De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1891 19 april pagina 4

19 april 1891 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 721 \, waard dftn de meeste krantenartikels. Daarom is wat de hoofdredacteur van het Handelsblad hier be? deelde, in zooverre slechts te prijzen. Maar de schrijvervan .Van Dag tot Dag" beging een fout dopr, terwfjl de kwestie hem schijnt te interesseere», niet zelf ?ens even naar den Haag te gaan, of indien hij daartoe geen gelegenheid had, een getrouw inter view met vragen en antwoorden te geven. De persoon dien hu er nu op afstuurde heeft al heel llecht begrepen wat hij te doen had, en wat in Van Dag tot Dag" van dien medewerker werd opge nomen, heeft, behalve dat het de kwestie van den Prix de Rome eigenlijk niet raakt,als document geen de minste waarde. Misschien werd dit praatje, desgevraagd, wel door den in deze zeker aller minst onpartijdigen Haagschen correspondent van het Handelsblad opgeschreven. Indien een krant een interview publiceert heeft het dat billijkheidskalve te doen met de meeste neutraliteit, en als men den ondervraagde daarin iets beweren laat heeft men allereerst aan te geven op welke vragen hij dat geantwoord heeft, op welke wijze zjjne uitspraken werden uitgelokt. Als men dat verzuimt, als men zijn eigen meeningen niet geheel buiten die van den ander houdt, en de antwoorden van den geïnterviewden worden niet zoo letterlijk mogelijk weergegeven, dan wordt dat zoogenaamde interview een journalistiek wapen van den grootst mogelyken willekeur. Wat de heer Maris van de zaken in kwestie feitelijk denkt, daarin hebben we ons hier nu niet te verdiepen. Maar zeker is het voor ieder die Maris ook maar een weinig kent, dat de zinnetjes die hem door den ongenoemden mede werker van het Handelsblad in den mond werden gelegd, zóó door Maris nooit gesproken zijn. Van de gesprekken die men in het Journal des Goncourt vindt medegedeeld heeft de hoofd redacteur van den Figaro, Francis Magnard, eens geschreven dat zij suent l'authenticité". Men kan zeggen dat deze in het Handelsblad als van Maris afkomstig gepresenteerde uitspraken juist hec tegenovergestelde doen. Op verscheiden plaatsen in Amsterdam vindt men het is voor het eerst dat ik dat hier in het land zag een aanplakbiljet van Jules Chéret, den grooten Parjjschtm artist in de kunst van het straataffiche. Het is die van La Diaphane, Poudre de riz Sarah Bernhardt, misschien een van Chérets mooiste werken. Het is te halverlijve van op zij geno men, tegen een fonds van het ultramarijn, een luchtig elegante, rosse juffer, die, het tartend loszinnige hoofd in de lucht, zich behagelijk staat te poeieren onder de kin, met eene kokette lenigheid in de buiging harer fijne, glanzendzwart hoog gehandschoende armen. En het is een lust als men er oog voor héft, tusschen onze saaie reclamebiljetten in, dat ge raffineerde papieren schilderij te zien feesten, dat, onder onze zware grijze luchten nog mooier dan elders zijn luide fanfare uitjubelt van beweging en kleur. Waarschijnlijk wel om andere redenen dan de artisticiteit, trekt dit affiche overal zeer de aandacht. En wie nu wel geneigd is zooiets mooi te vinden, maar dan liefst daarin gesteund wordt door heusch gezag, moet maar denken dat dit nu werk van een straatteekenaar is, wien enkel om zulk werk, verleden jaar op een door Frankrijks grootste artiesten geteekend rekest aan den Minister, het Legioen van Eer geschonken werd. 15 April '91. V. L'ESSOfi. Een prachtige naam voor een kunstgenootschap! De vlucht ten hemel, naar het hoogste Goed! Opstreven, vrij van alle stoffelijke banden ! Ongelukkig kan de kunstenaar dat niet. Hij beheerscht ia zekere mate, soms in groote mate de stof; zich daarvan los maken, zooals Fléchier den Essor van St. Taeresia beschrijft, behoort niet dadelijk tot zijne roeping, al werken ook Fra Angelico en zijne geestverwanten in die richting. Wat er ook van zij het streven naar hooge, vrije vlucht is altoos loffelijk, al bereikt men de hoogste sferen ook niet. 't Is niet genoeg Metzu en Gerard Dou te verachten om eene edele, nieuwe baan aan te wijzen; evenzoo min als het genoeg i», Mozart te verachten om een waardige opvolger van Wagner te zijn. Het kunstgezelschap L'Essor is een groep van grootendeels jonge kunstenaars, wier getal, mi weer afnemend, dan weer toenemend, thans 51 leden groot is. Oorspronkelijk waren de jonge kunstenaars van Les XK, waarover wij onlangs spraken, met die van den Essor vereenigd; na eenige jaren had er eene splitsing plaats. Wij zouden de Essoristen als de gematigde progressisten kun nen beschouwen, terwijl de Twintigers den kunsthemel (?) met geweld willen bestormen. L'Essor geeft op dit oogenblik zijne 15e open bare jaarlijksche tentoonstelling. De eerste had plaats in de maand December van 1870. Een verslag van eene tentoonstelling te lezen, waarop men niet heeft gewandeld en rondgezien, is eene vervelende bezighsid. Wij willen daarom onze lezers in de volgende regelen slechts eenige algemeene karakteristieke trekken met weinig bijzonderheden teekenen. Wat deze tentoonstelling van vroegere onder scheidt, is eene afdeeling waaraan men den naam van seetion rétrospeetive heeft gegeven. Deze vult eene der groote zalen en is niet het onbe langrijkste gedeelte der verzameling. Men heeft daarin veertig werken geplaatst, die vroeger door de kunstcritiek algemeen gunstig beoordeeld zijn geworden. Met wezenlijke voldoening zagen wij die oudere werken der leden van het gezelschap terug; doch het valt niet te ontkennen dat eene ver gelijking met de jongste werken ongunstig is voor deze, daar de eroütes niet retrospectivisch in aanmerking genomen, maar thuis gelaten zijn. In dit rétrospective gedeelte schittert vooral de buitengewoon vruchtbare Frédéric, met acht werken, waaronder de terecht geroemde Oude dienstmaagd en het van liefelijkheid en gevoel stralende triptiek De Legende van St. FrancisCMS, het ernstige Avondgebed van drie hoeren kinderen, enz., terwijl hij bovendien twaalf nieuwe schilderijen inzond. Jeaa Delville expo seerde vier oude en niet minder dan negentien nieuwe werken. Zij verraden allen geest van vinding, stoutheid en kracht, maar in de eerste plaats jacht naar het zonderlinge, zoowel wat voorstelling als verlichting betreft. De rossige spitsbogen bij den lijkdienst maken den indruk van vuurpijlen; het gruwelijk, vrouwelijk monster, dat de beenen van eenen blauw verlichten man verdrukt (symbolisation *e la Ohair et de l'Esprit) is recht afzichtelijk, zonder verhtffenden indruk te maken gelijk de heibewoners van Dante Van vele dezer jonge mannen zou men kun nen zeggen: Op natuur en eenvoudigheid komt het niet aan". En toch zoekt men eenvoudig de natuur! Ja, of men al smerige modellen laat zitten" en de onbehagelijkheid van armoede en vuilnis tracht terug te geven, daarmede neemt men nog geea E<sor~, daarmede is men nog niet eens naturalist. De liefelijkheid van eenen zonnigen morgen op een dorp is nog niet uitgedrukt door de gepointilleerde modefiguurtjes van Léou Dardenue. Prijzen moeten wij hem echter voor zijn harmonisch dorp in de maand November. Blauwpaarse wat°reo, gele luchten, zonder de fijnheid van tint die de avondzon ons menig maal te genieten geeft, vinden wij links en rechts, en menigmaal zulue werken die blijkbaar dtout prix niet natuurlijk echijne.i te willen zijn. Waarom dan al de gemeenheid en meer dan dat van den boerendans in de beeldhouwkunst, de monumentale kunst bij uitnemendheid ? Ligt de natuurlijkheid in de keus, de overdrijving der platheden ? Herbo's portretten hebben groote verdienste, maar nog doen zij niet altoos 't verlangen ont staan de voorgestelde inenschen nader te leeren kennen, zooals Fcrdinaud rtol dat in zijn tijd deed en wel met alle eprekende natuurlijkheid. Of waren Rembrandt, Bol, Frans Hals g,-ene naturalisten ? In de section rétrospeetive ontmoeten wij een vrouwenportret van deazelfde, dat aan edeler ei«chen voldoet! Overigens moeten wij bekennen dat de Essormannen niet zoo cavaUèrement het oud medische perspectief versmaden als vele Vinytisten; daar van geven de sprekende vlakten van William Jelley en Louis Zaverne aantrekkelijke voorbeel den. Wij zouden gaarne W slotte den gunstig bekenden 011 nadenkend werkenden J ui. illens voor zijn beeldhouwwerk willen prijzen. Wat moeten wij echter zeggen van De Duitsehe kunst, een standbeeld van 4 meters hoogte, dat den gevel van het «Kunstpaleis te Brussel" moet versiereu ? Het is eene vrouw.-lijke, zwaarlijvige figuur met opengesprongen corsage, verder in eenen reusachtigen mantel op renaissance wijze gep'.ooid. De beide armen zijn van het lijf verwijderd, de rechterhand omvat ten reusachtig .. . zwaard, de linl.-er een omgevallen ciborium. Wil dit zeggen dat de Duitsche kuost eene wel doorvoele matrone gelijkt, die verde ligd wordt door ijzer en bloed, ten koste van den godsdienst ? Mij dunkt d t zinnebeeld is onjuist, als men nagaat wat er in de Duitsche kunstwereld ge schiedt. Wij staken onze opmerkingen ; mogen zij niet te zeer in den wind worden geslagen ! Te willen opvliegen is eene heerlijke gedachte ; doch aan de schilders der 100 we ken (behalve de retrospectii'c) zijn de vleugel der zelfstandig heid nog niet genoeg gewassen, om zich daarop te verheffen. Velen mogen zich spiegelen aan beroemde voorbeelden, gelijk enkelen het reeds beginnen te doen, dan zal de ware E-ssor lang zamerhand van ztlf volgen. P. ALBERD. THI.JXI. V A R I A. PLASTISCHE KUNST. De commissie voor het oprichten van een gedenkteeken aan den dichter Jan van Beers, opent tusschen alle Belgische en Hollandsche kunste naars, een prijskamp tot het bekomen van een ontwerp. Aan de kunstenaars wordt volle vrijheid gelaten in de keus van aard, vorm, afmeting en stof. De verwerkte stof zal moeten geschikt zijn om ongedekt den winter te doorstaan. Het gedenkteeken zal opgericht worden op een grasplein in een stedelijk perk of plantsoen van Antwerpen. De grondvesten, tot gelijke hoogte met den bodem, zullen door de Commissie bekos tigd worden. De mededingers zullen een ontwerp maken in pleister van een vierde der uitvoerings grootte. Door de Commissie zal eene jury benoemd worden, bestaande uit twee harer leden, een lid van het Schepencollege en vier kunstenaars: twee beeldhouwers, een bouwkundige en een schilder. Aan den vervaardiger van het best geoordeelde ontwerp zal de uitvoering van het gedenkteeken toevertrouwd worden, tegen den prijs van acht duizend francs, fondeeringswerken niet inbegrepen. De ontwerpen moeten ingezonden worden voor den In Juli 1891 in het gewezen Academielokaal in de Venusstraat; zij moeten eene spreuk dragen, herhaald op den omslag van een gesloten brief, bevattende den naam en het adres des mededin gers. Deze brief zal onder een tweeden omslag, met het opschrift Prijskamp van Beers, vóór In Juli 1891 aan het Secretariaat, Torfsstraat 24, gezonden worden. De commissie bestaat uit de IIH. Jan van Rijswijck, voorzitter, Pol de Mont, Herman Mulder, secretarissen, Frans Markelbach, penningmeester, Paul Billet, Max Rooses en F. Jos. van den Branden. Niet alleen de Fransche schilders zullen niet op de Berlijnsche tentoonstelling komen, maar ook de Noorweegsche niet. Naar het schijnt is eene onhandigheid van het Berlijnsche kunstenaarscomitéde oorzaak van dit besluit, waarover ieder een te Berlijn den mond vol heelt. Het comitéte Berlijn had het samenstellen van een jury goedgekeurd, te Christiania, om een keus te doen onder de inzendingen; ondanks dit wendde het zich rechtstreeks zelf tot verscheidene kunste naars, die nu hunne schilderijen naar Berlijn zon den, zonder ze aan de jury te onderwerpen. De Noorsche jury, gekrenkt, verklaarde zich ontbon den; en eischte terugzending van de werken, die reeds te Berly'n aangekomen waren. Om zich over dit gebrek aan tact te verdedi gen, beweerde het Berlynsche comitédat het zien slechts tot Noorsche schilders die in Duitschland wonen, rechtstreeks heeft gewend en deze toch hunne werken niet aan de jury te Christiania be hoefden te onderwerpen. LETTEREN EN WETENSCHAP. De verkiezing in de académie voor den fauteuil van Octave Feuillet nadert, en geeft tot allerlei gis singen aanleiding. De académiciens moeten be sloten zijn, ditmaal eindelijk een romanschrijver te kiezen, omdat Cherbuliez tegenwoordig geheel alleen voor dezen tak van litteratuur optreedt, terwijl het drama zes en de poëzie drie verte genwoordigers bezit. Drie kandidaturen komen daarvoor in aanmerking: Zola, Pierre Loti en Ferdinand Fabre. Zola vreest het meest de mededinging van Loti, omdat die in de hooge kringen zeer bemind is ; Fabre is minder gevaar lijk, omdat hij als schrijver van het priesterleven te zeer specialist is. Dan verzwijgt Zola zich ook niet, dat eenige zeer naturalistische bijzonderhe den van zijnen laatsten roman L'Argent de in vloedrijke kringen zeer gekrenkt hebben. Wij kun nen hier bijvoegen dat Zola zelf de aanstootelijkste plaatsen, nadat de roman in den Gil Bias ver schenen was, in het boek bijzonder verzacht heeft Wolff gebruikt in den Figaro de acade mische candidatuur van Zola en haar vermoe delijk succes tot een zedepreek: Hoeveel achtenswaardiger en sympathieker waart gij voor ons, mijnheer Zola, toen g'j nog in eenzame grootheid te Médan vertoefdet en alle uiterlijke eerbewijzen verachttet! ' roept hij uit. Was het echter niet dezelfde Albert Wolff, die bij het verschijnen van Zola's Pot-Bouille den schrijver te gemoet voerde: Dat komt daardoor, dat gij u als een kluizenaar te Médan opsluit en alle verkeer met Parijs afbreekt, daar maakt ge u ver keerde voorstellingen over het leven van de Parijsche bourgeoisie, en belastert ze op zoo schan delijke wijze." Hoe zal Zola het dan moeten maken, om den catonischen moralist van den naar den zin te zijn? Een journalistenduel. Men schrijft van 10 dezer uit Parijs: Nadat het den schrijver Champsaur niet gelukt was door zijne Liliane, d!e na zes voorstellingen weder van de affiche van de Vaudeville verdwenen is, de onsterfelijkheid te ver krijgen, besloot hij, dit doel door een geruchtma kend duel te bereiken. Hij vereenigde hiermee een tweede doel: zijn wrok op den beroemden criticus Jules Lcmaitre te koelen. Niets is gemakkelijker dan dit, bij het vooroordeel, dat in Frankrijk nog altijd ten gunste van het duel bestaat. De eenige moeielijkheid was, voor het bjnoodigd schotschrift eene plaats in de pers te vinden. De fJcèneme-nt, waarin Champsaur ge woonlijk zijne kronieken openbaar maakt, schijnt het schandelijk artikel van schimp tegen Lemaitre, dat boven alle beschrijving gemeen is, niet opge nomen te hebben, en geen enkel ander blad te Pa rijs wilde het hebben. Champsaur plaatste het daar om in een obscuur weekblad te Bordeaux, in het vaste vertrouwen, dat het daaruit wel zijn weg zou vinden. Het kwam hem niet in de ge dachte, Lemaitre als criticus of dramaticus aan te grijpen, hij nam tot tekst, dat Lemaitre onge lukkig getrouwd geweest, door zijne vrouw bedro gen en toen verlaten geworden is, en stelde hem dientengevolge als een belachelijk lafaard voor. Ook dat Lemaitre zich niet, zooals zoovele Parijsche critici, door de actrices het hof laat maken, gaf hem een schandelijke verdachtmaking aan de hand. Le maitre had dit halfwijs lasterschrift kunnen Jaten rus ten volgens de tnecning van alle verstandige lie den benadeelde het alleen denlasteraar maar naar het schijnt, heeft hij tot nog toe nooit de ceremonie van het duel meegemaakt en daarop had Champsaur juist gerekend. De beroemde criticus werd dus ge noodzaakt, den tooneelschrijver, die behoefte had aan reclame, zijne getuigen te zenden. Hij koos den gewezen tooneelverslaggever van de Recue des deux Mondes, Gandérax, zijn schoolkameraad, en den bekenden politieken leider Clémenceau. De laatste keus verbaasde iedereen, omdat Lemai tre aan zijn DéputéLCKCCIU eenige trekken van Clémenceau gegeven had; zij is in ieder geval een goed tecken voor het liberale karakter van beide mannen. Champsaur benoemde den criticus Bauer en zijn medewerker aan den J'kènement, Lorrain, tot getuigen, en deze bepaalden met de getuigen van Lemaitre, dat het duel op het pistool zou zijn; heden is dit, zooals gewoonlijk, zonder resultaat" afgeloopen. In allen gevalle zal voortaan Lemairre niet meer de uitdagingen van uitgefloten schrijvers behoeven aan to nemen, en Champ saur zal iemand anders als mikpunt moeten zoe ken, en dat is ook een resultaat. Van de Natuurkunde in onsen 'lijd, naar het Fransch bewerkt door Dr. B. C. (ioudsmit en uitgegeven door W. J. Thicme en Cie te Zutphen, zijn de derde en vierde ailevering verschenen. Wij hebben reeds \roeger gewezen op dit in menig opzicht belangrijke work. De thans ver schenen afleveringen zijn hoofdzakelijk gewijd aan de telephonie. Een uitmuntend geschreven boek is bij den zelfden uitgever verschenen van den hand van den heer 11. A. van Sandick, oud-ingenieur van den Waterstaat in Nederlandsen. Indië, thans leeraar aan de II. S. B. te Deventer. In liet rijk run Vulcaan, de uitbarsting van Krakatau en Itftre gerolgcn" is een populair boek in den besten zin van bet woord, boeiend zoowel door vorm als door inhoud. liet richt zich natuurlijk tot een gansch ander publiek dan het beroemde standaardwerk van Verbeek, maar ontleent juist daaraan zijn reden van bestaan. Kn toch zullen ook wetenschappelijke mannen het werk van den heer van Sandick zeker met groote ingenomen heid lezen. De heer D. Aitton, leeraar aan het gymnasium te 's-Gravenhage, heeft de schoolliteratuur verrijkt met een paar zeer aanbevelenswaardige werken: een Aardrijkskundig Leerboekje voor de hoogste klasse der lagere school (twee deeltjes, bij W. Cremer en Co. te 's-Gravenhage) en een Overzicht der Algemeene Geschiedenis (Deel I en II by de zelfde uitgevers, Deel III bij P. Noordhoff te Groningen) Het laatste werk is bestemd voor de hoogere burgerscholen. De heer Aitton is er in geslaagd, in beknopten en aangenamen vorm veel goeds en degelijks te geven. De heer J. Em. Engelberts, Noordsingel te Rotterdam, heeft het tweede nummer van zijn catalogus van oude en nieuwe werken, tegen vastgestelde prijzen te koop, doen verschijnen. Er is o. a. een exemplaar van Ch. Louandre, Les arts somptuaires bij, en een aantal oude brochures en pamfletten, die zeldzaam geworden zijn. De uitgever J. M. Roldanus te Edam gaat eene onderneming van nationale beteekenis de wereld inzenden, het album De Militaire Willemsorde", samengesteld door P. H. K. van Schendel. De Koningin-Regentes, het ministerie van oorlog en andere officieele begunstigers teekenden reeds voor een groot aantal exemplaren in, zoodat het succes der uitgave wel verzekerd zal zijn. De heer van Schendel stelt zich voor, in het werk het feit te herdenken, dat ruim 75 jaren geleden, koning Willem I het eerekruis voor Moed, Beleid en Trouw" instelde, en de portretten te geven van de gedecoreerden (daaronder dat van zijn vader, Luitnt.-Kol. C. C. H. F. van Schendel) met den datum waarop de ridderorde verdiend werd. Een boek dus van roemrijke data voor het NederJandsche leger. Reeds zijn ruim 400 portretten in het bezit van den uitgever; de eerste aflevering voor het album toont dat de reproductie uitmun tend kan slager). De uitgave zal geschieden in 5 afleveringen a ? 3.?per stuk, in elke aflevering zullen 9 platen zijn ; de eerste plaat bevat 15 portretten, in het album dus waarvoor men zich verbindt, zou naar dien maatstaf op 675 portretten gerekend worden. De rangschikking zal historisch zijn, naar den datum der krijgsbedrijven sedert 1815. SOüVEREINEN THUIS. Omtrent den Keizer van Rusland zijn de om standigheden, waaronder zijn huwelijk tot stand kwam, inderdaad treffend: Men heeft zonder twijfel de voorvallen ve:geten, welke tot de verloving en het huwelijk van den keizer van Rusland leidden. In de maand April 1865 stierf de kroonprins van Rusland, de czarewich Nicolaas, te Nice, na een pijnlijke ziekte, welke door gonoesheeren werd toegeschre ven aan een slag, welke zijn broeder, grootvorst Alexander, hem onder bet spelen had toegebracht. De kroonprins was op het oogenblik van zijn dood verloofd met de dochter van den koning van Denemarken, prinses Dagmar, die, zijn ziekte vernemende, zich naar Nice spoedde. Weinige uren voordat hij stierf, zag bij zijn wanhopende verloofde en grootvorst Alexander, overweldigd door de smart van zijn broeder te hebben gedood, dien hij zser liefhad, en wendde zich tot den onvrij?willigen bewerker van zijnen dood: Alexander Alexandrowitsch, zeido hij, ik laat u de zware maar roemrijke opvolging op den troon van Rus land na; tevens zou ik wcnschen u een nog kost baarder geschenk te geven, om u het gewicht van de kroon te helpen dragen'1. Na deze woorden nam hij de hand van de prinses en legde die in de hand zijns broeders. Neem haar tot vrouw," voegde hij er aan toe, het is mijn laatste wenscli. En gij geliefde, uwe bestemming zal niet veranderd worden ; gij zult keizerin van Rusland worden." Achttien maanden later trouwde prins Alexander met prinses Dag mar, die, toen zij in de Russische familie kwam, met den orthodoxen doop den naam van Maria Feodorowna ontving. Deze vereeniging, die thans ongeveer '25 jaar oud is, was ook even gelukkig als de stervende het had gewild; het is onmo gelijk een echtpaar te vinden, die elkander meer hartelijkheid en toegenegenheid bewijst dan de Czar en Ozarina. De kwaadsprekendheid heeft al tijd het keizerlijk paar geëerbiedigd, en men zegt schertsende te St. Petersburg, dat de keizer de eenige Rus is, die getrouw blijft aan zijn vrouw". liet volgende is het leven dat men leidt aan het Russische hof. Na den tragischen dood van zijn vader, kon Alexander 111 den schok niet te boven komen die dit vreeselijke voorval hem veroorzaakt had, en overtuigd dat hetzelfde lot hem bedreigde, dat de nihilisten-complotten zich om hem heen ver menigvuldigden, sloot hij zich met de Czarina en zijne kinderen in zijn paleis te Gafchina, dicht bij St Petersburg, op, dat hij slechts zelden verliet en dan nog omringd door een driedubbele haag van wachten, uit lieden van bekende trouw ge kozen. Dit teruggetrokken leven en de verschil lende pogingen die de nihilisten deden om het palcis te Gatchina te ondermijnen en het leven van den Czaar of' van zijn gezin te bedreigen, brachten er nog aan toe om bij den vorst de ge woonten van -wantrouwen en zwaarmoedigheid te vermeerderen, die reeds den grond van zijn ka rakter vormden. Langzamerhand echter verstoutte hij zich eenige korte bezoeken aan St Potersburg te brongen en daarna enkele malen wat langer to verblijven in bet Winterpaleis, waar hij sedert ver scheiden jaren nu weer begint bals te geven. De hooge Petersburgsche kringen hebben met grooto voldoening het heropenen van de salons in het wiaterpaleis vernomen, waar de keizerin, die veel van dansen, van (schitterende feesten, en zooals gezegd wordt, wat overdreven veel van weelderige toilet<en houdt, al hare genoodigden bekoort door baar bevalligheden en hare beminnelijke ontvangst. Maar ondanks haar smaak voor schitterende af leidingen, is de Czarina vóór alles een vrouw die haar plicht doet, een ware echtgenoote en moe

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl