Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 716
jaren lang ook door Duitschland zijn ge
koesterd. Maar hij had gedacht, dat de beide
natiën, niettegenstaande dit voorbehoud, toch
op hoffelijke wijze met elkander konden omgaan,
in afwachting van de dingen die zullen ko
men. Hierin, dit erkent hij, is hij
teleurgegesteld. Hij is overtuigd van de goede
gezindheid van het Fransche volk, van de
uitmuntende bedoelingen der Fransche re
geering. Hij weet dat de agitatie uitgaat
van eene betrekkelijk kleine groep, en dat
daaraan voor het meerendecl zeer onedele
motieven ten grondslag liggen. Doch zoolang
deze kleine groep van «huilende denvischen"
machtig genoeg blijkt om het gansche Fran
sche volk van zijn stuk te brengen en zelfs
de heerschende kringen te overheerschen,
is hij genoodzaakt in zijne gereserveerde
houding te volharden en zooveel mogelijk
'zijn rijk voor schadelijke invloeden te vrij
waren. Daarom heeft hij den scheidsmuur
weder hooger en steviger opgetrokken. Maar
zoodra hij de overtuiging heeft verkregen, dat
de Fransche natie zich niet langer de wet
laat stellen door een hoop schreeuwers, wior
optreden het land aan den rand van een
conflict brengt, zal hij gaarne de slagboomen
weder geheel of gedeeltelijk wegnemen.
Het merkwaardige in deze motiveering,
die eigenlijk niets anders is dan eene po
ging om een overijld besluit achterna te
motiveeren, is de volmondige erkenning, dat
men van Frankrijk niet het onmogelijke, d.i.
het opgeven van eene stille hoop, moet of
mag eischen. Heeft de keizer die overtui
ging eerst na de incidenten der laatste we
ken verkregen, dan zouden deze ook hunne
foede zijde hebben. In elk geval is het te
open, dat de Duitsche chauvinisten in dezen
het voorbeeld van den keizer zullen volgen,
voor zoover hij erkent, dat het traktaat van
Frankfort in de oogen der Franschen niet
het karakter kan hebben van eene onher
roepelijke regeling, maar slechts dat van een
voldongen feit, waarbij men zich neerlegt,
zoolang men niet in staat is, daaraan iets
téveranderen.
Kunst en Letteren.
TOONEEL TE AMSTERDAM.
Salon des Variétés: Moderne Ze- \
de/n; Haar jorK/en komt thuis \
Tivoli: Hedda Gablér. '
Architectura etAmicitia: Een Prijs- \
maag. \
In den Salon des Variétés heb ik de vertoo- i
ning van twee oorspronkelijke tooneelspelen van j
den heer J. Hora Adema bijgewoond. j
Eerst werd Moderne Zeden in vier bedrijven
voor het voetlicht gebracht en daarna de avond
besloten met Haar jongen komt thuis,
tooneclspel in een bedrijf.
Dit is een eenvoudig landspel, waarin eon
Zeeuwsen meisje wordt vertoond, dat een vijftal
daarmee bedoelt: »Dat je luitenant bent, kan
ik wel zien, en de rest raakt me niet."
;>Mijnheer Farré, ik... ik ... ik wenschte
u te spreken over een .... een zeer gewich
tige zaak."
Een gunstige uitwerking schijnt deze in
leiding ook al niet te hebben, De loods
trekt zijn borstelige wenkbrauwen samen en
blaast twee stralen rook uit zijn neusgaten,
zooals vurige paarden op de oude platen
gewoon zijn lucht te geven aan hun opge
wondenheid. Dan neemt zijn gelaat weer
zijn strakke uitdrukking aan en den luite
nant steeds aankijkende zegt hij vragend:
»En ?"
Van Baarle raakt totaal in de war. (Jroote
goden, wat een buffel! Gedurende een lan
gen, slapeloozen nacht heeft hij er zich op
voorbereid hoe hij 't zeggen zou, en nu
hij kan geen woord vinden. :.0 lieer, ik wou
dat 't er uit \vas!'' Hij wischt zich met den
witten handschoen expres voor deze
gelegenheid laten wasscheii over het
klamme voorhoofd. Hij laat den blik rond
om zich dwalen en het denkbeeld komt
in hem op. dat het gemakkelijker zou gaan,
als hij er bij kon zitten. Als die kerel
nu toch maar eens voor zich wou kijken!
Te drommel, hoe was 't nu ook weer?
»En?" herhaalt Farré, wat harder en
nog wat korter afgebeten. De
jongelingschrikt op.
»Hem; eb... ik... e... kom u zeggen, dat ik
uw dochter Clémence...
Hij blijft plotseling steken. Ziet hij goed?
Wat is dat? Farréwijst met zijn
rechterduim over zijn linkerschouder naar de deur
en zegt langzaam en uitdrukkelijk : :>Dor uit."
»Maar mijnheer," zegt de ongelukkige
vrijer, totaal verbluft, »u zal me toch wel
te woord willen staan. Ik..."'
«Deruitt l'' herhaalt de loods met verhef
fing van stem, terwijl het rood van zijn ge
laat nog een tintje donkerder wordt en zijn
duim het merkwaardige woord verduidelijkt.
De luitenant wordt warm, hij gevoelt zich
beleedigd in zijn waardigheid.
»Maar mijnheer! ik verzeker u dat mijn
bedoelingen..."
»Derruit!!'' Met een smak vliegt Farré.'s
pijp op tafel. Hij voelt dat hij razend wordt
en houdt zich met beide handen aan
zijn stoel vast. Hij ziet donkerblauw van de
inspanning om zich te bedwingen en zijn
jaren geleden, toen zij nog een kind was, trouw
beloofd heeft aan Arnold, een aardigen jongen,
een krullebol met wangen om in te bijten. Arnold
is de wereld ingegaan, bezoekt de voornaamste
hoofdsteden van Europa, en verandert geheel
niet in zijn voordeel.
Intusschen is IMS verliefd geraakt op Hans
van Vliet, een knappen Zeeuwschen boerenjongen,
maar haar eenmaal gegeven woord getrouw, wil
zij wachten tot Arnold terugkeert.
Deze komt maar zoo had Lies zich hem niet
voorgesteld. Zijn krullend haar is tot den wortel
toe afgeknipt en zijn kruin is kaal. Zijn gelaat is
lang en schraal geworden, en om zijn oogen zijn
duidelijk talrijke rimpels zichtbaar. Hij is geen
man meer voor een stoere boerendeerne, en dat
begrijpt hij ook wel, maar hij zou een bruidschat
best kunnen gebruiken. Als hij echter hoort, dat
Lies niets heeft dan haar m'nke armen en heldere
oogen, heeft hij geen haast meer met trouwen en
Lies kan zonder gewetensbezwaar Hans van Vliet
de verblijdende mededeeling doen, dat zij weer
vrij is.
Dit stukje beviel mij het beste, omdat er de
meeste frischheid in zit. Het is een aardig nastukje
waarvan wel wat gemaakt kan worden. Mej. Pool
man zag dat in, evenals de heer Pilger. Eerst
genoemde vertoonde een flinke Zeeuwsche, de
andere een vermakelijken panier percé. Wanneer
echter in de Zeeuwsche kleeding gespeeld wordt,
moet men, omdat juist de Zeeuwen zulk een bij
zonder volkje zijn, hun eigenaardigheden doen
uitkomen. Hun bewegingen, hun spreektoon moet
men navolgen en dit nu deden de artisten van
den Salon niet.
Van Moderne Zeden kan ik mij niet anders
voorstellen dan dat de schrijver dit tooneelspel
als satire bedoeld heeft.
Men ziet er de gevolgen van verkeerde opvoe
ding in. Een toegevende moeder en een barsche
vader slagen er in hun zoon veeleischend en bru
taal te maken, terwijl hun dochter een neuswijs
ding wordt, die haar vader de grootste grofheden
in het gezicht durft zeggen.
De zoon verkondigt later, opgestookt door
Ca-iker, een soort sociaal-democraat, de theorie,
dat de ouders verplichtingen hebben tegenover
hun kinderen, en niet omgekeerd de kinderen aan
hun ouders. Edmond past deze theorie toe door
het geld, dat zijn vader hem voor zijn schulden
weigerde, uit diens lessenaar te stelen.
Deze ruwe schetsing van wat de schrijver Mo
derne zeden" noemt, kan m. i. niet anders ver- !
klaard worden dan door den wil om met de j
zweepslagen der satire eene theorie te geeselen.
De woorden, die Alice gebruikt, de wijze waarop
mevrouw Groeneveldt voorgesteld is, pleiten ook
voor deze opvatting. i
Xaast al de zelfzucht en de grof beid der
P,oekItorslen staan dan de liefde en de zelfver!ooche- j
ning van Agnes run V Hel. die Edmond redt en
de booze plannen van Cv.rkcr verijdelt.
Wat de schrijver met de teekening van
laatstgenoemde bedoeld heeft, is mij niet recht
duidelijk.
Carker is een burgerjongen, die een opvoeding :
boven zijn stand ontving, toen in aanraking kwam
met rijke jonge pretmakers en zijn geld opmaakte.
Dit is echter geen reden om later zoo op de
aristocraten te schelden, en zijn forsch optreden,
nog wat onderstreept door den heer v. Kuijk, is
eenigszins onverklaarbaar. i
grijze oogen fonkelen met zoo'n kwaadaar
dige uitdrukking van onder zijn dichte
wenkbrauwen, dat Van Baarle zich onwille
keurig vernedert een slap achterwaarts te
doen, ofschoon ook zijn bloed aan 't koken
raakt.
»Ik verkies fatsoenlijk behandeld te wor
den!'' roept hij, harder dan, met het oog op
de gemoedstemming van don loods, zijn per
soonlijke veiligheid medebrengt. «Bedenk dat
je tegenover een officier staat!''
Dat is Farréte veel. Allo donders! zoo'n
kwajongen, zoo'n vlegel zal hem in zijn eigen
huis de les lezen ! Hel en duivel, zoo'n
afgcraasde liunmel ! zoo'n . . .!
Met een ruk vliegt hij overeind. Zijn
lichaam buigt zich voorover, zijn vuisten
klemmen zich krampachtig tezamen. Hij is
in staat een moord te begaan. Xog ecu
oogenblik hij voelt het met ijzingwek
kende zekerheid en de piot vliegt tegen
de huizen aan den overkant op. Het kost hem
boveninenschclijke inspanning om zich niet.
met een tijgerachtigen sprong op den indrin
ger te storten. Gedurende eenige bange se
conden voert hij een zware n strijd met zijn
eigen driftig ik, een strijd, die aan zijn ge
laat zulk een kannibali-tische uitdrukking
mededeelt, dat Van Baarle zijn haren voelt
te berge rijzen, en als hij wér in zoo
ver meester van zichzelf is, dat hij den
mond kan openen zonder zijn woorden mei
gewelddadigheden te bekrachtigen, uiten zich al
zijn tegenstrijdige hartstochten in zijn stem.
xDer uit!'' brult hij, en het geluid rolt
door do kamer als het loeien van een mist
hoorn, »doruit! en as de woerlich! deruittt!'1
Toen Van lïaarle zich ten laatste reken
schap gaf van een overhaaste vlucht, be
merkte hij, dat de straat, waarin hij zoo
dikwijls voor de vensters zijner sclioone ge
paradeerd had, reeds achter hem lag en zwoer
hij in zijn hart een duren eed. dat nooit zijn
stap weer daarin zou weerklinken.
Ik durf de verzekering geven, dat het hart
van den jongen krijgsman zijn liefde voor
Clémence heeft overleefd, en voor zoover men
weet. heeft hij er nooit meer naar getracht
zijn levenslot te verbinden aan dat van de
dochter van een loods.
Middelburg, Oct., 1800.
Voor de pittigheid heeft de schrijver ook een
paar tooneeltjes uit het studentenleven in zijn
stuk gebracht. Deze zijn echter minder goed ge
lukt. Zoo het al studentikoos is op de kamers
van zekere dames soms den boel eens op te schep
pen", bacchanaliën met die dames op de studenten
kamers komen zelden of nooit voor, en de ver
tooning er van mag dus niet gebruikt worden als
typeering van het studentenleven.
Over het algemeen is de taal, die de schrijver
gebruikt, zeer realistisch, dat is een voordeel.
De vertooning was niet zeer verzorgd. Wat er
van terecht gekomen is heeft de schrijver te danken
aan Mevr. Rössing-Sablairolles, die weder optreedt,
en aan de heeren Pilger en Malherbe.
De heer Ludolph had al het aanzien of hij
onverwacht uit een middagdutje was opgeschrikt,
en als de heer ten Hoonte denkt, dat een stu
dent er kan uitzien zooals hij deed dan weet
hij het onderscheid tusschen een kapper en een
student niet.
Ik moet met veel waardeering spreken van de
vertooning van Hedda Gablér, Ibsen's jongste werk
in het Théatre Tivoli, niet omdat de voorstelling
onberispelijk was, maar omdat zij blijk gaf van
ernstige studie, door de artisten gemaakt, om den
schrijver te begrijpen. Want dit is reeds een
groot voordeel van de vertooning van een stuk
van Ibsen, dat de artisten gedwongen wo'rden
ernstig na te denken. Elke figuur in zulk een
stuk toch is niet een vertegenwoordiger van een
type, zooals men zoo dikwijls in salonstukken
ontmoet, maar een afzonderlijk karakter. Dat
karakter moet doorgrond worden, en hiervoor is
een napluizen, zoowel van de toestanden als van
de andere personen noodig. Jbsen is zoo nauw
keurig in de teekening zijner personen, dat
elke onachtzaamheid een in het oog springende
fout wordt.
Vooral is dit het geval bij de persoon van
Iledda Gablér, omdat vele harer eigenschappen
negatief zijn, en zoo het moeielijk moge zijn eene
vrouw met hartstocht te vertoonen, nog zwaarder
is het uit te doen komen hoe de voorgestelde
persoon die eigenschap mist, zonder kleurloos te
worden.
Hedda Gablér is een zeer bijzonder karakter.
In ons nummer van 4 Januari gaven wij reeds ]
een overzicht van den inhoud van het drama,
maar een herhaling is niet geheel te vermijden.
Hedd/i Gablér is een jonge vrouw van 2!) jaar,
die niets rneer van het leven verwacht
Zij is mooi, trotsch, zelfzuchtig en koud. Eens, in
vroeger jaren heeft zij vertrouwelijk omgegaan met
Eilert Eiji:lior<j, een genialen losbol, dien zij echter
weggejaagd heeft, omdat hij van die vertrouwelijk
heid misbruik wilde maken, en Hcdda heeft een i
afschuw van alles wat op alledaagschhoid gelijkt.
Zij vond het iets bijzonders, de vertrouweling te
zijn van een jongen man, dio anders leefde dan |
haar overige kennissen, die zich niet stoorde aan i
de praatjes en het hoofdschudden der wijze lui,
maar als hij te gemeenzaam wil worden, een
alledaagsche liaison zoekt, kan zij hem niet meer
uitstaan. Beproefd hem te verbeteren, heeft zij
niet, en daarom steekt het haar zoo als de zachte j
Thea, die zoo heel slim niet is, beter kameraad J
voor Eilert blijkt to zijn dan zij geweest is. '
Xu is zij getrouwd niet uit liefde, maar om
dat zij bemerkte dat haar eerste jeugd voorbij
was, en omdat zij ongetortuneerd is. Zij hoeft
J/ii'ften Tenman genomen, oimlat geen ander haar
gevraagd heeft, en zelfs Jöryen is zij nog halver
wege tegemoet gegaan. Haar man met zijn zor
gen om een professoraat machtig te worden, met j
zijn tantes, die altijd over toekomstige neefjes en
nichtjes praten, met zijn geheele laag bij-den- i
grond leven, maakt haar kriegelig. '/.ij wordt :
prikkelbaar en gevoelt zich gedrongen hem en
zijn trouwe tantes onaangenaamheden te zeggen,
of te doen schrikken. Dit blijkt uit de scène met ;'
den hoed, en haar zinspelen op de pistolen van j
haar vader. Ook tegenover den raadsheer Jlmck i
is zij zoo. Als hij don tuin inkomt, jaagt zij een i
kogel langs zijn hoed.
Als nu htlert Liirborg plotseling zich weder
op haar weg vertoont, wil zij in zijn lot ingrijpen.
Hij heeft een ander leven begonnen sinds hij
onder T/U'K'Üinvloed kwam. Hot hindert Jlctlda,
dat zij niet zooveel macht over hem had.
Hij beeft een boek geschreven dat hern beroemd
zal maken, alleen omdat hij een andere dan '
haar tot medewerkster had, haat zij dat boek.
/ij heeft hem weggejaagd toch is zij boos dat '
een ander hem opnam.
Daarom zot zij hem togen 'J'/tca op, spoort zij (
hem aan te toonen, dat hij op eigen becnen kan
staan en zoo wordt /ij de oorzaa.c van zijn terug- l
vallen in losbandigheid. Hij keert niet terug als
een hoogere persoonlijkheid, als een bard met '
wijnranken in de haren", maar als een liederlijke
dronkaard, die in aanraking kwam met de politie.
Het is weder het onschoone, het alledaagscho
dat Uedda hindert, en baar overspannenheid
brengt er haar toe, hem ecu pistool in de hand
te drukken. Zij hoopt dat hij. die niet wist te
leven, zal weten te sterven, /ij denkt zich den
dood met vaste hand toegebracht als een schoone
daad.
Telkens wordt zij nu meer geprikkeld.
Zij heeft het boek van L'irhorrj vernietigd om
aan haar haat te voldoen.
Ken der tantes van haar man is overleden, nu v
wordt zij lastig gevallen met praatjes over het
alleggen, en het maken van het doodshemd. ?
Bovendien is zij ontstemd, omdat zij bemerkt '
heelt dat zij moeder moet worden, en zij het |
moederschap alledaagsch en onaangenaam vindt,
vooral als JUrtjen Tcaimin, op de gewone
oudevrouwen-manier, het noodig acht het nieuws aan
iedereen mede te deelen.
Dan komt lïrack vertellen hoe Lüfbort/ dood is
gevonden op de kamer cener danseres, maar niet
met het pistool in de hand en een kogel in den
slaap van het hoofd, doch met het wapen in zijn
zak en een wond in het onderlijf.
Eindelijk komt de raadsheer met zijn voorstel
om zijn stilzwijgen omtrent de herkomst van het
pistool te koopen voor haar gunsten.
Dan is het Hcddu te veel, moet het haar te
veel zijn, dat begrijpt men; dat leven in die om
standigheden walgt haar en de daad, waartoe zij
aanzette, zal zij nu zelf begaan. Het tweede pi
stool bewijst haar dien dienst.
Het is het einde, dat te verwachten was.
Deze figuur weer te geven is een zware taak,
een taak, waarin mevr. de la Mar niet geheel
geslaagd is. De moeilijkheid van het begrijpen
sprak m. i. te veel uit haar spel. Zij zelf scheen
lang en ernstig over haar rol nagedacht te heb
ben en nu was het, alsof zij het publiek duidelijk
wilde maken, hoe moeilijk het was. Zoo werd zij
te dramatisch in haar nadruk, in haar bewegingen.
Zij legde te veel gewicht ook op los daarheen
geworpen woorden, als om te waarschuwen, dat
uit een lichtzinnig gezegde ernstige gevolgen
zullen voortspruiten. Dat is niet natuurlijk, want
de persoon, die zegt, bemerkt zelf later eerst welk
gewicht zijn woorden hadden,
Maar voor hem, die Ibsen eert, is het reeds
een voldoening als zijn werk met ernst wordt
behandeld, zij het dan ook dat de reproductie
niet beantwoordt aan het beeld, dat een zijner
schilderingen voor de oogen toovert.
Wie wel geheel de persoon was, dien hij had
voor te stellen, dat was de heer de la Mar. die
als Joi'f/en Testuan optrad. En in grime, n in
spraak n in beweging was hij volkomen de Joris
Goedbloed die hier Jijrgen 'lesman heet. Ik zou
mij geen gebaar, geen intona'ie beter kunnen
denken van dezen geleerde, die altijd in oude
boeken snuffelt en verbaasd is als iemand over
de toekomst durft schrijven. Zijn wereld is
die van vijf eeuwen geleden, en dan iemand
te ontmoeten, die een eeuw vooruitziet'. Hij valt
er van omver. Van de toekomst!" roept hij uit,
maar lieve hemel! daarvan weten wij toch niets,"
en later erkent hij gaarne, dat hem nooit zou
invallen daarover te schrijven.
Hedda staat dan bij het venstor, trommelt op
de ruiten, en stemt toe Xeen ! neen !"
Dit is een van de fijne trekken, die zoo talryk
zijn in het drama.
Daaronder moet ook genoemd worden het
tooneeltje tusschen Hedda en Thea Elcsted, als
eerstgenoemde door een paar vragen Tliea tot
vertrouwen uitlokt en te weten komt, hoe onge
lukkig Thea zich gevoelt. Thea is de tweede
vrouw geworden van een man, bij wiens kinderen
zij eerst gouvernante was. Zij is voor haar echt
genoot niet meer dan een onbezoldigde huishoud
ster en slaakt de verzuchting:
O, die vijf jaren óf eigenlyk de laatste twee,
drie jaren, als ge u dat kon voorstellen.'1 En.
als men weet, dat zij voor drie jaren Edert Lijcborg
leerde kennen, begrijpt mjn dadelijk wat Thea
vóór Eilert gevoelt.
Mooi werd deze Thea door mevr. V. llefen
gespeeld. Ken kalme, innemende verschijning
was zij, zelfs t'it iu haar uitbarsting van droef
heid, omdat men begrijpt, dat eon vrouw, die zoo
snikt, haar verdriet uitwoont.
Van de hoeren die lirad; en Lisborg voorstel
den kan ik tot mijn leedwezen niet veel goeds
zeggen.
Zij hadden Ibsen wel bestudeerd, maar niet
begrepen. L/irlmi-f/ was te jong gegrimeerd, te
zoet van toon en te stijf van houding. In waar
heid, van dezen Lficliorg was niet te verwachten
dat hij terug zou keeren als een bard met
wijnloof in de haren'1. Kon enkel goed oogenblik
had hij toen hij zijn schande vertelde, maar in
het tooneol op de sofa miste hij geheel den toon.
Hierdoor miste een gezegde van ILeddti alle
kracht. Zij spreken nl. over de reden, waarom
Hcdda hem wegjoeg en dit is het eenigste oogen
blik waarin Jletlda als echte vrouw spreekt. Zij
zegt uan dat zij te laf was om op hem te schie
ten schoon zij met een pistool dreigde, maar, '
voegt zij er aan toe dat was toen mijn grootste
lafheid niet.'' Ken ooganblik komt haar dus voor
den geest, of het voor haar als vrouw ook
wensdiehjker zou zijn geweest met Eütrt van den
gewonen weg af te wijken.
Door het uitmuntende optreden van den heer de
la Mar, kon de onvoldoende vertolking van
Lijchor i) do vertooning echter niet bederven.
Ook de figuur van den raadsheer Jirack was
niet gevat. Om een enkel voorbeeld te noemen
was de toon van den acteur, die hem voorstelde,
m de scène met Hedda in het tweede bedrijf
geheel verkeerd.
Als hij met Jledd/t spreekt over haar huwelijk,
over de plichten, die haar in de naaste toekomst
wachten moet hij spottend, plagend zijn, maar de
heer Harms preekt.
En telkens betrapte ik dien heer, dat hij door
zijn ernst om bij de zaak te zijn, vergat wie hij was.
In het woordenspel, als hij het leven van ge
trouwde rnenschen met een huwlijkstrein vergelijkt,
kwam do tegenstelling van het uitstappen van
Hcdda en het instappen van den derden man niet
tot haar recbt. evenmin als zijn dat was ook dom
van mij," wanneer hij zich beklaagt niet vroeger
gekomen te zijn om meer van het alleen zijn met
jlcddii te genieten.
Over het algemeen was zijn toon te ernstig, hij
was een raisonneur, hij had een Don Juan moe
ten zijn. want van tiet eerste oogenblik af, dat hij
lleddu als getrouwde vrouw terugziet, legt hij het
er op aan tier Dntte. im Jlumie te worden.
Ik wensen niet verder in details te treden, ik
eindig, ondanks do fouten, die ik opmerkte en op
noemde, met een woord van waardeering voor het
streven, dat uit deze door mij bijgewoonde voor
stelling sprak.
Met een enkel woord maak ik ten slotte mel
ding van de vertooning van een kluchtspel met
zang en dans in de Vereeniging-. Architectura
et Amicitia", ter herinnering aan het .'i') jarig
bestaan, vertoond. Schrijvers en decorateurs waren
leden der vereeniging, de acteurs vrienden en
bekenden, het publiek bestond uit genoodigden.
Ken bespreking is dus hier niet op haar plaats,
al zou mijn pen ook wenschen hulde te brengen,
voor zooveel onvervalschten humor, satire en
dwaasheid.
Alleen een paar namen acht ik mij gerechtigd
te noemen.
Kr speelden namelijk o. a. twee jeugdige leer
lingen der Toonectttchool mede, de hh. Uoersma
en Solzer, die hier in vrijheid gedresseerd, van
zeer veel aanleg blijk gaven.
Eerstgenoemde speelde op elegante wijze voor