De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1891 17 mei pagina 2

17 mei 1891 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Na >725 rayd dezen keer in 't geheel geen adres van antwoord zou zenden, maar alleen eene verkhring van eerbiedige loyaliteit en onwankalbare gehechtheid aan de voeten van den troon neder zou leggen. En zoo geschiedde het. De zaak was goed ingestudeerd, want het voorstel werd, behoudens eene kleine reserve van de zijde der Jong-Czechen, met algemeene stemmen aangenomen. Zoo is de regeering de eerste der klippen in het parlentair vaarwater ontzeild. Maar dergelijke kunstjes moeten uit den aard der zaak eenig in hunne soort blijven, en graaf Taaffe heeft dus slechts uitstel verkregen van het guart d'heure de Itabelais, dat ook voor hem moet aanbreken. Een dergelijk uitstel is door Lord Salis bury aan Portugal verleend. De modus vicendi tusschen dit rijk en Engeland is nog voor eene maand verlengd. Klaarblijkelijk wil de Engelsche premier, om dynastieke belangen te sparen, de Portugeesche regeering, die toch reeds in ernstige moeielijkheden verkeert, jvi«t door het opdringen van ongunstige voor waarden aan eene uitbarsting van den volks hartstocht blootstellen. Maar Lord Salis bury wordt zelf gedrongen, en in geen ge ringe mate. De Portugeesche patiënt zal dus ten slotte de bittere pil wel moeten slikken, en nog dankbaar moeten zijn als Engeland haar een weinigje wil vergulden. Kunst en Letteren. TOONEEL TE AMSTERDAM. Salon des Variétés: Eenzaam. Schouwburg Frascati: Prinses Colombine. Kegentien jaren geleden was George Eksköld de vurigste aanbidder van Thora Edlin. Zijn liefde ?was even hartstochtelijk als hopeloos, want Thora wees hem af. Zij had zich een ander beeld ge vormd van den man, dien zij zou kunnen bemin nen, een ideaal, waarvan zij de verwezenlijking meende gevonden te hebben in Oscar Eksköld, em neef van George. Deze had meer routine in den omgang met jonge vrouwen. Hij wist onervaren harten te winnen met een oogenschittering, met een handdruk, met een zacht gesproken woord en George moest aanzien hoe Thora langzamerhand door zijn neef gewonnen werd, en bij waarschuwde haar niet, dat deze reeds gehuwd was. Want zijn ijdelheid was gekwetst en de wraak scheen hem toe zoet te zijn. Thora viel in den haar gespannen strik, maar zij zette zich niet tot weeklagen, zy gordde den strijd tegen de wereld en hare vooroordeelen aan. Jarenlang woor.de zij bij eene oude heks van eene tante als niet meer dan een dienstbode in. Zy leed en zij werkte zonder klacht, omdat zij haar kind bij zich kon houden, en zij voedde bet meisje op, zoo goed en zoo flink als de beste wettige vrouw had kunnen doen. En het scheen, dat er een zonnestraal in haar leven zou schijnen. De tante stierf en liet Thora zooveel vermogen na, dat zij vrij onbezorgd met hare dochter Yngva kon leven. Zoo was Yngva achttien jaar geworden en begon met heldere, nieuwsgierige oogen in het rond te zien; toen viel er een schaduw op de verhouding TOtt moeder en kind, die steeds zoo innig was geweest. Yngva werd tot verzet uit logeeren ge vraagd by eene vriendelijke oude dame, de zuster van den huisarts, die al de jaren door veel belang in Thora had gesteld. Daar is nu het jonge meisje in kennis gekomen met een huzaren-officier, die toe, die tot dusver voor de koppen der paar den de wacht hadden gehouden. De commissaris en zijn geleiders zetten, zich in het rijtuig en de tocht ging naar het politiebureau. Toen de schelm zijn spel ver loren zag, begon hij te smeeken. Tegen een hem edelmoedig verleende ondersteuning voor een reis naar het buitenland, onderteekende hij een bekentenis, dat hij zich tegenover de dame aan poging tot geldafpersing had schul dig gemaakt. Hij is zijn belofte, ergens anders een veld voor zijn bezigheid te zullen zoeken, getrouw nagekomen. Wat de gravin betreft, als weduwe is het haar later vergund den huzaren offi cier te huwen, om wiens wille zij eens in zulk een groot gevaar heeft verkeerd. Graaf Bruno was bij die laatste woorden opgerezen en liep met groote stappen het vertrek op en neer. De banknoot van duizend mark, waarop hij nu en dan onder het vertellen een blik had geworpen, hield hij nog steeds in de hand. Eindelijk bleef hij voor een der rooktafeltjes langs den muur staan. Zich met een hoffelijke buiging tot den eigenaar van het biljet wendend vroeg hij: »U zult mij wel willen vergunnen mijn verhaal ten einde te brengen?" rolde meteen het papier ineen en hield het in de vlam der kaars. Eer wij van onze verbazing waren bekomen, was het biljet verbrand en slechts een klein hoopje asch verried wat er was voorge vallen. De bezitter der banknoot was vlak voor graaf Bruno getreden: »Mijnheer!'' siste hij hem met nauw bedwongen woede toe, »u hebt het gewaagd..." »Ik heb niets gewaagd", antwoordde de graaf met ijzige kalmte. »U zult mij voldoening geven". »Neen!" »Mijnheer!" »Oho! Maar Bruno! Geen dwaas heden" klonk het verward dooreen. haar liefkreeg en, onbekend als hij is met de onwettigheid harer geboorte, haar tot zijn vrouw begeert. Dan ziet Yngva in, in welke moeilgke positie zij is gekomen en ten einde raad, keert zij plot seling huiswaarts. Het geheim harer liefde waagt zy echter niet aan hare moeder te open baren. Zij begrijpt den hinderpaal, die er tusscben haar en een huwelijk staat, en ook hoe hare moe der zou lijden ais het haar bekend was, hoe zwaar haar misstap drukt op het hoofd van haar kind. Maar haar stilzwijgen helpt niet, want Allan is haar nagereisd en overvalt haar tehuis. Dan kan zij hem hare wederliefde niet verber gen en bij hun gekoos worden zij verrast door Thora. Allan, een eerlijke jongen, vraagt dadelijk Yngva's hand, maar ademloos staat Thora te luiste ren als hij vertelt, dat bij de aangenomen zoon van Georye EkakSld is. Met groote moeite beheerscht zij zich en ver zoekt zij hem later terug te kernen, maar als bij vertrokken is, sist zij tusschen hare tanden dooi: Nooit''. Toch geeft zij Yngra verlof, Allan den volgen den dag te ontvangen om kern het geheim harer geboorte mede te deelen, en de jonge olticier heeft l Mt/tu zoo lief, dat hij weigert van haar af te zien. Hij heeft zijn pleogvader reeds mededeeling gedaan van zijn huwlijksaanzoek en deze zal weidra bij Thora komen. Den trouwen hel per in den nood Dr. Sanden wordt verzocht den ouden Eksköld te ontvangen. Als deze echter hoort dat zijne aanstaande schoondochter een onecht kind is, weigert hij beslist zijne toestem ming, ondanks de argumenten van den doktor, ondanks het verwijt van Thora, dat hij eigenlijk de schuld draagt van haar val. Zijn beginselen verbieden hem toe te stemmen. Hij meent, dat gaf men in zulk een geval toe, het een aanmoe diging zou zijn voor lichtzinnige vrouwen. Hij vertrekt en neemt Allan mede. Weldra komt de laatste echter terug. Het on gelooflijke is gebeurd. Ekaküld heeft toegestemd. De voorwaarde hoort Thora later Haar verleider Oakar Ektköld is weduwnaar geworden. Om min der goed gedrag heeft hij zijn regiment en het land moeten verlaten en nu leeft hij op kosten van zijn neef in den vreemde. De oplossing was gemakkelijk te vinden. 'Ihora zal met akar huwen, dan is Yngva gewettigd en zijn de bezwaren tegen het buwelijk vervallen Maar zoo laat Thora niet mot zich dollen. Zij heeft zich na haar val, na het verraad aan haar gepleegd, steeds trouw en eerlijk gedragen, zij is eene goede moeder geweest, zooals zij eeno goed vrouw had kunnen zijn. Toch heeft op haar hoofd alleen geheel de zwaarte van den last gedrukt, maar al haar moed, haar streven, haar geheel onberispelijk leven, niets heeft de wereld kunnen doen vergeten, dat zij niet het recht heeft om zich mevfouw te noemen. En daar is nu een oude losbol, die zijn geld verbrast heeft, zijn goeden naam verloren en zijne vrouw dood gesard, die leeft van de aalmoezen van zijne familie, en nu moet Thora haar leven maar aan dat van zulk een man verbinden, het een eer vinden als zij zijn naam mag dragen, enkel om te voldoen aan een eisch van de wereld, die weigert een natuurlijk kind in hare gezelschappen te ontvangen. Thora weigert. En of dr. Sanden, haar oude vriend, haar tracht te bewegen tot toegeven en op de rechten van Ynyi-a wijst en of Yngra om haar geluk smeekt, of Allan haar grilligheid verwijt, zij blijft weigeren. Niemand, zelfs haar kind niet, heeft het recht te vorderen, dat zij zich zelf zal opofferen. Dan, meent Ekfköld, kan er niets van het hu welijk komen, maar Allan denkt er anders over. Als Yngea wachten wil, zal hij trachten door zijn werk in staat te worden haar toch tot zijne vrouw Met een enkel gebaar bezwoer de graaf den storm. »Ik weiger voldoening te geven, want deze heer is geen satisfactie waard de bank noot, die ik verbrandde, was valsch!" Door de op deze onthulling volgende uit barsting van Oh's en ah's hoorden wij niet, dat de deur open en dicht ging; eerst toen wij naar den aangeklaagde omzagen, be merkten wij, dat hij verdwenen was. Hij verkoos liever met stille trom te vertrekken, dan een hopeloozen strijd voort te zetten. »Maar, wat duivel!" riep baron Nortcnstein, toen de eerste opwinding eindelijk was bedaard, »hoe kon je weten, dat deze bank noot valsch was? Ben je soms expert bij de bank T' »Dat niet," antwoordde graaf Bruno ver genoegd lachend, »maar ik verdacht den knaap reeds lang, dat hij een valsch spel speelde. Gisteren nog kwam hij onder een erbarmelijk voorwendsel een paar honderd mark leenen; blijkbaar bezat hij dus geen contanten meer, althans niet noemenswaard. En vandaag, bij de wedrennen, heb ik hem scherp in het oog gehouden en zoodoende de winst zijner weddingschr.ppeu kunnen controleeren een bankbiljet van duizend mark was er niet bij. Toen hij daarom hier met die som opdook, schoot mij die oude geschiedenis in het geheugen, en ik vertelde haar en waagde ten slotte den coup waar van gij getuigen zijt geweest. Gij ziet, mijn vermoeden had mij niet bedrogen." »Dat is ten minste nog eens een verhaal, waarvan niemand zal zeggen, dat het, zon der slot of zin is geweest!" bromde de dikke Holsten, terwijl hij zijn arm door dien van graaf Bruno stak en als oudste het sein tot opbreken gaf. * * * Eenige maanden later werd dezelfde per soon te Monaco aangehouden; hij had daar getracht valsche banknoten van duizend mark uit te geven. te maken. Van de gunst van Eksköld doet h\j afstand. Yngva wil wachten en ook werken, maar bij de vrouw, die door hare stijfhoofdigheid haar geluk dreigde te verstoren, kan zij niet blijven. Eindelijk gaat ook dr. Sanden heen en Thora, blijft eenzaam achter, eenzaam maar gelukkig omdat zij den moed had zich zelf te zijn en te blijven, gelukkig omdat hare dochter haar ten laatste nog omhelsd heeft en haar gezegd, dat zij zou trachten te leeren begrijpen. Ziehier de inhoud van het tweede stuk van Al/hild Agrell, dat in den Salon vertoond is. Menigeen zal wel in de eerste plaats Tliora's handeling een daad van egoïsme en gebrek van moederliefde toeschijnen, maar Agrell heeft hier ongetwijfeld de hooge waarde van het zichzelf bewust zijn willen teekenen. Thora wil als baar gevraagd werd: wat hebt ge met uw leven gedaan, kunnen antwoorden: Ik heb een misstap begaan, maar ik ben r.iet slecht geweest. Mijn ziel, mijn eigen rein ik, is onbcsmet gebleven. En dit, zoo meen ik de bewering van Agrell te moei on op vatten, zou niet het geval geweest zijn, als '/K/TO, toegevende aan den drang van bet fatsoen, zich verbonden had aan dat individu «lat haar eenmaal zoo bekoord had. Hier spreekt de hooge, gewettigde trots van een reine vrouw, die viel door Hst maar zichzelf lou terde door haar werk, en die meent hare dochter geen hoog denkbeeld van de heiligheid van het huwelijk te zullen geven, als zij zich verbindt aan zulk een man. Eenzaam l ad minder succes dan Viola en dat was misschien wel wat aan het zomerweer, maar zeker ook aan de mindere waarde en aan het spel der artisten te wijten. De teekening der personen toch maakt meermalen den indruk van niet af te zijn. Daar ontbreekt iets dat hun het werkelijke waarachtige leven geeft, zoo dikwijls zijn zij als figuren die phrases zeggen en dat schaadt aan den totaalindruk. Thora spreekt b. v. met don dokter over haar leven, dat geheel beheerscht wordt door het gemis van den titel Mevrouw"; zij zal haar bezoeker een kop koffie inschenken en dan gaat zij eens klaps aan het venster staan en vraagt, of de boomen in hun herfstdos niet mooi zijn. Dat hindert den toeschouwer. Zijne gedachten verloeven nog bij het vorige onderwerp van het gesprek; m. i., moet dit zoowel bij den dokter als bij Thora, ook nog het geval zijn, omdat het onderwerp zoo ernstig, omdat bet een <iuaestie voor een geheel leven was en nu verstoort die vraag de stemming. Yngea maakt zich daar ook aan schuldig. In het gesprek met hare moeder over het bnitenleven, als Thora zoekt uit te visschcn wat haar dochter voor haar verbergt, vraagt zij ook hoe het met het paardrijden ging. Dan valt Yngva opeens uit: Gij kunt u niet voorstellen, mama, hoe heerlijk het is, een. paard in suizenden galop door een enkelen krachtigen ruk in te toornen." Is dit realisme of oude romanstijl ? De beeldspraak, waarvan Agrell zich zoo vaak bedient, neemt ook iets weg van het ware, dat echter heel mooi uitkomt in do gesprekken vau Thora met Yngva in het tweede en derde bedrijf. De klacht van'het jonge meisje over haar positie in de wereld klinkt telkens forsch, tot in het vijfde tooneel van het laatste bedrijf het toppunt bereikt wordt. Yngva zich beklagend?, zegt daar: Maar an deren mogen beminnen", en Thora, antwoordt troostende: Dat mag jij ook", waarop Yngva haar moeder toevoegt: Ja, zooals u." Dat werkt als een bliksemstraal, en beide vrouwen springen op en zien elkaar aan, dan buigt Ynyva het hoofd, slaat haar armen om Thora heen en barst in snikken uit. Ik geloof dat dit wel het mooiste oogenblik is. De dochter is door haar verdriet zoo verbitterd, dat in haar uitbarsting hot verwijt dat meermalen zich opwerkte, maar nog steeds teruggedrongen werd, uitgesproken wordt, want in. dat Ja, zooals u", ligt een verwijt. Inde twee eerste bedrijven wordt overigens veel gezegd wat levendig herinnert aan De ideeën van Mevrouw Aubry. De figuur van dr. Sanden is frisch en los geteekend, maar nadert dikwijls van zeer nabij de grens der overdrijving. Wat hot spel der optredenden aanging, hinderde voortdurend een zekere matheid; het was niet ge decideerd en mij kwam het voor alsof de soberheid, zoo noodig bij de vertooning van deze tooneolspelen, over was gegaan in kleurloosheid. Daaraan maakte zich vooral mej. Beukers schuldig, die maar een enkele maal ziel aan haar spel gaf, maar ook mevrouw Kössing faalde. In Laar spel zag men nog het lustelooze, het ontzenuwde van Iledda GaUer, terwijl Thora toch waarlijk een vrouw is van moed, van karakter. Als een kleinigheid schijnbaar, maar in waarheid als een groote fout hinderde mij haar sleepcostuum. liet tooneel in den Salon is niet groot, waarom dan aan een huiskleed, een aanhangsel te dragen dat zich slingert om eiken stoel, hindert in het gaan en in het vertrekken ? De heer Malherbe was poesmooi in een Russischen huzarenuniform van helder lentegroen en met een infanteriesabel op zijde. Waar zat de beer Van Kuyk, toen die uniform gekozen werd? Den heer Poolman kan het verwijt van kleurloos heid moeilijk treffen; de heer Van Kuyk en mevr. De Boer?Van Kijk spoelden hun kleinere rollen zeer stijlvol. En nu moet ik nog schrijven over die dwaas heid aller dwaasheden, over de operette: Prinses Culombine, die bij de heeron Prot vertoont wordt. Een operette heeft dit voor boven een toomelspel, dat het geen aaneengesloten geheel behoeft te zijn. Een aardig tooneel, een mooi deuntje, kan het geheel beroemd maken en daaraan is in Prinses Colombine geen gebrek. Alleen bet lied der twee her dersknapen, met gracieme manie:en" is voldoende om doze operette succes te bezorgen. Den inhoud te vertellen gaat niet aan, het spel van Kreeft en Kelly en Kiohl te roemen is overbodig, de zang van mevrouw Buderman te loven evenzoo, alleen wil ik den heer Poons in Frascati welkom heeten. Deze heer heeft m. i. echter te bedenken, dat hij in operettes optreedt en niet in een groote opera. Hij zet zijn spel wel wat zwaar aan, wat leg riteit zij hem aangeraden; daar heeft de heer De Keuckelaere meer den slag van beet. Het decoratief in het tweede bedrijf, een winkel van een uitdrager, is zeer fraai; daarvoor komt den heeren Prot als altijd een woord van hulde toe. Een bezoek aan Prinses Colombine kan ik ieder aanraden. FR. DE WILDE EEND TE PARIJS. Het Théatre Libre van Antoine te Parijs heeft eene vertaling van Ibseu's Wilde Eend gegeven, en ditmaal geen adaptatie, zooals meestal met buiterilandscke stukken het geval was, maar eene volledige letterlijke vertaling. Men weet dat het stuk hier bij het Nederlandsen tooneel een kort succes geweest is, ofschoon het, uitmuntend ge speeld en eenige opmerkelijke gegevens en curieuse tooneelen bevattend, zeker beter verdiend had; te Parijs zal liet slechts twee malen en wel voor het bepaalde publiek van het Théatre Libre ge geven worden, liet is door diegenen, die gewoon zijn voor ibsen en Tol.-.tuïeeiie uitsluitende vereering te hebben, als naar gewoonte bewonderd; niet onbelangrijk is het, bv het oordeel van Sarcey tegenover dat van Paul GinLsty in de liéjmbligue en dat van LouiüiLre in de Dé'jata te stellen. De intrige van het stuk is genoeg bekend, Sarcey's eenigzins gekleurde voorstelling ervan zal dus do lezers niet op een dwaalspoor leiden. Antoine bewijst ons uitmuntende diensten en ik beu er hem zeer dankbaar voor. Gij weet dat ik eun verklaard tegenstander ben van de theorieën, uit kracht waarvan het ThO.itre Libre gesticht is; maar het doet mij veel genoegen dat het be staat. Ik laat alle recht wedervaren aan de energie van den man die het georganiseerd heclr, en er het voortdurend succes van weet op te houden. Bedenkt maar eens, dat, als hij ons niet die Wilde Eend had gegeven, wij tien jaar lang den lot hadden hooren trompetten van dat mees terstuk van den Noorvreegschen Shakespcare; nu ziju we er weer gauw af, en hooren dan La Princesae 3Ialeine, van een anderen pseudo-Shakespearp, een Belg of een Vlaming, Maeterlinck ge naamd, wiens lof nu weer getrompet wordt. Dank zij Anioine zal men misschien over een jaar of wat gaan ontdekken, dat er een Franscbman is geweest, Sci-ibe genaamd, die werkelijk aanleg voor het tooneel had en inderdaad amusante werken heeft geschreven, vooral heldere werken, Ibsen's werken zijn niet helJer. Bij het verslag geven over De Wilde Eend is er een groote moeielijkheid, die ik even moet uitleggen. Ibseu geeft zich nooit de moeite, u zijn personen voor te stellen, evenmin u bet denkbeeld of het ge geven van zijn si uk uiteen te zetten. De personen komen voor het voetlicht, gaan praten over hun zaken, en wij weten nooit wie zij zijn, of wat het voor zaken zijn. Twee acten lang is het onmoge lijk, volkomen onmogelijk, met alle aandacht, te raden waarvan er sprake is, waarom die rnenschen dat alles zeggen en niet wat anders. Een inktllesch, enkel duisternis. Langzamerhand wordt de actie helderder. De karakters komen voor den dag; men ziet een lichtscbijntje in den mist. Nog maar een klein liehtschijntje, het blijft nog duister, maar 't ia toch iets; een nachtpiije nu en dan, in den zwarten nacht, waar men zich naar richten kan en dat men kan onthouden. Zoo gaat men verder, op den tast, met de han den vooruit, tot de laatste acte; dan spreekt een der personen (hier een dokter) een woord uit, dat allerlei duistere hoekjes verlicht. Men voelt zich een weinig opgelucht, want er blijft dan nog maar een kleine duisterheid over. herme tisch gesloten, ondoordringbaar, zoo iets als het groote geheim der vrijmetselaars, dat nooit iemand gekend heeft, zelfs de grootmeester niet. Jammer genoeg is dat juist het punt waarop het drama rust, de wilde eend". Die wilde eend! Niemand, noch de hoorders, noch de spelers, noch de vertalers, noch de schrij ver die het maakte, noch Shakespeare die het in spireerde, noch God noch de duivel zal ooit weten wat die wilde eend beteckent, of wat het beest in het stuk doet, of waarop het slaat. Maar be halve die eend, begint men bij het eind van de derde acte het stuk te begrijpen, en men heeft bet bijna begrepen, door retrospectieve in spanning, als het mei het vijfde bedrijf eindigt, altoos behalve de eend. Ge moet op mij evenmin rekenen om u die eend uitteleggen als op iemand anders, ik heb over het raadselachtig gevogelte al allerlei exegesen gehoord, maar geen heeft m\j voldaan; de eenen hebben het gedierte met olijven klaar gemaakt, de anderen a. la rouennaise, nog een ander met citroenschijfjes, maar ik heb geen bijzondere saus, en ik zou er niet zoo voor durven uitkomen dat ik Ibsen's bedoeling niet begrepen heb, als het al niet uitgemaakt was, dat ik een stompzinnig wezen ben. Maar dat is nu eenmaal zoo ; ik kan dus, door mijn bekentenis, mijn reputatie bij de liefhebbers van Wilde Eend niet erger maken. Ik kan hun tot mijn genoegen meodcelen, dat ik, op een beetje na, al het overige begrepen heb. Maar nu: om u een verslag van het stuk te ge ven, moet ik er onzen gewonen verhaaltrant op toepassen, met de Fransche duidelijkheid. Ik moet daarvoor in de eerste acte vertellen allerlei dat voor het begrijpen van die acte noodig is, maar dat Ibsen eerst in de vierde eri vijlde loslaat. Mijn verslag zal rlus daardoor onjuist zijn; het bespaart u de moeite van al dat ontwarren en tasten, dat wij hebben doorgemaakt. Ik 'zal duidelijk zijn; dus het is Ibsen niet meer. Maar ik kan er niets aan doen. Hjalmar Ekdal is de Delobelle van de photographie. Hij praat aldoor over wonderbare uit vindingen die in zijn hoofd woelen, over vermoeienden arbeid dien hij doet. Maar hij is een mislukte, daarenboven een groot opsnijder, zooals alle mislukten. In zijne omgeving gelooft men aan zijn genie; men laat zich door zijn mooie praatjes vangen. De photograaf is getrouwd; zijn vrouw is een zekere Gina; vroeger kamenier bij mevrouw Werlo, en door mijnheer Werle van een goeden bruidschat voorzien, opdat zij met Hjalmar Ekdal zou kunnen trouwen. Nu rnoot ge heel goed het volgende onthouden: Mijnheer Werle had twee redenen om dat huwelijk te bevorderen. Vooreerst,

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl