Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 727
brandt Millet, Corot, Daubigny, etc, zijn, voor
het publiek te bezichtigen stellen. Een voorbeeld
dat navolging van bevoorrechten verdient. »
Den tweeden Juni heeft men bij Georges Petit
te Parjjs den verkoop van de collectie P. G. d'Ay,,
waarin schilderyen voorkomen van Rubens, Van
Djjck, Ruysdael, Teniers, Van de Velde, Watteau,
Boucher, Lancret en van Delacroix, Corot, Dau
bigny, Diaz, Isabey, Troyon, Vollon, Stevens.
Den Buitten Juni bij denzelfden een niet min
dere verzameling, die van Roederer, pendant der
vorige, waaronder geen oude kunst, maar de mo
derne vertegenwoordigd in schilderijen van Corot,
Daubigny, Decamps, Delacroix, Diaz, Fromentin,
Meissonier, Millet, Th. Rousseau, Stevens, Troyon,
Vollon.
Het internationaal Chalcografiesch Genootschap
dat in 1886 gesticht werd, kondigt thans buiten
wat het zijn leden geregeld aanbiedt, zijn eerste
buitengewone uitgave aan, die ook voor niet-Jeden
in beperkten getale verkrijgbaar zal worden ge'steld.
Het zal een reproductie zijn in fac simile van de
voor zoover bekende serie van hoogst zeldzame oude
speelkaarten, gegraveerd doordien geheimziiinigen
15e eeuwschen Duitschen meester, iets
vroegerwerkende dan Schongauer, die doorgaands als de
Meester van 1466 wordt aangeduid, en van wien
verder alleen de initialen E. S. bekend zijn, een
kunstenaar die, al waren er voor hem al wel die
in het koper sneden, beschouwd wordt eenigszins
als de vader, der buryn-graveerkunst, ongeveer
zooals van Eyck de vader van de olieverfschilder
kunst heet. Deze kaarten van welke men er
vroeger slechts enkelen wist aan ta wijzen en
waarvan er eerst in den laatsten tijd tot
tweeen-veertig bekend geworden zijn, munten uit door
het fijne sentiment in de naïef-expressieve
teekening van figuren en beesten, en de serie vormt
mede het belangrijkste van wat van de profane
gothieke prentkunst der 15e eeuw tot ons gekomen
is. Dr. Max Lehrs de directeur van het Prenten
kabinet te Dresden zal er tekst bij schrijven.
27 Mei '91. V.
V A Jti i A.
TOONEEL EN MUZIEK.
H. M. de Koningin-Regentes heeft eene benoe
ming tot buitengewoon Eerelid der Maatschappij
tot bevordering der Toonkunst aanvaard.
De Comédie Franc;aise heeft zich weder aan eene
nouveautéin verzen gewaagd, een drama in drie
bedrijven van Armand Silvestre en Morand,
G-risélidts genaamd. Het is de oude legende van de
mishandelde en steeds gehoorzaam liefhebbende
vrouw Griseldis, een van Bcccacio's sprookjes dat
reeds tallooze malen door dramatici is verwerkt,
door Madame de Saint-Ange, door Jean Boiifons,
Dumanoir, Ostrowsky, door Apostolo Zono, wiens
gedicht veertien componisten als libretto diende,
maar zelden met succes, hetgeen eigenlijk niet ver
wonderlijk is, want wie zich zoo laat trappen als de
onnoozele Griseldis der legende is naar onze
begrippen niet veel beters waard, en dus geen
sympathiek persoon op het tooneel. Haar man,
de doellooze tyran, die enkel plaagt uit lust tot
plagen, in de oorspronkelijke legende zeventien
jaar lang, die haar kinderen wegneemt met de
bewering dat hij ze zal dooden, is eon onverklaard
monster en ook al niet belangwekkend. Eenige
dichters, zooals Halm, hebben hem gestraft door
eindelijk, als hij Griseldis wil beloonen voor al
haar deemoed, de geplaagde vrouw te laten op
staan en zich van hem scheiden. Armand Silvestre
en Morand hebben anders gedaan. Zij hebben
den duivel tusschen beiden geschoven en hem,
die een broeden rug heeft, met al het hatelijke
der schuld beladen.
De intrige is zoo. De markies de Saluces, die
uit liefde een herderin getrouwd heeft, roept
door een onbedacht woord den duivel aan, en
gaat, als deze oogenblikkelijk verschijnt en hem
bij zijn woord houdt, eene weddenschap omtrent
de deugd en trouw van zijne gemalin met hem
aan. De markies heeft er terstond zelf spijt van,
hetgeen hem sympathiek maakt, en de rol, door
Sylvain gespeeld, uiterst dankbaar deed zijn.
Saluces trekt na zijn weddenschap terstond naar
het Heilige Land. In het tweede bedrijf stelt de
duivel de gehoorzaamheid van Griseldis op de
proef, door, als Turk verkleed, zijne eigene vrouw
in het kasteel te brengen, en Griseldis uit naam
van den markies te bevelen, deze Perzische slavin
als hare meesteres te beschouwen. Griseldis
gohoorzaamt. Nu zal hij hare trouw op de proef
stellen, door Alain, een jongen dichter, den
speelnoot harer jeugd, op het kasteel te brengen.
Bijna is dit te veel voor Griseldis. maar het plot
seling verschijnen van haar kind, Loys, brengt
haar tot bezinning. De duivel wil na list, geweld
gebruiken, en Griseldis door zeeroovers laten
schaken, maar hij heeft zijne orders wat onduide
lijk gegeven, zoodat de zeeroovers in plaats van
Griseldis, de vrouw van den duivel, Fiamina,
ontvoeren. Als de duivel dat bemerkt, rooft hij
het kind.
In het derde bedrijf verlaat Griseldis het slot,
om haar kind te zoeken. Intusschen keert Salu
ces van den kruistocht weer en is verbaasd, zijne
vrouw niet te vinden. De duivel, ais hermiet
verkleed, vertelt hem dat zij met een minnaar
gevlucht is, en raadt hem, haar bij haar terug
keer te dooden. Saluces maakt zich daartoe ge
reed, maar de eerste woorden die Griseldis,
terugkeerend, spreekt, bewijzen hem hare on
schuld en onveranderde liefde. Alleen het kind
-ontbreekt nog; de heilige Agnes heeft een storm
doen opkomen en de boot, waarin Griseldis was,
weer naar het strand teruggedreven. De beide
ouders knielen voor het tryptiek, waarin het beeld
der heilige zich bevindt, en waaruit in de eerste
acte het beeld van den duivel verdwenen is. Hot
opent zich en men vindt er het kind Loysin ; dat
aan zijn vader don ring teruggeeft, het onderpand
der weddenschap.
Er komen heerlijke verzen in het stuk voor,
minder dramatische dan lyrische, bij voorbeeld
de woorden van Grisélidis bij het afscheid:
Dans la nature, hélas! sans vous rien ne m'est
douxl
L'aumöne emplira mes journces,
Et de ces libertés que vous m'avez données,
La seule que je veuille est de prier pour vous.
On est plus pres de Dieu dans les collines vertes,
Dans la solitude dep soirs,
Quand les rose* encore ouvertes
Se balancent dans l'air comme des encensoirs.
Tout prie autour de nous, a ces heures bénles
Leurs voeux avec les miens vers Ie ciel monteront,
Et les astres Ie long des voutes infinies,
Verseront la pitiéde Dieu sur votre front.
Maar niet enkel de aandoenlijke Grisélidis,
Mlle Bartet ook de booze duivel, Coquelin
cadet, zegt mooie verzen. Als hij Grisélidis en
Alain zal samenbrengen, roept hij de natuur te
hulp:
Des bois obscurs, des blanches grèves,
Des monts aigus, des larges pres,
Levez-vous, venez, accourez,
Soufiles des baisers et des rê?es!
En ten slotte:
Toi qui mets un frisson dan tout ce qui respire;
Toi qui fais la nuit douce et perverse il la fois;
Toi par qui j'aurai fait du monde nion empire,
Ame des voluptés, obéis a ma voix!
Verse aux jsetis perdus les mortelles rosées,
Qui penchent vers Ie sol Ie front des lys voiles!
Mets l'ivresse adultère au coeur des pousées
Et gonfle de désirs les seins iinmaculés!
Alain (Albert Lambert) had óók mooie warme
verzen op te zeggen; de geheele voorstelling, met
prachtige stijlvolle decors, als groote bladen uit
een versierd missaal, had een tint van schoon
heid en middeleeuwschen eenvoudige grootschheid;
het is, voor het eigenaardig publiek, een zeer groot
succes geweest.
Een nieuwe wals van Juhann Strauss. Omtrent
een monster concert van de gezamenlijke militaire
kapellen te Weenen, dat Zondag in de
Sangerhalle in het Prater plaats vond, bericht de Neue
Freie Fresse (en het bericht is karakteristiek om
te doen zien. hoe de Weeners met hun componist
en zijne walsen ingenomen zijn): Het schitterend
ste nummer van het programma was de eerste uit
voering van den wals Gross-Wien van Johann
Strauss, onder persoonlijke leiding van den com
ponist. Het stuk werd met de grootste spanning
verwacht. In de reusachtige zaal was het dood
stil, toen de meesïer met jeugdige veerkracht
over de breede estrade heen naar den directeurs
lessenaar stapte. Luid gejubel verwelkomde den
walskoning'', die met hetzelfde vurige tempera
ment waarmede wij hem voor tientallen vau jaren
aan het hoofd van groote orkesten kebben gezien,
zijn dirigeersfok zwaaide. De wals Gross Wïen
begint met eene introductie van edele sonoriteit.
Feestelijke fanfaren kondigden dan de blijde
opleving van Gross-Wien aan. Na eene effect
volle pause waarin men zich kon afvragen : wat zal
Gross-Wien nu beginnen? ontvangt men het
echt Strauss'sche antwoord: dansen. Ken deftig
thema volgt in den stijl van den gezongen wals, dat,
voor het meerendeel door de violen gedragen, in
een rijken vloed van melodie voortstroomt, het
oor spoedig betoovert en het gezelschap, uit vele
duizenden bestaande, werkelijk electriseerde.
Vooral de dames begonnen dadelijk z'ch op den
liefelijken maatslag te bewegen, en van boven
gezien, maakte het ruischen en golven der dames
met de met bloemen versierde hoeden, den indruk,
alsof een geheele bloeiende tuin in beweging ge
raakt was." Hot Weenor enthousiasme gaat hier
misschien wat ver; van boven gezien moet deze
golvende zee eer een geheel anderen indruk ge
maakt hebben, gelijk den oningewijde op een schip
te midden der baren wel bevangen kan. Ook de
overige thema's zijn ongemeen melodisch en vonden
eveneens grooten bijval. Toen de laatste toon
weggestorven was, verhief zich unisono een storm
van goedkeuring en handgeklap Telkens werd
Strauss weder te voorschijn gejubeld, totdat hij
besloot, den wals te doen herhalen. Onder dege
nen, die voor Strauss het hartelijkst
applamlisseerden, bevond zich ook meester Brahms."
LETTEREN EN WETENSCHAP.
Ter gelegenheid van een liefdadigheidsfeest
heeft een damo te Miïnchen, Mevr. Eugenie
Schaeufelen, geb. Bruckmann, een feestblad uitgegeven,
een soort Parts-Murcie, waarvoor zij allerlei moois
en kostbaars als bijdrage heeft gekregen.
Het heet Münchner liazar en bevat reproduc
ties van teekeningen van Unger, F. H. von
Kaulbach, Wahle, llerterich, Willroider, v. Leubach,
Keiler, v. Miller, Firle, Ileinick, Detregger, Dietz,
(Jhde, Grützer, Wilh. Busch en Oberlamler. Voorts
zijn er eenige gedichtjes, o. a. van Ilenrik Ibser
Paul Ileyse, Bodenstedt, llaushofer, Linggen
Gottfried Keiler. Ebers zond een gedicht, naar hij be
weert uit hot aethiopisch, dat wel vermelding
verdient:
Die F r a u.
So stark auch das Eisen, das Feuer besiegt os,
Das Feuer ist stark, doch dcm Nasz unterliegt es.
Das Wasser, das starko, die Sonne schlurft's cin,
Doch das Dunkel der Wolke verlöschtihren Schein.
Die Wolke ist stark, doch im Sturme verJliogt sic,
Die kraftige Windsbraut, die Krde besiegt sic,
Die Erde, die lliesin, der Mann, er heziihint sie,
Die Marmer sind stark, doch der Kummer, er liihmt
s,ie.
Der krachtige Kummer, dom "Wein unterliegt er,
Der Wein ist zwar stark, doch im \Schlate vertlicgter.
\Vas da ist, musz sich beugen,wohin ich auch schau',
Doch Eins bündigt Alles, und das ist die F ra u!
To Avignon overleed de 7.'!-jarige volksdichter
Eoumanille. Deze schreef, evenals Mistral, in
Provenraalsch dialckt en was een der stichters van
de Félibrcs, eene vereeniging tot het doen herleven
van de oud-Provenraalsche taal en letterkunde, dio
in het Zuiden veel aansluiting heeft gevonden
en waartoe, gelijk meti weet, ook een aantal
Parijsche schrijvers behooren.
OUD-AMSTERDAMSCIIE
VERSCUEIDEXI1EDEN
door Mr. N. DK ROEVEE.
Het Bethaniënklooster en zijne overblijfselen.
II.
Menig wandelaar, die de thans onaanzienlijke
Barndesteeg passeert, slaat nieuwsgierig den blik
op twee groote gebouwen, waarvan de gevels
onwillekeurig zijne aandacht trekken. Het eene
geeft nist veel meer te zien dan den gansch
overpleisterden muur van de kerk de Ooyevaar"
van de R. C. gemeente der Oud-Bisschoppelijke
Clerezy met de daaraan grenzende pastoorswoning;
het andere, thans hulp bank van leening, ziet er
met zijn monumentalen stoep en poort nog vrij
wat beter uit. Deze poort, met een wapen ge
kroond, voert ons terug naar den tijd, toen de
beroemde Hendrik de Keyzer in de bouwkunde
den stijl aangaf. In weerwil van kleine verbou
wingen en veranderingen, die dit huis heeft on
dergaan, is het nog het sieraad van het straatje. Na
genoeg in denzelfden staat vertoonde het zich
reeds in 1625, toen ook het huis daarnaast er
nog aanzienlijker uitzag en in denzelfden stijl
was opgetrokken.
Uit alles blijkt, dat beide huizen in dien tijd
en reeds vroeger door voorname lieden werden
bewoond, die, om ze uiterlijk zoowel als innerlijk
aan hunne bestemming te laten beantwoorden,
geene kosten hadden gespaard. En dit was ook
inderdaad het geval, want het tegenwoordige
kerkgebouw was het woonhuis van den schatrijken
koopman Marcus de Vogelaer, een Antwerpsch
uitgewekene, die er met toespeling op zijn fami
liewapen den naam van .?de Oyevaer" aan had
gegeven. Hij was een der medeoprichters van de
West-Indische Compagnie en echtgenoot van
Margaretha van Valckenburgh. Over beide per
sonen heb ik reeds vroeger gesproken.
Door een sierlijk poortje kwam men gelijkstraats
de woning binnen. * Het huis was niet zeer diep.
Het was waarschijnlijk om die reden, en omdat
misschien slechts twee derden van de gevelbreedte
het woonhuis en het overige een pakhuis dekte,
dat de eigenaar in den tuin aan de eene, wellicht
ook aan de andere zijde een achterhuis had uit
gebouwd. Marcus gezin was talrijk en hij schijnt
er op een grooten voet te hebben geleefd. Zijne
zonen en dochters trouwden er uit met de
aanzienlijksten van den lande en de laatste, die er
ongehuwd in bleef wonen, werd er in 166-2 uit
gedragen, om op het Hooge Choor der Oude Kerk
zijne laatste rustplaats te vinden. Toen werd het
huis overgeschreven op naam van zijne zuster
Ilester de Vogelaer, die hare hand gereikt had
aan Jacob van Erp, een verwant van Christina,
de eerste vrouw van den beroemden Muider drost.
In 167.'J wordt Coruelis Roch, die schepen en raad
der stad was, als bewoner later ook als ejgenaar
er van genoemd. Tien jaren later woonde hij er
nog, hetgeen bewijst, dat deze woning in die dagen
nog eenen patriciër waardig werd geacht. Na
zijnen kort daarop gevolgden dood bleef zijne
weduwe er eigenaresse van, maar verhuurde het
aan een herbergier tot v/ij in 1706 het huis op
geschreven vinden op naarn van den toen bijna
70-jarigen wijnverlater Arent Krijs, een broeder
van Jacohus Krijs, pastoor uit de drie bonte
kraaien" in de Oude Teertuinen en protonotarius
apo.stolicus, die zich in de kerkelijke twisten in
de R. C. gciLeente door 'de volgelingen van
Jansenius veroorzaakt, eenen naam heeft verworven.
Do kerk schijnt er terstond in gekomen te zijn.
Had do Vogelaer den ingang van zijn huis
gelijkstraats gemaakt, zijn buurman Leenaert
Kaye deed het nog deftiger af. Hij liet een hoogc
stocj) voor zijne woning bouwen en den ingang
versierde hij met een fraaien uit gehouwen steen
vervaardigde poort, die nog heden ten dage met
zijn familiewapen : gevierendeeld, l en 4 van keel
met een rad van goud, 2 en .'S van lazuur met
drie ruiten van zilver, tor gedachtenis van den
stichter prijkt. Dit gedenkteeken verdient dn
man wel, want hij behoorde tot die kloeke bur
gers onzer stede, die het hunne hebben bijge
dragen, om Amsterdam groot te maken door den
handel, de bron van alle welvaart. Immers zijn
naam "wordt gevonden onder die van de oprich
ters der Oost-Indische Compagnie. Vau de meeste
dezer vermogende en ondernemende kooplieden is
slechts weinig bekend, en toch verdienen zij ten
volle, dat hunne naucven van onzen tijd zich
hunner herinneren en dankbaar gedenken. Het
is dus niet ongepast hier enkele biograiische
bijzonderheden, hem betreffende, mede te deden.
Kaye was geen geboren Amsterdammer. Hij had
omstreeks 15(1.'! te Limburg het eerste levenslicht
gezien, maar was wellicht met zijne ouders in zijne
vroege jeugd hier ter stede komen wonen. Op
,'Ï5 jarigen leeftijd trad hij hier mot Catharina, de
te Antwerpen geboren dochter vau Hans de Schott,
i;i het huwelijk, die hem iu hare ouderlijke na
latenschap de percccleu van de Harudcstecg aan
bracht. Welke zaken Leenaert deed weten wij
niet; zeker is het echter, dat hij fortuin maakte,
on even gelukkig was als zijne neven Jan Have,
de stamvader van de aan het Amsterdamsche
patriciaat verwante hoeren van Breukelerwaard,
en Jan (iras ook Lenaerts moeder heette
Gras die wij beiden vinden genoemd als be
windhebbers der West-lndischc Compagnie.
Toen hij uitvoering wilde geven aan zijn plan
om de hui/inge in de Barndesteeg in den smaak
zijns t ij ds te verbouwen, moet het. hem gebleken
zijn, dat de binnenbouw nog te goed was om at
te breken, zoodat hij er veilig toe kon besluiten
om er enkr.l een nieuwen gevel voor te zetten,
vau binnen eene nieuwe indeeling te maken met
cenc verdieping en ecu ruim voorhuis omringd
vau fraaie vertrokken on daarbij een nieuwen
vleugel in den tuin op te trekken. Zoo kan men
in dit gebouw, behalve het eigenaardig hollandsche
en in tamelijk goeden staat behouden voorhuis,
nog <!e balklagen van het oude kloostergebouw
vinden, waarvan do karbeclcn liet type vertooneu
van de in kerkelijkeu en wereldlijkeu bouw ge
bruikelijke versiering vau de tweede helft der
vijftiende eeuw. Maar nog merkwaardiger is het
iraai gemetselde, op stocnen kolommen rustende
gewelf, dat thans de kelderverdieping uitmaakt
i en waarvan de bodem, bijkans ter halver hoogte
vau (ie pilaren opgehoogd is. Zulk een gewelf
vindt men evenzeer onder de kerk de Ooievaar.
Daar zateu eens de vrome zusterkens neder om
' zich aan het dagelijkscho maal te versterken met
de spijzen, die warm uit de daarnaast gelegen
keuken kouden worden opgedragen.
Du bouwheer had zeker niet lang genoegen van
j de aangebrachte verbeteringen. Bij zijn dood liet
hij ('éne dochter achter, Maria lïaye, die zich in
1G^;> iu huwelijk verbond aan een telg van een
niet minder machtig koopmansgeslacht, aan
Jeronimus, den zoon van Balthazar Coymans. Deze, die
heer was van Meerenstein, trad in het bezit van
het huis en schijnt er ook in te hebben gewoond,
maar zijne eenige dochter Catharina Coymans
baronesse Sohier de Vermandois, Vrouwe 'van
Warmenhuizen etc. verhuurde het.
In 1648 woonde er nog «en aanzienlijk koopman
als Johan Pellicorne. Toen hadden de Coymans'
op de Heeren- of Keizersgrachten reeds nog heel
wat trotscher en prachtiger ingerichte woningen
betrokken en binnen een kwart eeuw hadden de
De Vogelaers, hunne buren, dit voorbeeld gevolgd.
Eerst omstreeks 1690 werd het huis verkocht
aan Theodorus de Roy, uit wiens familie het door
aanhuwelijking kwam in het bekende R. C. geslacht
Ilovius. Een hunner droeg het in 1818 over aan
den apothecar H. F. Thijssen voor f 2200. Te dien
tijde schijnt de huizinge als herberg de poort voor
nen reizenden man te hebben opengezet, waar
mede het het voorbeeld had gevolgd van het huis
de Ooyevaar'', dat, zoo meldt het althans
Wagenaar, vóór het tot kerk werd ingericht, ook een
logement was geweest, waar vo'gens overlevering
het turfschip van Breda" heeft uitgehangen.
Toen de stad er eindelijk eigenaresse van ge
worden \vas; werd het zonder veel timmeren tot
de tegenwoordige bestemming ingericht.
SOEVEREINEN THUIS.
Een belangrijk artikel in het Meinummer van
de -liev-lew of' Reviews is een verhaal over Paus
Leo XIII te huis, geschreven door een journalist
te Rome die het voorrecht geniet voortdurend
toegang te hebben bij den Heiligen Vader."
Het -volgende bevat eenige uittreksels van het
artikel, dat gelijktijdig in Engeland, Amerika en
Frankrijk verschenen is.
Leo XÜI is juist zijn een-en-tachtigste jaar
ingetreden. Zijn magere, hoekige trekken, zijn
albasten tint, het beven van zijne hand, zijn
gebogen houding, het bijna doorschijnende van zijn
geheele uiterlijk zouden hem voor een man van
buitengewoon hoogen leeftijd doen houden. Maar
wanneer hij spreekt en in vuur geraakt,
verdwijnt deze indruk onmiddellijk en men
gevoelt dat er onder dit broze omhulsel een
machtig leven klopt en dat het zwaard on
eindig krachtiger is dan de schede. Zijn stem,
voornamelijk wanneer hij in het openbaar spreekt,
heeft haar metaalklaiik behouden, een beetje
nasaal, eu zijne oogen hebben niets van hun vuur
verloren. De oogen van Leo XIII, wie ze eens
heelt ge/.ien vergeet ze niet meer. Als twee
karbonkels of zwarte diamanten schitteren zij. Zij
geven een buitengewone levendigheid aan zijn
gelaatsuitdrukking; er is iets onuitsprekelijk
doordringends in zij'n blik. Eeu van de opval
lendste diugen wanneer men den Heiligen Vader
voor de eerste maal ontmoet, is het zenuw
achtig boven vau zijne handen. Dit is geen
gevoig van zijn leeftijd, zooals gewoonlijk wordt ver
moed, maar ontstaan na een typhus, waaraan hij te
l'erugia leed, ongeveer vijf en twintig jaar geleden.
Dit beven is zoo sterk dat Leo XI II niet meer schrijf t.
Wanneer hij een stuk moet teekenen, is hij ge
noodzaakt de pols vau zijn rechterhand met zijn,
linkerhand vast te houden, om de letters te kun
nen leekenen, die anders onleesbaar zouden zijn
eu dan zelfs is iedere streek een oneindige aan
tal dunne, lichte zigzag. IJte magerheid van
Leo XIII is buitengewoon, het gevolg van
twintig jaren vasten en ontbering, die hem
oen bijna onliehamel, k voorkomen geven, als
eene wandelende schim. Den eersten Januari
1888, woonde ik die onvergetelijke plechtigheid
bij, toen Leo XIII voor de elite van alle landen
eene mis hield, om zijn priesterjubilétn vieren.
Bijna 60,00'.) personen waren onder den koepel
vau Sint Pieter bijeengedrongen. Plotseling ver
scheen de bejaarde Hoogepriester hoog boven de
hoofden van de menigte, als de Ctiristus in de
Transtiguratie van Raphael. Hij zag er uit als een
spook, stil door de lucht glijdend en gereed om
in het niet te versmelten in den schitterenden
kring die hem omgaf. Leo XIII behoort tot een
ras van zenuwachtige rnenschcn. In spijt vau zijne
schijnbare zwakheid en dorheid is hij met een
buitengewone veerkracht begiftigd, die de sterkste
mannen niet bezitten.
De Heilige Vader heeft vier staatssecretaristen
aan zijn zijde zien sterven. Eens waren de mees
ten der geestelijke grootwaardigheidshekleeders
om hem heen ziek. Alleen wij jonge mcnschen
bezwijken niet," riep de Paus vroolijk uit. liet is
een teit dat sedert Leo X11I het Yaticaaii be
woont, hij nooit aau iets ernstigors dan ecu voor
bijgaande verkoudheid heeft geleden. Lang te
leven is erfelijk bij de familie Pecci. Dr.
Coccarolli, de lijfarts van den Paus, zeide korten
tijd geleden: Het gestel van den Paus is zoo
sUrk, dat hij heel goed nog tien jaren kan leven
wanneer hij geen kwaadaardige kwaal krijgt Het
schijnt dat het leven van den Paus niet plotseling
zal worden afgebroken, maar dat hij langzamer
hand zal verminderen, als eene lamp die gebrek
heeft a;iu olie."
liet volgende verhaal van het bezoek des Duit
schen keizers aan den Paus is wellicht door
den journalist, dio dagelijks toegang tot den
Heiligen Vader heeft," (.'enigszins ouder den in
druk vau die gunst, geschreven. Pius IX, met
zijn joviale natuur en volmaakte gocdat r ligheid,
gat' in zijn f-prekon en manieren aank-i.ling tot
de familiaritcit en ongegoneeidheid, die veel
voorkomt in het Romaansche karakter. Leo XIII
is geheel anders. Men heeft hem zelden zien
lachen. Deze terughoudendheid, die zoo natuur
lijk in hem is, vermeerdert de waardigheid
van de tiara. Zij maakt anderen verlegen en
eerbiedig. Da jonge Duitscho keizer kan
liiervan meespreken. Toeu hij het Vaticaau in
Cctober IcSHH bezocht, was hij zoo in de war bij het
binnentreden van '.s Pausen ontvangkamer, dat hij
eerst, de kostbare litlxttirrc, die hij den Pau-i
wilde aanbieden, liet vallen, en toen den helm,
dien hij in zijne linkerhand hield. Hij kon nau
welijks eenige onsamenhangende woorden stamelen.
Ken ooggetuige verzekerde mij. dat hij beefde
ais een blad, en ik ken gezanten die er reeds
lang zijn en die nog hunne aandoening niet kunnen
verbergen wanneer zij de particuliere vertrekken
van den Paus binnenkomen. Zoo majestueus draagt