De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1891 19 april pagina 2

19 april 1891 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 721 malen verschijnen en behoeft men dus niet IK, ^te vnsezen, d*t hij op zijn ouden dag de rol ?««n partijhoofd zal gaan vervullen. Kunst en Letteren. TOONEEL TE AMSTERDAM. , Plantage, Schouwburg v. Lier: Schuldig. Door het Hollandsche tooneelgezelschap van de heeren v. Lier wordt in den Plantage-Schouw burg het nieuwste stuk van Richard Vosz, Schul dig! naar een vertaling van Paul Kramer vertoond. Wjj gaven van den inhoud van het drama in om Bommer van 6 Maart een overzicht; ik had rag <op de berichten, uit het buitenland tot ons gekomen, «chter voorgesteld dat er meer in stak dan werkelijk het geval is. Stn,l en voorvallen", zoo heette het, zijn reaIktkch eenvoudig; alles maakt den indruk van waarheid en daardoor een zeer kracht igen indruk." Dit is nu m. i. niet het geval. De bewerking "ie maar half geslaagd, de stijl is niet doorge voerd en Schuldig staat naar mijn smaak rerre achter 'b\j de Eer van Sudermann. Mijn hoofdgrief is dat Martha Lehr te fatsoenlijk is gebleven. Een wouw, die uit gebrek zich verbindt aan «en schurk als Kramer, moet na twintig jaren samenleving, als al haar moreele kracht, al haar weerstandsvermogen is verloren gegaan, meerden invloed van de slechtheid harer omgeving gevoeld hebben, zy moet dieper gedaald zijn, dan Martha Lehr hier voorgesteld is. Deze vronw is geteekend als ongelukkig en ge vallen, maar niet slecht, niet gemeen, en zoo het waar moge z\jn dat van het goede menschelijk karakter altgd iets blijft bestaan, hoe diep verb«ügen ook, ik geloof niet dat het juist gezien is na twintig jaren deze vrouw nog zoo goed, zoo iatsoenlrjk te doen zijn. Als zij werkelijk zooveel goeds'bezat, zou zij ook wel weg geweten hebben om zonder in Kramer's handen te vervallen, zon'der flat juk op haar schouders te laten leggen, Toor haar kinderen brood te vinden. Zoo is het ook met haar zoon en haar dochter. De heldere spiegel van hun gemoed is als het ware maar dof gemaakt door een adem van slechtheid. "Een hartelijke toespraak brengt hen weder op het rechte pari. En dat na zoovele jaren te liebben gezien het gedrag van een slecht mensch tegenover hun zwakke moeder, na opgevoed te jsnn in een kroeg, waarboven een danshuis wordt (gebonden. De indruk zou veel machtiger geweest zijn, als Lehr bij zijn terugkomst de drie personen .die hem lief waren, geheel ten ondergegaan had gevonden. Zyn vrouw de bijzit van Kramer, zijn dochter een liederlijke deern, zijn zoon een dronkaard, de indrukken zouden als met stormgeweld op flen toeschouwer neergedonderd zijn. De dialoog schijnt mij al evenmin realistisch eenvoudig, doch het stuk is, voor zoover ik weet, nog niet in druk verschenen, en misschien zou bij lezing dit bezwaar vervallen. Hierove'r wensch ik mij dus niet bepaald uit te laten. Het gesprek tuaschen Berger en Julie kwam mij echter zeer gemaakt voor. De stijl, waarin het Hollandsche tooneelgezel«chap van de Plantage Schouwburg het drama speelt, komt overeen met de tweeslachtige wijze TBH bewerking van het stuk. Mevrouw Ellenberger stelt een vrouw voor, die in .beter doen is geweest, maar wie men het aan ziet dat zij geen wijf is geworden. Mej. Cohen werpt haar lichtzinnigheid als zij met Berger spreekt, dadelijk af, en wordt een dametje; zelfs Karl (Verhagen) met zijn rauw gebulder is niet ruw. Alleen Veltman (Kramer) achterdoek stelt een tamarinden-boschje voor «n de zijschermen vertoonen slanke palmen, aan welker voet heerlijke orchideeën wassen. Rechts vóór is een zodenbank en links, een ?weinig naar achter, de Blauwe Grot of eigen lijk een groote pianokist, groen geschilderd en door dennetakken voor het oog geheel verborgfin. Het stuk bestaat uit drie be drijven. JLe Bedr. Dochter van den koning van Grenada bemint den zwarten prins de zwarte prins bemint haar vader wei gert toestemming houdt meer van den rooden prins de zwarte slapend op de zodenbank de roode druppelt vergift in het oor van den zwarte de zwarte prins ontwaakt stuiptrekkingen en gerochel. 2e Bedrijf. Dochter met loshangende haren werpt zich voor de zodenbank, vouwt en wringt de handen de roode sluipt nader betuigt zijn liefde wil haar hand kus sen blauw licht in de grot een geest ?verschijnt de roode valt in zwijm. 3 Bedr. Zwarte prins op een baar handenwringende mannon en vrouwen in gele domino's Mahomedaansch priester geeft den zwarten prins te drinken uit een olifantstand laat hem in een spiegel zien de zwarte genezen vier soldaten de roode in ketens vader en dochter omhelzingen bruiloft bengaalsch vuur ballet. Als we afscheid genomen hebben van de gelukkige prins en prinses en weer op straat zijn en de heerlijke geuren van een poff'ertjeskraam opsnuiven, kunnen we niet nalaten van het kermisgebak te gaan proeven. In een der kabinetjes nemen we plaats aan een lange tafel met een smoeselig laken, waarop een paar vettige prijscouranten. Langs do gordijnen heen turen we naar buiten, waar een knecht in hemdsmouwen met verwon derlijke snelheid de porFertjes uit de kuiltjes der pan oppikt. Een roodwangige Hebe, met ponniehaar, roode koralen zoo groot als kersen en diamanten als duiveneieren, be dient ons. Een groot stuk boter boven op is sterk genoeg in zijn spel, maar zyn rol is ook het meest nauwkeurig geteekend. Lehr wordt door den heer Potharst wat zoet voorgesteld. Het decoratief is goed saamgesteld, alleen het groene licht aan het slot is onnatuurly'k. Heden-avond gaat Schuldig bij het Neder landsen Tooneel; dus kom ik op het stuk nog eens terug. Fr. OEDIPUS TE UTRECHT. Eenbelangrijke verwachting was het, die Zaterdag 11 April de Utrechtsche aristocratie van geboorte en intelligentie naar den schouwburg had gelokt, en geestverwanten uit de naburige steden had doen toevloeien. Men miste onder de opgekomenen noch prof. Allard Pierson, noch prof. Jan ten Brink, noch prof. van Hamel, die aan de drie andere universiteiten voor smaakvolle letterkunde ijveren; alle bladen hadden hun representanten gezonden ; het ministerie uit den Haag had zich bijna au complet naar Utrecht verplaatst; letter kundigen, kunstenaars, hoogleeraren en leeraren in klassieke en Nederlandsche letteren ontmoetten elkaar als op een congres. De verwachting werd, zeggen wij het al dadelijk, niet teleurgesteld; in vele opzichten moet zij overtioffen zyn. Men had toch kunnen twijfelen, of de roep, buitenslands van Oedipus-opvoeringen uitgegaan, niet voor een groot deel aan piëteit voor den ouden treurspeldichter, voor een deel aan sympathie voor de jonge vertooners zijn oor sprong te danken had. Velen hadden van hunne gymnasiale of academische Oedipus-studicn nog een te vage herinnering, om goed te weten wat destijds werkelijk bewondering en wat gelooven op gezag" was geweest. Zij konden zich niet met on voorwaardelijk vertrouwen een ganschen avond van genot voorstellen. Het bleek dat Sophokles niet overdone" was. Wat hebben toch de tragici van later tijd, Racine, Go'the, gelijk gehad, toen zij zich voor alle vereischten van het drama, letterlijk alle, dezen eenigen tot voorbeeld stelden. Die eenvoud van opzet, duidelijke, geleidelijke ontwikkeling,tegenstellingen tusschen de oogenblikken van hoopvolle ge rustheid en het dof voelen naderen van het noodlot, die personen uit n stuk, dat in elkaar sluiten van alle handelingen tot het tragisch punt waarop alles ineenstort voor ons en zeker voor honderden was deze opvoering een revelatie. En die stemming, het modern vereischte, door het koor onderhouden en door Jhr. van Riemsdijk in zijn muzikale bewerking meesterlijk gekweekt, het geheel kon inderdaad overweldi gend genoemd worden. Dat de indruk zoo goed was, lag aan tal van elementen. De heer Mendes da Costa had, met het fijn gevoel voor Grieksch leven en Grieksche letteren dat hem kenmerkt, mise-en-scéne en instudeering geleid; aan decoratief en costumes was smaak en pracht besteed, de muziek was eenvoudig en edel, en vooral, de voornaamste vertooners waren voor deze rollen acteurs, zooals men ze niet licht vindt. Oedipus, kloek en goed geevcnredigd van gestalte, zonder gemaaktheid zijn koningscostuum in sculpturale plooien dragend, edel van gebaar en gelaatsuitdrukking, beschikte over eene stem, die welluidend van nature, alle i gevoelens, toom, medelijden, ontzetting, weemoed, drift, op indrukwekkende wijze weergaf, en over eene uitspraak, gedistingeerd, natuurlijk en duide lijk te gelijk. Hij deed zonder moeite de hoofdrol den geheelen avond de hoofdrol zijn. Om hem hsen groepeerden zich lokaste, Teiresias, een herder, een bode, en vooral Kreon en de aanvoer- j der van het koor der grijsaards, als goede zeggers". j Eene uitvoering als deze is werkelijk een evene ment in de historie onzer letteren, zoowel als in i die der medespelenden zelf, en in het leven der de poffertjes is bezig van den vasten in den vloeibaren toestand over te gaan. «Margarine ?" «Pardon, meneer, echte Leidsche!" Onder het verorberen van het gebak, kijken we eens in de kamertjes aan den overkant. In een er van zitten drie paren: een timmermansknecht, een meubel- ! maker en een smidsgezcl met hun respec- ; tieve hartsvriendinnen. | »Verdikkeme, Toon, da's goed spul," zegt : de timmerman en hapt in eens drie pof- i fertj<s op. »Een fijne bediening,'' zegt de smid, -zillevere vorke.'' »Je suft, vent," laat zijn vriendin hooren, ;>net zoo min zillever as onze blikken emmer." »Zeg, Leen," valt de kastenmaker in, »Wa zulle we drinken?' En zich tot den smid wendende: ,,Wa' drink jij?" '? Xa raadpleging van het tarief wordt bc- i sloten zes glazen Beiersch te laten aan rukken. »Als ik 't nou voor 't kommandeere had," i merkt de smid op, -dan had 'k liever 'n spatje ; je wordt zoo beroerd op da' bier." »Pas mar op, Leen, de jouwe is niet bang van 'n spatje," roept een der meisjes, ->hij lust 'm hoor !'' De smid wil hierop antwoorden, als plot seling het getokkel op een gitaar zieh laat hooren. »Hou jullie nou je bakkes : ze gaan zin gen," beveelt, Leen en hierop klinkt Xtrnxciufito : leiders, Van Herwerden, Mendes da Costa, Gallée en Van Riemsdijk. Telkens weer, het treurspel in de herinnering ophalend, treft de volheid en rijkdom, aan het zonderlinge, barbaarsche onderwerp door den dich ter ontleend. De elementen zyn zoo eenvoudig en onaantrekkelijk, een orakel dat men getracht heeft te ontgaan, en, als gevolg van dit verzet tegen den wil der goden, eene reeks van tegen natuurlijke rampen, vadermoord, incestus, zelf moord. Maar den dichter was dat niet te weinig en niet te veel. De expositie, helder en eenvoudig, is vol indrukwekkende waardigheid. Oedipus is reeds sinds jaren op den troon; hij regeert als vaderlijk vorst; tot hem alleen komt het volk vol vertrouwen, wanneer rampen, misgewas, on vruchtbaarheid, pest het land teisteren, en hij ook, die den toestand reeds kent, belooft vol vertrouwen dat alles zal geschieden om den nog niet verklaarden toorn der goden af te wenden. Het leed van ieder uwer treft slechts n; hem zelven, niemand anders; maar mijn ziel bejammert gansch de stad, en u en mij! Dus wekt uw beêgeen droomer uit den slaap; maar weet, dat ik reeds veel heb onderzocht en zwerven liet mijn geest langs menig pad! Reeds heeft hij Jokaste's broeder naar Delphi gezonden, om het orakel van Phoebus te raad plegen, en men wacht hem met ongeduld weer. Kreon komt. Oedipus gebiedt hem, in aller bijzijn te zeggen wat de god geantwoord heeft. Eene bloedschuld rust op Thebe; nog voedt de grond den dader van een koningsmoord. Eer gij, mijn vorst, het roer van dezen staat Bestierdet, heerschte koning Laios. Op dit woord van Kreon antwoordt Oedipus onbevangen, en toch hoort men er het eerste rommelen in van het drama, dat later donderend zal losbarsten : Zoo hoorde ik, want ik heb hem nooit gezien. Deze moord moet nog gewroken worden, en Oedipus vraagt, zonder verontwaardiging, want het is zoo lang geleden, maar met den kalmen ernst van een rechter, naar bijzonderheden, en hoe het komt, dat het onderzoek destijds niet ijveriger is voortgezet. Kreon antwoordt: Toen dwong de Sphinx ons,'t oog te wenden van Die duistre dingen, naar wat voor ons lag. Oedipus voelt zich, nu hij de taak kent, bereid en berekend er voor. Zonder eenige overdrijving gaf de jonge acteur dit weer; met mannelijke waardiga kracht en vorstelijk pHchtbesef, onbe vreesd en het goede willend, gaat de koning aan zijn taak. Ik breng die duistre dingen weer aan 't licht! Want dankbaar als ik ben voor Phoebus' zorg en uwen ijver, Kreon, in deez' zaak, is 't recht, dat ook ik zelf als bondgenoot mijn land te hulp snel en niet min den god. Want niet alleen voor vreemden zal mijn hand die blocdttchuld delgen, eigen veiligheid gebiedt het! want zijn moordnaar, wie hij zij, bedreigt mijn hoofd licht met hetzelfde lot, en 'k help mij zelvon, als ik Laïos wreek! Gij, kinderen, staat op van de outertreèn en neemt de olijventwijgen mee van hier! Men roepc Kadmos' volk nu tot mij saam! Ik ben bereid tot alles. Woldra blijkt, of Phoebus redden, dan verderven wil! Thans volgt het eerste koorgezang. Het gaat niet aan, na n avond een volkomen beschouwing van de compositiën van den heer Van Riemsdijk te geven, maar hetgeen trof, hier, en vooral later, bij het Dionysos-koor, waar het zooveel moeielijker moet geweest zijn, was de edele klassieke rein heid, de schijnbare eenvoud der compositie. Zij y>En hoven Ijij Van Lier, daur drinken %c Hei..." galmt de smid, die zich wreken wil, maar eensklaps in het Beiersch stikt, doordat Leen hem een papieren servetje, tot een bal op gerold, in den mond stopt. Een daverend applaus van de drie paar tjes volgt op het lied. En als de bleekc zangeres haar schoteltje ophoudt, ten einde »het loon der kunst" te ontvangen, krijgt ze van elk een cent en van de ruwe maar har telijke Leen nog een pluimpje toe. De smid wil weten of de artistc ge trouwd is. Maar Leen geeft hem een ribstoot met de woorden : »Da' raak jou n ie', flamvcrik ! Hou toch je fatsoen !" En de virtuosc glimlacht pijnlijk en denkt aan haar drie bloedjes van kinderen, die in een achterkamer van een water- en vuurwinkel op oen schamel bed hun armoe en hun hon ger vergoten. Het is niet heel vroeg meer, als wij Leen en haar gezelschap verlaten. Op straat is het merkelijk stiller geworden. Hier echter in den ViTijtilileii Kaler is men midden in de pret. Wij treden binnen en bevinden ons in de gang, waar het zwakke schijnsel van een petroleumlampjc juist zooveel licht verspreidt,, dat we het kwartje vinden kun nen, dat ons de deuren van dezen tempel zal ontsluiten. >'t Kaartje i.s in vertering, meneer!" zegt de vriendelijke tempelwachter. 't Is een groote zaal met een jiln/./'orin aan het eind. L:ngs de wanden is een estrade van een voet hoog en op de grenzen dier verhevenheid en de eigenlijke danszaal staan dunne ijzeren kolomincljes. Op manshoogtc boven de estrade loopt, een smalle richel langs de geheele muurvlakte en hierop staan glazen van allerlei grootte en vorm met dranken van allerlei kleur. Juist tegenover het /ilitlfvriit aan het, andere einde hangt een soort van schaapskooi aan deu muur, zeven of aeht voet boven den grond. In die kooi, met vlaggedoek versierd, zitten vijf muzi kanten in hemdsmouwen, een eerste en een tweede viool, een klarinet, een piston en een wekte stemming en was toch in zich zelf afge rond ; het uitmuntende koor van jonge grijsaards dat den heer Van Riemsdijk ter beschikking heeft gestaan, verhoogde door zekerheid en gematigd heid het gevoel van het geacheveerde, zonder de aandacht van de handeling af te leiden. Als Oedipus weerkomt, is het drama een stap verder gegaan. Hij heeft nagedacht en is warm geworden voor zijne taak. Bij Phoebus, bij uw koning, bij uw land, dat door der goden vloek zoo wreed verkwijnt, bezweer ik u, versmaadt mijn woorden niet! Want, zelfs wanneer de godheid 't niet beval, behoorde toch de moord van zulk een man, een koningsmoord, niet ongezoend te zijn! Ik zit thans op den troon, waar hij eens zat; mij is de vrouw, die eens de zijne was en uit wier schoot ons. had hij vadervreugd gesmaakt, verbroederd kroost gesproten waar'! Dies wil ik, nu zoo wreed het lot hem trof, voor hem als voor een vader kampen en ik grijp bij 't zoeken van zijn moordenaar elk middel aan en deins voor niets terug ! De tirade waarin deze verzen voorkomen is lang; men bemerkte het niet. Zij eindigt met den vloek, een uitvoerigen vloek naar antieke wijs, over hen die den naam des daders verzwijgen en over dezen zelven. Kreon, 's konings zwager, geeft den raad, Teiresias te hooren. L'eze, de blinde ziener, wil eerst niet spreken; Oedipus dringt aan, beveelt, smeekt, dreigt eindelijk; de duistere woorden van den ziener: Omdat ge onwetend zijt; want, sprak ik 'tuit, dan kwam uw eigen jammer aan het licht! ergeren hem; ten slotte vaart hij, driftig en niet wetend welke verklaring te moeten zoeken voor het zwijgen van den ziener, heftig uit: Weet dat ik voor meêberamer en meêplichtige aan 't schelmstuk houd, behalve dat uw hand den moord niet pleegde. Want, als gij kondt zien, dan hield ik dien geheel voor uw bedrijf! Teiresias openbaart dan de waarheid. Gij zelve zijt de moordnaar, dien gij zoekt. Maar Oedipus begrijpt hom niet. Als Teiresias zijn beschuldiging herhaalt, houdt hij diens woor den voor wartaal, dan komt alles in hem tegen de dolle aantijging op. Kreon moet den gooche laar, den listigen bedrieger aangestookt hebben, die alleen waar 't winst geldt, scherp ziet, blind als ziener is!" Want, zog, wanneer bleek uw wichelkunst ? Waarom opraakt gij weleer geen reddend woord, toen 't zingend monster stroomen bloeds ver goot? Toch was dat raadsel op te lossen niet zoo licht, en 't had een wichlaar eer bezorgd! Maar noch der vooglen vlucht noch 't woord eens gods deed u den knoop ontwarren. Ik verschijn, onwetende Oedipus. en, zonder kuns', los ik het raadsel op door mijn verstand ! Tiresias geprikkeld, wordt nu duidelijker, hij slingert den vloek terug, een uitwisseling van hef tige woorden, slag over slag, volgt, vergeefs tracht i het koor tot kalmte te raden ; ais het eerste be drijf eindigt, is de koning verontwaardigd, de zie ner belecdigd, het volk onrustig. | Men kent het verder verloop van het drama. l (Kilipus, wiens geest onder den last der verden| king en der rampen minder vast wordf, heeft eene j scène van verwijten met Kreon, dio alleen door de i tusschenkomst van Jokaste en van het koor gestild [ wordt. Jokaste wil weten wat de reden is van den twist, men wil het haar niet zeggen. Als zij vernoemt, hoe de oorzaak ligt in het orakel, horen. Een kippenladder bevordert de ge meenschap tusschen de musieeerende heme lingen en de woelige aardbewoners. Het geheel wordt verlicht door het rosachtig schijnsel van een zestal olielampen, waaraan zilveren en gouden spiegelbollcn hangen. Welke pen beschrijft het geschreeuw en 'i gejoel, het geweinel en gewriemel, het ge stamp en gehos der uitgelaten dansers en danseressen. Boven alles klinkt soms een scherpe, snijdende gil uit, die aan den van vreugde overkropten boezem ecner jonge maagd ontsnapt en haar verlichting schenkt. ('UKI/II/T -.f.iil! klinkt het. En schippersknechts niet pofpetten, sigarenmakers met slappe havana's in den rechter mondhoek ! en korporaals zonder stropdassen »van we\ gons de warmte" stampen en draaien eii i vliegen naar hun dames, die hen in haar ' armen opvangen. Hout il k'il.' En vijftig mallemolens weni leien vliegensvlug om hunne assen en ontel| bare veelkleurige keelbanden en bonte schor ten wapperen op de felbcwogen lucht als de wimpels en vlaggen van eeu vloot in fcestdos. A jil'is ! En elke sultan omvat zijne sul tane en zij draaien en vliegen, hossend en stampend door en om en langs elkaar, tot de eerste violist als een stormbezwerend toovenaar met n scherpe kras de woelige zee tot bedaren brengt. Wij hebben er genoeg van en. omdat we morgen gaarne met een frisch hoofd opstaan, maken we geen kennis met den inhoud der bulfetkast. Wc prescnteercn ons kaartje aan een jonge vrouw, die bezig is zich van haar moederplicht te kwijten, door aan een kindje, half onder haar omslagdoek verborgen, zijn natuurlijk voedsel te verschaffen. »Dankje, meneer", zegt ze, »ik zal er 'n kruikje bier voor neme hé, Jan, aannerne ! da's goed voor de kleine ook. 'k Hou me gerecommandeerd !" »'k Zal aan je deuken, moeder." »Dag, meneer, wel thuis !"

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl