De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1891 15 maart pagina 2

15 maart 1891 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 716 jaren lang ook door Duitschland zijn ge koesterd. Maar hij had gedacht, dat de beide natiën, niettegenstaande dit voorbehoud, toch op hoffelijke wijze met elkander konden omgaan, in afwachting van de dingen die zullen ko men. Hierin, dit erkent hij, is hij teleurgegesteld. Hij is overtuigd van de goede gezindheid van het Fransche volk, van de uitmuntende bedoelingen der Fransche re geering. Hij weet dat de agitatie uitgaat van eene betrekkelijk kleine groep, en dat daaraan voor het meerendecl zeer onedele motieven ten grondslag liggen. Doch zoolang deze kleine groep van «huilende denvischen" machtig genoeg blijkt om het gansche Fran sche volk van zijn stuk te brengen en zelfs de heerschende kringen te overheerschen, is hij genoodzaakt in zijne gereserveerde houding te volharden en zooveel mogelijk 'zijn rijk voor schadelijke invloeden te vrij waren. Daarom heeft hij den scheidsmuur weder hooger en steviger opgetrokken. Maar zoodra hij de overtuiging heeft verkregen, dat de Fransche natie zich niet langer de wet laat stellen door een hoop schreeuwers, wior optreden het land aan den rand van een conflict brengt, zal hij gaarne de slagboomen weder geheel of gedeeltelijk wegnemen. Het merkwaardige in deze motiveering, die eigenlijk niets anders is dan eene po ging om een overijld besluit achterna te motiveeren, is de volmondige erkenning, dat men van Frankrijk niet het onmogelijke, d.i. het opgeven van eene stille hoop, moet of mag eischen. Heeft de keizer die overtui ging eerst na de incidenten der laatste we ken verkregen, dan zouden deze ook hunne foede zijde hebben. In elk geval is het te open, dat de Duitsche chauvinisten in dezen het voorbeeld van den keizer zullen volgen, voor zoover hij erkent, dat het traktaat van Frankfort in de oogen der Franschen niet het karakter kan hebben van eene onher roepelijke regeling, maar slechts dat van een voldongen feit, waarbij men zich neerlegt, zoolang men niet in staat is, daaraan iets téveranderen. Kunst en Letteren. TOONEEL TE AMSTERDAM. Salon des Variétés: Moderne Ze- \ de/n; Haar jorK/en komt thuis \ Tivoli: Hedda Gablér. ' Architectura etAmicitia: Een Prijs- \ maag. \ In den Salon des Variétés heb ik de vertoo- i ning van twee oorspronkelijke tooneelspelen van j den heer J. Hora Adema bijgewoond. j Eerst werd Moderne Zeden in vier bedrijven voor het voetlicht gebracht en daarna de avond besloten met Haar jongen komt thuis, tooneclspel in een bedrijf. Dit is een eenvoudig landspel, waarin eon Zeeuwsen meisje wordt vertoond, dat een vijftal daarmee bedoelt: »Dat je luitenant bent, kan ik wel zien, en de rest raakt me niet." ;>Mijnheer Farré, ik... ik ... ik wenschte u te spreken over een .... een zeer gewich tige zaak." Een gunstige uitwerking schijnt deze in leiding ook al niet te hebben, De loods trekt zijn borstelige wenkbrauwen samen en blaast twee stralen rook uit zijn neusgaten, zooals vurige paarden op de oude platen gewoon zijn lucht te geven aan hun opge wondenheid. Dan neemt zijn gelaat weer zijn strakke uitdrukking aan en den luite nant steeds aankijkende zegt hij vragend: »En ?" Van Baarle raakt totaal in de war. (Jroote goden, wat een buffel! Gedurende een lan gen, slapeloozen nacht heeft hij er zich op voorbereid hoe hij 't zeggen zou, en nu hij kan geen woord vinden. :.0 lieer, ik wou dat 't er uit \vas!'' Hij wischt zich met den witten handschoen expres voor deze gelegenheid laten wasscheii over het klamme voorhoofd. Hij laat den blik rond om zich dwalen en het denkbeeld komt in hem op. dat het gemakkelijker zou gaan, als hij er bij kon zitten. Als die kerel nu toch maar eens voor zich wou kijken! Te drommel, hoe was 't nu ook weer? »En?" herhaalt Farré, wat harder en nog wat korter afgebeten. De jongelingschrikt op. »Hem; eb... ik... e... kom u zeggen, dat ik uw dochter Clémence... Hij blijft plotseling steken. Ziet hij goed? Wat is dat? Farréwijst met zijn rechterduim over zijn linkerschouder naar de deur en zegt langzaam en uitdrukkelijk : :>Dor uit." »Maar mijnheer," zegt de ongelukkige vrijer, totaal verbluft, »u zal me toch wel te woord willen staan. Ik..."' «Deruitt l'' herhaalt de loods met verhef fing van stem, terwijl het rood van zijn ge laat nog een tintje donkerder wordt en zijn duim het merkwaardige woord verduidelijkt. De luitenant wordt warm, hij gevoelt zich beleedigd in zijn waardigheid. »Maar mijnheer! ik verzeker u dat mijn bedoelingen..." »Derruit!!'' Met een smak vliegt Farré.'s pijp op tafel. Hij voelt dat hij razend wordt en houdt zich met beide handen aan zijn stoel vast. Hij ziet donkerblauw van de inspanning om zich te bedwingen en zijn jaren geleden, toen zij nog een kind was, trouw beloofd heeft aan Arnold, een aardigen jongen, een krullebol met wangen om in te bijten. Arnold is de wereld ingegaan, bezoekt de voornaamste hoofdsteden van Europa, en verandert geheel niet in zijn voordeel. Intusschen is IMS verliefd geraakt op Hans van Vliet, een knappen Zeeuwschen boerenjongen, maar haar eenmaal gegeven woord getrouw, wil zij wachten tot Arnold terugkeert. Deze komt maar zoo had Lies zich hem niet voorgesteld. Zijn krullend haar is tot den wortel toe afgeknipt en zijn kruin is kaal. Zijn gelaat is lang en schraal geworden, en om zijn oogen zijn duidelijk talrijke rimpels zichtbaar. Hij is geen man meer voor een stoere boerendeerne, en dat begrijpt hij ook wel, maar hij zou een bruidschat best kunnen gebruiken. Als hij echter hoort, dat Lies niets heeft dan haar m'nke armen en heldere oogen, heeft hij geen haast meer met trouwen en Lies kan zonder gewetensbezwaar Hans van Vliet de verblijdende mededeeling doen, dat zij weer vrij is. Dit stukje beviel mij het beste, omdat er de meeste frischheid in zit. Het is een aardig nastukje waarvan wel wat gemaakt kan worden. Mej. Pool man zag dat in, evenals de heer Pilger. Eerst genoemde vertoonde een flinke Zeeuwsche, de andere een vermakelijken panier percé. Wanneer echter in de Zeeuwsche kleeding gespeeld wordt, moet men, omdat juist de Zeeuwen zulk een bij zonder volkje zijn, hun eigenaardigheden doen uitkomen. Hun bewegingen, hun spreektoon moet men navolgen en dit nu deden de artisten van den Salon niet. Van Moderne Zeden kan ik mij niet anders voorstellen dan dat de schrijver dit tooneelspel als satire bedoeld heeft. Men ziet er de gevolgen van verkeerde opvoe ding in. Een toegevende moeder en een barsche vader slagen er in hun zoon veeleischend en bru taal te maken, terwijl hun dochter een neuswijs ding wordt, die haar vader de grootste grofheden in het gezicht durft zeggen. De zoon verkondigt later, opgestookt door Ca-iker, een soort sociaal-democraat, de theorie, dat de ouders verplichtingen hebben tegenover hun kinderen, en niet omgekeerd de kinderen aan hun ouders. Edmond past deze theorie toe door het geld, dat zijn vader hem voor zijn schulden weigerde, uit diens lessenaar te stelen. Deze ruwe schetsing van wat de schrijver Mo derne zeden" noemt, kan m. i. niet anders ver- ! klaard worden dan door den wil om met de j zweepslagen der satire eene theorie te geeselen. De woorden, die Alice gebruikt, de wijze waarop mevrouw Groeneveldt