De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1891 15 maart pagina 4

15 maart 1891 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 716 l ,*> ' l ' gistraat, is verontwaardigd. Het woord echtschei ding" is reeds genoemd. Vergeefs pleiten Léon en Martinel voor Jean, die als man van eer niet anders kan handelen. Nu verschijnt Jean zélf. Hjj verzoekt zijn beangstigde vrouw, hem vijf mi nuten alleen aan te hooren. Eerlijk en openhartig zegt hy haar alles wat er gebeurd is. Kon hij de stervende den laatsten troost van het afscheid weigeren ? Neen, Geneviève heeft een te edel hart, om hem daarvan een verwijt te maken. Jean stelt z\jn vrouw gerust omtrent de vrees alsof zij reden had, om op de doode jaloersch te zijn, en dan begint hïj over het moeielijke punt, het kind. Z\j zelf heett mij gevraagd," zegt hij, het in uwe bescherming aan te bevelen.' Zij zelf, de arme, arme, vrouw!" zegt Geneviève geschokt. Zij zal zich niet vergist hebben; ik zal voor het kind eene moeder zijn." Het stuk is vol levenskracht, warme, krachtige edele gevoelens; evenals in La dame aux cam lias is het ook hier menschelijkheid tegenover conventie, maar hier verzoent zich op het eind de conventie met de redenen van het hart. Jean was de heer Duflos, die eene ernstige, en in pa thetische scènes zeer sympathieke weeke stem heeft. Door de accessoires en personen der omge ving werd de indruk van realiteit zooveel mogel\jk versterkt; het was voor Guy de Maupassant en Jacqugs Normand een volkomen succes. MUZIEK IN DE HOOFDSTAD. De zaal van het Odéon is als het ware geknipt voor concerten, te geven door solisten met mede werking van n of twee andere solisten. Die zaal is niet te groot en niet te klein, doch het is te betreuren dat er gewoonlijk ook in andere zalen van dit gebousv muziek wordt ge maakt gedurende een concert, en dat die toaen zoodra er zeer zacht gespeeld of gezongen woidt, tot de concertzaal doordringen, hetgeen natuur lijk zeer storend werkt. Daar het aantal solistenconcerten in den winter steeds zeer groot is, acht ik het niet onbelangrijk vooraf eens in het algemeen te zeggen, dat deze vorm van concerten, waarin ieder op zijn beurt opkomt om solo te spelen of te zingen, niet vrij van eentonigheid is. Het zou onbillijk zijn bij ieder concert eeo koor of orkest te verlangen, doei het komt mij voor, dat aan de werken voor kamermuziek een grooter plaats op die program ma's moest worden ingeruimd. Den critikus wordt in dit opzicht door den co: cartgever wel het zwijgen opgelegd, daar gewoon'ijk een sonate voor piano en viool of voor piano en violoncel op liet programma geplakt wordt, doch meestal doen daarvoor wel scnoone, doch rteds te va»k gehoorde werken dienst, die ik »des pasfe-paitout" zou willen noemen. (Zoo weet b. v. iedereen, dat als er bij uil zondering op zulk een concert eens een Trio wordt uitgevoeri, het bijna altijd het: D-nulltrio van Meudelssobn is). Bovendien blijkt gewoonlijk uit alles, dat de uitvoerders zelf tiet het grootste gewicht aan de uitvoering van zulk een werk hechten, doch liever het volle licht op hunne soli laten vallen, hetgeen dan ook met die concerten hoofd zakelijk beoogd wordt. Misschien zullen sommige virtuozen zeggen dat ik een zonderlingen smaak heb, maar ik stel nu eenmaal een goed enserublespeler ver boven een virtuoos, en daarom zie ik het liefst dat talentvolle kunstenaressen en kunstenaars zich in die richting bewegen. Deze inleiding mag mij echter niet doen ver geten dat ik in de eerste plaats het concert van Mej. Wybrandi (piano,) te bespreken heb, dat Zaterdag 7 Maart met medewerking van Mej. Cath. van Rennes (zang) en den heer Jacques Bekker (viool) plaats had. Mej. Wybrandi heef c mij vooral ia de drie stukken na de pauze (Improvisation van Jadassohn Romanze van Rubusteiu en 12e Rhapsodie j van L'szt) zeer voldaan. ( De Faustwals van Liszt ho:>r ik liever niet door een dame spelen, ook is dit stuk als kla viervoordracht thans wel wat verouderd. In de Caprice van Saint Saëns over een motief uit Alceste van Gluck kan ik veel goeds zeggen ; doch ik mag tevens niet verzwijgen dat de piaDiste in dit nummer nog niet geheel meester van zichzelf was, hetgeen uit eenige gejaagdheid en onduidelijkheid bleek. Niettegenstaande deze opmerkingen begroet ik in Mej. Wybrandi eene zeer goede kuns-te- , nares en belangrijk ontwikkelde pianiste. Ik hoop haar dikwijls ta hooren. Mej. Van Rennes is reeds eene goede bekende, j en dus behoef ik over haar talent niet in bijzon derheden te treden. Men kent h.ire muzikale voordracht en haar benijdenswaardig talent ook guitige liedjes weer te geven. j Vooial in de beide liedjes van Taubert en hare twee, schoon gedachte, liederen: Twee bloemkens en Zomerlied. gaf zij veel te genieten, terwijl ik haar voor de voortreffelijke wedergave van mijn: »Liedje van den Maneschijn'1 mijn dank betuig. Ook Mej. Van Rennes was in de tweede af- ] deeling het best op dreef, /ij werd door hare zuster zeer muzikaal begeleid. De heer Jac<|iies Bekker is een violist die bui tengewone gemakkelijkheid in techniek vcrkivgen heeft en wSens zuiverheid van .*pel zeer geroemd moet worden. Zijn talent is in de goede richting ontwikkeld. Hij is blijkbaar een vijand van valsch effectbejag ea werkt niet hoofdzakelijk op het succes. Hij bewaart echter zijn gemoedsleven wat '' veel voor zich zelf en zijn spel maakt deu indruk alsof hij zijn hart achter slot en grendel houdt, (de Ifzer vergeve mij deze laat-te huiselijke ex pressie, doch bij de vele inbiaken alhier klinken die woorden mij voortdurend in de ooren) wat ik jammer vind, want hij toonde buitengewone kwaliteiten als violist te bezitten. Hij werd zeer muzikaal door niej. Wybrandi begeleid, terwijl het concert geopend werd met Gade's bekende D-moll sonate voor piano en viool. De tweede voorstelling van mevr. Albani in Faust had in den Parkschouwburg plaats, met medewerkirjg van den Parijschen tenor Jcróme. Het programma vermeldt: eerste tenor van de opera te Parijs, en ik kan niet nalaten even eene opmerking omtrent dezen titel te maken. L>e heer Jeröme is te Parijs aan de opera geënga geerd voor kleine partijen en als doublure. De eerste tenoren waren in het vorige jaar de heeren Jean de Reské, Duc, Escalaïs, Co-sira en verder de heeren Muratet, Jeröme en Affré. Jean de Reskéis vertrokken en thans vervangen .door Vergnet. Deze vermelding doet niets tot het talent van den heer Jeröme af, doch ik begrijp niet waar het toe dient, mooier titels te geven dan de gast recht heeft te dragen. Daar ik zelf eene kerkelijke uitvoering te lei den had, was Ik verhinderd deze voorstelling bij te wonen. Van zeer bevoegde zijde vernam ik dat mevr. Albani weer veel ie genieten gaf, doch dat hare interpretatie in Faust niet zoo hoog stond als dat van Lucie; ook hoorde ik met lof van den heer Jeröme gewagen, evenals van den heer Duthoit (Valentin). Over de uitvoering van het Remonstrantsch koor onder mijne leiding, kan ik natuurlijk geen verslag geven. Ik vermeld dus alleen dat be halve een drietal solonummers, als koorwerken werden uitgevoerd: Geistliches Lied van Brahms, Psalm 75 van Sweelinck, Godsdienstige cantate in twee afdeelingen, voor sopraansolo, koor en orgel, van Daniel de Lange, en Psalm 103, voor tenor- en bassoli, koor en orgel, van S. van Milligen. De soli hadden mej. G. H. Lütkemann (sopraan), en de heeren T. M. B. Stachelhausen (tenor) en F. H. van Duinen (bas) met de meet te bereid willigheid op zich genomen, terwijl eenige dames lèves van het Conservatorium alhier eveneens bereidwillig medewerkten. Ik vraag verschooning dat ik de lezers met mijne eigene uitvoering bezighoud, doch daar deze rubriek mij den plicht oplegt alles te ver melden wat er in de afgeloopen week op muzi kaal gebied is voorgevallen, moest ik in ieder geval de uitvoering vermelden. Het concert in het Concertgebouw dat Donderdag avond plaats had, was vooral belangrijk door de uitvoering van een nieuw werk: Don Juan, Tondichtung von Richard Strausz. Het werk van dezen componist van de nieuw Duitsche school heeft mij in zeer hooge mate geboeid en ik aar zel niet dit werk als een van de belangrijkste die in den laatsten tijd verschenen zijn, te be stempelen. Deze compositie is eene muzikale schildering van het gedicht: Don Juan" van Nicolaus Le uau. In deze poëzie ii Don Juan zelf aan het woord. Hij wil alles omvatten, alles beminnen en is onuitputtelijk in het vinden van nieuw genot, doch de stem van de verveling en oververzadi ging doet zich hooren en plotseling, als door een bliksemstraal getroffen, zinkt alles voor hem in het niet. Het begin van dit werk in E-dur geeft eene frissche schildering vol levenslust van dezen genialen losbol. Alles ademt kracht en vermetel heid. Langzamerhand beginnen zich meer teedere tonen te doen hooren en eene zeer schoone tusschensatz in G dur met hoboe sologetft, uiting aan die stemming. Eene stem als die van het noodlot doet zich even hooren, doch wordt door liet alles beheerschende liefdemotief overstemd. Die stem wordt echter sterker en thans verheft zich daarboven een bacchanaal zoo vol climax, dat die stem nogmaals het zwijgen wordt opge legd. Plotseling echter breekt dit af. Het is de bliksemstraal die zijne kracht doodelijk heeft ge troffen en een kort somber naspel in E-mineur besluit dit hoogst interessante werk. De uitvoering door het orkest mag eene schit terende genoemd worden en de heer Kes verdient bijzonderen lof voor de wijze waarop dit werk is vertolkt. Alle details waren zoo duidelijk, dat dit werk bij een eerste auditie gewaardeerd en gevolgd kon worden; men bedenkt te weiuig dat het niet begriipen van eene uitgevoerde com positie zoo dikwijls veroorzaakt wordt door eene onvoldoende vertolking. De eisenen vooral aan de blazers gesteld, zijn zeer hoog, doch de moeilijkheden waren over wonnen en er was veel warmte in de voordracht op te merken. De heer Stavenhagen l piano) deed zich niet als solist hooren. Blijkens aankondiging van de'n president had deze solist het bestuurop het laatste oogenblik in den steek gelaten, terwijl men geen ander solist meer kon uituoodigen. In plaats van zijne solostukken werd door het orkest de G-moll sinfonie van Mozart uitgevoerd. Daar dit werk waarschijnlijk onvoorbereid moest vertolkt worden, mag ik niet te veel ge wicht leggen op de vlekjes die in dit werk voor kwamen, terwijl ook in den tweeden Sat/. hier en daar minder juiste accentuatie viel op te merken. De ouverture : Sommernachtstraum van Mendelssohn werd met het bekende achevévertolkt. Dien zelfden avond had in den Parkschouwburg eene beuelice-voorstelling van den heer en mevrouw Albers \:tn de Xed. Opera plaats. Eeue stampvolle zaal begroette dit sympathieke echtpaar met luiden bijval. Tal van bloemen, krar.sen en cadeaux werden den benelicianten aangeboden, en het bleek dat men den heer en mevrouw Albers op hoogen prijs stelt. De lieer Albers, die dezen winter het eerste baryton-emplooi geheel alleen moest diagen, heeft nooit op het appel gemist en toonde zich steeds vol ijver en vuur. Het doet mij daarom veel genoegen, dat men ook zijne buitengewone werk kracht toonde te waardeeren. Ik hoop dat de heer en mevrouw Albers voor de Ned. Opera behouden blijven. Opgevoerd werd: Carmtii, van Bizet. VAX Mll.l.KiKN. AANTEEKENINGEN. SCHILDERKUNST. In een van de laatste afleveringen der te Vv'eenen het licht ziende Grajihiwhe J<i'ni*te. is door dr. Wilhelm Bode een interessant artikel over Bcrliner Malerrai/ircr geleverd. De zeer dege lijke auteur behandelt daarin drie merkwaardige Duitsche artisten, die bij ons nagenoeg onbekend zijn, Max Klinger, den geniaalsten van de drie, Ernst Moritz Geyger, den jongsten onder hen, die reeds zeer buitengewone dingen heeft gemaakt, en den bekwamen maar meer nuchteren StaufferBern, die verleden maand in Italië, waarheen zij alle drie uitweken, gestorven is. Met onaardig is de opmerking, waarmee de ge leerde kunsthistorieschrijver en criticus die studie begint: De kopergraveerkunst, in de ruimste beteekenis van het woord, heeft het meeste: hare uitvin ding, hare vorderingen, hare meesterstukken, niet aan de vakgraveurs, maar aan de schilders te danken. Schongauer, Dürer, Rembrandt staan ook als graveurs en etsers bovenaan en hebben eerst de wegen aangewezen.die daarna door de lieden van het vak in volle breedte zijn betreden geworden. Staan de zaken heden ten dage anders? Hebben al de professoren voor graveer- en etskunsf', op een of meer van welke bijna iedere akademie wijzen kan, hunne kunst werkelijk verder gebracht? Of is niet juist in onzen tijd, die zich beroemt de aristocratie van den geest" tot heerschappij te hebben gebracht en den kunstenaar uit de sfeer van het handwerk en het spoor der gewoonheid omhoog geheven te hebben, de graveerkunst voort durend meer achteruit gegaan, omdat vooral lie den van het handwerk deze kunst uitoefenden, en dan nog wel handwerkslui, die hun handwerk niet verstonden? Dat de moderne graveurs, dat de moderne etsers slechts zelden echte kunstenaars waren, is ook de reden geweest van het verval van het eigenlijk werktuiglijke dezer kunst, en hierdoor is zij tot zelfs in een afhankelijkheid van de fotografie gebracht, waarvan maar al te velen onder hen het effekt tot in zijn gebrekkigheden zoeken na te volgen, in stede van. blijvende bij de eischen en middelen van eigen kunst, iets cigens, een onafhankelijk kunstwerk voort te brengen''. De Geheimrath Bode is iemand die zijn landgenooten niet spaart. De Magazine of Art geeft in een eigenlijk niet heel fraaie houtsneêeen nogal expressief portret van Charles Keene, den zoo betreurden onnavolgbaren teekenaar van Punch, die meer dan dertig jaar lang aan het tijdschrift medewerkte, en nu in Januari jl. gestorven is. Het is een tengere, ietwat ouderwetschc, me ditatieve kop, waarbij rncn dadelijk denkt aan een inzichzelfgekeerde natuur. Het hoofdhaar zit een beetje vagabondiesch ; de kleine dicht bij elkaar staande, turende oogen hebben iets van het melancoliekc, onbevredigde, dat groote hnmoristen dikwijls schijnen te hebben, en de bolle onderoogleden zakken met een zickelijken kring op het eigenaardig droog geteekende jukbeen; do neus is smal en snedig, van de neusvleugels daalt een scherpe nerveuze eigenzinnige trek; en terwijl kin en kaak week schijnen van vorm, vermoedt men onder den verwaarloosden knevel oen mond met een trek van groote beslistheid en oen schuilhoek van luim. Hij zit gemoedelijk aan een pijpje te trekken met een huisjasje aan. liet is naar een schilderij van G. Reid. Den 14den Maart wordt er te Londen een ten toonstelling geopend van schetsen door Charles Keene, in do l'me Art Sueicti/. Bij zijn leven was Keene altijd zeer moeielijk over te lialen de origineclen van zijn Punch-prenten te laten zien. De uitgever Deman te Brussel zal een komple ten catalogus van het reeds omvangrijke werk van Odilon Iledon uitgeven : lithographieën, schilderijen en teckeningcn van den zonderlingen fantast. Ook tte kunst van den laatsten tijd heeft reeds zijn bibliografen en catalogus-opstellers. Ue geraffineerde Parijschc kunstkooper en ver zamelaar Bing, die het smakelijke tijdschrilt Lc. Japon Arlixtitfite heeft uitgegeven en die voorde beste kenner in Europa van Japansche kunst doorgaat, heeft nu een Leven van Jlokttsaï, den Japansclicn Rembrandt voltooid. Er is hier vroeger wel eens op gewezen, welk een verkeerd algemeen gebruik het is, dat door openbare musea altijd maar alle schenkingen gracelijk aanvaard worden; hoe men wat keurcollec ties behoorden te zijn, op die manier tot rommelzoodjes laat maken, en dat men den eersten den besten zoodoende invloed kan doen oefenen op de samenstelling van openbare kunstverzamelingen. Maar nog zelden zeker heelt een Maeceen dat ge bruik zoozeer als vaste wet beschouwd, niet dik wijls stellig heeft een schenker, een schenker-/»s;it', zich zoo potsierlijk gewichtig gevoeld in zijn oppermachtige positie, als bij gelegenheid dat ver leden week in een onzer kleinere plaatsen een commissaris voor het stedelijk musum moest wor den gekozen. Een voorstander, bevorderaar en beschermer van kunsten en wetenschappen, beoe fenaar sedert ruim (!() jaren van de teekeu- en schilderkunst", richtte toen tot den lïaad van zijn stad een adres, waarin deu Heeren werd verzocht den heer X. te verkiezen, daarbij tevens minzaam en ongezocht liet aangename vooruitzicht openende, dat, indien de Raad zich braaf' wilde houden, hij door schenking (waarvan werd kiesrhheidshalve niet vermeld) de belangrijkheid van dat Museum zou weten te vcrhoogen. Me dunkt, die voorstander enz." heeft althans de betrekkelijke verdienste met deze onjuiste proeve van ongepaste pressie een zeker comble bereikt te hebben. Door liet K'mistaritikwariaat van Arabier en R ut hard t te Berlijn is de catalogus verzonden van een dour hen te houden prenten-auctie, die den liden April zal beginnen, liet is een uitgebreide i verzameling gravures in lijn-, pointillé- of' zwartckunsf-manier, en van rood- of kleurendruk, van Kngelschcn en I'ranschen uit de zeventiende en l achttiende eeuw, waarbij een zeldzame collectie van niet minder dan :;.'!! nummers van Daniel Chodowiecki's etswerk. Deze productieve eindvorige-ceuwsche illustrateur (17^5?1801 j, met 1 vvien, zooals eens is opgemerkt, het Berlinerthum" voor het eerst in de kunst optreedt, was ! een goedaardige, nuchtere Duitsche volgeling van Wattean. een gevoegelijke zedeteekcnaar van den pruikentijd, met den smaak van een miniatuur schilder, die niet alleen kultuurhistoriesch kuricus, maar toch ook in andere opzichten werkelijk een zeer aardige figuur was. De uitgever Brockhaus te Berlijn heeft het tweede deel afgeleverd van de Kunstkritische Studiën iiber Kalienische Malerei, de uitgebreide verza meling verspreide opstellen over het onderwerp geschreven door den in 1890 gestorven Italiaan schen senator Giacomo Morelli, die als kunstgeschiedvorscher onder den naam Iwan Lermolieff be kend was. Lermolieff had veel gedaan aan de kritiek der toeschrijvingen van oud-Italiaansche schilderijen. Hij ging daarin, volgens sommigen, wat te eenzijdig te werk naar een eenvoudig stelsel. Bij een figuurschilderij bestudeerde hij aandachtig den grond vorm van ooren en handen en bepaalde dan door vergelijking daarvan met het type dier vormen op andere schilderijen, of het werk in kwestie aan den erkenden maker van deze stukken moest wor den toegeschreven. Menigmaal echter werden zijne uitspraken door de mannen van het vak bestre den, en vooral de directeur van het Berlijnsche Museum, dr. Bode, die tegenwoordig wel als de beste kenner van oude kunst wordt aangezien en tegen wiens zakelijke kritiek Lermolieff het nog al eens moest affeggen, werd daarom door hem als zijn aarts-tegenstander beschouwd. Maar dr. Bode zelf heeft het toch erkend, dat de kritische werk zaamheid van Lermolieff voor juistere toeschrij vingen en omdoopingen van oude schilderijen zeer nuttig is geweest. Dit tweede deel van de Kunstkritische Studiën ber Italienische Malerei handelt over schilderijen in de musea van München en Dresden. Op de schilderijen-auctie-Seney te New-York is een schilderij onder den titel Nymfendans van Corot", verkocht voor 7100 dollars. Xu wordt met stelligheid verzekerd dat dit schilderij niets als een verkleinde copie met eenige veranderingen is van het groote schilderij in het Louvre, en een namaaksel nog wel van een zeer gebrekkige uit voering en van generlei waarde. Maar in Amerika wordt er ontzettend veel in onechte schilderijen gedaan, die dan van allerlei groote meesters heeten te zijn. En de reputatie van Corot o. a. is daar tegenwoordig van dien aard, dat elke rijk aard een schilderij van hem in zijn salon moet kunnen laten zien. De kunstkooperstirma; de KolterdamscJte Kunstclub heeft den oden Maart te Erankfürt, bij Rudolf Bangel, een tentoonstelling van schilderijen geopend. Er zijn daar drie stukken van Edouard betaille, wat weer nog al grappig is, omdat Detaille zelf immers te Berlijn niet wil cxposeeren.Van Meissonier is er een schets en een portret van zich zelf in waterverf. Ook van J. ]?'. Millet, Eugène Delacroix en Bastien Lepage zijn er schetsen. Van Léon Bonnat en Ilenner genrestukken; van Géróme en Gustave Boulanger naakte vrouwen ; ook werk van Tlicodulc Riiiot, Munkaczy, Benja min Constant, lioyhet. Landschappen zijn er van groote Fransche meesters, Corot, Troyon, Diaz, Dupré, Isabcy, .longkindt, Kromenfin, Ziem. Van de Hollanders worden alleen genoemd II. V. Mes dag en Artz, in wiens schilderij de Priiitl'furter Zettunt/, niet zeer lijn van gehoor dunkt ons, de taal van Millet hoort spreken. 10 Maart ''.11. V. V A R I A. PLASTISCHE KUNST. Ou/1 MeiKsentr jmrxlein. Uit Dresden wordt geschreven : Do porseloinverzameling alhier is thans bijzonder verrijkt, en in belangrijke onderdeelen voltallig gemaakt, door den aankoop van een verzameling van oud Meiszener porselein, die door een dokter uit Dre.-den, dr. Gustaaf Adolph Spitzner, bijeengebracht was. Ue verzameling, die voor )(>,()00 M. aangekocht is, bevat ongeveer 14UO stuks, terwijl de koninklijke verzameling reeds l'.i,OUO stuks telde. Dr. Spitzner heelt ongeveer UU jaren met groote zaakkennis verzameld en, wat voorde koninklijke verzameling van bijzondere waarde is, meestal slechts zulke stukken aangeschaft, die daarin nog niet vertegenwoordigd waren. Zijne verzameling, die, met inachtneming van alle ver klaarbare kenteekcnen, chronologisch geordend is, bevat weliswaar geen compleete serviezen en groote pronkstukken ; maar er zijn, in karakte ristieke exemplaren, al de oneindige verseheidcnheden van vorm en beschildering van gehruiks- en kunstartikclen van Meiszener porselein in verbazende volledigheid vertegenwoordigd, zoodat zij niet alleen een aanschouwelijk en over zienbaar beeld der geschiedkundige ontwikkeling van onze beroemde porseleintechniek aangeeft, maar ook voor het onderzoek, dat nog vele open quacsties aanbiedt, van bcteekenis is. /eer rijk is de periode van Böttcher (sedert 17d!)) vertegenwoordigd, en als bijzonder zeldzaam onder de bruinroode porseleinen van Böttcher is ten geslepen, gepolijst bord met het monogram A. R. (Augustus Rex i in het midden, en de randteekening E. Xo. iM, benevens een vierkante vaas met mythologische reliëfs aan te wijzen. Van' de talrijke wit porseleinen voorwerpen, voor de invoering der stempels, zijii vooral diege nen van belang, die de eerste proeven van ge kleurde schildering aangeven; jammer genoeg kan men meestal niet beslissen, of de schilderingen in de fabriek of daar buiten uitgevoerd zijn ; in dit op zicht, evenals ook ten opzichte der herkenning van Meiszener imitatie uit de fabrieken te Weencn en Venetië, zal de verzameling van Spitzner bij verdere studie zeker gewichtige resultaten ople veren. Onder de verschillende stukken, die door kleur en glazuur uitmunten, met blauwe beschil dering, is vooral een bord daarom opmerkelijk, omdat het waarschijnlijk het oudste voorbeeld van het zoogenaamde bolpatroon" vormt, dat voor de Mciszner fabriek karakteristiek is, en door den schilder K. in de zachte grijsblauwe tint van dien tijd gemaakt is, toen men het kobalt nog niet, zooals later, met nikkel zuiverde of' te zui veren wist. Geheel opgehelderd is de geschiede nis van het bolpatroon" nog altijd niet; in elk geval heeft dit veel langer zijne heerschappij be houden, dan cenig ander voortbrengsel van _den rococotijd, welke niet de tweede bloeiperiode van de Meiszener fabriek ineenvalt, den tijd van

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl