De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1891 7 juni pagina 4

7 juni 1891 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 728 14 Maart?l April: Tentoonstelling van reproductiën naar de werken van de Fransche beeld houwers Carrier-Belleuse en Joseph Chéret. Na l April konden de tijdelijke tentoonstellingen wegens werkzaamheden ter restauratie van het gebouw gedurende eenigen tijd niet plaats hebben, In Mei werden zij echter weder geopend met eene tentoonstelling van antieke kistjes, etuis, koffers en oude doozen, die zeer belangrijk belooft te ?wwden, daar reeds bijzonder fraaie exemplaren werden toegezegd. Ook werd tot den heer Brandsma het verzoek gericht, de" diploma's ingekomen ter beantwoor ding van de door hem gestelde prijsvraag, tijdehjk ter tentoonstelling te willen afstaan, waarop een gunstig antwoord is gevolgd. Verder werden bij herhaling plaatwerken, soms vermeerderd met werken van de leerlingen der teekenschool, aangevraagd vpor tentoonstellingen en kunstbeschouwingen te 's-Gravenhage, Rotter dam, Leiden, Tiel en Noordwijk. Deze tentoonstellingen dragen er krachtig toe bij, het bezoek steeds te doen toenemen en de belangstelling voor het Museum in ruimer kring t« verspreiden. Het verslag besluit met een belangwekkend opstel, Beschouwingen over onze ambachtsnijverheid, door den verdienstelijken directeur den heer E. van Saher er aan toegevoegd. Er is geen twijfel aan of de bloei, waarin school en museum zich verheugen, is voornamelijk aan den ijver en het beleid van den heer van Saher te danken. TOONEEL EN MUZIEK. Een symbolistische voorstelling. Uit Parijs wordt van 22 Mei geschreven: Het IVatre d'Art is een der vele pogingen, die het (toch ook nog vrij bescheiden) succes van het Théatre Libre heeft doen wagen. Een jonge man, genaamd Paul Fort heeft het een jaar geleden gesticht, het na eenige 'half geslaagde proeven geheel ten dienste der zoogenaamde symbolisten afgestaan en het daar door als tegenstelling tegen de naturalistische neigingen van Antoine doen optreden. Na drie voorstellingen, waarvan de eene aan het bloedige drama van Shelley, Tlie Genei, gewijd was, bleek het comitédat het tijd geworden was, een grooten fc'lag te slaan. De behoeftige toestand van den dichter Verlaine, den eeuwigen gast van de . Parijsche hospitalen, en die van den jongen'schilder Gaugnin, dien. de haat tegen het realisme tot het versmaden van elke natuurlijke teekening en schildering gedreven heeft, leverden hem de gewen&chte aanleiding. Zoo werd dan als vierde voorstelling van hot ThéatrK d'Art gisteren-namiddag een groot bene fiet voor Verlaine en Gaugnin in het Vaiulevilletheater gehouden en de prijzen zoo hoog gesteld, dat deze alleen reeds aantoonden, welk een goede meening de symbolisten van hun eigene werken hebben. De voorstelling zelve, die van half twee tot half zeven duurde en reeds wegens dezen lan gen duur langzamerhand haar publiek verloor, bracht nevens de producten van de jongeren ook eenige proeven van die mees ers, die zij als voor beelden erkennen. Er werden gedichten van Lamartine, Victor Hugo en Baudelaire voorgedragen. Uit de laatste koos men het beruchte gedicht La Charogne, waarin de dichter met innig genot een rottend kreng beschrijft en aan het slot galant tot zijne geliefde zegt: zoo zult gij ook een maal de geuren der ontbinding verbreiden." De keus verbaasde van de zijde der anti-naturalistische symbolisten. Van De Banville werd een klein Virgiliaansch herdersdicht op het tooneel gebracht, allerliefst, maar zeer klassiek. Van de levenden kwam het eerst de beneficiant Verliine aan het woord, met een zeer zwak stnkje a la Marivaux, Les Um et les Aulres, in céu acte, enkel rozenwater, waarbij eenige uitdrukkingen als Etes-vous béte!" in den mond van de coquette markiezin uit de XVIII eeuw als taalfouten klonken. Hij werd gevolgd door den duistersten aller duistere poëten, Stephane Mallarmé, met een prozavertaling van Poe's llie Maren. Over duisterheid was slechts in zoo vorre te klagen, dat men den voordrager in een donkere kamer met een lamp opsloot; de vertaling was getrouw en duidelijk, maar hoe smakeloos, Edgar Poe's ballade, met het bekende refrein: Quoth the ra ven: Nevcrraore!'' in proza, als een dramatischen monoloog te laten voordragen." Mallarméis leeraar in het Engelsch, in de uren dat de muze hom rust laat; deze belachelijke misvorming van een der meesterstukken der Engelsche litteratuur strekt hem noch als dichter, noch als onderwijzer tot eer. Catulle Mendès had half tegen zijn zin een ge dialogiseerd gedicht, Le soleil de minuit, afge staan, dat hij niet voor de opvoering op een too neel bestemd had Een chasseur de narvals" en een chasseur d'ours" bespreken er hun liefde in termen die men liever leest dan hoort, maar de verzen waren mooi; Catulle Mendw heeft ze ge maakt vóórdat het symbolisme bekend was. liet meest was men echter nieuwsgierig naar een stuk van Charles Morice, een der hoofden der symbolisten. Zijn Chérubin zou dan eindelijk eens doen zien, wat het symbolistisch drama efgenlijk is. Het werk is in proza geschreven, de taal is eenvoudig en helder, en vele aanhangers van het langage abscons" zullen dit hun chef Morice wel kwalijk nemen. Morice laat Don Juan een zoon van Harpagon zijn, en Chérubin is diens klein zoon. Don Juan en Ilarpagon behouden het ka rakter, hun door Molière gegeven; van Chérubin daarentegen maakt Morice een koelen jeugdigen egoïst, die zijn grootvader wil vermoorden, diens wroeten in het goud als dwaasheid veracht,daar toch het beleggen van het kapitaal de winst vermeerdert, en die zelfs de genegenheid welke hij een eenvoudig meisje inboezemt, alleen gebruikt om een grooten schelmenstreek uit te voeren, om zijn vader Don Juan de erfenis van Harpagon af te kapen. Men begrijpt niet, waarom Morice onder die omstandig heden den naam van Chérubin van Beaumarchais geleend heeft. Het publiek lachte, toen Ilarpagon en Chérubin aan het eind van het eerste bedrijf aan n ei hun genoegen aten, en de zoutkorrel tjes telden, die zij erin strooiden; maar in het vervolg werd de rol van den jongen gierigaard, door eene jonge dame gespeeld, toch al te on waarschijnlijk en te onsympathiek, en als Chéru bin eindelijk Ilarpagon doodt, door voor diens oogen goud uit het raam te strooien, en terstond daarop door een zijner slachtoffers doorpriemd wordt, was het aantal uitfluitenden even groot als dat der toejuicnenden. Als de gordijn valt, hoort men in de verte Don Juan zijn serenade weer aan heffen ; hij zal de erfgenaam zyn van grootvader en kleinzoon, en daarmede is symbolisch bewezen, dat het beter is voor liefde dan voor geld te leven, een waarheid die wel eens meer op het tooi:eel vertoond is, maar dan boeiender en dichterlij k er. Het laatste kwam het best, L'intru<e van den Belgischen Shakespeare" Mueterlinck.De indi rigster" is de dood. Grootvader, oom en drie klein dochters zitten 's nachts rondom de tafel en wach ten hoe het met de ziekte der dochter van den grootvader zal afloopen. Terwijl de overigen op de goede woorden van den dokler vertrouwen, is de blinde oude man met droeve voorgevoelens vervuld; hij voelt een onbekende imiringster h'et huis naderen en meent dat het gezin hem dit verbergt, ofschoon men hem het tegendeel ver zekert. Zijn angst gaat langzamerhand ook op de drie meisjes over, die zich aan elkaar vastklem men, en niet meer alleen door de kamer durven gaar, als grootvader haar beveelt, uit het raam in het park te kijken. Maeterlirck heeft hier, om eene akelig be nauwde stemming te schilderen, eene menigte karakteristieke trekjes, van fijne psychologische observatie getuigend, bijeengebracht; alleen het herhalen en ophoopen daarvan is te veel. Ook hier was het al te donkere tooneel, evenals bij Antoine, een nadeel; het zou bijvoorbeeld inte ressant geweest zijn, als men het korte drama, dat met bet bericht van den dood sluit, ook op de trekken van den blinden grijsaard er zijn kleinkinderen had kunnen volgen. Telkens begon het publiek te lachen, als er op het tooneel over de duisternis gesproken werd. Toch was het applaus aan bet eind bijna onvermengd, Maeterlinck is stellig een dergenen waarop men in de toekomst rekenen kan; hij zal dan ook wel door de sym bolisten" en de sociétó d'admiration mutuellc die den Mcrcure de France volschrijft, als verrader gebrandmerkt worden, zooals zij nu reeds met Bourget en anderen doen." Er waren van Ganguin eenige proeven tentoon gesteld, beeldhouw-, schilder en plateolwerk. Het verslag in den Temps zegt ervan : C'est comme ceramhte qu'il m'a paru supérieur, c'est a dire supérieur a lui-mème. Sa peintnre imite maladroitement la naïveté, rnais, décèle assez na'ïce ment la maladres.se." J)e feestspelen" te lioyreuth. De repetities voor dd voorstellingen van dit jaar beginnen, zooals wordt medegedeeld, met Tnniihituner ('21?80 Juni), dan volgen Tristun und kolde (20?30 Juni) en l'arsiful (l G Juli). Van 7 1;3 Juli zijn de repetities van afzonderlijke a et en en groote scènes en den 14, 16 en 17 Juli de algeineune repetities der drie werken. Voor den tijd van 19 Juli tot 19 Augustus zijn er twintig pu blieke voorstellingen bepaald, waaronder Poniful met tien opvoeringen (19, 23, 26, 29 Juli en 2, (!, 9, 12, 16, 19 Augustus) Tiimihtiimer met zeven (22, 27, 30 Juli en .'!, 10, 13, 18 Augustus) en 'l'ristun met drie (20 Juli en 5 en 15 Augustus). Er wordt uit Münclierr geschreven : De konink lijke hoitheater intendance" heeft in overeenstem ming met de kunstenaars, die aklaar spelen, be sloten, dat deze ook niet meer na den afloop van een bedrijf of aan het eind van de voorstelling aan terugroepen zullen gehoor geven; gelijk men weet is het terugroepen gedurende de bedrijven reeds lang afgeschaft. Uitzonderingen hebben slechts plaats bij jubileum-voorstellingen; verder bij gastspelen" aan het slot van de geheelu voorstelling, en natuurlijk ten opzichte der dramatische dichters. Omtrent l'ietro Mascagni, den componist van Catalleria rusticawa, wordt bericht, dat hij tot nog toe aan tantièmes voor de opvoering van zijn werk in Italië220,000 lire gebeurd heeft. LETTEREN EN WETENSCHAP. Anton Springer. Te Leipzig is op .'H Mei pro fessor Dr. Anton Springer, de bekende geschied schrijver, en kunsthistoricus, in den ouderdom van CG jaren gestorven. Sedert 1873 was Springer pro fessor te Leipzig. Zijne voornaamste werken zijn: Ilanillnich der Kumtflesclticltte."' (reschichte der Hielende Kii.nate im ]!> JnJirhundert.'' .,(7cschiclite Oesterreichx seit dcm Wiener Frieden", ..Itaffasl und Miehelanrjclo." Militaire Zaken. DE LANDSVERDEDIGING. Maandsfiliri/ïcnx. In no. (iiil van dit blad werd. bij de verr schijniug der ecrsfe aflevering van bovenge noemd tijdschrift, de inhoud van die allevering en het programma der redactie in het kort be sproken. Dit jonge tijdschrift Leeft liet lofwaardige doel om te wijzen op de middelen, welke, naar de innige overtuiging der redactie, de weerbaarheid van Nederland kunnen verhoogen, en te strijden tegen alles, wat die weerbaarheid kan benadeelen. Daarom vooral zal het zeker wel algemeene be langstelling wekken, dat ook de inhoud van de tweede allevering hier kortelijk worde nagegaan. Het artikel Begrooting wijdt eeu hartig woordje aan de begroetingen van Oorlog en Marine. De schrijver wil o. a., zelfs afgescheiden van de nieuwe voorgestelde wet tot regeling van den dienstplicht, eene doelmatige wijziging der orga nisatie en mobilisatie van liet leger, zoodat wij tegen coups de rnain gewaarborgd zijn en het veldleger spoediger dan nu slagvaardig kan staan, waar het noodig is. In het opstel Vriju-ül/ije oi~/<>mn<jen in ilen wapenhandel wordt gewezen op de noodzakelijk heid om deze te houden, aangedrongen op meerhulp vau de zijde der regeering, op eene goede keuze van instructeurs en op eene bijzondere belooning van hen voor die inspannende taak. Een en ander over Icgeroryfinisafi'e bevat het vervolg en slot van het reeds in de eer-te all. begonnen opstel, in groote trekken de ontwerpwet betreffende de regeling van den krijgsdienst behandelende. Hierin wordt o. a. de noodzake lijk; eid uitgesproken om de (veld)legsr-reserve van 20,000 man reeds in vredestijd op te lichten en in te deelen. S. keurt het, eu onzes inziens terecht, af, dat de/e eerst bij de mobilisatie van het veldleger wordt afgescheiden. Maar eigenlijk wenscht S die reserve bij het veld leger te behouden, en dit alzoo op omstreeks 05,000 man te brengen. Wij kunnen het noodzakelijke van dien wensch echter niet zoo onverdeeld toe geven. Een veld'eger is natuurlijk noodig en hoe sterker dit is hoe beter, maar voor elk volk is er een zekere grera van krachtsontwikkeling, en -15,000 man is toch niet zulk eene onbeduidende macht, terwijl eene reserve, die spoedi;/ in staat is om de verliezen van het veldleger aan te vul'len (de :-! oudste lichtingen zijn daardoor be stemd) toch ook onontbeerlijk is. Van de vrij willigerkorpsen wacht S. als zelfstandige lichamen weinig heil, en dit zijn wij geheel met hem eens, daar de militaire waarde van die korpsen inden regel niet voldoende kan zijn.?Wie mee wil vech ten," zegt schrijver, »trekke <'en g^oven soldaten rok aan en late den geveHerden hoed achter bij de kinderen." Alhoewel S. de voorkeur zou gegegeven hebben aan alyemecnen oefen (dienst)plicht, i-t hij toch met den persoonlijke» dienst- en algemeenen weerplicht dus os/schaf fin g van de plaatsvervanging, zeer ingenomen, en kan hij zich ook mtt deu duur der diensttijden vereenigen. Alleen zou hij, bij het eventueel te vormen greusleger, zooals dit door hem op bldz. 25 en 2(i der 1ste afl. wordt opgegeven, eene vcrmimb-ring van dienstjaren weuschen, teneinde den druk op dat gedeelte der bevolking met te zwaar te ma ken. Aargenomen, dat de wijze hoe S. dat grensleger wil samenstellen, namelijk door miliciens uit de grensstreken met pak en zalf (dus ook met hunne wapenen en een zeker aantal patro nen) naar huis tp doen gaan, door oefeningen en inspectiën hun boeltje iu orde te houden en hen in compagnieën af te deelen, practisch doen baar is (V), bestaan er tegen zulk een maatregel toch ook groole bezwaren, en zouden wij er de voorkeur aan geven om tot grensbewaking enz. zoo mogelijk een uit vrijwilligers samengesteld ! zelfstandig grenskorps te bestemmen, dal. met de mobilisatie niet-> te maken heeft en later bij het veldleger kan worden aangetrokken. Het artikel ..Militaire rechtspleging'' heeft Vn doel, de zoo zeer vertischte kennis der milit.ire rechtspraak onder de officieren te bevorderen, o. a. ook door bet geven vau openbaarheid aau vonnissen, waaruit leering is te trekken. Onder het opschrift. Iti groot en klein teuue" worden eenige o;.zes inziens zeer juiste beschou wingen geleverd over het soldaat zijn en het ka zerneleven. Vooral aau hen, die niedegfsleept zijn geworden door de in slechten zin overdre ven geteekende toestanden te dien opzichte, wordt de lezing van dit opstel zeer aanbevolen. Naar aanleiding van dit PU ook van een in de lst« all onder denzelfde!! titel voorkomend op stel (over de wetenschappelijke bijeenkomsten) geven wij den schrijver in overweging, of het niet doelmatig zou zijn om het hoofd, de titel, de korte inhoud, het onderwerp ais 't wa-e vau zijne opstellen, meer in overeenstemming te bren gen met den inhoud daarvan ? Onder het hoofd Vóór en in de Kamers" worden versckiUende opmerkingen omtrent de begrooting van oorlog en marine gemaakt; bjr\vijl in ..Onze leestaf.-l'' kortelijk eenige nieuw uitgekomen geschriften worden lesproken, o. a. Kazerneleven", waarvan de inhoud als eenzijdig en riaardoor tuinder waar wordt gekenschetst. Onder >Va;ia" wordt een l>"knopt overzicht ge geven van de militaire dagbladliti'ratuur of wel geschieden andere medcdeelingen, die op 's lands defensie betrekking hebben of daarmede in nauw verhand staan. De inhoud van deze tweede aflevering is even als die der eerste hoogst belangrijk, zoo dat dit tijdschrift ten zeerste verdient d-.ior elk Neder lander met aandacht gelezen, en door de llegeering. waar zulks noodig is, met zorg over wogen te worden. ? (Wegens gebrek aan plaatsruimte is dit artikel eenigen tijd blijven liegen. KM!.) SOEVEREINEN" TI-IK1S. Sultan Abd-ul-Hamid, die, sedert vijftien jaren, het Ottornaansche keizerrijk bestuurt, is een verlichte geest, voor een Turk buitengewoon verlicht en veel meer dan zijne voorgangers geneigd oin nieuw bloed in de organisatie van bet rijt te doen stroomen. Welwillend van Eatuur, heeft hij altijd blijk gegeven van een wezenlijk verlangen om liet lot zijner onder danen te verbeteren. Telkens geeft hij uit zijn privaat schatkist groote geldsommen om ougelukkigen te ondersteund!, zonder onderschei.l van godsdienst. Nog onlangs heeft hij voor '250,1:00 piasters geieekend voor de scholen van het j eiland t Vela; bij eene andere gelegenheid heeft | hij een deel van zijn gouden sr-rvies en vau zijne j sieraden doen verkoopen om de uitgeputte schat- ' kist te hulp te komen. Maar ij] Turkije zijn de misbruiken zoo ingewoileld, de ontelbare personen die er van leven hebben er zooveel belaag bij, /.e te handhaven, dat Ahd-ul-Hamid, om niet als, het oll'er van eene paleis-revolutie te vallen, heeft moeten afzien j van heel wat verbeteringen die hij zou gewenscht hebben, voornamelijk Vnii liet verminderen der buitenspoiige uitgaven vau het hof en den harem, j l'olitikos meent te kunnen verzekeren dat per- | soonlijk Abd-ul-Hamid tot het huwelijk met n vrouw genegen zou zijn ; niettemin moet hij er vier echtgeuooten op na houden, gelijk ieder sultan die moet bezitten, en daarenboven een talrijken harem onderhouden. De gewoonte wil, dat hera op ziju verjaardag eene jonge slavin ttn geschenke gegeveu wordt. Ken gelijk cadeau ontvangt hij 'bij vele andere omstandighe l en : zoodra de sultan haar aangeno men en goedgekeurd heeft, heeft de nieuwe kosteaugster van den harem recht op e-~n eigen huis houding, gevolg en dienstpersoneel, bestaande in minstens vier serailwacliters en zes dienaressen, met het bijbehoorend gerij van paarden, e<|uipnges en staibedienden. Menigmaal neemt de sultan eeu der vrouwen uit den harem, om haar als vrouw aan een vau zijne officieren of gunstelingen aan te bieden, en dan behoort hij haar een huwelijksgift van 250000 francs mee te geven. Men zou zeggen, dat deze huwelijken althans het voordeel hadden den harem te doen afnemen, maar dit is uiet het geval, want hij die zulk een vrouw uit de handen van .-en sultan heeft ont vangen, moet bij de eerste gelegenheid hem eene slavin aanbieden om den harem compleet te hou den, die werkelijk nooit minder dan drie hon derd vrouwen bevat, liekent men alle persoren bijeen die aan het serail verbonden zijn, alle officieren, gunstelingen, ambtenaars, bedien den van den sultan, dan neemt men aan dat Abd-ul-Hamid zes duizend personen per dag heeft te voeden. Men zal dus niet verwonderd zijn dat er in de keizerlijke paleizen heel wat geld verteerd of verkwist wordt: iederen dag twee of drieduizend pond visch, bijua achttien duizend pond brood, twee duizend pond rijst om den onvermijdelijken pilafF te bereiden, zes hon derd pond suiker, ze-* honderd poud koffie, zon der vau het vlee^ch, d« specerijen, de groenten, de droge of versche vruchten, koek en bonbons te spreken. In een land waar geen groote mark ten bestaan, zooals in het Westen, is de proviandeering van de keizerlijke paleizen eene veel model ijker en ingewikkelder operatie dan de voeding van een leger te velde. De intendant vau het paleis, die met deze zware taak belast is, heeft een legioen van personen onder zijne bevelen, die allen druk werk hebben. Maar in het keizerlijk paleis wordt ook on noemelijk veel onnut verkwist. Wat eiken dag weggeworpen wordt door de koks van den sul tan, zou, naar men zegt, voldoende ziju orn honderd gezinnen te onderhouden ; alles wordt ook verslonden door bedelaars en door de vele zwervende h«uden, waarvoor Gonstantiuepel be kend is. Deze weinige bijzonderheden omtrent het Ottomaausche bof verklaren hoe eene civiele lijst van 100 millioen nauwelijks aan de behoeften van den sultan voldoet. Abd ui-Hamid, betrekke lijk zuinig, weet zich, hoewel met moeite, met deze toelage IP redden, die veel minder is, dan die van verscl'.tid?ne zijner voorgangers, en toch zat n deze altijd (lup in de schuld De sultiin hou U zijn maal ij den alleeu, dikwijls zoijder bor.ien, en bedii'üt zich van zijne vingers in plaats van me sen of vorken. De voorzorgen, dis tt'gi-u p.'gi'gen t 4 vergiftiging genomen wor den, zijn buitengewoon sireng. K-u enkele kok en teuige uitgekozen helpers hebben alleen het. recht het keizerlijk voedsel te bereiden. Dit voedsel wordt iu gouden en zil veren vaatwerk gekookt; elke sclrial wordt ver volgens gesloten, en met een strook papier be vestigd, d'e aan de beide einden verzegeld wordt: liet zegel wordt in de tegenwoordigheid van den sultan verbroken, en de kamerheer van dienst moet een lepel van het opgediende eten, voordat de sultan er van proeft. Als zijne eetlust be vredigd i«, laat Abd-ul-Hamid ziju kolfie eu ziju chiboek brengen; vervolgeLS strekt hij z^ch op ziju divan tiit, in deu j-taat van zachte, aangcuiuie mijmering, die men noemt »7ijn kief nemen". Wee ieder die hem op dat oogenblik zou storen! Ondanks al de weelde der etiquette, waarmede hij onningd is, leidt Abd ui Hamiii een heel «A'üvcudig lever!. Hij staat vroeg op: na vlug tuilet Diaken, doet hij de voorgeschreven gebeden, neemt een kop zwarte koffie, en begint cigaretten te rookui, waarmee bij niet voor den avond zal ophouden. Vervolgens houdt hij zich met huise lijke zaken bezig, die vanzelf heel ta;rijk ziju bij 'oo'u uitgebreid gezin. A's hij dat gedaaii heeft, verlam hij de» l.areui en begeeft zicii naar het sélamlik. Daar ontvangt hij de rapporten omtrent de zaken over bet hui' daarna, legen tien uur, brengen de voornaamste dignitaris.sen hem de depèc es van den dag. De Sul tan, gezeten op een sofa, besteelt vrij veel tijd aan het lozen v;ui die documenten en vau de uittreksels der Turksche eu vreemde couranten. Na het ontbijt maakt hij eene wandeling iu het park of roeit op een der nieren. Na verloop van twee nren, als hij in het paleis t-ruggekeerd is, houdt hij een open audiëntie of' presi leert een of ander comité. Een uur of twee voor het on dergaan der zon, maakt hij weer een wandeling. Zij;i diner is even eenvoudig als zijn ontbijt. Om te gehoorzamen aan de bevtleu van den profeet, drinkt hij nooit sterke dranken; daarentegeu gvbiuikt hij vtel sorbcts en geglaceerde dranken. Na het diner ontvangt liij in den sélam lik, of wel hij keert naar den harem terug, waar zijne dochtertjes spelen en nuriek voor hem maken. Hij gaat zeli' wel eens aan de piano zitten ; hij speelt h>'el goei, maar heeft, bo.haho voor de nnmek, niet deu minste!! sma-ik voor schoone kunsten. Hij houdt hartstochtelijk veel van zijn kinderen, en is ook zeer gehecht aau de loden zijner familie. Aud-'.i!-Ha;iiid is vau middelmatige ge-talte, goed gecvenredigd; bij lie.d't een zwarten baard, zwarte haren eu zwarte oogen. /ijn voorkomen is verstandig, maar er ligt over zijn gelaat eene uitdrukkir.g van zorg en onrust, ni:u;r ai te zeer gerechtvaardigd door de gevaren, die liet leven van een Oostersch vorst gedurig bedreigen. Het is te hopen, irs het belang van Turkije, dat de vrees van den Sultan niet zal vervuld worden, tn dat het bestuur hing in zijn handen züblijven. Want, al kan hij aan het Ottomaansche rijk zijn vroegere kracht u iet teruggeven, Abd ul-Hamid weet ten minste ziju ondergang te verhinderen ofte vertragen; men zou denz^If.ieii lof niet kuunen geven aau de sultans die voor hem geresreerd hebben. EENE KIE/ING IN VLA A N DEKEN. ?^Mijnheer Van Vaere is dood!" Zoo liep de tijding door ons, rustig stadje, op een uiooieu dag der laatste maard. Eu waarlijk, onze vei tegenwoordige r in de Kamer luid deu last des levens vau zijne schouders geworpen. Er moest tot eene kiezing overgegaan worden. Htrijd zou er zijn, en dat nog wel tusschen twee hoeren der zelfde partij. Ja, de strijd zou hevig zijn. Voor deze zeld zame gebeurtenis heeft ons stadje zich in feest gewaad getooid ; aan bijna ieder geveltje, op de

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl