De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1891 29 maart pagina 1

29 maart 1891 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

/-TT f. 718 DE AMSTERDAMMER A°. 1891. WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTÜS VAN MAÜRIK Jr. Ieder nommer bevat een Plaat. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Verschijnt eiken Zaterdagavond. Uitgever: Tj. VAN HOLKEMA, te Amsterdam, Keizersgracht 436. Zondag 29 Maart. Abonnement per 3 maanden ?1.50, fr. p. post ? 1.65 Voor Indie per jaar Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar Advertentiën van l?5 regels ?1.10, elke regel meer Reclames per regel mail. 12.0.12' 0.20 0.40 INHOUD: VAN VERRE EN VAN NABIJ. FE ILLEFON: Schetsen en Portretten, door Jan van Bergen. - KUNST EN LETTEREN: Tooneelte Amsterdam, door Fr. Le Mage, de nieuwe opera van Massenet. Mariage Blanc, het nieuwe drama van Jules Lemaitre. Muziek in de hoofdstad, door Van Milligen. Aanteekeningen Schilder kunst, door V. VARIA. SCHAAKSPEL. Oud-Amsterdamsche verscheidenheden. Kleine Hans en zijn liefje. Voor Dames, door E-e. ALLERLEI. -- RECLAMES. PEN-EN-POT.LOODKRASSEN. ADVERTENTIËN. BIJVOEGSEL: Bekende tijdgenooten, door Jan Vetb. 3. J. C. van Marken. B E RI 11 T. In liet nummer van Januari j.l. be richtte de ondergeteekende, dat de abonne mentsprijs van de Amsterdammer, week blad voor Nederland" eenige verhooging zou moeten ondergaan en dientengevolge na l Januari 1891 op f 1.50 per kwar taal zou gebracht worden. Intusschen zou niets verzuimd worden, wat tot ver meerdering der aantrekkelijkheid van dit weekblad zou kunnen leiden. 'Aan de wekelijksche platen van Johan Braakensiek zullen minstens eens per maand platen van andere artisten worden toege voegd. Zoo verschenen reeds van de hand van den bekenden schilder Jan Veth por tretten van H. J. Schimmel en Nicolaas Beets, terwijl dit nummer een portret bevat van J. C. van Marken, directeur van de Ned. Gist- en Spiritusfabriek te Delft. In het nummer van de volgende week zal G. W. Dijsselhof, wiens werken op de jongste tentoonstelling van Architectura et Amicitia terecht zoozeer de aandacht trokken, eene serie van gekleurde humo ristische platen openen, die, ondanks de kostbare uitvoering, eveneens gratis aan het Weekblad worden toegevoegd. Tevens kan reeds nu vermeld worden, dat de uitgave van een fraai geïllustreerd prachtwerk in voorbereiding is, dat aan de abomié's van dit Weekblad voor zeer geringen prijs als premie zal worden aan geboden. DE UITGEVER. Feuilleton. Schetsen en Portretten DOOR JAN VAN BERGEN. Jongensvreugd. Ons hoofd, ons hart u-as vol en dol, Wij speelden noy geen Menschatrol, Wij u-aren vrome knapen. DE GKNESTKT. Lezer, gij zijt in uw jeugd geen »heilig boontje" geweest. Op uw gelaat zetelen thans ernst en waardigheid, dewijl een burgemeesterlijke rok, of een toga, of een schit terende uniform uw leden siert; omdat gij thans in het gestoelte der wijsheid zit of ge zag oefent over de scharen; maar toch, gij waart in uw jeugd geen »heilig boontje", lezer. Hoe, gij fronst uw voorhoofd, nu we u prijzen? Of steken wij niet de loftrompet wanneer wij zeggen, dat gij »een jongen van Jan De Witt" zijt geweest, een jongen met een paar armen en een paar vuisten, gereed om onrecht te straffen en 't recht te handhaven, om elkeen, die aan Hollandsche rondheid en Hollandschen moed twijfelde, van zijn twij felingen te genezen, gereed om te plagen, maar ook om te helpen, om een hond bij den staart te trekken, maar ook om hem ge boterde brokken toe te werpen? Begrijpt ge ons nu? Ja, wij zien u glimlachen en ge toont daardoor, dat ge gevoelig zijt voor den u toegezwaaiden lof. Ge zoudt niet glimlachen maar ons vra gend aanzien, als wij zeiden, dat ge een «brave Hendrik'' waart geweest in uw jonge Van verre en van nabij. «Bewaar mij voor mijn vrienden !" mag de heer Von Bismarck wel zeggen. Een totaal onbekend nationaal-liberaal ijveraar, zekere heer Schoof, heeft den gewezen rijkskanselier geproclameerd tot candidaat voor den Rijksdag in het district, Otterndorf, waar de nationaal-liberalen sedert jaren de meerderheid hebben. De heer Schoof heeft met groote mannen dit gemeen, dat hij bij wijlen ondoorgrondelijk is, en zoo is men totnutoe nog niet te weten gekomen, of het stellen der candidatuur al of niet na vooraf gaande raadpleging met vorst Bismarck heeft plaats gehad. Sommigen meenen, dat de heer Von Bismarck er alles van wist, en dat hij zelfs deze »Schoofele"-candidatuur de uitdrukking is van de Frankfurter Zeitititfj ??niet heeft geweigerd, omdat hij in zoo veel mogelijk plaatsen candidaat wil worden gesteld en een soort van plebisciet op zijn naam wil organiseeren. Bismarck als navolger van Boulanger ziedaar waarlijk eene po litiek »von Fall zu Fall'', wanneer men na melijk deze uitdrukking, die van den exrijkskanselier zelf afkomstig is, wil vertolken met eene polilique de c/t/itc, en cliiitc, zooals indertijd een naief (of ondeugend?) Fransen diplomaat deed. Het ongeluk wil, dat noch de leiders der nationaal-liberalen, noch die der conservatieven, het over hun hart heb ben kunnen verkrijgen, de candidatuur van hunnen vrocgeren afgod aan te bevelen. Uit al wat men in hunne organen leest, blijkt duidelijk, dat zij met de zaak geweldig ver legen zijn. Een ander vriend, de nationaal-liberaal Tramm, wil in de vertegenwoordiging de quaestie van het Welfenfonds (in de wan deling het reptiliönfonds) ter sprake brengen Of hij daarmede den heer Von Bismarck een dienst zal bewijzen, is zeer te betwijfe len. Men weet, dat in den laatsten tijd omtrent het gebruik, dat van dit fonds is gemaakt, nieuwe en interessante bijzonder heden zijn medegedeeld. Het fonds zelf maakt een deel uit van het vermogen van wijlen koning George van Hannover, voor zoover dit vermogen be stond uit de inkomsten van domeinen. Krach tens eene in 1808 aangenomen wet worden daaruit, na aftrek van een betrekkelijk gering jaargeld aan enkele personen van het Hannoversch vorstenhuis, de onkosten be streden voor het afweren der pogingen van jaren; ge zoudt dan op ons gelaat trachten te lezen, of we u beleedigen wilden, dan wel of we den spot met u wilden drijven. En ge zoudt met recht een nadere verklaring van onze woorden eischen. Want tegen woordig is »brave Hendrik" synoniem met flikflooier, klikspaan, gluiperd, met alles, wat slecht is en in 't geheim kwaad doet, wat het licht schuwt en de duisternis zoekt. Te genwoordig zoekt men de voormalige »brave Hendrikkcn" onder de falsarissen, de gauw dieven, de moordenaars, de galgenbrokken. Misschien zal het blijken, dat de verfoeielijke Jack tJie Hipper een «heilig boontje" was in zijn jeugd. Alle groote mannen waren als jongens /,^,wjongcns, onrustige, woelige, overmoedige, driftige, pootigc knapen. Alribiaden kegelde voor de voeten der paarden en maakte Athene groot; l)c Jlni/tcr klom op een toren en trok naar Chattam. Wie als man groot was, kan in zijn jeugd geen druiloor ge weest zijn. Jeugd, heerlijk woord! Gulden tijd der echte vrijheid, der goedaardige dolzinnigheid, der onschuldige razernij! Tijd, waarin het hart geen zorgen kent, maar opbruist van levenslust, die zich uit in onbezonnenheid en moedwil en joelende geestdrift! Tijd van j vreugde en hoop, hoop en vreugd! En dan de kinderrampen ? vraagt ge. Och, onze goede Hildebrand hij zal ons dien gemeenzamen toon wel vergeven willen was zeker slecht gemutst een ongewoon verschijnsel bij hem of had een akeligen droom gehad, of leed aan slechte spijsvertering, toen hij zijn mooi opstel schreef : Kinderrampen. Hoe is het anders mogelijk, dat iemand, die zulk een heerlijk portret van den Holland schen jongen schilderde, met zulk een mooien achtergrond en zulk een zonnigen hemel, genoemden koning George om de vroegere orde van zaken te zijnen behoeve te her stellen. Sinds minstens 20 jaren heeft de raison d'f t re van dit gebruik opgehouden te bestaan, maar de Pruisische regeering denkt er niet aan, het kapitaal, dat na aftrek van de bovenbedoelde uitkeeringen en van de admini stratiekosten nog meer dan een millioen Mark jaarlijks afwerpt, aan de erfgenamen van koning George terug te geven. Dit zou tot op zekere hoogte te verdedigen zijn, omdat domeinen niet behoeven te worden beschouwd als een particulier eigendom van een van den troon vervallen verklaard vorstenhuis. Maar wil men het kapitaal niet aan de vroegere gebruikers teruggeven, dan kan het wel aan den staat vervallen, doch zeker niet worden gebruikt als een potje, waarvan de regeering aan niemand rekening en verant woording schuldig is. Dit laatste is sinds ruim twee-en-twintig jaren geschied. De regeering gebruikte de renten van het kapitaal om de «reptielen" in binnen- en buitenland te voederen, en reke ning en verantwoording over het gevoerde beheer werd door de betrokken autoriteiten, den rijkskanselier en den minister van finan ciën, alleen afgelegd aan den keizer, terwijl, naar de Kölnixclie '/jCitiuif/ heeft medegedeeld, alle op dit beheer betrekking hebbende docu menten aan het einde van elk dienstjaar werden verbrand. Xiedaar de deur geopend voor de grofst mogelijke willekeur. Nu is het dezer dagen gebleken, dat in den loop van het jaar 1880 aan den heer Von Boetticher, toen en ook thans nog mi nister, 35U.OOU Mark zijn ter hand gesteld, om zijn schoonvader, zekeren heer Berg, in linancieele moeielijkheden bij te staan. De heer Von Boetticher heeft, naar zijne vrien den mededeelen, die som beschouwd als een »Gnadengeschenk'' van keizer Wilhelm I, en dientengevolge nooit aan terugbetaling gedacht. Ofschoon het algemeen bekend is, dat de overleden keizer zulke groote sommen uit zijne particuliere kas niet placht weg te geven, wordt de goede trouw van den heer Von Boetticher niet rechtstreeks, althans niet openlijk, betwijfeld. Hij behoefde het gegeven paard niet in den bek te zien. Maar waar kwam het geld vandaan? Het is zoo goed als zeker, dat het uit het Welfenfonds is gekomen. En nu wordt door bladen van zeer verschillende kleur den heer Von Bismarck rekenschap gevraagd van zulk een misbruik van gelden, die eene onmiddellijk daarop een ander penseelde, waarop diezelfde jongen wordt voorgesteld druipnat van den killen kouden regen, die op hem neervalt en die hem knorrig en ge melijk maakt als een grijsaard. Wij vragen het u, zou een guitige, onge geneerde blauwkiel, die alles durft en alles doet, zich laten bang maken door een «aan gedikte W' of een klad??Geloof het niet. Een letter dikt hij aan of hij dikt ze niet aan, al naar het hem in den zin komt, en een klad likt hij op, als vloeipapier ont breekt en dit ontbreekt van de tien keeren zeker negen en gaat dan zonder eenige gewetenswroeging verder. Deed hij anders, hij ware geen Hollandsche jongen. Voorzeker, wij werden in onze jeugd wel eens gedwarsboomd, geprikt en gestoken, gesard zelfs, maar och, hoe spoedig was het leed vergetefl. Die kleine onaangenaamheden raiiijtfn te noemen is een schromelijke over drijving. Rampen snijden door je ziel, je hart, je ingewanden ; rampen maken kalmer, be daarder, wijzer vooral ; rampen zuiveren en louteren en laten altijd een droevige herin nering na. Maar, wij vragen het u in gemoede af, heeft een foutieve uitkomst van een som u diep ongelukkig gemaakt ? Heeft een linksche pen u slapelooze nachten bezorgd ? Heeft een dubbele tand u ooit belet lioerali! te roepen, als er een kip te water ging of een hoed .... van een ander ? Stel u Flanor eens voor, dien »gcnialen wildzang", »dien razer onzes tijds", gelijk Potgieter hem noemt, die jtititcl/ brille dronk uit champagneglazen en Slots jas zoo ami caal groette, stel u Flanor eens voor, nog in een blauwen kiel gestoken, kniezende om een haartje in zijn pen of huilende om een verkeerde multiplicatie!! En maakten onze zoogenaamde rampen gansch andere bestemming hadden, terwijl zelfs niet weinigen beweren, dat de gewezen rijkskanselier zedelijk en wettelijk tot terug gave der bedoelde som is verplicht. De plotselinge verontwaardiging over dit misbruik schijnt bij den eersten oogopslag een weinig wonderlijk. Er zijn, iedereen weet het met het reptiliënfonds heel wat erger dingen gedaan. Dat men daaruit den schoonvader van den heer Von Boetticher een cadeau van een paar ton heeft gemaakt, is zeker niet in den haak, maar het is doodonschuldig in vergelijking van de moreele verdorvenheid, die door het kunstmatig in stand houden van eene veile pers, van een spionneer- en opruiïngssysteem, sedert jaren is bevorderd. Intusschen staat men hier voor een concreet geval, dat ook de organen van den vroegeren rijkskanselier niet durven ontkennen. Daarenboven schijnt vorst Bis marck zelf aan de zaak eenige ruchtbaar heid te hebben gegeven, om zijn vrocgeren vriend en medestander Von Boetticher van ondankbaarheid te kunnen beschuldigen. Is dit laatste waar, dan ondervindt de vorst thans meer dan ooit de juistheid van de be wering, dat hij die wind zaait, storm zal oogsten. En dan zal het op nieuw blijken, dat de oude staatsman, met zijn uitvallen van toorn en zijne voortdurende agitatie tegen zijn opvolger en diens régime, zijn eigen prestige voortdurend afbreekt. Jules Ferry, Ie Tonkinois, de in 1885 bij het publiek in ongenade gevallen Fransche premier, treedt meer en meer op den voor grond. Van alle levende staatslieden in zijn land is hij zeker de meest beteekenende en de krachtigste, en men vraagt zich af, hoe het mogelijk is geweest, dat een onredelijk vonnis der openbare meening hem bijna zes jaren lang tot machteloosheid en zelfs tot werkeloosheid heeft gedwongen. Zeker, Ferrv heeft groote fouten begaan : hij heeft zijn radicaal verleden verloochend en eenintransigent anti-clericalisme gehuldigd. Maar wat men hem het meest euvel heeft geduid, is zijne koloniale politiek, en juist deze is door zijne opvolgers steeds, en over het algemeen met niet ongunstig gevolg, voortgezet. Ferry heeft zich onlangs laten verkiezen tot lid van den Senaat; hij heeft het voorzitter schap aanvaard van eenige zeer belangrijke cornmissiën en hij is, naar men beweert, de aangewezen man om in een wellicht reeds spoedig op Ie richten ministerie van koloniën ons kalmer, wijzer ? Minder roekeloos, min der doldriftig ? Komaan! dan moesten onze toekomstige doctoren en litteratoren, onze theologen en juristen in den dop geen shuleiiijrts zijn. En we weten wel beter: Klikspaan heeft te veel en te goed verteld van de Leiclsche slfDidjes en hun jolen en bacchanaliën, om slechts n enkel oogenblik te gelooven aan toeneming in wijsheid altijd in den zin van groote-rnenschen-wijsheid aan eeii verminderden lust in dolle streken. En hebben de rampen uwer jeugd een pijnlijke herinnering nagelaten? Neen, een andere vraag: Weet ge ook iets van rampen ? Niets, totaal niets, zegt ge, wel van dolle pret en prettige dolheid, van grap pen en streken en uien. Och, hoe gaarne zouden we nog eens jong willen zijn, om nog eens met volle teugen uit den beker der vrijheid, der echte, onge geneerde vrijheid te kunnen leppen ; om nog eens te kunnen gieren, als de boezem over vloeit van genot, om nog eens te kunnen razen, als een goedaardig delirium ons aan grijpt. Alle wederwaardigheden des kinder lijken leef'üjds zouden we er nog eens voor willen ondervinden. Tafels van werkzaam heden en rekenboeken en dubbelbeden en uitgelegde broekspijpen ! Wat waren dat veel meer dan vogelverschrikkers, om welke we op 't, eind lachten en die juist het ge not verhoogden, er meer kleur en geur aan gaven, die de lichtzijde van het kinder lijk leven meerder glans verleenden en de schamplichljes nog meer deden schitteren. Als de musschen tot de ontdekking zijn ge komen, dat die leeiijke Moloch in den ker seboom, die allen dreigt te verslinden, een doode Moloch is, dan smaken hun de kersen nog eens zoo lekker. Hildebrand zegt, dat zijn gemoed altijd

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl