Historisch Archief 1877-1940
/-TT
f. 718
DE AMSTERDAMMER
A°. 1891.
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTÜS VAN MAÜRIK Jr.
Ieder nommer bevat een Plaat.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Verschijnt eiken Zaterdagavond.
Uitgever: Tj. VAN HOLKEMA, te Amsterdam,
Keizersgracht 436.
Zondag 29 Maart.
Abonnement per 3 maanden ?1.50, fr. p. post ? 1.65
Voor Indie per jaar
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar
Advertentiën van l?5 regels ?1.10, elke regel meer
Reclames per regel
mail.
12.0.12'
0.20
0.40
INHOUD:
VAN VERRE EN VAN NABIJ. FE
ILLEFON: Schetsen en Portretten, door Jan van
Bergen. - KUNST EN LETTEREN: Tooneelte
Amsterdam, door Fr. Le Mage, de nieuwe opera
van Massenet. Mariage Blanc, het nieuwe drama
van Jules Lemaitre. Muziek in de hoofdstad,
door Van Milligen. Aanteekeningen Schilder
kunst, door V. VARIA. SCHAAKSPEL.
Oud-Amsterdamsche verscheidenheden. Kleine
Hans en zijn liefje. Voor Dames, door E-e.
ALLERLEI. -- RECLAMES.
PEN-EN-POT.LOODKRASSEN. ADVERTENTIËN.
BIJVOEGSEL: Bekende tijdgenooten, door
Jan Vetb. 3. J. C. van Marken.
B E RI 11 T.
In liet nummer van Januari j.l. be
richtte de ondergeteekende, dat de abonne
mentsprijs van de Amsterdammer, week
blad voor Nederland" eenige verhooging
zou moeten ondergaan en dientengevolge
na l Januari 1891 op f 1.50 per kwar
taal zou gebracht worden. Intusschen
zou niets verzuimd worden, wat tot ver
meerdering der aantrekkelijkheid van dit
weekblad zou kunnen leiden.
'Aan de wekelijksche platen van Johan
Braakensiek zullen minstens eens per maand
platen van andere artisten worden toege
voegd. Zoo verschenen reeds van de hand
van den bekenden schilder Jan Veth por
tretten van H. J. Schimmel en Nicolaas
Beets, terwijl dit nummer een portret
bevat van J. C. van Marken, directeur
van de Ned. Gist- en Spiritusfabriek te Delft.
In het nummer van de volgende week
zal G. W. Dijsselhof, wiens werken op
de jongste tentoonstelling van Architectura
et Amicitia terecht zoozeer de aandacht
trokken, eene serie van gekleurde humo
ristische platen openen, die, ondanks de
kostbare uitvoering, eveneens gratis aan
het Weekblad worden toegevoegd.
Tevens kan reeds nu vermeld worden,
dat de uitgave van een fraai geïllustreerd
prachtwerk in voorbereiding is, dat aan
de abomié's van dit Weekblad voor zeer
geringen prijs als premie zal worden aan
geboden.
DE UITGEVER.
Feuilleton.
Schetsen en Portretten
DOOR
JAN VAN BERGEN.
Jongensvreugd.
Ons hoofd, ons hart u-as vol en dol,
Wij speelden noy geen Menschatrol,
Wij u-aren vrome knapen.
DE GKNESTKT.
Lezer, gij zijt in uw jeugd geen »heilig
boontje" geweest. Op uw gelaat zetelen
thans ernst en waardigheid, dewijl een
burgemeesterlijke rok, of een toga, of een schit
terende uniform uw leden siert; omdat gij
thans in het gestoelte der wijsheid zit of ge
zag oefent over de scharen; maar toch,
gij waart in uw jeugd geen »heilig boontje",
lezer.
Hoe, gij fronst uw voorhoofd, nu we u
prijzen? Of steken wij niet de loftrompet
wanneer wij zeggen, dat gij »een jongen van
Jan De Witt" zijt geweest, een jongen met een
paar armen en een paar vuisten, gereed om
onrecht te straffen en 't recht te handhaven,
om elkeen, die aan Hollandsche rondheid en
Hollandschen moed twijfelde, van zijn twij
felingen te genezen, gereed om te plagen,
maar ook om te helpen, om een hond bij
den staart te trekken, maar ook om hem ge
boterde brokken toe te werpen? Begrijpt
ge ons nu? Ja, wij zien u glimlachen en ge
toont daardoor, dat ge gevoelig zijt voor den
u toegezwaaiden lof.
Ge zoudt niet glimlachen maar ons vra
gend aanzien, als wij zeiden, dat ge een
«brave Hendrik'' waart geweest in uw jonge
Van verre en van nabij.
«Bewaar mij voor mijn vrienden !" mag
de heer Von Bismarck wel zeggen. Een
totaal onbekend nationaal-liberaal ijveraar,
zekere heer Schoof, heeft den gewezen
rijkskanselier geproclameerd tot candidaat voor
den Rijksdag in het district, Otterndorf,
waar de nationaal-liberalen sedert jaren de
meerderheid hebben. De heer Schoof heeft
met groote mannen dit gemeen, dat hij bij
wijlen ondoorgrondelijk is, en zoo is men
totnutoe nog niet te weten gekomen, of het
stellen der candidatuur al of niet na vooraf
gaande raadpleging met vorst Bismarck heeft
plaats gehad. Sommigen meenen, dat de
heer Von Bismarck er alles van wist, en dat
hij zelfs deze »Schoofele"-candidatuur de
uitdrukking is van de Frankfurter Zeitititfj
??niet heeft geweigerd, omdat hij in zoo
veel mogelijk plaatsen candidaat wil worden
gesteld en een soort van plebisciet op zijn
naam wil organiseeren. Bismarck als navolger
van Boulanger ziedaar waarlijk eene po
litiek »von Fall zu Fall'', wanneer men na
melijk deze uitdrukking, die van den
exrijkskanselier zelf afkomstig is, wil vertolken
met eene polilique de c/t/itc, en cliiitc, zooals
indertijd een naief (of ondeugend?) Fransen
diplomaat deed. Het ongeluk wil, dat noch
de leiders der nationaal-liberalen, noch die
der conservatieven, het over hun hart heb
ben kunnen verkrijgen, de candidatuur van
hunnen vrocgeren afgod aan te bevelen. Uit
al wat men in hunne organen leest, blijkt
duidelijk, dat zij met de zaak geweldig ver
legen zijn.
Een ander vriend, de nationaal-liberaal
Tramm, wil in de vertegenwoordiging de
quaestie van het Welfenfonds (in de wan
deling het reptiliönfonds) ter sprake brengen
Of hij daarmede den heer Von Bismarck
een dienst zal bewijzen, is zeer te betwijfe
len. Men weet, dat in den laatsten tijd
omtrent het gebruik, dat van dit fonds is
gemaakt, nieuwe en interessante bijzonder
heden zijn medegedeeld.
Het fonds zelf maakt een deel uit van
het vermogen van wijlen koning George van
Hannover, voor zoover dit vermogen be
stond uit de inkomsten van domeinen. Krach
tens eene in 1808 aangenomen wet worden
daaruit, na aftrek van een betrekkelijk
gering jaargeld aan enkele personen van het
Hannoversch vorstenhuis, de onkosten be
streden voor het afweren der pogingen van
jaren; ge zoudt dan op ons gelaat trachten
te lezen, of we u beleedigen wilden, dan wel
of we den spot met u wilden drijven. En
ge zoudt met recht een nadere verklaring
van onze woorden eischen. Want tegen
woordig is »brave Hendrik" synoniem met
flikflooier, klikspaan, gluiperd, met alles,
wat slecht is en in 't geheim kwaad doet, wat
het licht schuwt en de duisternis zoekt. Te
genwoordig zoekt men de voormalige »brave
Hendrikkcn" onder de falsarissen, de gauw
dieven, de moordenaars, de galgenbrokken.
Misschien zal het blijken, dat de
verfoeielijke Jack tJie Hipper een «heilig boontje"
was in zijn jeugd.
Alle groote mannen waren als jongens
/,^,wjongcns, onrustige, woelige, overmoedige,
driftige, pootigc knapen. Alribiaden kegelde
voor de voeten der paarden en maakte
Athene groot; l)c Jlni/tcr klom op een toren
en trok naar Chattam. Wie als man groot
was, kan in zijn jeugd geen druiloor ge
weest zijn.
Jeugd, heerlijk woord! Gulden tijd der
echte vrijheid, der goedaardige dolzinnigheid,
der onschuldige razernij! Tijd, waarin het
hart geen zorgen kent, maar opbruist van
levenslust, die zich uit in onbezonnenheid en
moedwil en joelende geestdrift! Tijd van j
vreugde en hoop, hoop en vreugd!
En dan de kinderrampen ? vraagt ge.
Och, onze goede Hildebrand hij zal
ons dien gemeenzamen toon wel vergeven
willen was zeker slecht gemutst een
ongewoon verschijnsel bij hem of had een
akeligen droom gehad, of leed aan slechte
spijsvertering, toen hij zijn mooi opstel
schreef : Kinderrampen.
Hoe is het anders mogelijk, dat iemand,
die zulk een heerlijk portret van den Holland
schen jongen schilderde, met zulk een mooien
achtergrond en zulk een zonnigen hemel,
genoemden koning George om de vroegere
orde van zaken te zijnen behoeve te her
stellen. Sinds minstens 20 jaren heeft de
raison d'f t re van dit gebruik opgehouden te
bestaan, maar de Pruisische regeering denkt
er niet aan, het kapitaal, dat na aftrek van de
bovenbedoelde uitkeeringen en van de admini
stratiekosten nog meer dan een millioen Mark
jaarlijks afwerpt, aan de erfgenamen van
koning George terug te geven. Dit zou tot
op zekere hoogte te verdedigen zijn, omdat
domeinen niet behoeven te worden beschouwd
als een particulier eigendom van een van
den troon vervallen verklaard vorstenhuis.
Maar wil men het kapitaal niet aan de
vroegere gebruikers teruggeven, dan kan het
wel aan den staat vervallen, doch zeker niet
worden gebruikt als een potje, waarvan de
regeering aan niemand rekening en verant
woording schuldig is.
Dit laatste is sinds ruim twee-en-twintig
jaren geschied. De regeering gebruikte de
renten van het kapitaal om de «reptielen" in
binnen- en buitenland te voederen, en reke
ning en verantwoording over het gevoerde
beheer werd door de betrokken autoriteiten,
den rijkskanselier en den minister van finan
ciën, alleen afgelegd aan den keizer, terwijl,
naar de Kölnixclie '/jCitiuif/ heeft medegedeeld,
alle op dit beheer betrekking hebbende docu
menten aan het einde van elk dienstjaar
werden verbrand. Xiedaar de deur geopend
voor de grofst mogelijke willekeur.
Nu is het dezer dagen gebleken, dat in
den loop van het jaar 1880 aan den heer
Von Boetticher, toen en ook thans nog mi
nister, 35U.OOU Mark zijn ter hand gesteld,
om zijn schoonvader, zekeren heer Berg, in
linancieele moeielijkheden bij te staan. De
heer Von Boetticher heeft, naar zijne vrien
den mededeelen, die som beschouwd als een
»Gnadengeschenk'' van keizer Wilhelm I,
en dientengevolge nooit aan terugbetaling
gedacht. Ofschoon het algemeen bekend is,
dat de overleden keizer zulke groote sommen
uit zijne particuliere kas niet placht weg te
geven, wordt de goede trouw van den heer
Von Boetticher niet rechtstreeks, althans
niet openlijk, betwijfeld. Hij behoefde het
gegeven paard niet in den bek te zien.
Maar waar kwam het geld vandaan?
Het is zoo goed als zeker, dat het uit het
Welfenfonds is gekomen. En nu wordt door
bladen van zeer verschillende kleur den
heer Von Bismarck rekenschap gevraagd
van zulk een misbruik van gelden, die eene
onmiddellijk daarop een ander penseelde,
waarop diezelfde jongen wordt voorgesteld
druipnat van den killen kouden regen, die
op hem neervalt en die hem knorrig en ge
melijk maakt als een grijsaard.
Wij vragen het u, zou een guitige, onge
geneerde blauwkiel, die alles durft en alles
doet, zich laten bang maken door een «aan
gedikte W' of een klad??Geloof het niet.
Een letter dikt hij aan of hij dikt ze niet
aan, al naar het hem in den zin komt,
en een klad likt hij op, als vloeipapier ont
breekt en dit ontbreekt van de tien
keeren zeker negen en gaat dan zonder
eenige gewetenswroeging verder. Deed hij
anders, hij ware geen Hollandsche jongen.
Voorzeker, wij werden in onze jeugd wel
eens gedwarsboomd, geprikt en gestoken,
gesard zelfs, maar och, hoe spoedig was het
leed vergetefl. Die kleine onaangenaamheden
raiiijtfn te noemen is een schromelijke over
drijving. Rampen snijden door je ziel, je hart,
je ingewanden ; rampen maken kalmer, be
daarder, wijzer vooral ; rampen zuiveren en
louteren en laten altijd een droevige herin
nering na.
Maar, wij vragen het u in gemoede af,
heeft een foutieve uitkomst van een som u
diep ongelukkig gemaakt ? Heeft een linksche
pen u slapelooze nachten bezorgd ? Heeft
een dubbele tand u ooit belet lioerali! te
roepen, als er een kip te water ging of een
hoed .... van een ander ?
Stel u Flanor eens voor, dien »gcnialen
wildzang", »dien razer onzes tijds", gelijk
Potgieter hem noemt, die jtititcl/ brille dronk
uit champagneglazen en Slots jas zoo ami
caal groette, stel u Flanor eens voor, nog
in een blauwen kiel gestoken, kniezende om
een haartje in zijn pen of huilende om een
verkeerde multiplicatie!!
En maakten onze zoogenaamde rampen
gansch andere bestemming hadden, terwijl
zelfs niet weinigen beweren, dat de gewezen
rijkskanselier zedelijk en wettelijk tot terug
gave der bedoelde som is verplicht.
De plotselinge verontwaardiging over dit
misbruik schijnt bij den eersten oogopslag
een weinig wonderlijk. Er zijn, iedereen
weet het met het reptiliënfonds heel wat
erger dingen gedaan. Dat men daaruit den
schoonvader van den heer Von Boetticher
een cadeau van een paar ton heeft gemaakt,
is zeker niet in den haak, maar het is
doodonschuldig in vergelijking van de moreele
verdorvenheid, die door het kunstmatig in
stand houden van eene veile pers, van een
spionneer- en opruiïngssysteem, sedert jaren
is bevorderd. Intusschen staat men hier voor
een concreet geval, dat ook de organen van
den vroegeren rijkskanselier niet durven
ontkennen. Daarenboven schijnt vorst Bis
marck zelf aan de zaak eenige ruchtbaar
heid te hebben gegeven, om zijn vrocgeren
vriend en medestander Von Boetticher van
ondankbaarheid te kunnen beschuldigen. Is
dit laatste waar, dan ondervindt de vorst
thans meer dan ooit de juistheid van de be
wering, dat hij die wind zaait, storm zal
oogsten. En dan zal het op nieuw blijken,
dat de oude staatsman, met zijn uitvallen
van toorn en zijne voortdurende agitatie
tegen zijn opvolger en diens régime, zijn
eigen prestige voortdurend afbreekt.
Jules Ferry, Ie Tonkinois, de in 1885 bij
het publiek in ongenade gevallen Fransche
premier, treedt meer en meer op den voor
grond. Van alle levende staatslieden in zijn
land is hij zeker de meest beteekenende en
de krachtigste, en men vraagt zich af, hoe
het mogelijk is geweest, dat een onredelijk
vonnis der openbare meening hem bijna zes
jaren lang tot machteloosheid en zelfs tot
werkeloosheid heeft gedwongen. Zeker, Ferrv
heeft groote fouten begaan : hij heeft zijn
radicaal verleden verloochend en
eenintransigent anti-clericalisme gehuldigd. Maar wat
men hem het meest euvel heeft geduid, is
zijne koloniale politiek, en juist deze is door
zijne opvolgers steeds, en over het algemeen
met niet ongunstig gevolg, voortgezet. Ferry
heeft zich onlangs laten verkiezen tot lid
van den Senaat; hij heeft het voorzitter
schap aanvaard van eenige zeer belangrijke
cornmissiën en hij is, naar men beweert, de
aangewezen man om in een wellicht reeds
spoedig op Ie richten ministerie van koloniën
ons kalmer, wijzer ? Minder roekeloos, min
der doldriftig ? Komaan! dan moesten
onze toekomstige doctoren en litteratoren,
onze theologen en juristen in den dop geen
shuleiiijrts zijn. En we weten wel beter:
Klikspaan heeft te veel en te goed verteld
van de Leiclsche slfDidjes en hun jolen en
bacchanaliën, om slechts n enkel
oogenblik te gelooven aan toeneming in wijsheid
altijd in den zin van
groote-rnenschen-wijsheid aan eeii verminderden lust in dolle
streken.
En hebben de rampen uwer jeugd een
pijnlijke herinnering nagelaten? Neen,
een andere vraag: Weet ge ook iets van
rampen ? Niets, totaal niets, zegt ge, wel
van dolle pret en prettige dolheid, van grap
pen en streken en uien.
Och, hoe gaarne zouden we nog eens jong
willen zijn, om nog eens met volle teugen
uit den beker der vrijheid, der echte, onge
geneerde vrijheid te kunnen leppen ; om nog
eens te kunnen gieren, als de boezem over
vloeit van genot, om nog eens te kunnen
razen, als een goedaardig delirium ons aan
grijpt. Alle wederwaardigheden des kinder
lijken leef'üjds zouden we er nog eens voor
willen ondervinden. Tafels van werkzaam
heden en rekenboeken en dubbelbeden en
uitgelegde broekspijpen ! Wat waren dat
veel meer dan vogelverschrikkers, om welke
we op 't, eind lachten en die juist het ge
not verhoogden, er meer kleur en geur aan
gaven, die de lichtzijde van het kinder
lijk leven meerder glans verleenden en de
schamplichljes nog meer deden schitteren.
Als de musschen tot de ontdekking zijn ge
komen, dat die leeiijke Moloch in den ker
seboom, die allen dreigt te verslinden, een
doode Moloch is, dan smaken hun de kersen
nog eens zoo lekker.
Hildebrand zegt, dat zijn gemoed altijd