De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1891 31 mei pagina 4

31 mei 1891 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 727 brandt Millet, Corot, Daubigny, etc, zijn, voor het publiek te bezichtigen stellen. Een voorbeeld dat navolging van bevoorrechten verdient. » Den tweeden Juni heeft men bij Georges Petit te Parjjs den verkoop van de collectie P. G. d'Ay,, waarin schilderyen voorkomen van Rubens, Van Djjck, Ruysdael, Teniers, Van de Velde, Watteau, Boucher, Lancret en van Delacroix, Corot, Dau bigny, Diaz, Isabey, Troyon, Vollon, Stevens. Den Buitten Juni bij denzelfden een niet min dere verzameling, die van Roederer, pendant der vorige, waaronder geen oude kunst, maar de mo derne vertegenwoordigd in schilderijen van Corot, Daubigny, Decamps, Delacroix, Diaz, Fromentin, Meissonier, Millet, Th. Rousseau, Stevens, Troyon, Vollon. Het internationaal Chalcografiesch Genootschap dat in 1886 gesticht werd, kondigt thans buiten wat het zijn leden geregeld aanbiedt, zijn eerste buitengewone uitgave aan, die ook voor niet-Jeden in beperkten getale verkrijgbaar zal worden ge'steld. Het zal een reproductie zijn in fac simile van de voor zoover bekende serie van hoogst zeldzame oude speelkaarten, gegraveerd doordien geheimziiinigen 15e eeuwschen Duitschen meester, iets vroegerwerkende dan Schongauer, die doorgaands als de Meester van 1466 wordt aangeduid, en van wien verder alleen de initialen E. S. bekend zijn, een kunstenaar die, al waren er voor hem al wel die in het koper sneden, beschouwd wordt eenigszins als de vader, der buryn-graveerkunst, ongeveer zooals van Eyck de vader van de olieverfschilder kunst heet. Deze kaarten van welke men er vroeger slechts enkelen wist aan ta wijzen en waarvan er eerst in den laatsten tijd tot tweeen-veertig bekend geworden zijn, munten uit door het fijne sentiment in de naïef-expressieve teekening van figuren en beesten, en de serie vormt mede het belangrijkste van wat van de profane gothieke prentkunst der 15e eeuw tot ons gekomen is. Dr. Max Lehrs de directeur van het Prenten kabinet te Dresden zal er tekst bij schrijven. 27 Mei '91. V. V A Jti i A. TOONEEL EN MUZIEK. H. M. de Koningin-Regentes heeft eene benoe ming tot buitengewoon Eerelid der Maatschappij tot bevordering der Toonkunst aanvaard. De Comédie Franc;aise heeft zich weder aan eene nouveautéin verzen gewaagd, een drama in drie bedrijven van Armand Silvestre en Morand, G-risélidts genaamd. Het is de oude legende van de mishandelde en steeds gehoorzaam liefhebbende vrouw Griseldis, een van Bcccacio's sprookjes dat reeds tallooze malen door dramatici is verwerkt, door Madame de Saint-Ange, door Jean Boiifons, Dumanoir, Ostrowsky, door Apostolo Zono, wiens gedicht veertien componisten als libretto diende, maar zelden met succes, hetgeen eigenlijk niet ver wonderlijk is, want wie zich zoo laat trappen als de onnoozele Griseldis der legende is naar onze begrippen niet veel beters waard, en dus geen sympathiek persoon op het tooneel. Haar man, de doellooze tyran, die enkel plaagt uit lust tot plagen, in de oorspronkelijke legende zeventien jaar lang, die haar kinderen wegneemt met de bewering dat hij ze zal dooden, is eon onverklaard monster en ook al niet belangwekkend. Eenige dichters, zooals Halm, hebben hem gestraft door eindelijk, als hij Griseldis wil beloonen voor al haar deemoed, de geplaagde vrouw te laten op staan en zich van hem scheiden. Armand Silvestre en Morand hebben anders gedaan. Zij hebben den duivel tusschen beiden geschoven en hem, die een broeden rug heeft, met al het hatelijke der schuld beladen. De intrige is zoo. De markies de Saluces, die uit liefde een herderin getrouwd heeft, roept door een onbedacht woord den duivel aan, en gaat, als deze oogenblikkelijk verschijnt en hem bij zijn woord houdt, eene weddenschap omtrent de deugd en trouw van zijne gemalin met hem aan. De markies heeft er terstond zelf spijt van, hetgeen hem sympathiek maakt, en de rol, door Sylvain gespeeld, uiterst dankbaar deed zijn. Saluces trekt na zijn weddenschap terstond naar het Heilige Land. In het tweede bedrijf stelt de duivel de gehoorzaamheid van Griseldis op de proef, door, als Turk verkleed, zijne eigene vrouw in het kasteel te brengen, en Griseldis uit naam van den markies te bevelen, deze Perzische slavin als hare meesteres te beschouwen. Griseldis gohoorzaamt. Nu zal hij hare trouw op de proef stellen, door Alain, een jongen dichter, den speelnoot harer jeugd, op het kasteel te brengen. Bijna is dit te veel voor Griseldis. maar het plot seling verschijnen van haar kind, Loys, brengt haar tot bezinning. De duivel wil na list, geweld gebruiken, en Griseldis door zeeroovers laten schaken, maar hij heeft zijne orders wat onduide lijk gegeven, zoodat de zeeroovers in plaats van Griseldis, de vrouw van den duivel, Fiamina, ontvoeren. Als de duivel dat bemerkt, rooft hij het kind. In het derde bedrijf verlaat Griseldis het slot, om haar kind te zoeken. Intusschen keert Salu ces van den kruistocht weer en is verbaasd, zijne vrouw niet te vinden. De duivel, ais hermiet verkleed, vertelt hem dat zij met een minnaar gevlucht is, en raadt hem, haar bij haar terug keer te dooden. Saluces maakt zich daartoe ge reed, maar de eerste woorden die Griseldis, terugkeerend, spreekt, bewijzen hem hare on schuld en onveranderde liefde. Alleen het kind -ontbreekt nog; de heilige Agnes heeft een storm doen opkomen en de boot, waarin Griseldis was, weer naar het strand teruggedreven. De beide ouders knielen voor het tryptiek, waarin het beeld der heilige zich bevindt, en waaruit in de eerste acte het beeld van den duivel verdwenen is. Hot opent zich en men vindt er het kind Loysin ; dat aan zijn vader don ring teruggeeft, het onderpand der weddenschap. Er komen heerlijke verzen in het stuk voor, minder dramatische dan lyrische, bij voorbeeld de woorden van Grisélidis bij het afscheid: Dans la nature, hélas! sans vous rien ne m'est douxl L'aumöne emplira mes journces, Et de ces libertés que vous m'avez données, La seule que je veuille est de prier pour vous. On est plus pres de Dieu dans les collines vertes, Dans la solitude dep soirs, Quand les rose* encore ouvertes Se balancent dans l'air comme des encensoirs. Tout prie autour de nous, a ces heures bénles Leurs voeux avec les miens vers Ie ciel monteront, Et les astres Ie long des voutes infinies, Verseront la pitiéde Dieu sur votre front. Maar niet enkel de aandoenlijke Grisélidis, Mlle Bartet ook de booze duivel, Coquelin cadet, zegt mooie verzen. Als hij Grisélidis en Alain zal samenbrengen, roept hij de natuur te hulp: Des bois obscurs, des blanches grèves, Des monts aigus, des larges pres, Levez-vous, venez, accourez, Soufiles des baisers et des rê?es! En ten slotte: Toi qui mets un frisson dan tout ce qui respire; Toi qui fais la nuit douce et perverse il la