Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 721
\,
waard dftn de meeste krantenartikels. Daarom is wat
de hoofdredacteur van het Handelsblad hier
be? deelde, in zooverre slechts te prijzen. Maar de
schrijvervan .Van Dag tot Dag" beging een fout dopr,
terwfjl de kwestie hem schijnt te interesseere», niet zelf
?ens even naar den Haag te gaan, of indien hij
daartoe geen gelegenheid had, een getrouw inter
view met vragen en antwoorden te geven. De
persoon dien hu er nu op afstuurde heeft al heel
llecht begrepen wat hij te doen had, en wat in Van
Dag tot Dag" van dien medewerker werd opge
nomen, heeft, behalve dat het de kwestie van den
Prix de Rome eigenlijk niet raakt,als document geen
de minste waarde. Misschien werd dit praatje,
desgevraagd, wel door den in deze zeker aller
minst onpartijdigen Haagschen correspondent van
het Handelsblad opgeschreven. Indien een krant
een interview publiceert heeft het dat
billijkheidskalve te doen met de meeste neutraliteit, en als
men den ondervraagde daarin iets beweren laat
heeft men allereerst aan te geven op welke
vragen hij dat geantwoord heeft, op welke wijze
zjjne uitspraken werden uitgelokt. Als men
dat verzuimt, als men zijn eigen meeningen
niet geheel buiten die van den ander houdt, en
de antwoorden van den geïnterviewden worden
niet zoo letterlijk mogelijk weergegeven, dan wordt
dat zoogenaamde interview een journalistiek wapen
van den grootst mogelyken willekeur.
Wat de heer Maris van de zaken in kwestie
feitelijk denkt, daarin hebben we ons hier nu
niet te verdiepen. Maar zeker is het voor ieder
die Maris ook maar een weinig kent, dat de
zinnetjes die hem door den ongenoemden mede
werker van het Handelsblad in den mond werden
gelegd, zóó door Maris nooit gesproken zijn.
Van de gesprekken die men in het Journal
des Goncourt vindt medegedeeld heeft de hoofd
redacteur van den Figaro, Francis Magnard, eens
geschreven dat zij suent l'authenticité". Men kan
zeggen dat deze in het Handelsblad als van Maris
afkomstig gepresenteerde uitspraken juist hec
tegenovergestelde doen.
Op verscheiden plaatsen in Amsterdam vindt
men het is voor het eerst dat ik dat hier in
het land zag een aanplakbiljet van Jules Chéret,
den grooten Parjjschtm artist in de kunst van het
straataffiche. Het is die van La Diaphane, Poudre
de riz Sarah Bernhardt, misschien een van Chérets
mooiste werken. Het is te halverlijve van op zij geno
men, tegen een fonds van het ultramarijn,
een luchtig elegante, rosse juffer, die, het tartend
loszinnige hoofd in de lucht, zich behagelijk staat
te poeieren onder de kin, met eene kokette
lenigheid in de buiging harer fijne, glanzendzwart
hoog gehandschoende armen.
En het is een lust als men er oog voor héft,
tusschen onze saaie reclamebiljetten in, dat ge
raffineerde papieren schilderij te zien feesten, dat,
onder onze zware grijze luchten nog mooier dan
elders zijn luide fanfare uitjubelt van beweging
en kleur. Waarschijnlijk wel om andere redenen
dan de artisticiteit, trekt dit affiche overal zeer
de aandacht. En wie nu wel geneigd is zooiets
mooi te vinden, maar dan liefst daarin gesteund
wordt door heusch gezag, moet maar denken dat
dit nu werk van een straatteekenaar is, wien
enkel om zulk werk, verleden jaar op een door
Frankrijks grootste artiesten geteekend rekest aan
den Minister, het Legioen van Eer geschonken
werd.
15 April '91. V.
L'ESSOfi.
Een prachtige naam voor een
kunstgenootschap! De vlucht ten hemel, naar het hoogste
Goed! Opstreven, vrij van alle stoffelijke banden !
Ongelukkig kan de kunstenaar dat niet. Hij
beheerscht ia zekere mate, soms in groote mate
de stof; zich daarvan los maken, zooals Fléchier
den Essor van St. Taeresia beschrijft, behoort
niet dadelijk tot zijne roeping, al werken ook
Fra Angelico en zijne geestverwanten in die
richting.
Wat er ook van zij het streven naar hooge,
vrije vlucht is altoos loffelijk, al bereikt men
de hoogste sferen ook niet.
't Is niet genoeg Metzu en Gerard Dou te
verachten om eene edele, nieuwe baan aan te
wijzen; evenzoo min als het genoeg i», Mozart
te verachten om een waardige opvolger van
Wagner te zijn.
Het kunstgezelschap L'Essor is een groep van
grootendeels jonge kunstenaars, wier getal, mi
weer afnemend, dan weer toenemend, thans 51
leden groot is.
Oorspronkelijk waren de jonge kunstenaars
van Les XK, waarover wij onlangs spraken, met
die van den Essor vereenigd; na eenige jaren
had er eene splitsing plaats. Wij zouden de
Essoristen als de gematigde progressisten kun
nen beschouwen, terwijl de Twintigers den
kunsthemel (?) met geweld willen bestormen.
L'Essor geeft op dit oogenblik zijne 15e open
bare jaarlijksche tentoonstelling. De eerste had
plaats in de maand December van 1870.
Een verslag van eene tentoonstelling te lezen,
waarop men niet heeft gewandeld en rondgezien,
is eene vervelende bezighsid. Wij willen daarom
onze lezers in de volgende regelen slechts eenige
algemeene karakteristieke trekken met weinig
bijzonderheden teekenen.
Wat deze tentoonstelling van vroegere onder
scheidt, is eene afdeeling waaraan men den naam
van seetion rétrospeetive heeft gegeven. Deze
vult eene der groote zalen en is niet het onbe
langrijkste gedeelte der verzameling. Men heeft
daarin veertig werken geplaatst, die vroeger
door de kunstcritiek algemeen gunstig beoordeeld
zijn geworden.
Met wezenlijke voldoening zagen wij die oudere
werken der leden van het gezelschap terug;
doch het valt niet te ontkennen dat eene ver
gelijking met de jongste werken ongunstig is
voor deze, daar de eroütes niet retrospectivisch
in aanmerking genomen, maar thuis gelaten zijn.
In dit rétrospective gedeelte schittert vooral
de buitengewoon vruchtbare Frédéric, met acht
werken, waaronder de terecht geroemde Oude
dienstmaagd en het van liefelijkheid en gevoel
stralende triptiek De Legende van St.
FrancisCMS, het ernstige Avondgebed van drie hoeren
kinderen, enz., terwijl hij bovendien twaalf
nieuwe schilderijen inzond. Jeaa Delville expo
seerde vier oude en niet minder dan negentien
nieuwe werken. Zij verraden allen geest van
vinding, stoutheid en kracht, maar in de eerste
plaats jacht naar het zonderlinge, zoowel wat
voorstelling als verlichting betreft. De rossige
spitsbogen bij den lijkdienst maken den indruk
van vuurpijlen; het gruwelijk, vrouwelijk monster,
dat de beenen van eenen blauw verlichten man
verdrukt (symbolisation *e la Ohair et de l'Esprit)
is recht afzichtelijk, zonder verhtffenden indruk
te maken gelijk de heibewoners van Dante
Van vele dezer jonge mannen zou men kun
nen zeggen: Op natuur en eenvoudigheid komt
het niet aan". En toch zoekt men eenvoudig de
natuur! Ja, of men al smerige modellen laat
zitten" en de onbehagelijkheid van armoede
en vuilnis tracht terug te geven, daarmede
neemt men nog geea E<sor~, daarmede is men
nog niet eens naturalist. De liefelijkheid van
eenen zonnigen morgen op een dorp is nog niet
uitgedrukt door de gepointilleerde modefiguurtjes
van Léou Dardenue. Prijzen moeten wij hem
echter voor zijn harmonisch dorp in de maand
November.
Blauwpaarse wat°reo, gele luchten, zonder
de fijnheid van tint die de avondzon ons menig
maal te genieten geeft, vinden wij links en rechts,
en menigmaal zulue werken die blijkbaar dtout
prix niet natuurlijk echijne.i te willen zijn.
Waarom dan al de gemeenheid en meer dan
dat van den boerendans in de beeldhouwkunst,
de monumentale kunst bij uitnemendheid ? Ligt
de natuurlijkheid in de keus, de overdrijving der
platheden ?
Herbo's portretten hebben groote verdienste,
maar nog doen zij niet altoos 't verlangen ont
staan de voorgestelde inenschen nader te leeren
kennen, zooals Fcrdinaud rtol dat in zijn tijd
deed en wel met alle eprekende natuurlijkheid.
Of waren Rembrandt, Bol, Frans Hals g,-ene
naturalisten ? In de section rétrospeetive ontmoeten
wij een vrouwenportret van deazelfde, dat aan
edeler ei«chen voldoet!
Overigens moeten wij bekennen dat de
Essormannen niet zoo cavaUèrement het oud medische
perspectief versmaden als vele Vinytisten; daar
van geven de sprekende vlakten van William
Jelley en Louis Zaverne aantrekkelijke voorbeel
den. Wij zouden gaarne W slotte den gunstig
bekenden 011 nadenkend werkenden J ui. illens
voor zijn beeldhouwwerk willen prijzen.
Wat moeten wij echter zeggen van De
Duitsehe kunst, een standbeeld van 4 meters hoogte,
dat den gevel van het «Kunstpaleis te Brussel"
moet versiereu ?
Het is eene vrouw.-lijke, zwaarlijvige figuur
met opengesprongen corsage, verder in eenen
reusachtigen mantel op renaissance wijze gep'.ooid.
De beide armen zijn van het lijf verwijderd, de
rechterhand omvat ten reusachtig .. . zwaard, de
linl.-er een omgevallen ciborium. Wil dit zeggen
dat de Duitsche kuost eene wel doorvoele
matrone gelijkt, die verde ligd wordt door ijzer en
bloed, ten koste van den godsdienst ?
Mij dunkt d t zinnebeeld is onjuist, als men
nagaat wat er in de Duitsche kunstwereld ge
schiedt.
Wij staken onze opmerkingen ; mogen zij niet
te zeer in den wind worden geslagen !
Te willen opvliegen is eene heerlijke gedachte ;
doch aan de schilders der 100 we ken (behalve
de retrospectii'c) zijn de vleugel der zelfstandig
heid nog niet genoeg gewassen, om zich daarop
te verheffen. Velen mogen zich spiegelen aan
beroemde voorbeelden, gelijk enkelen het reeds
beginnen te doen, dan zal de ware E-ssor lang
zamerhand van ztlf volgen.
P. ALBERD. THI.JXI.
V A R I A.
PLASTISCHE KUNST.
De commissie voor het oprichten van een
gedenkteeken aan den dichter Jan van Beers, opent
tusschen alle Belgische en Hollandsche kunste
naars, een prijskamp tot het bekomen van een
ontwerp. Aan de kunstenaars wordt volle vrijheid
gelaten in de keus van aard, vorm, afmeting en
stof. De verwerkte stof zal moeten geschikt zijn
om ongedekt den winter te doorstaan.
Het gedenkteeken zal opgericht worden op een
grasplein in een stedelijk perk of plantsoen van
Antwerpen. De grondvesten, tot gelijke hoogte
met den bodem, zullen door de Commissie bekos
tigd worden. De mededingers zullen een ontwerp
maken in pleister van een vierde der uitvoerings
grootte. Door de Commissie zal eene jury benoemd
worden, bestaande uit twee harer leden, een lid
van het Schepencollege en vier kunstenaars: twee
beeldhouwers, een bouwkundige en een schilder.
Aan den vervaardiger van het best geoordeelde
ontwerp zal de uitvoering van het gedenkteeken
toevertrouwd worden, tegen den prijs van acht
duizend francs, fondeeringswerken niet inbegrepen.
De ontwerpen moeten ingezonden worden voor
den In Juli 1891 in het gewezen Academielokaal
in de Venusstraat; zij moeten eene spreuk dragen,
herhaald op den omslag van een gesloten brief,
bevattende den naam en het adres des mededin
gers. Deze brief zal onder een tweeden omslag,
met het opschrift Prijskamp van Beers, vóór In
Juli 1891 aan het Secretariaat, Torfsstraat 24,
gezonden worden.
De commissie bestaat uit de IIH. Jan van
Rijswijck, voorzitter, Pol de Mont, Herman Mulder,
secretarissen, Frans Markelbach, penningmeester,
Paul Billet, Max Rooses en F. Jos. van den Branden.
Niet alleen de Fransche schilders zullen niet
op de Berlijnsche tentoonstelling komen, maar ook
de Noorweegsche niet. Naar het schijnt is eene
onhandigheid van het Berlijnsche
kunstenaarscomitéde oorzaak van dit besluit, waarover ieder
een te Berlijn den mond vol heelt.
Het comitéte Berlijn had het samenstellen van
een jury goedgekeurd, te Christiania, om een keus
te doen onder de inzendingen; ondanks dit wendde
het zich rechtstreeks zelf tot verscheidene kunste
naars, die nu hunne schilderijen naar Berlijn zon
den, zonder ze aan de jury te onderwerpen. De
Noorsche jury, gekrenkt, verklaarde zich ontbon
den; en eischte terugzending van de werken, die
reeds te Berly'n aangekomen waren.
Om zich over dit gebrek aan tact te verdedi
gen, beweerde het Berlynsche comitédat het zien
slechts tot Noorsche schilders die in Duitschland
wonen, rechtstreeks heeft gewend en deze toch
hunne werken niet aan de jury te Christiania be
hoefden te onderwerpen.
LETTEREN EN WETENSCHAP.
De verkiezing in de académie voor den fauteuil
van Octave Feuillet nadert, en geeft tot allerlei gis
singen aanleiding. De académiciens moeten be
sloten zijn, ditmaal eindelijk een romanschrijver
te kiezen, omdat Cherbuliez tegenwoordig geheel
alleen voor dezen tak van litteratuur optreedt,
terwijl het drama zes en de poëzie drie verte
genwoordigers bezit. Drie kandidaturen komen
daarvoor in aanmerking: Zola, Pierre Loti en
Ferdinand Fabre. Zola vreest het meest de
mededinging van Loti, omdat die in de hooge
kringen zeer bemind is ; Fabre is minder gevaar
lijk, omdat hij als schrijver van het priesterleven
te zeer specialist is. Dan verzwijgt Zola zich ook
niet, dat eenige zeer naturalistische bijzonderhe
den van zijnen laatsten roman L'Argent de in
vloedrijke kringen zeer gekrenkt hebben. Wij kun
nen hier bijvoegen dat Zola zelf de aanstootelijkste
plaatsen, nadat de roman in den Gil Bias ver
schenen was, in het boek bijzonder verzacht heeft
Wolff gebruikt in den Figaro de acade
mische candidatuur van Zola en haar vermoe
delijk succes tot een zedepreek: Hoeveel
achtenswaardiger en sympathieker waart gij voor
ons, mijnheer Zola, toen g'j nog in eenzame
grootheid te Médan vertoefdet en alle uiterlijke
eerbewijzen verachttet! ' roept hij uit. Was het
echter niet dezelfde Albert Wolff, die bij het
verschijnen van Zola's Pot-Bouille den schrijver
te gemoet voerde: Dat komt daardoor, dat gij
u als een kluizenaar te Médan opsluit en alle
verkeer met Parijs afbreekt, daar maakt ge u ver
keerde voorstellingen over het leven van de
Parijsche bourgeoisie, en belastert ze op zoo schan
delijke wijze." Hoe zal Zola het dan moeten
maken, om den catonischen moralist van den
naar den zin te zijn?
Een journalistenduel. Men schrijft van 10 dezer
uit Parijs: Nadat het den schrijver Champsaur
niet gelukt was door zijne Liliane, d!e na zes
voorstellingen weder van de affiche van de
Vaudeville verdwenen is, de onsterfelijkheid te ver
krijgen, besloot hij, dit doel door een geruchtma
kend duel te bereiken. Hij vereenigde hiermee
een tweede doel: zijn wrok op den beroemden
criticus Jules Lcmaitre te koelen. Niets
is gemakkelijker dan dit, bij het vooroordeel,
dat in Frankrijk nog altijd ten gunste van het
duel bestaat. De eenige moeielijkheid was, voor
het bjnoodigd schotschrift eene plaats in de pers te
vinden. De fJcèneme-nt, waarin Champsaur ge
woonlijk zijne kronieken openbaar maakt, schijnt
het schandelijk artikel van schimp tegen Lemaitre,
dat boven alle beschrijving gemeen is, niet opge
nomen te hebben, en geen enkel ander blad te Pa
rijs wilde het hebben. Champsaur plaatste het daar
om in een obscuur weekblad te Bordeaux, in
het vaste vertrouwen, dat het daaruit wel zijn
weg zou vinden. Het kwam hem niet in de ge
dachte, Lemaitre als criticus of dramaticus aan
te grijpen, hij nam tot tekst, dat Lemaitre onge
lukkig getrouwd geweest, door zijne vrouw bedro
gen en toen verlaten geworden is, en stelde hem
dientengevolge als een belachelijk lafaard voor.
Ook dat Lemaitre zich niet, zooals zoovele Parijsche
critici, door de actrices het hof laat maken, gaf hem
een schandelijke verdachtmaking aan de hand. Le
maitre had dit halfwijs lasterschrift kunnen Jaten rus
ten volgens de tnecning van alle verstandige lie
den benadeelde het alleen denlasteraar maar naar
het schijnt, heeft hij tot nog toe nooit de ceremonie
van het duel meegemaakt en daarop had Champsaur
juist gerekend. De beroemde criticus werd dus ge
noodzaakt, den tooneelschrijver, die behoefte had
aan reclame, zijne getuigen te zenden. Hij koos
den gewezen tooneelverslaggever van de Recue
des deux Mondes, Gandérax, zijn schoolkameraad,
en den bekenden politieken leider Clémenceau.
De laatste keus verbaasde iedereen, omdat Lemai
tre aan zijn DéputéLCKCCIU eenige trekken van
Clémenceau gegeven had; zij is in ieder geval
een goed tecken voor het liberale karakter van
beide mannen. Champsaur benoemde den criticus
Bauer en zijn medewerker aan den J'kènement,
Lorrain, tot getuigen, en deze bepaalden met de getuigen
van Lemaitre, dat het duel op het pistool zou
zijn; heden is dit, zooals gewoonlijk, zonder
resultaat" afgeloopen. In allen gevalle zal voortaan
Lemairre niet meer de uitdagingen van
uitgefloten schrijvers behoeven aan to nemen, en Champ
saur zal iemand anders als mikpunt moeten zoe
ken, en dat is ook een resultaat.
Van de Natuurkunde in onsen 'lijd, naar het
Fransch bewerkt door Dr. B. C. (ioudsmit en
uitgegeven door W. J. Thicme en Cie te Zutphen,
zijn de derde en vierde ailevering verschenen.
Wij hebben reeds \roeger gewezen op dit in
menig opzicht belangrijke work. De thans ver
schenen afleveringen zijn hoofdzakelijk gewijd aan
de telephonie.
Een uitmuntend geschreven boek is bij den
zelfden uitgever verschenen van den hand van
den heer 11. A. van Sandick, oud-ingenieur van
den Waterstaat in Nederlandsen. Indië, thans
leeraar aan de II. S. B. te Deventer. In liet
rijk run Vulcaan, de uitbarsting van Krakatau
en Itftre gerolgcn" is een populair boek in den
besten zin van bet woord, boeiend zoowel door
vorm als door inhoud. liet richt zich natuurlijk
tot een gansch ander publiek dan het beroemde
standaardwerk van Verbeek, maar ontleent juist
daaraan zijn reden van bestaan. Kn toch zullen
ook wetenschappelijke mannen het werk van den
heer van Sandick zeker met groote ingenomen
heid lezen.
De heer D. Aitton, leeraar aan het gymnasium
te 's-Gravenhage, heeft de schoolliteratuur verrijkt
met een paar zeer aanbevelenswaardige werken:
een Aardrijkskundig Leerboekje voor de hoogste
klasse der lagere school (twee deeltjes, bij W.
Cremer en Co. te 's-Gravenhage) en een Overzicht
der Algemeene Geschiedenis (Deel I en II by de
zelfde uitgevers, Deel III bij P. Noordhoff te
Groningen) Het laatste werk is bestemd voor de
hoogere burgerscholen. De heer Aitton is er in
geslaagd, in beknopten en aangenamen vorm veel
goeds en degelijks te geven.
De heer J. Em. Engelberts, Noordsingel te
Rotterdam, heeft het tweede nummer van zijn
catalogus van oude en nieuwe werken, tegen
vastgestelde prijzen te koop, doen verschijnen.
Er is o. a. een exemplaar van Ch. Louandre,
Les arts somptuaires bij, en een aantal oude
brochures en pamfletten, die zeldzaam geworden
zijn.
De uitgever J. M. Roldanus te Edam gaat eene
onderneming van nationale beteekenis de wereld
inzenden, het album De Militaire Willemsorde",
samengesteld door P. H. K. van Schendel. De
Koningin-Regentes, het ministerie van oorlog en
andere officieele begunstigers teekenden reeds voor
een groot aantal exemplaren in, zoodat het succes
der uitgave wel verzekerd zal zijn. De heer van
Schendel stelt zich voor, in het werk het feit te
herdenken, dat ruim 75 jaren geleden, koning
Willem I het eerekruis voor Moed, Beleid en
Trouw" instelde, en de portretten te geven van
de gedecoreerden (daaronder dat van zijn vader,
Luitnt.-Kol. C. C. H. F. van Schendel) met den
datum waarop de ridderorde verdiend werd. Een
boek dus van roemrijke data voor het
NederJandsche leger. Reeds zijn ruim 400 portretten in
het bezit van den uitgever; de eerste aflevering
voor het album toont dat de reproductie uitmun
tend kan slager).
De uitgave zal geschieden in 5 afleveringen a
? 3.?per stuk, in elke aflevering zullen 9 platen
zijn ; de eerste plaat bevat 15 portretten, in het
album dus waarvoor men zich verbindt, zou naar
dien maatstaf op 675 portretten gerekend worden.
De rangschikking zal historisch zijn, naar den
datum der krijgsbedrijven sedert 1815.
SOüVEREINEN THUIS.
Omtrent den Keizer van Rusland zijn de om
standigheden, waaronder zijn huwelijk tot stand
kwam, inderdaad treffend:
Men heeft zonder twijfel de voorvallen
ve:geten, welke tot de verloving en het huwelijk van
den keizer van Rusland leidden. In de maand
April 1865 stierf de kroonprins van Rusland, de
czarewich Nicolaas, te Nice, na een pijnlijke
ziekte, welke door gonoesheeren werd toegeschre
ven aan een slag, welke zijn broeder, grootvorst
Alexander, hem onder bet spelen had toegebracht.
De kroonprins was op het oogenblik van zijn
dood verloofd met de dochter van den koning
van Denemarken, prinses Dagmar, die, zijn ziekte
vernemende, zich naar Nice spoedde. Weinige
uren voordat hij stierf, zag bij zijn wanhopende
verloofde en grootvorst Alexander, overweldigd door
de smart van zijn broeder te hebben gedood, dien
hij zser liefhad, en wendde zich tot den
onvrij?willigen bewerker van zijnen dood: Alexander
Alexandrowitsch, zeido hij, ik laat u de zware
maar roemrijke opvolging op den troon van Rus
land na; tevens zou ik wcnschen u een nog kost
baarder geschenk te geven, om u het gewicht van
de kroon te helpen dragen'1.
Na deze woorden nam hij de hand van de
prinses en legde die in de hand zijns broeders.
Neem haar tot vrouw," voegde hij er aan toe,
het is mijn laatste wenscli. En gij geliefde, uwe
bestemming zal niet veranderd worden ; gij zult
keizerin van Rusland worden." Achttien maanden
later trouwde prins Alexander met prinses Dag
mar, die, toen zij in de Russische familie kwam,
met den orthodoxen doop den naam van Maria
Feodorowna ontving. Deze vereeniging, die thans
ongeveer '25 jaar oud is, was ook even gelukkig
als de stervende het had gewild; het is onmo
gelijk een echtpaar te vinden, die elkander meer
hartelijkheid en toegenegenheid bewijst dan de
Czar en Ozarina. De kwaadsprekendheid heeft al
tijd het keizerlijk paar geëerbiedigd, en men zegt
schertsende te St. Petersburg, dat de keizer de
eenige Rus is, die getrouw blijft aan zijn vrouw".
liet volgende is het leven dat men leidt aan
het Russische hof.
Na den tragischen dood van zijn vader, kon
Alexander 111 den schok niet te boven komen die
dit vreeselijke voorval hem veroorzaakt had, en
overtuigd dat hetzelfde lot hem bedreigde, dat
de nihilisten-complotten zich om hem heen ver
menigvuldigden, sloot hij zich met de Czarina en
zijne kinderen in zijn paleis te Gafchina, dicht
bij St Petersburg, op, dat hij slechts zelden verliet
en dan nog omringd door een driedubbele haag
van wachten, uit lieden van bekende trouw ge
kozen. Dit teruggetrokken leven en de verschil
lende pogingen die de nihilisten deden om het
palcis te Gatchina te ondermijnen en het leven
van den Czaar of' van zijn gezin te bedreigen,
brachten er nog aan toe om bij den vorst de ge
woonten van -wantrouwen en zwaarmoedigheid te
vermeerderen, die reeds den grond van zijn ka
rakter vormden. Langzamerhand echter verstoutte
hij zich eenige korte bezoeken aan St Potersburg
te brongen en daarna enkele malen wat langer to
verblijven in bet Winterpaleis, waar hij sedert ver
scheiden jaren nu weer begint bals te geven. De
hooge Petersburgsche kringen hebben met grooto
voldoening het heropenen van de salons in het
wiaterpaleis vernomen, waar de keizerin, die veel van
dansen, van (schitterende feesten, en zooals gezegd
wordt, wat overdreven veel van weelderige
toilet<en houdt, al hare genoodigden bekoort door baar
bevalligheden en hare beminnelijke ontvangst.
Maar ondanks haar smaak voor schitterende af
leidingen, is de Czarina vóór alles een vrouw
die haar plicht doet, een ware echtgenoote en
moe