voorgesteld is, pleiten ook voor deze opvatting. i Xaast al de zelfzucht en de grof beid der P,oekItorslen staan dan de liefde en de zelfver!ooche- j ning van Agnes run V Hel. die Edmond redt en de booze plannen van Cv.rkcr verijdelt. Wat de schrijver met de teekening van laatstgenoemde bedoeld heeft, is mij niet recht duidelijk. Carker is een burgerjongen, die een opvoeding : boven zijn stand ontving, toen in aanraking kwam met rijke jonge pretmakers en zijn geld opmaakte. Dit is echter geen reden om later zoo op de aristocraten te schelden, en zijn forsch optreden, nog wat onderstreept door den heer v. Kuijk, is eenigszins onverklaarbaar. i grijze oogen fonkelen met zoo'n kwaadaar dige uitdrukking van onder zijn dichte wenkbrauwen, dat Van Baarle zich onwille keurig vernedert een slap achterwaarts te doen, ofschoon ook zijn bloed aan 't koken raakt. »Ik verkies fatsoenlijk behandeld te wor den!'' roept hij, harder dan, met het oog op de gemoedstemming van don loods, zijn per soonlijke veiligheid medebrengt. «Bedenk dat je tegenover een officier staat!'' Dat is Farréte veel. Allo donders! zoo'n kwajongen, zoo'n vlegel zal hem in zijn eigen huis de les lezen ! Hel en duivel, zoo'n afgcraasde liunmel ! zoo'n . . .! Met een ruk vliegt hij overeind. Zijn lichaam buigt zich voorover, zijn vuisten klemmen zich krampachtig tezamen. Hij is in staat een moord te begaan. Xog ecu oogenblik hij voelt het met ijzingwek kende zekerheid en de piot vliegt tegen de huizen aan den overkant op. Het kost hem boveninenschclijke inspanning om zich niet. met een tijgerachtigen sprong op den indrin ger te storten. Gedurende eenige bange se conden voert hij een zware n strijd met zijn eigen driftig ik, een strijd, die aan zijn ge laat zulk een kannibali-tische uitdrukking mededeelt, dat Van Baarle zijn haren voelt te berge rijzen, en als hij wér in zoo ver meester van zichzelf is, dat hij den mond kan openen zonder zijn woorden mei gewelddadigheden te bekrachtigen, uiten zich al zijn tegenstrijdige hartstochten in zijn stem. xDer uit!'' brult hij, en het geluid rolt door do kamer als het loeien van een mist hoorn, »doruit! en as de woerlich! deruittt!'1 Toen Van lïaarle zich ten laatste reken schap gaf van een overhaaste vlucht, be merkte hij, dat de straat, waarin hij zoo dikwijls voor de vensters zijner sclioone ge paradeerd had, reeds achter hem lag en zwoer hij in zijn hart een duren eed. dat nooit zijn stap weer daarin zou weerklinken. Ik durf de verzekering geven, dat het hart van den jongen krijgsman zijn liefde voor Clémence heeft overleefd, en voor zoover men weet. heeft hij er nooit meer naar getracht zijn levenslot te verbinden aan dat van de dochter van een loods. Middelburg, Oct., 1800. Voor de pittigheid heeft de schrijver ook een paar tooneeltjes uit het studentenleven in zijn stuk gebracht. Deze zijn echter minder goed ge lukt. Zoo het al studentikoos is op de kamers van zekere dames soms den boel eens op te schep pen", bacchanaliën met die dames op de studenten kamers komen zelden of nooit voor, en de ver tooning er van mag dus niet gebruikt worden als typeering van het studentenleven. Over het algemeen is de taal, die de schrijver gebruikt, zeer realistisch, dat is een voordeel. De vertooning was niet zeer verzorgd. Wat er van terecht gekomen is heeft de schrijver te danken aan Mevr. Rössing-Sablairolles, die weder optreedt, en aan de heeren Pilger en Malherbe. De heer Ludolph had al het aanzien of hij onverwacht uit een middagdutje was opgeschrikt, en als de heer ten Hoonte denkt, dat een stu dent er kan uitzien zooals hij deed dan weet hij het onderscheid tusschen een kapper en een student niet. Ik moet met veel waardeering spreken van de vertooning van Hedda Gablér, Ibsen's jongste werk in het Théatre Tivoli, niet omdat de voorstelling onberispelijk was, maar omdat zij blijk gaf van ernstige studie, door de artisten gemaakt, om den schrijver te begrijpen. Want dit is reeds een groot voordeel van de vertooning van een stuk van Ibsen, dat de artisten gedwongen wo'rden ernstig na te denken. Elke figuur in zulk een stuk toch is niet een vertegenwoordiger van een type, zooals men zoo dikwijls in salonstukken ontmoet, maar een afzonderlijk karakter. Dat karakter moet doorgrond worden, en hiervoor is een napluizen, zoowel van de toestanden als van de andere personen noodig. Jbsen is zoo nauw keurig in de teekening zijner personen, dat elke onachtzaamheid een in het oog springende fout wordt. Vooral is dit het geval bij de persoon van Iledda Gablér, omdat vele harer eigenschappen negatief zijn, en zoo het moeielijk moge zijn eene vrouw met hartstocht te vertoonen, nog zwaarder is het uit te doen komen hoe de voorgestelde persoon die eigenschap mist, zonder kleurloos te worden. Hedda Gablér is een zeer bijzonder karakter. In ons nummer van 4 Januari gaven wij reeds ] een overzicht van den inhoud van het drama, maar een herhaling is niet geheel te vermijden. Hedd/i Gablér is een jonge vrouw van 2!) jaar, die niets rneer van het leven verwacht Zij is mooi, trotsch, zelfzuchtig en koud. Eens, in vroeger jaren heeft zij vertrouwelijk omgegaan met Eilert Eiji:lior<j, een genialen losbol, dien zij echter weggejaagd heeft, omdat hij van die vertrouwelijk heid misbruik wilde maken, en Hcdda heeft een i afschuw van alles wat op alledaagschhoid gelijkt. Zij vond het iets bijzonders, de vertrouweling te zijn van een jongen man, dio anders leefde dan | haar overige kennissen, die zich niet stoorde aan i de praatjes en het hoofdschudden der wijze lui, maar als hij te gemeenzaam wil worden, een alledaagsche liaison zoekt, kan zij hem niet meer uitstaan. Beproefd hem te verbeteren, heeft zij niet, en daarom steekt het haar zoo als de zachte j Thea, die zoo heel slim niet is, beter kameraad J voor Eilert blijkt to zijn dan zij geweest is. ' Xu is zij getrouwd niet uit liefde, maar om dat zij bemerkte dat haar eerste jeugd voorbij was, en omdat zij ongetortuneerd is. Zij hoeft J/ii'ften Tenman genomen, oimlat geen ander haar gevraagd heeft, en zelfs Jöryen is zij nog halver wege tegemoet gegaan. Haar man met zijn zor gen om een professoraat machtig te worden, met j zijn tantes, die altijd over toekomstige neefjes en nichtjes praten, met zijn geheele laag bij-den- i grond leven, maakt haar kriegelig. '/.ij wordt : prikkelbaar en gevoelt zich gedrongen hem en zijn trouwe tantes onaangenaamheden te zeggen, of te doen schrikken. Dit blijkt uit de scène met ;' den hoed, en haar zinspelen op de pistolen van j haar vader. Ook tegenover den raadsheer Jlmck i is zij zoo. Als hij don tuin inkomt, jaagt zij een i kogel langs zijn hoed. Als nu htlert Liirborg plotseling zich weder op haar weg vertoont, wil zij in zijn lot ingrijpen. Hij heeft een ander leven begonnen sinds hij onder T/U'K'Üinvloed kwam. Hot hindert Jlctlda, dat zij niet zooveel macht over hem had. Hij beeft een boek geschreven dat hern beroemd zal maken, alleen omdat hij een andere dan ' haar tot medewerkster had, haat zij dat boek. /ij heeft hem weggejaagd toch is zij boos dat ' een ander hem opnam. Daarom zot zij hem togen 'J'/tca op, spoort zij ( hem aan te toonen, dat hij op eigen becnen kan staan en zoo wordt /ij de oorzaa.c van zijn terug- l vallen in losbandigheid. Hij keert niet terug als een hoogere persoonlijkheid, als een bard met ' wijnranken in de haren", maar als een liederlijke dronkaard, die in aanraking kwam met de politie. Het is weder het onschoone, het alledaagscho dat Uedda hindert, en baar overspannenheid brengt er haar toe, hem ecu pistool in de hand te drukken. Zij hoopt dat hij. die niet wist te leven, zal weten te sterven, /ij denkt zich den dood met vaste hand toegebracht als een schoone daad. Telkens wordt zij nu meer geprikkeld. Zij heeft het boek van L'irhorrj vernietigd om aan haar haat te voldoen. Ken der tantes van haar man is overleden, nu v wordt zij lastig gevallen met praatjes over het alleggen, en het maken van het doodshemd. ? Bovendien is zij ontstemd, omdat zij bemerkt ' heelt dat zij moeder moet worden, en zij het | moederschap alledaagsch en onaangenaam vindt, vooral als JUrtjen Tcaimin, op de gewone oudevrouwen-manier, het noodig acht het nieuws aan iedereen mede te deelen. Dan komt lïrack vertellen hoe Lüfbort/ dood is gevonden op de kamer cener danseres, maar niet met het pistool in de hand en een kogel in den slaap van het hoofd, doch met het wapen in zijn zak en een wond in het onderlijf. Eindelijk komt de raadsheer met zijn voorstel om zijn stilzwijgen omtrent de herkomst van het pistool te koopen voor haar gunsten. Dan is het Hcddu te veel, moet het haar te veel zijn, dat begrijpt men; dat leven in die om standigheden walgt haar en de daad, waartoe zij aanzette, zal zij nu zelf begaan. Het tweede pi stool bewijst haar dien dienst. Het is het einde, dat te verwachten was. Deze figuur weer te geven is een zware taak, een taak, waarin mevr. de la Mar niet geheel geslaagd is. De moeilijkheid van het begrijpen sprak m. i. te veel uit haar spel. Zij zelf scheen lang en ernstig over haar rol nagedacht te heb ben en nu was het, alsof zij het publiek duidelijk wilde maken, hoe moeilijk het was. Zoo werd zij te dramatisch in haar nadruk, in haar bewegingen. Zij legde te veel gewicht ook op los daarheen geworpen woorden, als om te waarschuwen, dat uit een lichtzinnig gezegde ernstige gevolgen zullen voortspruiten. Dat is niet natuurlijk, want de persoon, die zegt, bemerkt zelf later eerst welk gewicht zijn woorden hadden, Maar voor hem, die Ibsen eert, is het reeds een voldoening als zijn werk met ernst wordt behandeld, zij het dan ook dat de reproductie niet beantwoordt aan het beeld, dat een zijner schilderingen voor de oogen toovert. Wie wel geheel de persoon was, dien hij had voor te stellen, dat was de heer de la Mar. die als Joi'f/en Testuan optrad. En in grime, n in spraak n in beweging was hij volkomen de Joris Goedbloed die hier Jijrgen 'lesman heet. Ik zou mij geen gebaar, geen intona'ie beter kunnen denken van dezen geleerde, die altijd in oude boeken snuffelt en verbaasd is als iemand over de toekomst durft schrijven. Zijn wereld is die van vijf eeuwen geleden, en dan iemand te ontmoeten, die een eeuw vooruitziet'. Hij valt er van omver. Van de toekomst!" roept hij uit, maar lieve hemel! daarvan weten wij toch niets," en later erkent hij gaarne, dat hem nooit zou invallen daarover te schrijven. Hedda staat dan bij het venstor, trommelt op de ruiten, en stemt toe Xeen ! neen !" Dit is een van de fijne trekken, die zoo talryk zijn in het drama. Daaronder moet ook genoemd worden het tooneeltje tusschen Hedda en Thea Elcsted, als eerstgenoemde door een paar vragen Tliea tot vertrouwen uitlokt en te weten komt, hoe onge lukkig Thea zich gevoelt. Thea is de tweede vrouw geworden van een man, bij wiens kinderen zij eerst gouvernante was. Zij is voor haar echt genoot niet meer dan een onbezoldigde huishoud ster en slaakt de verzuchting: O, die vijf jaren óf eigenlyk de laatste twee, drie jaren, als ge u dat kon voorstellen.'1 En. als men weet, dat zij voor drie jaren Edert Lijcborg leerde kennen, begrijpt mjn dadelijk wat Thea vóór Eilert gevoelt. Mooi werd deze Thea door mevr. V. llefen gespeeld. Ken kalme, innemende verschijning was zij, zelfs t'it iu haar uitbarsting van droef heid, omdat men begrijpt, dat eon vrouw, die zoo snikt, haar verdriet uitwoont. Van de hoeren die lirad; en Lisborg voorstel den kan ik tot mijn leedwezen niet veel goeds zeggen. Zij hadden Ibsen wel bestudeerd, maar niet begrepen. L/irlmi-f/ was te jong gegrimeerd, te zoet van toon en te stijf van houding. In waar heid, van dezen Lficliorg was niet te verwachten dat hij terug zou keeren als een bard met wijnloof in de haren'1. Kon enkel goed oogenblik had hij toen hij zijn schande vertelde, maar in het tooneol op de sofa miste hij geheel den toon. Hierdoor miste een gezegde van ILeddti alle kracht. Zij spreken nl. over de reden, waarom Hcdda hem wegjoeg en dit is het eenigste oogen blik waarin Jletlda als echte vrouw spreekt. Zij zegt uan dat zij te laf was om op hem te schie ten schoon zij met een pistool dreigde, maar, ' voegt zij er aan toe dat was toen mijn grootste lafheid niet.'' Ken ooganblik komt haar dus voor den geest, of het voor haar als vrouw ook wensdiehjker zou zijn geweest met Eütrt van den gewonen weg af te wijken. Door het uitmuntende optreden van den heer de la Mar, kon de onvoldoende vertolking van Lijchor i) do vertooning echter niet bederven. Ook de figuur van den raadsheer Jirack was niet gevat. Om een enkel voorbeeld te noemen was de toon van den acteur, die hem voorstelde, m de scène met Hedda in het tweede bedrijf geheel verkeerd. Als hij met Jledd/t spreekt over haar huwelijk, over de plichten, die haar in de naaste toekomst wachten moet hij spottend, plagend zijn, maar de heer Harms preekt. En telkens betrapte ik dien heer, dat hij door zijn ernst om bij de zaak te zijn, vergat wie hij was. In het woordenspel, als hij het leven van ge trouwde rnenschen met een huwlijkstrein vergelijkt, kwam do tegenstelling van het uitstappen van Hcdda en het instappen van den derden man niet tot haar recbt. evenmin als zijn dat was ook dom van mij," wanneer hij zich beklaagt niet vroeger gekomen te zijn om meer van het alleen zijn met jlcddii te genieten. Over het algemeen was zijn toon te ernstig, hij was een raisonneur, hij had een Don Juan moe ten zijn. want van tiet eerste oogenblik af, dat hij lleddu als getrouwde vrouw terugziet, legt hij het er op aan tier Dntte. im Jlumie te worden. Ik wensen niet verder in details te treden, ik eindig, ondanks do fouten, die ik opmerkte en op noemde, met een woord van waardeering voor het streven, dat uit deze door mij bijgewoonde voor stelling sprak. Met een enkel woord maak ik ten slotte mel ding van de vertooning van een kluchtspel met zang en dans in de Vereeniging-. Architectura et Amicitia", ter herinnering aan het .'i') jarig bestaan, vertoond. Schrijvers en decorateurs waren leden der vereeniging, de acteurs vrienden en bekenden, het publiek bestond uit genoodigden. Ken bespreking is dus hier niet op haar plaats, al zou mijn pen ook wenschen hulde te brengen, voor zooveel onvervalschten humor, satire en dwaasheid. Alleen een paar namen acht ik mij gerechtigd te noemen. Kr speelden namelijk o. a. twee jeugdige leer lingen der Toonectttchool mede, de hh. Uoersma en Solzer, die hier in vrijheid gedresseerd, van zeer veel aanleg blijk gaven. Eerstgenoemde speelde op elegante wijze voor

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl