Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Na >725
rayd dezen keer in 't geheel geen adres van
antwoord zou zenden, maar alleen eene
verkhring van eerbiedige loyaliteit en
onwankalbare gehechtheid aan de voeten van den
troon neder zou leggen. En zoo geschiedde
het. De zaak was goed ingestudeerd, want
het voorstel werd, behoudens eene kleine
reserve van de zijde der Jong-Czechen, met
algemeene stemmen aangenomen. Zoo is de
regeering de eerste der klippen in het
parlentair vaarwater ontzeild. Maar dergelijke
kunstjes moeten uit den aard der zaak
eenig in hunne soort blijven, en graaf Taaffe
heeft dus slechts uitstel verkregen van het
guart d'heure de Itabelais, dat ook voor hem
moet aanbreken.
Een dergelijk uitstel is door Lord Salis
bury aan Portugal verleend. De modus vicendi
tusschen dit rijk en Engeland is nog voor
eene maand verlengd. Klaarblijkelijk wil de
Engelsche premier, om dynastieke belangen
te sparen, de Portugeesche regeering, die toch
reeds in ernstige moeielijkheden verkeert,
jvi«t door het opdringen van ongunstige voor
waarden aan eene uitbarsting van den volks
hartstocht blootstellen. Maar Lord Salis
bury wordt zelf gedrongen, en in geen ge
ringe mate. De Portugeesche patiënt zal dus
ten slotte de bittere pil wel moeten slikken,
en nog dankbaar moeten zijn als Engeland
haar een weinigje wil vergulden.
Kunst en Letteren.
TOONEEL TE AMSTERDAM.
Salon des Variétés: Eenzaam.
Schouwburg Frascati: Prinses Colombine.
Kegentien jaren geleden was George Eksköld
de vurigste aanbidder van Thora Edlin. Zijn liefde
?was even hartstochtelijk als hopeloos, want Thora
wees hem af. Zij had zich een ander beeld ge
vormd van den man, dien zij zou kunnen bemin
nen, een ideaal, waarvan zij de verwezenlijking
meende gevonden te hebben in Oscar Eksköld,
em neef van George.
Deze had meer routine in den omgang met jonge
vrouwen. Hij wist onervaren harten te winnen
met een oogenschittering, met een handdruk, met
een zacht gesproken woord en George moest
aanzien hoe Thora langzamerhand door zijn neef
gewonnen werd, en bij waarschuwde haar niet,
dat deze reeds gehuwd was. Want zijn ijdelheid
was gekwetst en de wraak scheen hem toe zoet
te zijn.
Thora viel in den haar gespannen strik, maar zij
zette zich niet tot weeklagen, zy gordde den strijd
tegen de wereld en hare vooroordeelen aan.
Jarenlang woor.de zij bij eene oude heks van
eene tante als niet meer dan een dienstbode in.
Zy leed en zij werkte zonder klacht, omdat zij
haar kind bij zich kon houden, en zij voedde bet
meisje op, zoo goed en zoo flink als de beste
wettige vrouw had kunnen doen.
En het scheen, dat er een zonnestraal in haar
leven zou schijnen. De tante stierf en liet Thora
zooveel vermogen na, dat zij vrij onbezorgd met
hare dochter Yngva kon leven.
Zoo was Yngva achttien jaar geworden en begon
met heldere, nieuwsgierige oogen in het rond te
zien; toen viel er een schaduw op de verhouding
TOtt moeder en kind, die steeds zoo innig was
geweest. Yngva werd tot verzet uit logeeren ge
vraagd by eene vriendelijke oude dame, de zuster
van den huisarts, die al de jaren door veel belang
in Thora had gesteld. Daar is nu het jonge meisje
in kennis gekomen met een huzaren-officier, die
toe, die tot dusver voor de koppen der paar
den de wacht hadden gehouden.
De commissaris en zijn geleiders zetten,
zich in het rijtuig en de tocht ging naar het
politiebureau. Toen de schelm zijn spel ver
loren zag, begon hij te smeeken. Tegen een
hem edelmoedig verleende ondersteuning voor
een reis naar het buitenland, onderteekende
hij een bekentenis, dat hij zich tegenover de
dame aan poging tot geldafpersing had schul
dig gemaakt.
Hij is zijn belofte, ergens anders een veld
voor zijn bezigheid te zullen zoeken, getrouw
nagekomen. Wat de gravin betreft, als weduwe
is het haar later vergund den huzaren offi
cier te huwen, om wiens wille zij eens in
zulk een groot gevaar heeft verkeerd.
Graaf Bruno was bij die laatste woorden
opgerezen en liep met groote stappen het
vertrek op en neer.
De banknoot van duizend mark, waarop
hij nu en dan onder het vertellen een blik
had geworpen, hield hij nog steeds in de
hand. Eindelijk bleef hij voor een der
rooktafeltjes langs den muur staan. Zich met
een hoffelijke buiging tot den eigenaar
van het biljet wendend vroeg hij: »U zult
mij wel willen vergunnen mijn verhaal ten
einde te brengen?" rolde meteen het papier
ineen en hield het in de vlam der kaars.
Eer wij van onze verbazing waren bekomen,
was het biljet verbrand en slechts een klein
hoopje asch verried wat er was voorge
vallen.
De bezitter der banknoot was vlak voor
graaf Bruno getreden: »Mijnheer!'' siste hij
hem met nauw bedwongen woede toe, »u hebt
het gewaagd..."
»Ik heb niets gewaagd", antwoordde de
graaf met ijzige kalmte.
»U zult mij voldoening geven".
»Neen!"
»Mijnheer!"
»Oho! Maar Bruno! Geen dwaas
heden" klonk het verward dooreen.
haar liefkreeg en, onbekend als hij is met de
onwettigheid harer geboorte, haar tot zijn vrouw
begeert.
Dan ziet Yngva in, in welke moeilgke positie
zij is gekomen en ten einde raad, keert zij plot
seling huiswaarts. Het geheim harer liefde
waagt zy echter niet aan hare moeder te open
baren. Zij begrijpt den hinderpaal, die er tusscben
haar en een huwelijk staat, en ook hoe hare moe
der zou lijden ais het haar bekend was, hoe zwaar
haar misstap drukt op het hoofd van haar kind.
Maar haar stilzwijgen helpt niet, want Allan is
haar nagereisd en overvalt haar tehuis.
Dan kan zij hem hare wederliefde niet verber
gen en bij hun gekoos worden zij verrast door
Thora.
Allan, een eerlijke jongen, vraagt dadelijk
Yngva's hand, maar ademloos staat Thora te luiste
ren als hij vertelt, dat bij de aangenomen zoon
van Georye EkakSld is.
Met groote moeite beheerscht zij zich en ver
zoekt zij hem later terug te kernen, maar als bij
vertrokken is, sist zij tusschen hare tanden dooi:
Nooit''.
Toch geeft zij Yngra verlof, Allan den volgen
den dag te ontvangen om kern het geheim harer
geboorte mede te deelen, en de jonge olticier
heeft l Mt/tu zoo lief, dat hij weigert van haar af
te zien. Hij heeft zijn pleogvader reeds
mededeeling gedaan van zijn huwlijksaanzoek en deze
zal weidra bij Thora komen. Den trouwen hel
per in den nood Dr. Sanden wordt verzocht den
ouden Eksköld te ontvangen. Als deze echter
hoort dat zijne aanstaande schoondochter een
onecht kind is, weigert hij beslist zijne toestem
ming, ondanks de argumenten van den doktor,
ondanks het verwijt van Thora, dat hij eigenlijk
de schuld draagt van haar val. Zijn beginselen
verbieden hem toe te stemmen. Hij meent, dat
gaf men in zulk een geval toe, het een aanmoe
diging zou zijn voor lichtzinnige vrouwen. Hij
vertrekt en neemt Allan mede.
Weldra komt de laatste echter terug. Het on
gelooflijke is gebeurd. Ekaküld heeft toegestemd.
De voorwaarde hoort Thora later Haar verleider
Oakar Ektköld is weduwnaar geworden. Om min
der goed gedrag heeft hij zijn regiment en het
land moeten verlaten en nu leeft hij op kosten
van zijn neef in den vreemde. De oplossing was
gemakkelijk te vinden. 'Ihora zal met akar
huwen, dan is Yngva gewettigd en zijn de bezwaren
tegen het buwelijk vervallen
Maar zoo laat Thora niet mot zich dollen. Zij
heeft zich na haar val, na het verraad aan haar
gepleegd, steeds trouw en eerlijk gedragen, zij is
eene goede moeder geweest, zooals zij eeno goed
vrouw had kunnen zijn.
Toch heeft op haar hoofd alleen geheel de
zwaarte van den last gedrukt, maar al haar moed,
haar streven, haar geheel onberispelijk leven, niets
heeft de wereld kunnen doen vergeten, dat zij niet
het recht heeft om zich mevfouw te noemen. En
daar is nu een oude losbol, die zijn geld verbrast
heeft, zijn goeden naam verloren en zijne vrouw
dood gesard, die leeft van de aalmoezen van zijne
familie, en nu moet Thora haar leven maar aan
dat van zulk een man verbinden, het een eer
vinden als zij zijn naam mag dragen, enkel om te
voldoen aan een eisch van de wereld, die weigert
een natuurlijk kind in hare gezelschappen te
ontvangen.
Thora weigert. En of dr. Sanden, haar oude
vriend, haar tracht te bewegen tot toegeven en
op de rechten van Ynyi-a wijst en of Yngra om
haar geluk smeekt, of Allan haar grilligheid
verwijt, zij blijft weigeren.
Niemand, zelfs haar kind niet, heeft het recht
te vorderen, dat zij zich zelf zal opofferen.
Dan, meent Ekfköld, kan er niets van het hu
welijk komen, maar Allan denkt er anders over.
Als Yngea wachten wil, zal hij trachten door zijn
werk in staat te worden haar toch tot zijne vrouw
Met een enkel gebaar bezwoer de graaf
den storm.
»Ik weiger voldoening te geven, want deze
heer is geen satisfactie waard de bank
noot, die ik verbrandde, was valsch!"
Door de op deze onthulling volgende uit
barsting van Oh's en ah's hoorden wij niet,
dat de deur open en dicht ging; eerst toen
wij naar den aangeklaagde omzagen, be
merkten wij, dat hij verdwenen was. Hij
verkoos liever met stille trom te vertrekken,
dan een hopeloozen strijd voort te zetten.
»Maar, wat duivel!" riep baron
Nortcnstein, toen de eerste opwinding eindelijk was
bedaard, »hoe kon je weten, dat deze bank
noot valsch was? Ben je soms expert bij de
bank T'
»Dat niet," antwoordde graaf Bruno ver
genoegd lachend, »maar ik verdacht den
knaap reeds lang, dat hij een valsch spel
speelde. Gisteren nog kwam hij onder een
erbarmelijk voorwendsel een paar honderd
mark leenen; blijkbaar bezat hij dus geen
contanten meer, althans niet noemenswaard.
En vandaag, bij de wedrennen, heb ik hem
scherp in het oog gehouden en zoodoende
de winst zijner weddingschr.ppeu kunnen
controleeren een bankbiljet van duizend
mark was er niet bij. Toen hij daarom hier
met die som opdook, schoot mij die oude
geschiedenis in het geheugen, en ik vertelde
haar en waagde ten slotte den coup waar
van gij getuigen zijt geweest. Gij ziet, mijn
vermoeden had mij niet bedrogen."
»Dat is ten minste nog eens een verhaal,
waarvan niemand zal zeggen, dat het, zon
der slot of zin is geweest!" bromde de dikke
Holsten, terwijl hij zijn arm door dien van
graaf Bruno stak en als oudste het sein
tot opbreken gaf.
* *
*
Eenige maanden later werd dezelfde per
soon te Monaco aangehouden; hij had daar
getracht valsche banknoten van duizend
mark uit te geven.
te maken. Van de gunst van Eksköld doet
h\j afstand. Yngva wil wachten en ook werken,
maar bij de vrouw, die door hare stijfhoofdigheid
haar geluk dreigde te verstoren, kan zij niet blijven.
Eindelijk gaat ook dr. Sanden heen en Thora,
blijft eenzaam achter, eenzaam maar gelukkig
omdat zij den moed had zich zelf te zijn en te
blijven, gelukkig omdat hare dochter haar ten
laatste nog omhelsd heeft en haar gezegd, dat
zij zou trachten te leeren begrijpen.
Ziehier de inhoud van het tweede stuk van
Al/hild Agrell, dat in den Salon vertoond is.
Menigeen zal wel in de eerste plaats Tliora's
handeling een daad van egoïsme en gebrek van
moederliefde toeschijnen, maar Agrell heeft hier
ongetwijfeld de hooge waarde van het zichzelf
bewust zijn willen teekenen. Thora wil als baar
gevraagd werd: wat hebt ge met uw leven gedaan,
kunnen antwoorden: Ik heb een misstap begaan,
maar ik ben r.iet slecht geweest. Mijn ziel, mijn
eigen rein ik, is onbcsmet gebleven. En dit, zoo
meen ik de bewering van Agrell te moei on op
vatten, zou niet het geval geweest zijn, als '/K/TO,
toegevende aan den drang van bet fatsoen, zich
verbonden had aan dat individu «lat haar eenmaal
zoo bekoord had.
Hier spreekt de hooge, gewettigde trots van een
reine vrouw, die viel door Hst maar zichzelf lou
terde door haar werk, en die meent hare dochter
geen hoog denkbeeld van de heiligheid van het
huwelijk te zullen geven, als zij zich verbindt aan
zulk een man.
Eenzaam l ad minder succes dan Viola en dat
was misschien wel wat aan het zomerweer, maar
zeker ook aan de mindere waarde en aan het spel
der artisten te wijten. De teekening der personen
toch maakt meermalen den indruk van niet af te
zijn. Daar ontbreekt iets dat hun het werkelijke
waarachtige leven geeft, zoo dikwijls zijn zij als
figuren die phrases zeggen en dat schaadt aan
den totaalindruk.
Thora spreekt b. v. met don dokter over haar
leven, dat geheel beheerscht wordt door het gemis
van den titel Mevrouw"; zij zal haar bezoeker
een kop koffie inschenken en dan gaat zij eens
klaps aan het venster staan en vraagt, of de
boomen in hun herfstdos niet mooi zijn. Dat
hindert den toeschouwer. Zijne gedachten
verloeven nog bij het vorige onderwerp van het
gesprek; m. i., moet dit zoowel bij den dokter als
bij Thora, ook nog het geval zijn, omdat het
onderwerp zoo ernstig, omdat bet een <iuaestie
voor een geheel leven was en nu verstoort die
vraag de stemming.
Yngea maakt zich daar ook aan schuldig. In
het gesprek met hare moeder over het bnitenleven,
als Thora zoekt uit te visschcn wat haar dochter
voor haar verbergt, vraagt zij ook hoe het met
het paardrijden ging. Dan valt Yngva opeens uit:
Gij kunt u niet voorstellen, mama, hoe heerlijk
het is, een. paard in suizenden galop door een
enkelen krachtigen ruk in te toornen."
Is dit realisme of oude romanstijl ?
De beeldspraak, waarvan Agrell zich zoo vaak
bedient, neemt ook iets weg van het ware, dat
echter heel mooi uitkomt in do gesprekken vau
Thora met Yngva in het tweede en derde bedrijf.
De klacht van'het jonge meisje over haar positie
in de wereld klinkt telkens forsch, tot in het
vijfde tooneel van het laatste bedrijf het toppunt
bereikt wordt.
Yngva zich beklagend?, zegt daar: Maar an
deren mogen beminnen", en Thora, antwoordt
troostende: Dat mag jij ook", waarop Yngva
haar moeder toevoegt: Ja, zooals u." Dat werkt
als een bliksemstraal, en beide vrouwen springen
op en zien elkaar aan, dan buigt Ynyva het
hoofd, slaat haar armen om Thora heen en barst
in snikken uit. Ik geloof dat dit wel het mooiste
oogenblik is. De dochter is door haar verdriet
zoo verbitterd, dat in haar uitbarsting hot verwijt
dat meermalen zich opwerkte, maar nog steeds
teruggedrongen werd, uitgesproken wordt, want
in. dat Ja, zooals u", ligt een verwijt. Inde twee
eerste bedrijven wordt overigens veel gezegd wat
levendig herinnert aan De ideeën van Mevrouw
Aubry.
De figuur van dr. Sanden is frisch en los
geteekend, maar nadert dikwijls van zeer nabij de
grens der overdrijving.
Wat hot spel der optredenden aanging, hinderde
voortdurend een zekere matheid; het was niet ge
decideerd en mij kwam het voor alsof de soberheid,
zoo noodig bij de vertooning van deze
tooneolspelen, over was gegaan in kleurloosheid. Daaraan
maakte zich vooral mej. Beukers schuldig, die
maar een enkele maal ziel aan haar spel gaf,
maar ook mevrouw Kössing faalde. In Laar spel
zag men nog het lustelooze, het ontzenuwde
van Iledda GaUer, terwijl Thora toch waarlijk
een vrouw is van moed, van karakter. Als een
kleinigheid schijnbaar, maar in waarheid als een
groote fout hinderde mij haar sleepcostuum. liet
tooneel in den Salon is niet groot, waarom dan
aan een huiskleed, een aanhangsel te dragen dat
zich slingert om eiken stoel, hindert in het gaan
en in het vertrekken ?
De heer Malherbe was poesmooi in een
Russischen huzarenuniform van helder lentegroen en
met een infanteriesabel op zijde. Waar zat de
beer Van Kuyk, toen die uniform gekozen werd?
Den heer Poolman kan het verwijt van kleurloos
heid moeilijk treffen; de heer Van Kuyk en mevr.
De Boer?Van Kijk spoelden hun kleinere rollen
zeer stijlvol.
En nu moet ik nog schrijven over die dwaas
heid aller dwaasheden, over de operette: Prinses
Culombine, die bij de heeron Prot vertoont wordt.
Een operette heeft dit voor boven een toomelspel,
dat het geen aaneengesloten geheel behoeft te zijn.
Een aardig tooneel, een mooi deuntje, kan het
geheel beroemd maken en daaraan is in Prinses
Colombine geen gebrek. Alleen bet lied der twee her
dersknapen, met gracieme manie:en" is voldoende
om doze operette succes te bezorgen. Den inhoud
te vertellen gaat niet aan, het spel van Kreeft
en Kelly en Kiohl te roemen is overbodig, de zang
van mevrouw Buderman te loven evenzoo, alleen
wil ik den heer Poons in Frascati welkom heeten.
Deze heer heeft m. i. echter te bedenken, dat hij
in operettes optreedt en niet in een groote opera.
Hij zet zijn spel wel wat zwaar aan, wat leg
riteit zij hem aangeraden; daar heeft de heer De
Keuckelaere meer den slag van beet.
Het decoratief in het tweede bedrijf, een winkel
van een uitdrager, is zeer fraai; daarvoor komt
den heeren Prot als altijd een woord van hulde toe.
Een bezoek aan Prinses Colombine kan ik
ieder aanraden. FR.
DE WILDE EEND TE PARIJS.
Het Théatre Libre van Antoine te Parijs heeft
eene vertaling van Ibseu's Wilde Eend gegeven,
en ditmaal geen adaptatie, zooals meestal met
buiterilandscke stukken het geval was, maar eene
volledige letterlijke vertaling. Men weet dat het
stuk hier bij het Nederlandsen tooneel een kort
succes geweest is, ofschoon het, uitmuntend ge
speeld en eenige opmerkelijke gegevens en curieuse
tooneelen bevattend, zeker beter verdiend had; te
Parijs zal liet slechts twee malen en wel voor
het bepaalde publiek van het Théatre Libre ge
geven worden, liet is door diegenen, die gewoon
zijn voor ibsen en Tol.-.tuïeeiie uitsluitende
vereering te hebben, als naar gewoonte bewonderd;
niet onbelangrijk is het, bv het oordeel van Sarcey
tegenover dat van Paul GinLsty in de liéjmbligue
en dat van LouiüiLre in de Dé'jata te stellen.
De intrige van het stuk is genoeg bekend,
Sarcey's eenigzins gekleurde voorstelling ervan zal
dus do lezers niet op een dwaalspoor leiden.
Antoine bewijst ons uitmuntende diensten en
ik beu er hem zeer dankbaar voor. Gij weet dat
ik eun verklaard tegenstander ben van de theorieën,
uit kracht waarvan het ThO.itre Libre gesticht is;
maar het doet mij veel genoegen dat het be
staat. Ik laat alle recht wedervaren aan de
energie van den man die het georganiseerd
heclr, en er het voortdurend succes van weet op
te houden. Bedenkt maar eens, dat, als hij ons niet
die Wilde Eend had gegeven, wij tien jaar lang
den lot hadden hooren trompetten van dat mees
terstuk van den Noorvreegschen Shakespcare; nu
ziju we er weer gauw af, en hooren dan La
Princesae 3Ialeine, van een anderen
pseudo-Shakespearp, een Belg of een Vlaming, Maeterlinck ge
naamd, wiens lof nu weer getrompet wordt. Dank
zij Anioine zal men misschien over een jaar of
wat gaan ontdekken, dat er een Franscbman is
geweest, Sci-ibe genaamd, die werkelijk aanleg
voor het tooneel had en inderdaad amusante
werken heeft geschreven, vooral heldere werken,
Ibsen's werken zijn niet helJer. Bij het verslag
geven over De Wilde Eend is er een groote
moeielijkheid, die ik even moet uitleggen. Ibseu
geeft zich nooit de moeite, u zijn personen voor
te stellen, evenmin u bet denkbeeld of het ge
geven van zijn si uk uiteen te zetten. De personen
komen voor het voetlicht, gaan praten over hun
zaken, en wij weten nooit wie zij zijn, of wat het
voor zaken zijn. Twee acten lang is het onmoge
lijk, volkomen onmogelijk, met alle aandacht, te
raden waarvan er sprake is, waarom die
rnenschen dat alles zeggen en niet wat anders. Een
inktllesch, enkel duisternis.
Langzamerhand wordt de actie helderder. De
karakters komen voor den dag; men ziet een
lichtscbijntje in den mist. Nog maar een klein
liehtschijntje, het blijft nog duister, maar 't ia
toch iets; een nachtpiije nu en dan, in den zwarten
nacht, waar men zich naar richten kan en dat
men kan onthouden.
Zoo gaat men verder, op den tast, met de han
den vooruit, tot de laatste acte; dan spreekt een
der personen (hier een dokter) een woord uit,
dat allerlei duistere hoekjes verlicht.
Men voelt zich een weinig opgelucht, want er blijft
dan nog maar een kleine duisterheid over. herme
tisch gesloten, ondoordringbaar, zoo iets als het
groote geheim der vrijmetselaars, dat nooit iemand
gekend heeft, zelfs de grootmeester niet. Jammer
genoeg is dat juist het punt waarop het drama
rust, de wilde eend".
Die wilde eend! Niemand, noch de hoorders,
noch de spelers, noch de vertalers, noch de schrij
ver die het maakte, noch Shakespeare die het in
spireerde, noch God noch de duivel zal ooit weten
wat die wilde eend beteckent, of wat het beest
in het stuk doet, of waarop het slaat. Maar be
halve die eend, begint men bij het eind van de
derde acte het stuk te begrijpen, en men heeft
bet bijna begrepen, door retrospectieve in
spanning, als het mei het vijfde bedrijf eindigt,
altoos behalve de eend. Ge moet op mij evenmin
rekenen om u die eend uitteleggen als op iemand
anders, ik heb over het raadselachtig gevogelte
al allerlei exegesen gehoord, maar geen heeft m\j
voldaan; de eenen hebben het gedierte met olijven
klaar gemaakt, de anderen a. la rouennaise, nog
een ander met citroenschijfjes, maar ik heb geen
bijzondere saus, en ik zou er niet zoo voor
durven uitkomen dat ik Ibsen's bedoeling niet
begrepen heb, als het al niet uitgemaakt was, dat
ik een stompzinnig wezen ben. Maar dat is nu
eenmaal zoo ; ik kan dus, door mijn bekentenis,
mijn reputatie bij de liefhebbers van Wilde
Eend niet erger maken.
Ik kan hun tot mijn genoegen meodcelen, dat
ik, op een beetje na, al het overige begrepen heb.
Maar nu: om u een verslag van het stuk te ge
ven, moet ik er onzen gewonen verhaaltrant op
toepassen, met de Fransche duidelijkheid. Ik moet
daarvoor in de eerste acte vertellen allerlei dat
voor het begrijpen van die acte noodig is, maar
dat Ibsen eerst in de vierde eri vijlde loslaat.
Mijn verslag zal rlus daardoor onjuist zijn; het
bespaart u de moeite van al dat ontwarren en
tasten, dat wij hebben doorgemaakt.
Ik 'zal duidelijk zijn; dus het is Ibsen niet
meer. Maar ik kan er niets aan doen.
Hjalmar Ekdal is de Delobelle van de
photographie. Hij praat aldoor over wonderbare uit
vindingen die in zijn hoofd woelen, over
vermoeienden arbeid dien hij doet. Maar hij is een
mislukte, daarenboven een groot opsnijder, zooals
alle mislukten. In zijne omgeving gelooft men
aan zijn genie; men laat zich door zijn mooie
praatjes vangen.
De photograaf is getrouwd; zijn vrouw is een
zekere Gina; vroeger kamenier bij mevrouw
Werlo, en door mijnheer Werle van een goeden
bruidschat voorzien, opdat zij met Hjalmar Ekdal
zou kunnen trouwen. Nu rnoot ge heel goed het
volgende onthouden: Mijnheer Werle had twee
redenen om dat huwelijk te bevorderen. Vooreerst,