Historisch Archief 1877-1940
»E AMSTERDAMMER
A°. 1891.
WEEKBLAD YOOR NEDERLAND
Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTÜS VAN MAÜRIK Jr.
Ieder nontmer bevat een Plaat.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Verschijnt eiken Zaterdagavond.
Uitgr»er: Tj. VAN HOLKEMA, te Amsterdam,
Keizersgracht 436.
Zondag 10 Mei.
Abonnement per 3 maanden ?1.50, fr. p. post/7 1.65
Voor Indie per jaar mail?12.~
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . . , 0.12*
Advertentiën van l?5 regels ?1.10, elke regel meer . . . 0.20
Reclames per regel _ 0.40
I Sf H O C l>:
VAN VERRE EN VAN NABIJ. FEUIL
LETON: Rienk," door Hawé. KUNST EN
LETTEREN: Tooneel te Amsterdam; Een
Nederlandsch tooneelgezelschap voor Indië, door Fr.
Muziek in de hoofdstad, door Van Milligen. De
jubelfeesten te Weimar van 4?10 Mei, door
Mevrouw Lina Schceider. Aanteekeningen
Schilderkunst, door V. Ferdinand Gregorovius.
Leconte de Lisle en Anatole France. VARIA.
SCHAAKSPEL. Bij 't opruimen, door J. v. M. Jr.
Voor Dames, door E-e. ALLERLEI. IN
GEZONDEN. RECLAMES
PEN-EN-POTLOODKRASSEN. ADVERTENTIEN.
Van verre en van naby.
Eenigen tijd geleden heeft een
Engelschman, waarschijnlijk in de hoop van de gunst
van den prins van Wales te zullen ver
werven, een dik boek uitgegeven, mooi inge
bonden en verguld op snede, waarvan de
inhoud bestaat uit de verschillende
redevoegen en toespraken, door den in dit opzicht
inderdaad onvermoeiden vermoedelijken erf
genaam der Engelsche kroon gedurende on
geveer dertig jaren bij officieele gelegenheden
gehouden. Het zij met allen eerbied voor
den prins van Wales gezegd, dat men zich
moeielijk vervelender lectuur kan denken.
De kunst om in veel woorden zoo weinig
mogelijk te zeggen, is hier met eene buiten
gewone virtuositeit toegepast, en met eene
haast al te nauwgezette inachtneming zijner
moeielijke positie heeft die erfgenaam van
den troon alles vermeden, wat voor latere
biografen eenig licht zou kunnen verspreiden
omtrent zijne denkbeelden en zijn karakter.
Indien een gedienstig hoveling eene der
gelijke verzameling aanlegt van keizer
Wilhelm's talrijke redevoeringen en officieele
uitlatingen, zal de indruk daarvan eene
gansch andere zijn. Op den jeugdigen monarch
is het spreekwoord van toepassing: waar
het hart vol van is, daar loopt de mond van
over." »Er zijn twee redenen," zegt de
Temps »die hem beletten zich te houden
binnen de perken der gemeenplaatsen en
der hoffelijke banaliteiten. De eerste is, dat
hij eene te krachtige, eene als men ons
dit pleonasme veroorlooft te individueele
persoonlijkheid bezit om zich aan dit kunst
matig régime te onderwerpen. De tweede
is, dat hij een veel te hoog denkbeeld heeft
Feuilleton.
R I E N K"
HOOR
Hawé.
Nog ligt de dichte, witte nevel van den
herfstmorgen over het land. Geen dorrend
blad ritselt, geen windje suist door de tak
ken; van den donkeren bodem tot waar de
boomtoppen zich verliezen in het niet, is
natuur omhuld door den bewegingloozen
sluier en sluimert tot de zon haar wakker
kust, wier stralen straks gloeiend rood door
het effen wit zullen dringen en kleur en le
ven zullen schenken aan alles wat op
aarde is.
Rienk de jager huivert en staart in zijn
gedachten verzonken voor zich uit, terwijl
hij met loomen tred den weg naar het jacht
veld inslaat. Door den nevel, die zich over
zijn leven heeft gelegd, zal geen zonnestraal
meer dringen.
Vandaag voor vier jaren was het. Het
heeft hem geen rust gelaten, geen oogenblik
rust gelaten dezen nacht, het beeld, (lat hem
altijd weer voor de oogen staat, dat hij niet
kan verdrijven. Hij heeft zich gewenteld op
zijn leger, hij is opgestaan orn licht te ma
ken; vergeefs als hij de oogeu sloot stond
het weer voor hem, tastbaar duidelijk, zooals
hij 't gezien heeft vier jaren geleden. Eindelijk
is hij ingeslapen, en toen kwam die droom,
die vervloekte droom !
Pauwtje was niet dood! Daar kwam zij
met het rozige, schalksche gezichtje en de
blonde, kroezige haren aan de slapen flad
derende in den wind. Maar plotseling stond
zij stil ? en bleek werden de wangen en blauw
de frissche lippen en afwerend strekte zij de
van zijn recht, van de zending, welke hij
van God zelf heeft ontvangen, van het ge
heiligd karakter zijner praerogatieven, om
toe te stemmen tot zulk eene verminking van
zijne denkbeelden. Daarom gaat dan ook
keizer Wilhelm recht op zijn doel af, de
methode van Boileau toepassende en eene
kat een kat noemende, hardop zeggende wat
hij denkt en zich niet bekommerende om de
raadgevingen der redenen van staat. Eene
bewonderenswaardige openhartigheid, zeggen
sommigen, een uitmuntend initiatief, dat
den staatkundigen dampkring slechts kan
zuiveren.
»Dit oordeel zou recht van bestaan heb
ben, indien de woorden van een souverein,
en zelfs van een gewoon staatsman, geen
daden waren; indien de overhaaste uitdruk
king van eene misschien uit den aard der
zaak tijdelijke meening geen schade kon
doen aan ernstige belangen; indien niet bij
de machtigen dezer wereld het bewustzijn
der verantwoordelijkheid de meest gewettigde
en meest krachtige teugel moest zijn."
De reeks der gevleugelde woorden van
keizer Wilhelm grootendeels entre la
poire et Ie fromaye uitgesproken, is deze
week weder met een vermeerderd, dat niet
weinig de aandacht heeft getrokken. Wij
hadden reeds de uitspraak: «Degenen, welke
mij bij dezen arbeid tegenwerken, verbrijzel
ik." Wij herinneren ons de uitnoodiging
aan de getrouwe Brandenburgers »om met
hunnen markgraaf door dik en dun te gaan."
Wij weten dat de keizer, den heer Von
Goszler zijn portret zendende, daaronder
eigenhandig de woorden schreef: »8if volo,
sic jubco". Onwillekeurig denkt men daarbij
aan de woorden van koning Friedrich Wilhelm
in het jaar 17'2'2 gesproken : »Wij zijn im
mers heer en koning en kunnen doen wat
wij willen." En thans hooren wij den keizer,
op een hem te Düsseldorf aangeboden feest
verklaren, dat hij slechts aan God en aan
zijn geweten rekenschap schuldig is en ein
digen met de trotsche woorden: »Eén slechts
is heer en meester in het rijk en dat ben
ik; geen anderen duld ik naast mij."
Er zijn er, die dezen uitval gericht ach
ten tegen den heer Yon Bisruarek, van wien
men, wanneer hij als lid in den Kijksdag
verschijnt, een agressief optreden tegen de
«keizerlijke politiek" verwacht; anderen die
meenen, dat de Rijnlandsche industrieelen
zijn bedoeld, de kolen- en ijzerbaroiinen,
vertegenwoordigd door »König Sturuin", voor
de armen uit. Tusschen hem en haar stond
de jonker met zijn breede schouders en zijn
knap, vermetel gezicht en zijn hand trachtte
haar te grijpen. Hij wilde haar te hulp snel
len, hij wilde roepen hij kon zich niet
bewegen, zijn stem had geen klank. En toen
hu ! Pauwtje is verdwenen en waar de
jonker stond grijnst hem een doodskop
tegen.
Een rilling vaart den man door de leden.
O, hoe duidelijk stond zij weer voor hem,
zijn Pauwtje, zijn arme Pauwtje! Zoo had
zij er uitgezien, zoo vroolijk en rein, niet
haar heldere, blauwe kinderoogen schitterende
als dauwdruppels in den eersten zonnestraal,
op dien dag, die liet begin was geweest van
het einde. Arm in arm liepen zij over den
straatweg, effen blauw welfde zich de hemel
en de vogels jubelden een lied van liefde en
geluk.
Ho! wat die bruine liep! En hoc vast
had de jonker het jonge bce>t in de hand.
Als de wind ratelde het lichte wagentje hen
voorbij en Rienk nam de pet af voor den
jonker Van Voorde. De jonker groette met
de zweep en knikte tegen Pauwtje en een
vlammende blik school uit de, donkere oogen.
»Wat knappe man," zei Pauwlje en draaide
zich om, om hel mooie span achterna Ie
zien. Was het verbeelding of' lag er een
blosje op haar wangen? Ook de jonker had
het hoofd omgewend en Uienk voelde plot
seling het bloed muir het voorhoofd stijgen.
»Kijk voor je!'' gebood hij heftig en niet
een krachtigen ruk trok hij haar naar zich
toe. Half' boos, half' pruilend had Pauwtje
hem aangezien en diep had hij haar in de
verwonderde, heldere oogen gekeken en
zich geschaamd. Ja, hij had zich geschaamd,
over zich zelf en zijn dwaze, ongerechtvaar
digde drift. Eii toch
Vier jaren was het geleden. Het
wien, zooals de heer Singer onlangs zeide,
»de geheele Duitsche Rijksdag in een
muizengat kruipt." Mogelijk zijn beiden bedoeld.
Het zonderlinge van het geval is echter,
dat deze forsche uiting van zelfgenoegzaam
heid, na door den telegraaf naar alle deelen
der wereld te zijn overgeseind, uit de
officieuse en officieele verslagen spoorloos is ver
dwenen. De Kölnisehe Zeitung, die haar in
haar eerste morgenblad van 5 Mei opnam,
liet haar in het tweede morgenblad, in een
«uitvoeriger" verslag van de rede, geheel
weg. En om het zonderlinge nog te vermeer
deren, verviel tegelijk eene andere zinsnede
van 's keizers toespraak, waarin hij zich be
riep op de instemming van de groote meer
derheid van het Parlement, om te bewijzen,
dat hij den juisten weg had ingeslagen,
een beroep, dat trouwens met de boven aan
gehaalde autocratische uitlating niet al te
best is overeen te brengen.
Heeft de schaar van den heer Von
Caprivi deze brokken van keizerlijke welspre
kendheid onbarmhartig doch eerbiedig weg
gesneden ? Of moet hier aan het bekende
»la nuit porie conseü" worden gedacht ? Dit
zal wel een geheim blijven. Maar bij zulke
gelegenheden is de eerste indruk voor het
publiek de beslissende, en bewijzen de re
touches alleen, dat de natuur sterker is dan
de leer.
De toestand in Belgiëbegint verontrustend
te worden. Reeds eenige maanden geleden
hadden de hoofden der progressisten en die
der arbeiderspartij besloten, voor het geval
de regeering en de Kamers weigerden hare
toestemming te geven tot eene grondwetsher
ziening, welke tot algemeen kiesrecht zou
kunnen leiden, eene algemeene werkstaking
te organisecren, ten einde daardoor de rech
ten af te dwingen, die niet goedschiks aan
de arbeidende klasse werden toegestaan. Er
was reeds op zich zelf in dit besluit iets
bedenkelijks. De werkstaking is een wapen,
welks gebruik altijd gevaarlijk, maar in vele
gevallen gerechtvaardigd is in den strijd
tusschcn werkgevers en werknemers, dus in den
strijd op zuiver economisch terrein. Was het
verstandig daarvan een politieken hefboom
te maken ?
Het blijkt thans, dat dit niet het geval
is. Althans niet in België. De mijnwerkers
hebben grieven, en gegronde grieven, en zij
blijken niet geneigd, de pogingen tot het
verkrijgen van hun verlangen uit te stellen
was een morgen als deze, de lichter wor
dende nevel voorspelde een helderen,
zonnigcn dag. Rienk herinnert zich elke bij
zonderheid alsof het gisteren was. Hij ziet
weer het genoeglijke gelaat, de vroolijke,
levendige oogen en de lange, grijzende snor
van den baron, die met zijn ouden jacht
hond van zijn gewone morgenwandeling
terugkeert.
»Jongens, Rienk, als je morgen bij je meisje
komt mag je een ander gezicht zetten. Je
ziet er uit als een onweersbui !"
»AIs 't kon, baron, zou ik graag vandaag
al gaan, in plaats van morgen. Ik verlang
naar huis." zegt Rienk beklemd.
De baron werpt een snellen, onderzoe
kenden blik op zijn jager. »Hm, begrepen!
Marcheer maar af' en pak 'r maar eens Hink
in de bouten. Kerel, dat helpt zoo! Daar
weten wij van mee te praten, niet waar,
Floor '.'" \Vaarop Floor, die naar zijn ontbijt
verlang!, zonder ook maar de moeite te ne
men van zich om te draaien, bevestigend
met zijn staart wuift. »En als ze je zoo lang
hebben wil, je kunt hier wel een dagje lan
ger gemist worden, hoor! Een menseh is toch
ook maar eens jong. Adieu."
Ja, het trok Rienk naar huis. Het was
hem alsof t r een zware druk 05) zijn horst
lag, alsof er een donkere wolk hoven hem
zweefde. Een voorgevoel van naderend on
heil was loodzwaar op hem neergezonken.
En waarom? Toch niet omdat Pauwtje
in zoo lang niet geschreven had Pauwlje
was niet vlug met de pen ook niet om
dat hij in haar laatste brieven iets gevoeld
had, dat er vroeger niet in was; iets, dat
niet van Pauwtje afkomstig scheen te zijn
dat was verbeelding. Waarom '; hij wist het
niet. Maar hij hield het niet langer uit, zij
zelve moest die onverklaarb.ue onrust stillen
eu hij had geschreven dat hij koi'cii zou
totdat de politieke leiders het wachtwoord
zullen geven. Reeds in de vorige week zijn
op tal van plaatsen werkstakingen uitge
broken op meer of minder uitgebreide schaal.
Groot was de verlegenheid der vooruit
strevende politici te Brussel, en niet minder
groot, ofschoon natuurlijk niet luide uitge
sproken, het leedvermaak van reactionairen
en doctrinairen. Voor eene gedeeltelijke
werkstaking, ieder wist het, was het oogen
blik slecht gekozen ; hoogstwaarschijnlijk zou
zij mislukken en door de daarbij zoo goed
als onvermijdelijke ongeregeldheden aan de
regeering de gelegenheid geven om als de
handhaafster van orde en rust en veiligheid
op te treden, terwijl zij de onderhandelingen
over de grondwetsherziening zou vertragen
en misschien wel geheel doen afspringen.
De arbeiderspartij heeft daarom, gesteund
door de progressisten, wanhopige pogingen
beproefd, om den werkstakenden duidelijk
te maken, dat zij zich op den ver
keerden weg bevonden. Doch dit mocht niet
baten; integendeel, de werkstaking breidt
zich uit, en de conflicten, vaak van
bloedigen aard, zijn niet achterwege gebleven.
Nu besloot de arbeiderspartij een gansch
anderen weg in te slaan. Kon zij de bewe
ging niet tegenhouden, dan zou zij trachten
haar te beheorschen en haar te leiden. In,
een manifest verklaarde zij, dat zij wilde
medewerken om de werkstaking onder de
mijnwerkers te steunen en haar uit te brei
den, vooreerst om aan deze arbeiders herstel
van grieven te verzekeren, in de tweede plaats
om daardoor de grondwetsherziening en de
invoering van het algemeen kiesrecht te be
spoedigen, /ij behield zich echter voor, later
de algemeene werkstaking te organiseeren,
alsof dit zoo maar op kommando ging! De
arbeiderspartij heeft dus aangeraden hetgeen
zij, weinige dagen geleden, op zeer
deugdedelijke gronden ontraadde en even gevaarlijk
als onpolitiek noemde.
De progressisten hebben deze volte-face
niet medegemaakt. Hun orgaan, de Hefarme,
betreurt zeer het besluit der arbeiderspartij
en hoopt althans, dat de werkstakers zich
volkomen rustig zullen houden en het oor
niet zullen leenen aan opruiers en provo
cateurs.
De zaak der grondwetsherziening is na
tuurlijk door dit alles niet bevorderd. Het
is zelfs de vraag, of de regeering thans nog
wel eene meerderheid zal kunnen vinden
voor hare plannen, die het aantal kiezers op
morgen. Maar tot morgen duurde nog zoo
lang en er was iets dat hem dreef, dat iets,
waarvoor hij geen reden kon vinden.
Dwars door het land, het oude, bekende
land, nam hij zijn weg van het
naastbijgelegen spoorwegstation naar het dorp.
Vooruit Rienk, vooruit!
Daar ginds aan den zoom van de heide,
in het volle licht van de herfstzon, lag
Patiwtje's huis. Nog een paar minuten.
Een oude boer met gekromden rug zag
scherp den snellen wandelaar na en schudde
meewarig het hoofd. »Armo bliksem! Ja,
zoo'n kind, zoo'n kind !"
Met ongeduldige hand opende Rienk de
klink van de achterdeur. De plotselinge
overgang uit de lichte zonneschijn in het
halfdonker joeg hem schrik aan. Wat was
het stil hier. Geen vroolijke, heldere stem,
geen vlugge voetjes, niets. Twee snelle schre
den en hij duwde de deur open van het
woon vertrek. En op den drempel bleef hij
1 slaan, bewegingloos, als verlamd, met
onnaj tuurlijk wijd geopende oogen.
liet ruime vertrek met zijn witte muren
was in donkere schemering gehuld en
daari door klonk het laug/.amc, afgemeten tik ?
tak van de groote luingklok hard en
oubc! scheiden in de luidlooze stilte. In den verst
verwijderden hoek, met slap neerhangende
j armen, zat zijn vader, de oude jager, en
staarde voor zich uit als waren zijn gedachten
! ver weg van deze aarde. Voor de bedstede
lag een gebogen vrouwengestalte geknield,
Pauwtje's moeder, met het gelaat neerge
zonken op de armen. En daar, op het bonte
dek, in den helderen lichtstraal, die door
een der openingen boven in de gesloten
i luiken drong, daar lag Pauwtje. Wasbleek
was het jonge gelaat, blauw waren de lippen
van den kleinen mond, waarom een strakke,
onnatuurlijke trek van lijden lag en den