Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 721
malen verschijnen en behoeft men dus niet
IK, ^te vnsezen, d*t hij op zijn ouden dag de rol
?««n partijhoofd zal gaan vervullen.
Kunst en Letteren.
TOONEEL TE AMSTERDAM.
, Plantage, Schouwburg v. Lier: Schuldig.
Door het Hollandsche tooneelgezelschap van de
heeren v. Lier wordt in den Plantage-Schouw
burg het nieuwste stuk van Richard Vosz, Schul
dig! naar een vertaling van Paul Kramer vertoond.
Wjj gaven van den inhoud van het drama in
om Bommer van 6 Maart een overzicht; ik had
rag <op de berichten, uit het buitenland tot ons
gekomen, «chter voorgesteld dat er meer in stak
dan werkelijk het geval is.
Stn,l en voorvallen", zoo heette het, zijn
reaIktkch eenvoudig; alles maakt den indruk van
waarheid en daardoor een zeer kracht igen indruk."
Dit is nu m. i. niet het geval. De bewerking
"ie maar half geslaagd, de stijl is niet doorge
voerd en Schuldig staat naar mijn smaak rerre
achter 'b\j de Eer van Sudermann. Mijn
hoofdgrief is dat Martha Lehr te fatsoenlijk is gebleven.
Een wouw, die uit gebrek zich verbindt aan
«en schurk als Kramer, moet na twintig jaren
samenleving, als al haar moreele kracht, al haar
weerstandsvermogen is verloren gegaan, meerden
invloed van de slechtheid harer omgeving gevoeld
hebben, zy moet dieper gedaald zijn, dan Martha
Lehr hier voorgesteld is.
Deze vronw is geteekend als ongelukkig en ge
vallen, maar niet slecht, niet gemeen, en zoo het
waar moge z\jn dat van het goede menschelijk
karakter altgd iets blijft bestaan, hoe diep
verb«ügen ook, ik geloof niet dat het juist gezien
is na twintig jaren deze vrouw nog zoo goed, zoo
iatsoenlrjk te doen zijn. Als zij werkelijk zooveel
goeds'bezat, zou zij ook wel weg geweten hebben
om zonder in Kramer's handen te vervallen,
zon'der flat juk op haar schouders te laten leggen,
Toor haar kinderen brood te vinden.
Zoo is het ook met haar zoon en haar dochter.
De heldere spiegel van hun gemoed is als het
ware maar dof gemaakt door een adem van
slechtheid. "Een hartelijke toespraak brengt hen
weder op het rechte pari. En dat na zoovele jaren
te liebben gezien het gedrag van een slecht mensch
tegenover hun zwakke moeder, na opgevoed te
jsnn in een kroeg, waarboven een danshuis wordt
(gebonden.
De indruk zou veel machtiger geweest zijn, als
Lehr bij zijn terugkomst de drie personen
.die hem lief waren, geheel ten ondergegaan had
gevonden.
Zyn vrouw de bijzit van Kramer, zijn dochter
een liederlijke deern, zijn zoon een dronkaard,
de indrukken zouden als met stormgeweld op
flen toeschouwer neergedonderd zijn.
De dialoog schijnt mij al evenmin realistisch
eenvoudig, doch het stuk is, voor zoover ik weet,
nog niet in druk verschenen, en misschien zou bij
lezing dit bezwaar vervallen. Hierove'r wensch ik
mij dus niet bepaald uit te laten. Het gesprek
tuaschen Berger en Julie kwam mij echter zeer
gemaakt voor.
De stijl, waarin het Hollandsche
tooneelgezel«chap van de Plantage Schouwburg het drama
speelt, komt overeen met de tweeslachtige wijze
TBH bewerking van het stuk.
Mevrouw Ellenberger stelt een vrouw voor, die
in .beter doen is geweest, maar wie men het aan
ziet dat zij geen wijf is geworden.
Mej. Cohen werpt haar lichtzinnigheid als zij
met Berger spreekt, dadelijk af, en wordt een
dametje; zelfs Karl (Verhagen) met zijn rauw
gebulder is niet ruw. Alleen Veltman (Kramer)
achterdoek stelt een tamarinden-boschje voor
«n de zijschermen vertoonen slanke palmen,
aan welker voet heerlijke orchideeën wassen.
Rechts vóór is een zodenbank en links, een
?weinig naar achter, de Blauwe Grot of eigen
lijk een groote pianokist, groen geschilderd
en door dennetakken voor het oog geheel
verborgfin. Het stuk bestaat uit drie be
drijven.
JLe Bedr. Dochter van den koning van
Grenada bemint den zwarten prins
de zwarte prins bemint haar vader wei
gert toestemming houdt meer van den
rooden prins de zwarte slapend op de
zodenbank de roode druppelt vergift in
het oor van den zwarte de zwarte prins
ontwaakt stuiptrekkingen en gerochel.
2e Bedrijf. Dochter met loshangende haren
werpt zich voor de zodenbank, vouwt en
wringt de handen de roode sluipt nader
betuigt zijn liefde wil haar hand kus
sen blauw licht in de grot een geest
?verschijnt de roode valt in zwijm.
3 Bedr. Zwarte prins op een baar
handenwringende mannon en vrouwen in
gele domino's Mahomedaansch priester
geeft den zwarten prins te drinken uit
een olifantstand laat hem in een spiegel
zien de zwarte genezen vier soldaten
de roode in ketens vader en dochter
omhelzingen bruiloft bengaalsch vuur
ballet.
Als we afscheid genomen hebben van de
gelukkige prins en prinses en weer op straat
zijn en de heerlijke geuren van een
poff'ertjeskraam opsnuiven, kunnen we niet nalaten
van het kermisgebak te gaan proeven. In
een der kabinetjes nemen we plaats aan een
lange tafel met een smoeselig laken, waarop
een paar vettige prijscouranten. Langs do
gordijnen heen turen we naar buiten, waar
een knecht in hemdsmouwen met verwon
derlijke snelheid de porFertjes uit de kuiltjes
der pan oppikt. Een roodwangige Hebe,
met ponniehaar, roode koralen zoo groot als
kersen en diamanten als duiveneieren, be
dient ons. Een groot stuk boter boven op
is sterk genoeg in zijn spel, maar zyn rol is ook
het meest nauwkeurig geteekend. Lehr wordt
door den heer Potharst wat zoet voorgesteld.
Het decoratief is goed saamgesteld, alleen het
groene licht aan het slot is onnatuurly'k.
Heden-avond gaat Schuldig bij het Neder
landsen Tooneel; dus kom ik op het stuk nog
eens terug. Fr.
OEDIPUS TE UTRECHT.
Eenbelangrijke verwachting was het, die Zaterdag
11 April de Utrechtsche aristocratie van geboorte
en intelligentie naar den schouwburg had gelokt,
en geestverwanten uit de naburige steden had
doen toevloeien. Men miste onder de opgekomenen
noch prof. Allard Pierson, noch prof. Jan ten
Brink, noch prof. van Hamel, die aan de drie
andere universiteiten voor smaakvolle letterkunde
ijveren; alle bladen hadden hun representanten
gezonden ; het ministerie uit den Haag had zich
bijna au complet naar Utrecht verplaatst; letter
kundigen, kunstenaars, hoogleeraren en leeraren
in klassieke en Nederlandsche letteren ontmoetten
elkaar als op een congres.
De verwachting werd, zeggen wij het al dadelijk,
niet teleurgesteld; in vele opzichten moet zij
overtioffen zyn. Men had toch kunnen twijfelen,
of de roep, buitenslands van Oedipus-opvoeringen
uitgegaan, niet voor een groot deel aan piëteit
voor den ouden treurspeldichter, voor een deel
aan sympathie voor de jonge vertooners zijn oor
sprong te danken had. Velen hadden van hunne
gymnasiale of academische Oedipus-studicn nog
een te vage herinnering, om goed te weten wat
destijds werkelijk bewondering en wat gelooven
op gezag" was geweest. Zij konden zich niet met on
voorwaardelijk vertrouwen een ganschen avond van
genot voorstellen.
Het bleek dat Sophokles niet overdone" was.
Wat hebben toch de tragici van later tijd, Racine,
Go'the, gelijk gehad, toen zij zich voor alle
vereischten van het drama, letterlijk alle, dezen
eenigen tot voorbeeld stelden. Die eenvoud van opzet,
duidelijke, geleidelijke ontwikkeling,tegenstellingen
tusschen de oogenblikken van hoopvolle ge
rustheid en het dof voelen naderen van het
noodlot, die personen uit n stuk, dat in elkaar
sluiten van alle handelingen tot het tragisch
punt waarop alles ineenstort voor ons en
zeker voor honderden was deze opvoering een
revelatie. En die stemming, het modern
vereischte, door het koor onderhouden en door Jhr. van
Riemsdijk in zijn muzikale bewerking meesterlijk
gekweekt, het geheel kon inderdaad overweldi
gend genoemd worden.
Dat de indruk zoo goed was, lag aan tal van
elementen. De heer Mendes da Costa had, met
het fijn gevoel voor Grieksch leven en Grieksche
letteren dat hem kenmerkt, mise-en-scéne en
instudeering geleid; aan decoratief en costumes
was smaak en pracht besteed, de muziek was
eenvoudig en edel, en vooral, de voornaamste
vertooners waren voor deze rollen acteurs, zooals
men ze niet licht vindt. Oedipus, kloek en goed
geevcnredigd van gestalte, zonder gemaaktheid zijn
koningscostuum in sculpturale plooien dragend,
edel van gebaar en gelaatsuitdrukking, beschikte
over eene stem, die welluidend van nature, alle i
gevoelens, toom, medelijden, ontzetting, weemoed,
drift, op indrukwekkende wijze weergaf, en over
eene uitspraak, gedistingeerd, natuurlijk en duide
lijk te gelijk. Hij deed zonder moeite de hoofdrol
den geheelen avond de hoofdrol zijn. Om hem
hsen groepeerden zich lokaste, Teiresias, een
herder, een bode, en vooral Kreon en de aanvoer- j
der van het koor der grijsaards, als goede zeggers". j
Eene uitvoering als deze is werkelijk een evene
ment in de historie onzer letteren, zoowel als in i
die der medespelenden zelf, en in het leven der
de poffertjes is bezig van den vasten in
den vloeibaren toestand over te gaan.
«Margarine ?" «Pardon, meneer, echte
Leidsche!" Onder het verorberen van het
gebak, kijken we eens in de kamertjes aan
den overkant. In een er van zitten drie
paren: een timmermansknecht, een meubel- !
maker en een smidsgezcl met hun respec- ;
tieve hartsvriendinnen. |
»Verdikkeme, Toon, da's goed spul," zegt :
de timmerman en hapt in eens drie pof- i
fertj<s op.
»Een fijne bediening,'' zegt de smid,
-zillevere vorke.''
»Je suft, vent," laat zijn vriendin hooren,
;>net zoo min zillever as onze blikken emmer."
»Zeg, Leen," valt de kastenmaker in, »Wa
zulle we drinken?' En zich tot den smid
wendende: ,,Wa' drink jij?" '?
Xa raadpleging van het tarief wordt bc- i
sloten zes glazen Beiersch te laten aan
rukken.
»Als ik 't nou voor 't kommandeere had," i
merkt de smid op, -dan had 'k liever 'n
spatje ; je wordt zoo beroerd op da' bier."
»Pas mar op, Leen, de jouwe is niet bang
van 'n spatje," roept een der meisjes, ->hij
lust 'm hoor !''
De smid wil hierop antwoorden, als plot
seling het getokkel op een gitaar zieh laat
hooren.
»Hou jullie nou je bakkes : ze gaan zin
gen," beveelt, Leen en hierop klinkt
Xtrnxciufito :
leiders, Van Herwerden, Mendes da Costa, Gallée
en Van Riemsdijk.
Telkens weer, het treurspel in de herinnering
ophalend, treft de volheid en rijkdom, aan het
zonderlinge, barbaarsche onderwerp door den dich
ter ontleend. De elementen zyn zoo eenvoudig en
onaantrekkelijk, een orakel dat men getracht
heeft te ontgaan, en, als gevolg van dit verzet
tegen den wil der goden, eene reeks van tegen
natuurlijke rampen, vadermoord, incestus, zelf
moord. Maar den dichter was dat niet te weinig en
niet te veel. De expositie, helder en eenvoudig,
is vol indrukwekkende waardigheid. Oedipus is
reeds sinds jaren op den troon; hij regeert als
vaderlijk vorst; tot hem alleen komt het volk
vol vertrouwen, wanneer rampen, misgewas, on
vruchtbaarheid, pest het land teisteren, en hij
ook, die den toestand reeds kent, belooft vol
vertrouwen dat alles zal geschieden om den nog
niet verklaarden toorn der goden af te wenden.
Het leed van ieder uwer treft slechts n;
hem zelven, niemand anders; maar mijn ziel
bejammert gansch de stad, en u en mij!
Dus wekt uw beêgeen droomer uit den slaap;
maar weet, dat ik reeds veel heb onderzocht
en zwerven liet mijn geest langs menig pad!
Reeds heeft hij Jokaste's broeder naar Delphi
gezonden, om het orakel van Phoebus te raad
plegen, en men wacht hem met ongeduld weer.
Kreon komt. Oedipus gebiedt hem, in aller bijzijn
te zeggen wat de god geantwoord heeft. Eene
bloedschuld rust op Thebe; nog voedt de
grond den dader van een koningsmoord.
Eer gij, mijn vorst, het roer van dezen staat
Bestierdet, heerschte koning Laios.
Op dit woord van Kreon antwoordt Oedipus
onbevangen, en toch hoort men er het eerste
rommelen in van het drama, dat later donderend
zal losbarsten :
Zoo hoorde ik, want ik heb hem nooit gezien.
Deze moord moet nog gewroken worden, en
Oedipus vraagt, zonder verontwaardiging, want
het is zoo lang geleden, maar met den kalmen
ernst van een rechter, naar bijzonderheden, en
hoe het komt, dat het onderzoek destijds niet
ijveriger is voortgezet. Kreon antwoordt:
Toen dwong de Sphinx ons,'t oog te wenden van
Die duistre dingen, naar wat voor ons lag.
Oedipus voelt zich, nu hij de taak kent, bereid
en berekend er voor. Zonder eenige overdrijving
gaf de jonge acteur dit weer; met mannelijke
waardiga kracht en vorstelijk pHchtbesef, onbe
vreesd en het goede willend, gaat de koning aan
zijn taak.
Ik breng die duistre dingen weer aan 't licht!
Want dankbaar als ik ben voor Phoebus' zorg
en uwen ijver, Kreon, in deez' zaak,
is 't recht, dat ook ik zelf als bondgenoot
mijn land te hulp snel en niet min den god.
Want niet alleen voor vreemden zal mijn hand
die blocdttchuld delgen, eigen veiligheid
gebiedt het! want zijn moordnaar, wie hij zij,
bedreigt mijn hoofd licht met hetzelfde lot,
en 'k help mij zelvon, als ik Laïos wreek!
Gij, kinderen, staat op van de outertreèn
en neemt de olijventwijgen mee van hier!
Men roepc Kadmos' volk nu tot mij saam!
Ik ben bereid tot alles. Woldra blijkt,
of Phoebus redden, dan verderven wil!
Thans volgt het eerste koorgezang. Het gaat
niet aan, na n avond een volkomen beschouwing
van de compositiën van den heer Van Riemsdijk
te geven, maar hetgeen trof, hier, en vooral later,
bij het Dionysos-koor, waar het zooveel moeielijker
moet geweest zijn, was de edele klassieke rein
heid, de schijnbare eenvoud der compositie. Zij
y>En hoven Ijij Van Lier, daur drinken %c Hei..."
galmt de smid, die zich wreken wil, maar
eensklaps in het Beiersch stikt, doordat Leen
hem een papieren servetje, tot een bal op
gerold, in den mond stopt.
Een daverend applaus van de drie paar
tjes volgt op het lied. En als de bleekc
zangeres haar schoteltje ophoudt, ten einde
»het loon der kunst" te ontvangen, krijgt ze
van elk een cent en van de ruwe maar har
telijke Leen nog een pluimpje toe. De
smid wil weten of de artistc ge
trouwd is. Maar Leen geeft hem een
ribstoot met de woorden : »Da' raak jou n ie',
flamvcrik ! Hou toch je fatsoen !" En
de virtuosc glimlacht pijnlijk en denkt aan
haar drie bloedjes van kinderen, die in een
achterkamer van een water- en vuurwinkel
op oen schamel bed hun armoe en hun hon
ger vergoten.
Het is niet heel vroeg meer, als wij Leen
en haar gezelschap verlaten. Op straat is
het merkelijk stiller geworden. Hier echter
in den ViTijtilileii Kaler is men midden in
de pret. Wij treden binnen en bevinden
ons in de gang, waar het zwakke schijnsel
van een petroleumlampjc juist zooveel licht
verspreidt,, dat we het kwartje vinden kun
nen, dat ons de deuren van dezen tempel
zal ontsluiten. >'t Kaartje i.s in vertering,
meneer!" zegt de vriendelijke tempelwachter.
't Is een groote zaal met een jiln/./'orin aan
het eind. L:ngs de wanden is een estrade
van een voet hoog en op de grenzen dier
verhevenheid en de eigenlijke danszaal staan
dunne ijzeren kolomincljes. Op manshoogtc
boven de estrade loopt, een smalle richel
langs de geheele muurvlakte en hierop staan
glazen van allerlei grootte en vorm met
dranken van allerlei kleur. Juist tegenover
het /ilitlfvriit aan het, andere einde hangt een
soort van schaapskooi aan deu muur, zeven
of aeht voet boven den grond. In die kooi,
met vlaggedoek versierd, zitten vijf muzi
kanten in hemdsmouwen, een eerste en een
tweede viool, een klarinet, een piston en een
wekte stemming en was toch in zich zelf afge
rond ; het uitmuntende koor van jonge grijsaards
dat den heer Van Riemsdijk ter beschikking heeft
gestaan, verhoogde door zekerheid en gematigd
heid het gevoel van het geacheveerde, zonder de
aandacht van de handeling af te leiden.
Als Oedipus weerkomt, is het drama een stap
verder gegaan. Hij heeft nagedacht en is warm
geworden voor zijne taak.
Bij Phoebus, bij uw koning, bij uw land,
dat door der goden vloek zoo wreed verkwijnt,
bezweer ik u, versmaadt mijn woorden niet!
Want, zelfs wanneer de godheid 't niet beval,
behoorde toch de moord van zulk een man,
een koningsmoord, niet ongezoend te zijn!
Ik zit thans op den troon, waar hij eens zat;
mij is de vrouw, die eens de zijne was
en uit wier schoot ons. had hij vadervreugd
gesmaakt, verbroederd kroost gesproten waar'!
Dies wil ik, nu zoo wreed het lot hem trof,
voor hem als voor een vader kampen en
ik grijp bij 't zoeken van zijn moordenaar
elk middel aan en deins voor niets terug !
De tirade waarin deze verzen voorkomen is
lang; men bemerkte het niet. Zij eindigt met
den vloek, een uitvoerigen vloek naar antieke wijs,
over hen die den naam des daders verzwijgen en
over dezen zelven. Kreon, 's konings zwager, geeft
den raad, Teiresias te hooren. L'eze, de blinde
ziener, wil eerst niet spreken; Oedipus dringt
aan, beveelt, smeekt, dreigt eindelijk; de duistere
woorden van den ziener:
Omdat ge onwetend zijt; want, sprak ik 'tuit,
dan kwam uw eigen jammer aan het licht!
ergeren hem; ten slotte vaart hij, driftig en niet
wetend welke verklaring te moeten zoeken voor
het zwijgen van den ziener, heftig uit:
Weet dat ik
voor meêberamer en meêplichtige
aan 't schelmstuk houd, behalve dat uw hand
den moord niet pleegde. Want, als gij kondt zien,
dan hield ik dien geheel voor uw bedrijf!
Teiresias openbaart dan de waarheid.
Gij zelve zijt de moordnaar, dien gij zoekt.
Maar Oedipus begrijpt hom niet. Als Teiresias
zijn beschuldiging herhaalt, houdt hij diens woor
den voor wartaal, dan komt alles in hem tegen
de dolle aantijging op. Kreon moet den gooche
laar, den listigen bedrieger aangestookt hebben,
die alleen waar 't winst geldt, scherp ziet, blind
als ziener is!"
Want, zog, wanneer bleek uw wichelkunst ?
Waarom opraakt gij weleer geen reddend woord,
toen 't zingend monster stroomen bloeds ver
goot?
Toch was dat raadsel op te lossen niet
zoo licht, en 't had een wichlaar eer bezorgd!
Maar noch der vooglen vlucht noch 't woord eens
gods
deed u den knoop ontwarren. Ik verschijn,
onwetende Oedipus. en, zonder kuns',
los ik het raadsel op door mijn verstand !
Tiresias geprikkeld, wordt nu duidelijker, hij
slingert den vloek terug, een uitwisseling van hef
tige woorden, slag over slag, volgt, vergeefs tracht
i het koor tot kalmte te raden ; ais het eerste be
drijf eindigt, is de koning verontwaardigd, de zie
ner belecdigd, het volk onrustig.
| Men kent het verder verloop van het drama.
l (Kilipus, wiens geest onder den last der
verden| king en der rampen minder vast wordf, heeft eene
j scène van verwijten met Kreon, dio alleen door de
i tusschenkomst van Jokaste en van het koor gestild
[ wordt. Jokaste wil weten wat de reden is van
den twist, men wil het haar niet zeggen. Als
zij vernoemt, hoe de oorzaak ligt in het orakel,
horen. Een kippenladder bevordert de ge
meenschap tusschen de musieeerende heme
lingen en de woelige aardbewoners. Het
geheel wordt verlicht door het rosachtig
schijnsel van een zestal olielampen, waaraan
zilveren en gouden spiegelbollcn hangen.
Welke pen beschrijft het geschreeuw en
'i gejoel, het geweinel en gewriemel, het ge
stamp en gehos der uitgelaten dansers en
danseressen. Boven alles klinkt soms een
scherpe, snijdende gil uit, die aan den van
vreugde overkropten boezem ecner jonge
maagd ontsnapt en haar verlichting schenkt.
('UKI/II/T -.f.iil! klinkt het. En
schippersknechts niet pofpetten, sigarenmakers met
slappe havana's in den rechter mondhoek
! en korporaals zonder stropdassen »van
we\ gons de warmte" stampen en draaien eii
i vliegen naar hun dames, die hen in haar
' armen opvangen.
Hout il k'il.' En vijftig mallemolens
weni leien vliegensvlug om hunne assen en
ontel| bare veelkleurige keelbanden en bonte schor
ten wapperen op de felbcwogen lucht als de
wimpels en vlaggen van eeu vloot in fcestdos.
A jil'is ! En elke sultan omvat zijne sul
tane en zij draaien en vliegen, hossend en
stampend door en om en langs elkaar, tot
de eerste violist als een stormbezwerend
toovenaar met n scherpe kras de woelige
zee tot bedaren brengt.
Wij hebben er genoeg van en. omdat we
morgen gaarne met een frisch hoofd opstaan,
maken we geen kennis met den inhoud der
bulfetkast. Wc prescnteercn ons kaartje aan
een jonge vrouw, die bezig is zich van haar
moederplicht te kwijten, door aan een kindje,
half onder haar omslagdoek verborgen, zijn
natuurlijk voedsel te verschaffen.
»Dankje, meneer", zegt ze, »ik zal er 'n
kruikje bier voor neme hé, Jan,
aannerne ! da's goed voor de kleine ook.
'k Hou me gerecommandeerd !"
»'k Zal aan je deuken, moeder."
»Dag, meneer, wel thuis !"