Lehr, nu is hij nog slechts een nummer.
De ware moordenaar heeft, doodziek, zijne schuld
aan een priester gebiecht; de geestelijke heeft
den president van bet hof geroepen en in tegen
woordigheid van dezen don zieke, een millioiiair,
die uit Californiüis gekomen, William Smith ge
naamd, zijne bekentenis laten herhalen. De ge
vangenis-directeur vindt de vroeselijke onthulling
alleen lastig'' en vreest dat die nare couranten''
het geval tot een ..sensatie-historie" zullen op
werken. De president is menschelijker van op
vatting. Hij heelt indertijd, als ambtenaar van
het openbaar ministerie, juist de veroonleeling
van no. .'i7 moeten vragen. Ilij is nu door de
ontdekking geheel ontdaan : ook de griffier die de
bekentenis van den beweerden Californiër heeft
moeten opteekenen, is zeer door het geval getroffen.
Men roept een oppasser van de gevangenis; hij
moet inlichtingen geven omtrent No. .'i7. O, dat
i= ..tegenwoordig'' zijn bedaardste nummer. Het
is wel niet altijd zoo geweest. In de eerste jaren
van zijn gevangenschap was de man wild en kwaad
aardig; hij heeft beproefd te vluchten, maar dit
is hem niet gelukt; toen heeft hij beproefd zich
met een glasscherf, die hij op de binnenplaats der
gevangenis gevonden had, de aderen open te snijden,
om een einde te maken aan zijn leven, maar hij
is gelukkig nog bijtijds gered, Met het verloop der
jaren is hij nu stil en gedwee geworden; hy gaat
zelfs voor stompzinnig door.
No. 37 wordt nu zelf gehaald. Het is niet meer
dan de schaduw van een mensch. Zeer moeielyk
gelukt het, iets uit hem te krijgen. Hij is geheel
apathiek. Enkele malen schijnt het, alsof zijn
denkkracht weer zou ontwaken, wanneer de pre
sident hem niet als No. 37, maar met zijn naam,
Lehr, aanspreekt. Zelfs eenmaal fonkelt het als
een bliksemstraal in zijn oog; de president heeft
hem naar zijn vrouw en kinderen gevraagd. Maar
spoedig vervalt hij weer in volkomen onverschil
ligheid. Hij wil naar zijn cel terug; hij wil rust
hebben; ze heeft hem duur genoeg gekost.
Langzamerhand toch gelukt het, Lehr tot spre
ken te brongen. Intussclien heeft men, zooals te
begrijpen is, voel zorg gedragen voor den zieken
William Srnitb. De dokter heeft medegedeeld,
dat de zieke weer tot bewustzijn gekomen is, de
crisis is voorloopig overmeesterd, er is voor het
oogenblik geen gevaar, en zelfs maakt hij geen
bezwaar tegen het overbrengen van Smith uit het
prachtig h<>;el waar deze is afgestapt, naar de ge
vangenis.
Inderdaad verschijnt Smith, op eene verpleeg
ster en zijn kamerdienaar leunend. Ilij wil zijne
bekentenis herroepen; Lehr wordt met hem ge
confronteerd; ontzetting grijpt den kranke aan,
als hij den geest van zijn verraden vriend,
uit het graf opgestegen, voor zich meent te
zien. Nu kan hij niet meer loochenen.
Thans oerst vernemen wij de toedracht der
feiten, die tot den moord geleid hebben en Lehr
sinds twintig jaren in den kerker doen versmachten.
Thomas Lehr en zijn beste vriend Wilhelm
Schmidt waren tegelijk in dienst bij do
handelslirma lliiuslcr ur.d otin. Lehr als klerk, Schmidt
als kantoorknecht. Lehr was pas even twintig,
toen hij trouwde. Zijne vrouw, Martha, schoon
als de morgeuzon, beminde hem trouw en innig;
zij was nog veel jonger. Uit hun huwelijk ont
sproten twee kinderen, een jongen en een meisje,
Karl en Julie.
Schmidt was een huichelaar en deugniet i hij
viel de mooie Martha lastig, die hem met kracht
de waarheid zeide. Uit wrok besloot Schmidt zich
op het echtpaar te wreken; zorgvuldig echter
verborg hij zijn ware gevoelens, bleet Lehr'»
vriend, sn wou diens geheele vertrouwen.
Op een avond kwam de jonge patroon, een
vivcur, op het kantoor, om geld te krijgen. De
kautoorkuecht Schmidt, die al lang met het plan
had rond geloopen om eens bij gelegenheid een
diepen greep in de kas te doen, en dan naar
Amerika te gaan, vond thans de gelegenheid gun
stig. Daar staat de jonge man voor de open
brandkast; hier ligt een pistool, dat Lehr opzijn
vriends raad gekocht heeft, met het oog op een
uitstapje naar buiten. In het kantoor is niemand,
geen enkele getuige . ..
In het volgend oogenblik knalt een schot; de
jonge Ilausler valt, in het hoofd doodelijk getrof
fen, neer; Schmidt pakt uit de kast bijeen al wat
hij kan. Daar komt Lehr, om het pistool dat hij
vergeten heeft te halen; i'hmidt heeft maar even
tijd om zich te verschuilen; Lehr ziet door de
open deur, die van zijn bureau naar dat van den
patroon voert, het lijk van den jongen man. Ver
schrikt ijlt hij er op toe en wil het van den
grond opheffen, waarbij hij zich met bloed be
zoedelt. Bij den verborgen moordenaar is
intusschen eene helsche gedachte opgekomen ; alsof
hij zóó van buiten kwam, treedt nij op Lehr, die
nog met den doode bezig is, toe, en roept hem
toe: Thomas, wat heb je gedaan!"
Xog vóórdat Lohr zich rekenschap heeft kunnen
geven van het voorgevallene, heeft Schmidt hem
uit do open brandkast geld in den zak gestopt,
en raadt em dringend, te vluchten, Dan maakt
Schmidt zelf alarm ; hij wijst Lehr als den moor
denaar aan, en men neemt dezen in arrest.
De aanleiding tot de misdaad is spoedig ge
vonden; het moet jaloezie zijn; de jonge Hausler
had. Schmidt had het zelf herhaaldelijk aan
Lehr verteld, het de mooie Martha lastig ge
maakt. Lehr was zeer prikkelbaar en had van
zijn vijandschap jegens don jongen patroon ook
tegenover andere heeren van het kantoor geen
geheim gemaakt.
Het proces duurde niet lang; Schmidt was de
voornaamste getuige a charge, en Lehr kon niets
doen dan zijn onschuld verzekeren; hij kon zelfs
geen ander noemen, die de misdaad kon bedreven
hebben. Hij werd schuldig verklaard en tot
levenslange gevangenisstraf veroordeeld.
Schmidt intusschen verliet Europa. In Californi
werd bij millionnair en twintig jaar later dreef
zijn verlangen hem naar zijn vaderland, naar de
plaats^ waar de misdaad bedreven was, en waar
hem eindelijk de Xemesis bereikte.
Met zijne bekentenis, na de confrontatie met
Lehr. dien hij sinds lang dood waande, sluit de
eerste acte.
# *
*
Het tweede bedrijf doet ons zien, hoe het in
tusschen met bet gezin van den onschuldig ver
oordeelde gegaan is Dit is het verschil met vroegere
justitiedrama's, waar met het rechtvaardigen van
den beschuldigde gewoonlijk alles weer in orde
was, terwijl hier eerst het drama recht begint.
Vijf jaar lang hoeft Martha haren man geregeld de
hartelijkste brieven geschreven; nog steeds was zij
door trouwe liefde aan hem verbonden. Toen hielden
de brieven op; waarom? De arme vrouw was der
wanhoop nabij. Zij had geen brood meer voor
hare kinderen. In den hoogsten nood nam zij de
hulp aan van den handelsagent Kramer, die de
altoos nog zeer mooie vrouw met alle middelen
trachtte te winnen, l.'it schaamte durfde Martha
nu haren man niet meer schrijven. Zij haatte
Kramer, maar kon zich niet meer aan zijne klau
wen ontworstelen. Onder het bewustzijn harer
schuld verloor de arme vrouw langzamerhand alle
moreele kracht, alle weerstandsvermogen.
De beide kinderen, die op school moesten hooren
dat hun vader een moordenaar was, en zat", zijn
verbitterd, norsch en onhandelbaar geworden. Hun
karakters zijn door Vosz meesterlijk geteekend.
Karl is een degelijk werkman; hij is
sociaal-demokraat geworden. Julie is even mooi als hare
moeder was; beide zijn tusschen goed en kwaad
geslingerd. De hun aangeboren goede eigenschap
pen strijden met den invloed van gebrek, verne
dering en de in twijfelachtig gezelschap verkregen.