fois; Toi par qui j'aurai fait du monde nion empire, Ame des voluptés, obéis a ma voix! Verse aux jsetis perdus les mortelles rosées, Qui penchent vers Ie sol Ie front des lys voiles! Mets l'ivresse adultère au coeur des pousées Et gonfle de désirs les seins iinmaculés! Alain (Albert Lambert) had óók mooie warme verzen op te zeggen; de geheele voorstelling, met prachtige stijlvolle decors, als groote bladen uit een versierd missaal, had een tint van schoon heid en middeleeuwschen eenvoudige grootschheid; het is, voor het eigenaardig publiek, een zeer groot succes geweest. Een nieuwe wals van Juhann Strauss. Omtrent een monster concert van de gezamenlijke militaire kapellen te Weenen, dat Zondag in de Sangerhalle in het Prater plaats vond, bericht de Neue Freie Fresse (en het bericht is karakteristiek om te doen zien. hoe de Weeners met hun componist en zijne walsen ingenomen zijn): Het schitterend ste nummer van het programma was de eerste uit voering van den wals Gross-Wien van Johann Strauss, onder persoonlijke leiding van den com ponist. Het stuk werd met de grootste spanning verwacht. In de reusachtige zaal was het dood stil, toen de meesïer met jeugdige veerkracht over de breede estrade heen naar den directeurs lessenaar stapte. Luid gejubel verwelkomde den walskoning'', die met hetzelfde vurige tempera ment waarmede wij hem voor tientallen vau jaren aan het hoofd van groote orkesten kebben gezien, zijn dirigeersfok zwaaide. De wals Gross Wïen begint met eene introductie van edele sonoriteit. Feestelijke fanfaren kondigden dan de blijde opleving van Gross-Wien aan. Na eene effect volle pause waarin men zich kon afvragen : wat zal Gross-Wien nu beginnen? ontvangt men het echt Strauss'sche antwoord: dansen. Ken deftig thema volgt in den stijl van den gezongen wals, dat, voor het meerendeel door de violen gedragen, in een rijken vloed van melodie voortstroomt, het oor spoedig betoovert en het gezelschap, uit vele duizenden bestaande, werkelijk electriseerde. Vooral de dames begonnen dadelijk z'ch op den liefelijken maatslag te bewegen, en van boven gezien, maakte het ruischen en golven der dames met de met bloemen versierde hoeden, den indruk, alsof een geheele bloeiende tuin in beweging ge raakt was." Hot Weenor enthousiasme gaat hier misschien wat ver; van boven gezien moet deze golvende zee eer een geheel anderen indruk ge maakt hebben, gelijk den oningewijde op een schip te midden der baren wel bevangen kan. Ook de overige thema's zijn ongemeen melodisch en vonden eveneens grooten bijval. Toen de laatste toon weggestorven was, verhief zich unisono een storm van goedkeuring en handgeklap Telkens werd Strauss weder te voorschijn gejubeld, totdat hij besloot, den wals te doen herhalen. Onder dege nen, die voor Strauss het hartelijkst applamlisseerden, bevond zich ook meester Brahms." LETTEREN EN WETENSCHAP. Ter gelegenheid van een liefdadigheidsfeest heeft een damo te Miïnchen, Mevr. Eugenie Schaeufelen, geb. Bruckmann, een feestblad uitgegeven, een soort Parts-Murcie, waarvoor zij allerlei moois en kostbaars als bijdrage heeft gekregen. Het heet Münchner liazar en bevat reproduc ties van teekeningen van Unger, F. H. von Kaulbach, Wahle, llerterich, Willroider, v. Leubach, Keiler, v. Miller, Firle, Ileinick, Detregger, Dietz, (Jhde, Grützer, Wilh. Busch en Oberlamler. Voorts zijn er eenige gedichtjes, o. a. van Ilenrik Ibser Paul Ileyse, Bodenstedt, llaushofer, Linggen Gottfried Keiler. Ebers zond een gedicht, naar hij be weert uit hot aethiopisch, dat wel vermelding verdient: Die F r a u. So stark auch das Eisen, das Feuer besiegt os, Das Feuer ist stark, doch dcm Nasz unterliegt es. Das Wasser, das starko, die Sonne schlurft's cin, Doch das Dunkel der Wolke verlöschtihren Schein. Die Wolke ist stark, doch im Sturme verJliogt sic, Die kraftige Windsbraut, die Krde besiegt sic, Die Erde, die lliesin, der Mann, er heziihint sie, Die Marmer sind stark, doch der Kummer, er liihmt s,ie. Der krachtige Kummer, dom "Wein unterliegt er, Der Wein ist zwar stark, doch im \Schlate vertlicgter. \Vas da ist, musz sich beugen,wohin ich auch schau', Doch Eins bündigt Alles, und das ist die F ra u! To Avignon overleed de 7.'!-jarige volksdichter Eoumanille. Deze schreef, evenals Mistral, in Provenraalsch dialckt en was een der stichters van de Félibrcs, eene vereeniging tot het doen herleven van de oud-Provenraalsche taal en letterkunde, dio in het Zuiden veel aansluiting heeft gevonden en waartoe, gelijk meti weet, ook een aantal Parijsche schrijvers behooren. OUD-AMSTERDAMSCIIE VERSCUEIDEXI1EDEN door Mr. N. DK ROEVEE. Het Bethaniënklooster en zijne overblijfselen. II. Menig wandelaar, die de thans onaanzienlijke Barndesteeg passeert, slaat nieuwsgierig den blik op twee groote gebouwen, waarvan de gevels onwillekeurig zijne aandacht trekken. Het eene geeft nist veel meer te zien dan den gansch overpleisterden muur van de kerk de Ooyevaar" van de R. C. gemeente der Oud-Bisschoppelijke Clerezy met de daaraan grenzende pastoorswoning; het andere, thans hulp bank van leening, ziet er met zijn monumentalen stoep en poort nog vrij wat beter uit. Deze poort, met een wapen ge kroond, voert ons terug naar den tijd, toen de beroemde Hendrik de Keyzer in de bouwkunde den stijl aangaf. In weerwil van kleine verbou wingen en veranderingen, die dit huis heeft on dergaan, is het nog het sieraad van het straatje. Na genoeg in denzelfden staat vertoonde het zich reeds in 1625, toen ook het huis daarnaast er nog aanzienlijker uitzag en in denzelfden stijl was opgetrokken. Uit alles blijkt, dat beide huizen in dien tijd en reeds vroeger door voorname lieden werden bewoond, die, om ze uiterlijk zoowel als innerlijk aan hunne bestemming te laten beantwoorden, geene kosten hadden gespaard. En dit was ook inderdaad het geval, want het tegenwoordige kerkgebouw was het woonhuis van den schatrijken koopman Marcus de Vogelaer, een Antwerpsch uitgewekene, die er met toespeling op zijn fami liewapen den naam van .?de Oyevaer" aan had gegeven. Hij was een der medeoprichters van de West-Indische Compagnie en echtgenoot van Margaretha van Valckenburgh. Over beide per sonen heb ik reeds vroeger gesproken. Door een sierlijk poortje kwam men gelijkstraats de woning binnen. * Het huis was niet zeer diep. Het was waarschijnlijk om die reden, en omdat misschien slechts twee derden van de gevelbreedte het woonhuis en het overige een pakhuis dekte, dat de eigenaar in den tuin aan de eene, wellicht ook aan de andere zijde een achterhuis had uit gebouwd. Marcus gezin was talrijk en hij schijnt er op een grooten voet te hebben geleefd. Zijne zonen en dochters trouwden er uit met de aanzienlijksten van den lande en de laatste, die er ongehuwd in bleef wonen, werd er in 166-2 uit gedragen, om op het Hooge Choor der Oude Kerk zijne laatste rustplaats te vinden. Toen werd het huis overgeschreven op naam van zijne zuster Ilester de Vogelaer, die hare hand gereikt had aan Jacob van Erp, een verwant van Christina, de eerste vrouw van den beroemden Muider drost. In 167.'J wordt Coruelis Roch, die schepen en raad der stad was, als bewoner later ook als ejgenaar er van genoemd. Tien jaren later woonde hij er nog, hetgeen bewijst, dat deze woning in die dagen nog eenen patriciër waardig werd geacht. Na zijnen kort daarop gevolgden dood bleef zijne weduwe er eigenaresse van, maar verhuurde het aan een herbergier tot v/ij in 1706 het huis op geschreven vinden op naarn van den toen bijna 70-jarigen wijnverlater Arent Krijs, een broeder van Jacohus Krijs, pastoor uit de drie bonte kraaien" in de Oude Teertuinen en protonotarius apo.stolicus, die zich in de kerkelijke twisten in de R. C. gciLeente door 'de volgelingen van Jansenius veroorzaakt, eenen naam heeft verworven. Do kerk schijnt er terstond in gekomen te zijn. Had do Vogelaer den ingang van zijn huis gelijkstraats gemaakt, zijn buurman Leenaert Kaye deed het nog deftiger af. Hij liet een hoogc stocj) voor zijne woning bouwen en den ingang versierde hij met een fraaien uit gehouwen steen vervaardigde poort, die nog heden ten dage met zijn familiewapen : gevierendeeld, l en 4 van keel met een rad van goud, 2 en .'S van lazuur met drie ruiten van zilver, tor gedachtenis van den stichter prijkt. Dit gedenkteeken verdient dn man wel, want hij behoorde tot die kloeke bur gers onzer stede, die het hunne hebben bijge dragen, om Amsterdam groot te maken door den handel, de bron van alle welvaart. Immers zijn naam "wordt gevonden onder die van de oprich ters der Oost-Indische Compagnie. Vau de meeste dezer vermogende en ondernemende kooplieden is slechts weinig bekend, en toch verdienen zij ten volle, dat hunne naucven van onzen tijd zich hunner herinneren en dankbaar gedenken. Het is dus niet ongepast hier enkele biograiische bijzonderheden, hem betreffende, mede te deden. Kaye was geen geboren Amsterdammer. Hij had omstreeks 15(1.'! te Limburg het eerste levenslicht gezien, maar was wellicht met zijne ouders in zijne vroege jeugd hier ter stede komen wonen. Op ,'Ï5 jarigen leeftijd trad hij hier mot Catharina, de te Antwerpen geboren dochter vau Hans de Schott, i;i het huwelijk, die hem iu hare ouderlijke na latenschap de percccleu van de Harudcstecg aan bracht. Welke zaken Leenaert deed weten wij niet; zeker is het echter, dat hij fortuin maakte, on even gelukkig was als zijne neven Jan Have, de stamvader van de aan het Amsterdamsche patriciaat verwante hoeren van Breukelerwaard, en Jan (iras ook Lenaerts moeder heette Gras die wij beiden vinden genoemd als be windhebbers der West-lndischc Compagnie. Toen hij uitvoering wilde geven aan zijn plan om de hui/inge in de Barndesteeg in den smaak zijns t ij ds te verbouwen, moet het. hem gebleken zijn, dat de binnenbouw nog te goed was om at te breken, zoodat hij er veilig toe kon besluiten om er enkr.l een nieuwen gevel voor te zetten, vau binnen eene nieuwe indeeling te maken met cenc verdieping en ecu ruim voorhuis omringd vau fraaie vertrokken on daarbij een nieuwen vleugel in den tuin op te trekken. Zoo kan men in dit gebouw, behalve het eigenaardig hollandsche en in tamelijk goeden staat behouden voorhuis, nog <!e balklagen van het oude kloostergebouw vinden, waarvan do karbeclcn liet type vertooneu van de in kerkelijkeu en wereldlijkeu bouw ge bruikelijke versiering vau de tweede helft der vijftiende eeuw. Maar nog merkwaardiger is het iraai gemetselde, op stocnen kolommen rustende gewelf, dat thans de kelderverdieping uitmaakt i en waarvan de bodem, bijkans ter halver hoogte vau (ie pilaren opgehoogd is. Zulk een gewelf vindt men evenzeer onder de kerk de Ooievaar. Daar zateu eens de vrome zusterkens neder om ' zich aan het dagelijkscho maal te versterken met de spijzen, die warm uit de daarnaast gelegen keuken kouden worden opgedragen. Du bouwheer had zeker niet lang genoegen van j de aangebrachte verbeteringen. Bij zijn dood liet hij ('éne dochter achter, Maria lïaye, die zich in 1G^;> iu huwelijk verbond aan een telg van een niet minder machtig koopmansgeslacht, aan Jeronimus, den zoon van Balthazar Coymans. Deze, die heer was van Meerenstein, trad in het bezit van het huis en schijnt er ook in te hebben gewoond, maar zijne eenige dochter Catharina Coymans baronesse Sohier de Vermandois, Vrouwe 'van Warmenhuizen etc. verhuurde het. In 1648 woonde er nog «en aanzienlijk koopman als Johan Pellicorne. Toen hadden de Coymans' op de Heeren- of Keizersgrachten reeds nog heel wat trotscher en prachtiger ingerichte woningen betrokken en binnen een kwart eeuw hadden de De Vogelaers, hunne buren, dit voorbeeld gevolgd. Eerst omstreeks 1690 werd het huis verkocht aan Theodorus de Roy, uit wiens familie het door aanhuwelijking kwam in het bekende R. C. geslacht Ilovius. Een hunner droeg het in 1818 over aan den apothecar H. F. Thijssen voor f 2200. Te dien tijde schijnt de huizinge als herberg de poort voor nen reizenden man te hebben opengezet, waar mede het het voorbeeld had gevolgd van het huis de Ooyevaar'', dat, zoo meldt het althans Wagenaar, vóór het tot kerk werd ingericht, ook een logement was geweest, waar vo'gens overlevering het turfschip van Breda" heeft uitgehangen. Toen de stad er eindelijk eigenaresse van ge worden \vas; werd het zonder veel timmeren tot de tegenwoordige bestemming ingericht. SOEVEREINEN THUIS. Een belangrijk artikel in het Meinummer van de -liev-lew of' Reviews is een verhaal over Paus Leo XIII te huis, geschreven door een journalist te Rome die het voorrecht geniet voortdurend toegang te hebben bij den Heiligen Vader." Het -volgende bevat eenige uittreksels van het artikel, dat gelijktijdig in Engeland, Amerika en Frankrijk verschenen is. Leo XÜI is juist zijn een-en-tachtigste jaar ingetreden. Zijn magere, hoekige trekken, zijn albasten tint, het beven van zijne hand, zijn gebogen houding, het bijna doorschijnende van zijn geheele uiterlijk zouden hem voor een man van buitengewoon hoogen leeftijd doen houden. Maar wanneer hij spreekt en in vuur geraakt, verdwijnt deze indruk onmiddellijk en men gevoelt dat er onder dit broze omhulsel een machtig leven klopt en dat het zwaard on eindig krachtiger is dan de schede. Zijn stem, voornamelijk wanneer hij in het openbaar spreekt, heeft haar metaalklaiik behouden, een beetje nasaal, eu zijne oogen hebben niets van hun vuur verloren. De oogen van Leo XIII, wie ze eens heelt ge/.ien vergeet ze niet meer. Als twee karbonkels of zwarte diamanten schitteren zij. Zij geven een buitengewone levendigheid aan zijn gelaatsuitdrukking; er is iets onuitsprekelijk doordringends in zij'n blik. Eeu van de opval lendste diugen wanneer men den Heiligen Vader voor de eerste maal ontmoet, is het zenuw achtig boven vau zijne handen. Dit is geen gevoig van zijn leeftijd, zooals gewoonlijk wordt ver moed, maar ontstaan na een typhus, waaraan hij te l'erugia leed, ongeveer vijf en twintig jaar geleden. Dit beven is zoo sterk dat Leo XI II niet meer schrijf t. Wanneer hij een stuk moet teekenen, is hij ge noodzaakt de pols vau zijn rechterhand met zijn, linkerhand vast te houden, om de letters te kun nen leekenen, die anders onleesbaar zouden zijn eu dan zelfs is iedere streek een oneindige aan tal dunne, lichte zigzag. IJte magerheid van Leo XIII is buitengewoon, het gevolg van twintig jaren vasten en ontbering, die hem oen bijna onliehamel, k voorkomen geven, als eene wandelende schim. Den eersten Januari 1888, woonde ik die onvergetelijke plechtigheid bij, toen Leo XIII voor de elite van alle landen eene mis hield, om zijn priesterjubilétn vieren. Bijna 60,00'.) personen waren onder den koepel vau Sint Pieter bijeengedrongen. Plotseling ver scheen de bejaarde Hoogepriester hoog boven de hoofden van de menigte, als de Ctiristus in de Transtiguratie van Raphael. Hij zag er uit als een spook, stil door de lucht glijdend en gereed om in het niet te versmelten in den schitterenden kring die hem omgaf. Leo XIII behoort tot een ras van zenuwachtige rnenschcn. In spijt vau zijne schijnbare zwakheid en dorheid is hij met een buitengewone veerkracht begiftigd, die de sterkste mannen niet bezitten. De Heilige Vader heeft vier staatssecretaristen aan zijn zijde zien sterven. Eens waren de mees ten der geestelijke grootwaardigheidshekleeders om hem heen ziek. Alleen wij jonge mcnschen bezwijken niet," riep de Paus vroolijk uit. liet is een teit dat sedert Leo X11I het Yaticaaii be woont, hij nooit aau iets ernstigors dan ecu voor bijgaande verkoudheid heeft geleden. Lang te leven is erfelijk bij de familie Pecci. Dr. Coccarolli, de lijfarts van den Paus, zeide korten tijd geleden: Het gestel van den Paus is zoo sUrk, dat hij heel goed nog tien jaren kan leven wanneer hij geen kwaadaardige kwaal krijgt Het schijnt dat het leven van den Paus niet plotseling zal worden afgebroken, maar dat hij langzamer hand zal verminderen, als eene lamp die gebrek heeft a;iu olie." liet volgende verhaal van het bezoek des Duit schen keizers aan den Paus is wellicht door den journalist, dio dagelijks toegang tot den Heiligen Vader heeft," (.'enigszins ouder den in druk vau die gunst, geschreven. Pius IX, met zijn joviale natuur en volmaakte gocdat r ligheid, gat' in zijn f-prekon en manieren aank-i.ling tot de familiaritcit en ongegoneeidheid, die veel voorkomt in het Romaansche karakter. Leo XIII is geheel anders. Men heeft hem zelden zien lachen. Deze terughoudendheid, die zoo natuur lijk in hem is, vermeerdert de waardigheid van de tiara. Zij maakt anderen verlegen en eerbiedig. Da jonge Duitscho keizer kan liiervan meespreken. Toeu hij het Vaticaau in Cctober IcSHH bezocht, was hij zoo in de war bij het binnentreden van '.s Pausen ontvangkamer, dat hij eerst, de kostbare litlxttirrc, die hij den Pau-i wilde aanbieden, liet vallen, en toen den helm, dien hij in zijne linkerhand hield. Hij kon nau welijks eenige onsamenhangende woorden stamelen. Ken ooggetuige verzekerde mij. dat hij beefde ais een blad, en ik ken gezanten die er reeds lang zijn en die nog hunne aandoening niet kunnen verbergen wanneer zij de particuliere vertrekken van den Paus binnenkomen. Zoo majestueus draagt

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl