De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1891 19 april pagina 7

19 april 1891 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. 721 DE AM-STEE DAMMER, WEEKBLAD VOOR STEDE RL AN!D. Hoe professor BUIJS op 12 April naar bed ging. MM. J. A. LEVY. Sta mij toe, hooggeleerde heer, gevolg gevende aan liet mandat irapératif mijner committenten, ween schedel met deze kroon te \ zien. Eerst moet. als ik wel zie, het fatalisme S\TTTF.T~KS ' Sienfje, wat h sieren.'' Jhr. v. BLIJENSTEYN. Was het niet of het spel sprak! Terwijl ik mijn filoso fische denkbeelden zoo voor mezelf ontwikkel de, kwam daar een protestantsche geestelijke vertellen, wat er van den mensch moest te recht komen als hij de feiten van het zedelijk leven miskent. Of eigenlijk, zoo zei die man, als hij het ne groote feit ontkent, »dat de mensch zich als ze delijk wezen, en hoe hpoger hij als zede lijk wezen komt te staan, vrij voelt; in zijn willen gedetermineerd door zijn denken en zijn gevoelen, vrij zich 'Welt, dat is inderdaad vrij is " Dat vind ik nu wel een leuk standpunt. Iemand die door zijn denken en zijn ge voelen gedetermineerd, zich vrij gevoelt en ook inderdaad vrij is. En waarom zou dat niet kunnen ? Als ik mijn koekoek boven mijn klok in de vestibule bij heel en half slag koekoek hoor roepen, heb ik a_l meermalen hem gevraagd, zeg dier, gevoel je daar nu wel iets van, dat ze je opgewonden hebben en je dus gedetermi neerd bent om je zoo aan'te stellen? Maar hij heeftmenognooit iets geantwoord,en ik begrijp nu dat dit het gevolg is van zijn miskenningvan het zedelijk feit. Kende hij dat, dan zou hij zeggen: ja, ze hebben me wel opgewonden, maar dit was eenvoudig omdat ik opgewon den wou zijn. Als ze mij opwinden heb ik een gevoel alsof ik mijzelf opwond, en daarin ligt het fijne van de koekoekmoraliteit. Och heere, die filosofie is zoo'n gchoone zaak! Maar je moet er aanleg voorhebben, zooals ik, van nature. Ik kan met den besten wil niet na laten te bespiegelen, van dat ik "s morgens op sta, als wanneer ik mijzelf bespiegel, tot hetlatc nachtelijk uur, waarin mijn denken en gevoe len, langzamerhand wegzweven en er de brui van geven mijn wil verder te determineeren, die dan ook maar, uit verveling, want moe wordt hij nooit, een dutje gaat doen. Ja die filosofie zal 't hem nog eens leveren! Of het zou de theologie moeten zijn, want die streeft haar schier voorbij. Daar zal je wat van beleven op den duur; als je maar tijd hebt- Maar de lui moeten eerst begrijpen dat de theologie er is. Daar heeft nu zelfs van Hamel niets van geweten. In zijn oratie, zoo las ik, riep hij de hulp in van magistra ten, balie, gevangenisbesturen, politici, dok ters, natuurkundigen, om het strafrecht voor te lichten, maar hij had de theologische, faculteit niets te vragen''. De professor deed dus doodeenvoudig alsof de theologie nog in de wereld moest komen. Dat zal hem evenwel opbreken. Want nu heeft de heer Martinet de beoefenaars der godsdienstwetenschap die op deterministisch standpunt staan, opgeroe pen om bij stijgende moeilijkheid met te grooter bezieling" van leer te trekken. En als dat eens begint, is het eind niet te voor zien. Eerst moet, als ik wel zie, het fatalisme er aan en dan worden wij met een vrijen gedetermineerden wil weer zoo deugdzaam, dat de engeltjes er jaloersch van zuilen kunnen worden. Nu, dat is van later zorg. Je zult het zien, zei ik tegen een vriend van me, die ook in dergelijke onderwerpen belang stelt, het fatalisme gaat beslist naai de maan, het plan ligt gereed, de beul staat klaar, en ik geloof dat het monster, wel we tende dat zijn einde nadert, al naar den no taris is gewandeld om zijn testament te laten maken. Kom! kom! antwoordde de ongeloovige. Neen, hernam ik, daar is niet mee te .«pot ten. Als de theologen eens beginnen tegen een philosofische stelling op te trekken, zijn ze niet mak. Ze zouden in slaat zijn heel de natuurwetenschap onderste boven te gooien, om er zelf op te gaan zitten als op een om gekeerde leege ton, en dan de mensclien toe te spreken over het ene groote feit, dat het gevoel is van een gevoel en dus w.... Dan is welbeschouwd sedert een dag of tien de toestand, waarin wij verkeeven, voor iemand als jij en ik heel bedenkelijk geworden. Ik moest eens lachen. Dat is flauw! dat is min! riep mijn vriend geprikkeld; bij zulke ernstige gevaren nog te doen als dreigden zij een ieder, maar jou alleen niet. Indien die mijnheer Martinet woord houdt, wat blijft er dan over van .je eigen filosofie, waar je verleden week het, zoo druk over hadtV Denk je dan dat jij je leventje als God in Frankrijk zoo zult kunnen voortzetten? Begrijp je niet dat ook jij aan idealen zult moeten doen; dat het weldra uit zal dienen te zijn met je verkeerde levens praktijk, die, de t.uchteloosheid zelve, de mo tieven ter wilsbepaling verwaarloost.. . ? Neen, mijn waarde, zeiik, dat is liet. nu juist als je maar fond in je zelf hebt. Daar begrijp jij niets van; of/.ou iemand als jij kunnen gelooven, dat ik er wel eens pleixier in zou hebben die mijnheer Martinet met af zijn theologen bij me te krijgen om me uit mijn humeur te praten ? 't Zou hem immers toch niet gelukken. Want. weet je wat ik tegen hem zeggen zou als hij zijn theologische redeneering had afgegeven '.' Xeen? Ik zou hem heel kalmpjes verwijzen naar mijn filosofische nprni i/iini'ni en dan den vinger houden bij dat ('artesiaansche: ..ik ben wat ik ben", wat zooveel wil zeirgcn als: /io nu maar dat je me verandert. En dan zou die mijnheer Martinet op y/iju beurt mij eens guitig toelachen, gelooi' ik, en mij de hand reiken, zeggende: Jhr. van Blijensleyn, gij als filosoof eu ik als theoloog, wc /ijn elkan der waard. Toen ik een mijner vrienden vroeg : wat tegen het fatalisme in de Kanst te doen, antwoordde hij mij: Niets dan te zijn, die gij zijt." En dan zou ik weer neggen: O groote geest, >nt' zijn geneest do kunst en IH/JH- zijn verheugt mij zelf! en tien tegen n zou den hij en ik, gedetermineerd, meer nog door het gevoelen dan door het deuken, welk laatste. ons, geloof ik, niet al te best, afgaat, zoo vrij zijn, dol van pret, in elkanders armen te rol len, als twee die zijn wut /ij zijn, en waar van dan overigens niet bijzonder veel meer valt te vertellen. Eerlijk gezegd nu begrijp ik er niets meer van. In de laatste comités-vergadcring van IJnri/cr/i/icl/t is het een voortdurend gejuich geweest: Mr. de Kanter werd toegejuicht; Mr. Levy werd toegejuicht; Mr. C'alisch werd toegejuicht.. . Jon toch waren die heeren het alles behalve eens. Ik zou liet bestuur van »onze grootste kiesvereeniging" wel in overweging willen geven, den leden te verzoeken voortaan, naar hunne politieke gevoelens, rechts, links, of in het midden der zaal plaats te-nemen. Dan kon men ten minste zien, van welken kant het gejuich kwam. Of is de zelfkennis van on/.e »verzoeningsgezinde r u hervormingsgezinde'' liberalen zóó gering, dat zelfs deze ..eigen aangifte'' boven hun madit gaat ? * * * Herhaalde kiesrecht hervormingen" zei Dr. Schaepman te Leeuwarden 'verslappen de veerkracht van een volk". Dat begrijp ik óók niet goed. Wél begrijp ik, dat het weigeren van eenc noodige her vorming, het onthouden van een recht, rot o'.itovvedeuheid. tot spanning, zelfs tot verzet aanleiding kan geven. Maar op die uitingen van veerkracht zal Dr niet gesteld zijn. Dr. Schaepman is royaal genoe; werkman twee borrel Sienfje,, wat heeft er getornd aan je hart, Dat je zoo boud de natuurwetten tart? Ben je verliefd soms, en krijg je lic m niet, ! Heelt er je hartje daarom zoo'n verdriet? ! Hientje, wat schuilt er toch in je gemoed, j Dat je zoo'n ijslijke plannetjes broedt? i Heeft men je liefde miskend altemet. i Die heel je hartje in vlam had gezet! j Sientjc, ik meen het zoo goed met je, kind, i Daarom, verzin toch voordat je begint, Schei toch eens uit met die vrijheid der vrouw.... Zoek naar een vrijer, dat's beter voor jou. Sientje, probeer het nu eens met een man. Zeg niet: ..Ik dank je, dat is een tyran !" Zorg, dat je beiden elkander verstaat, Eu, stel ten slotte je mmt ..candidaat/' ..Vrij'1 dus, maar wees nu niet langer meer Kry, Wil een je trouwen, nu wees dan maar blij, i 'k Zou anders vreezen, dat men op je graf Dit In n/rn/iir/ain te ontraadselen gaf: l Hier rust een vrouw, die slechts rrij was in schijn, Daar ze steeds rrij van een vrijer wou zijn. Net zoolang heeft ze om de vrijheid geschreid, Tot haar de vrijheid voorgoed had bevrijd." MAETINT. te ?Vhaepman toch wel om den L'unneii. Als dat niet verslappend werkt, /.uilen twee kiesrecht -hervormingen in drie -en -veertig jaar ook niet y.oo domoraliseerend werken. Smeenge, on/e eenige, om met deDrenthcuaars te spreken, heeft wel een dag of' vier achtereen niets van zich doen hooren. Dat spijt, me voor de Drentlienaren, en ook voor mezelf', want zijn specchjes zijn zoo grappigstichtelijk. Ik hoop dat iiij spoedig weer zijn oratorische waar aun den man zal kun nen brengen. Anders verwed ik mijn i-ltrtixi' lo/iijuc tegen een huniicbedje, dat hij er niet komt. AAN SIENTJE. l AAN MARTIN. / Xi'irif.-.ttntlrni. Martin, wat ben je toch gruwlijk pedant! ? 'k Hield je voorheen voor een aardigen kwant, Nu ben je grof', och, wie had dat verwacht! Hel) jij allén soms de wijsheid in pacht? : Martin, jij die van natuurwetten praat, Weet je niet. hoe het, een spiunekop gaat? Vlak nu de liinici/inuon (naar is't, maar waar!) Eet hem zijn wijfje op, met huid en met haar. Martin, wat gaat er mijn hartje jou aan? Kun je mij heusch niet met rust laten gaan? Liefde voor jou? j/ris si brie, mijn vrind! Jij bent een blaaskaak, en ik ben geen kind. Martin, toch meen ik het goed met je, vent. Jammer maar is 't, dat je ruis zoo slecht kent. Denk je misschien: elke vrouw is een sloof? Ben je voor recht en voor billijkheid doof? Martin, probeer het, maar nooit met een vrouw! > I leer van de schepping'' - dut is wat voor jou Maar..- onder heeren! Zijn dames er bij, Och, lieve Martin, dun ben je niet vrij. Maar als je toch nog uit vrijen wilt gaan. Luat dun je hoed zoo parmantig niet staan. Netjes, mijn jongen, beschroomd en bedeesd! //ijn dat de vrijers niet altijd geweest ? 'k Vrees, datje grafschrift als't ooit wordt (gedicht Luidt: Jlier ligt Martin; hij timmerde licht. j Recht was hem dwaasheid en vrijheid een «pel; : Wijs was hij niet, eigenwijs was hij wel." HtEXT.TK. Sicnije, wat heeft er je leven verlept, Dat je zoo hevig je tongetje rept Over 't miskennen van 't vrouw'lijko recht, Over de mans, in uw oogen zoo slecht'.J M/una. Ventje, zul je nu niet weer vragen : ' >Wat heeft tante voor Jantje meegebracht? : Je wordt veel te groot, hoor." ?Trinfjf. (zeer parmantig, als tante binnen; komt) Tante, ik ben een groote jongen. Wat j hebt u voor kleine zusje meegebracht V

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl