De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1891 21 juni pagina 2

21 juni 1891 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

beven, totdat het gewone verkeer op de 3implonlijn weder zal zij a hersteld. Hen zou haast wenschen, dat met het kerstel van den weg en de brug bij M nchenrteini niet te veel naast werd gemaakt. In elk geval is de onderstelling niet uitgesloten, dat de heer Von Caprivi deze gelegenheid gaarne heeft aangegrepen om terug te komen op een besluit, dat maar al te veel ergernis heeft gegeven, en dat het hem zelf ?welkom zal zijn, als hij kans ziet om den pasdwang niet wederom in te voeren. Kunst en Letteren. HET TOONEEL TE AMSTERDAM. Kon. Vereeniging Het Ned. Tos neel: De Strikken va» het Noodlot. Het drama De Strikken van het Noodlot, beter De strik van den dood, van Nicolaas Potjechin, is een der beste voortbrengselen van de Russische tooneelliteratuur. Nicolaas Potjechin heeft een O ia het leven gedaan en eene machtige teeg gegeven van het fatalistische karakter van den Bus. In elk tooceel bijna komt de schrijver tot eene kerna'-htige teekening van het leven ia Rusland met zijne vreemde verhoudingen en raadselachtige begrippen, met zijne zenuwachtige onvoldaanheid. Onbegrijpelijk is het dat de artisten van de Kon. Vereeniging Hét Nederlandsen Tooneel" hebben gemeend het stuk op te mogen vatten als een gewoon liefdesdrama, waarin geene rol, zelfs niet die der eomisehe Alte vergeten is. Hoofdpersoon is nu gravin Ljubow Kramolin, .die als jonge actrice opgemerkt werd door den ouden graaf van dien naam en met hem huwde. Zes jaren lang leefde zij aan de zijde van den grijsaard, smachtend naar liefde, maar even trouw als schoon. Toen kwam de vrijheid. Onder geleide van haren bejaarden bloedverwant, graaf Waldemar Lopierew stortte zij zich in de vermaken van de groote wereld. Weldra was zij de geliefde van een jongen arte, die els student reeds door haren man ondersteund was. Zij ging zoo geheel op ia hare liefde, dat niets ter wereld haar scheen te kunnen deren en driejaren lang leefde zij ge lukkig. Toen bemerkte zij dat Tschaganow koeler : werd bij zijne liefdesbetuigingen. Hij heeft kennis gemaakt met Werra Sapoliew een zeer ontwikkeld en mooi meisje, en hare liefde gewonnen. Daar is echter eene smet, die m«n hem aanwrijft en die hem belet Werra's .hand te vragen. Men beweert dat gravin Kramo lin zijne liefde betaalt, dat zij zijn hotel, zijne paarden, zijn rijtuig verschaft heeft, terwijl in waarheid hij slechts voor steun in zijne studen tenjaren dankbaarheid schuldig is. Bij een laatst bezoek aan de gravin we«t hij dezeorer te halen hem een bewijs te geven, dat hij in drie wissels haar eene schuld van 15,000 roebels heeft gewaarborgd en daarmee begeeft hij zich naar Werra's vader, waarna de verloving van de beide jonge lieden ook tot stand komt. Intusschen tracht Sergius Sletischew, een ad'vocaat, die de gravin Kramolin reeds lang ? wenschte te bezitten, Tacliiga/now in het verderf te storten. Eerst brengt hij het zoover dat er een schandaal ontstaat. Als Tschaganow ? een afscheidsfeest aan zijne vrienden jonggezellen geeft, weet Sletischew Werra zoowel als de gravin te bewegen gedu rende dat feest een kijkje te gaan nemen en in trigeert nu zoo, dat de beide vrouwen te midden van het gezelschap tegenover elkaar komen te slaan. vliegen, ? ten prooi aan een allervreeselijkste ?woede. »Dat is mooi," brulde hij, »en waar is mijn geld gebleven ? Is het niet net zoo goed ala van een ander misschien ? Heeft men soms het recht niet zijn zoon te verlooche nen? Het is een schandaal, een afzetterij, een boevenstreek. Ik zal het gouvernement in den steek laten, ik ga me aan de linker zijde scharen, op dit oogenblik nog." Ik slaagde er eindelijk met veel moeite in, hem een weinig te kalmeeren. Ik liet hem zien dat het geld en zijn geschreven verklaring nog onaangeroerd in mijn lade lagen. ? Ik bood hem mijn excuses aan en beloofde hem mijn vergeetachtigheid te her stellen, door te zorgen, dat zijn verklaring zoo spoedig mogelijk verscheen. Door verschillende omstandigheden ging de zaak me echter toch door het hoofd, niettegenstaande ik den bewusten zoon een paar malen ontmoet had, daar hij een kleine woning had gehuurd in den omtrek van mijn bureau. Acht dagen later kwam de oude man mij weer opzoeken en terwijl hij mij een vragenden blik toewierp, vroeg hij: » Welnu, hoe staat het er mee?" »Het is op de drukkerij," antwoordde ik vol verlegenheid, een weinig blozende over mijn groven leugen, want op dit oogenblik moet het nog gedrukt worden. »Dat is goed," zei hij op zeer voldanen toon, »dafc is goed." Hij klopte mij op den schouder en ging weg, om zich aan de deur nog eens om te keeren en te zeggen : »Als je soms aan het een of ander behoefte hebt, hetzij hier of bij het ministerie, dan heb je het me maar te zeg gen!" Daarna liep hij den gang door en zijn zware schreden weerklonken op de steenen. »Het wordt nu toch tijd," ducht ik, »om het papier en het geld naar de drukkerij te brengen en te zorgen, dat de verklaring ein delijk verschijnt." De gravin, eerst meer verbaasd dan vertoornd, begrijpt echter spoedig hoe zij verraden is als Tachagnnow haar verzoekt te vertrekken, en als eene schikgodin zich in hare geheele lengte verbeffend, spreekt zij haren vloek over bet jonge paar uit en zegt zij hun hare wraak toe. In h«t vierde bedrijf vinden wij Werra en Tsehaganow gehuwd, maar het ongeluk heeft hen reeds getroffen. De advocaat heeft de wissels van laatstgenoemde in banden gekregen, hem om de betaling van den eerstvervallene laten vervol gen en gijzelen. Werra voorziet in haar onder houd door het gaten van lessen en weigert standvastig naar hare familie terug te keeren en zich van den gevangene te laten scheiden. Zij bezuinigt op alles om de 5000 roebels voor den wissel bijeen te krijgen, maar heeft pas het tweede duizendtal bij elkaar. Schijnbaar komt een helper in den nood in de gedaa-ite van den huzarenluitenant Andrey Kinin, die haar het geld aanbiedt. Hij vraagt er echter een gunst voor die Werra met verachting afwijst. Kinin is een werktuig in de hand van Stetischew die door hem Werra ten val wil brengen, hetgeen de voorwaarde is om het bezit van gravin Kramolin te verkrijgen. Hij acht het spel rog niet verloren en gaat toch Tschaganoiv in vrij heid doen stellen. Nauwlijks is deze bij zijne vrouw terug en houdt hij haar in zijne armen of Slettsckew komt de betaling van den tweeden wissel vra gen en Taehaganow, wanhopend over dezen twee den slag, ijlt naar gravin Kramolin om een einde aan de zaak te maken. Ljubow Kramolin heeft haren geliefde nog niet vergeten. In de eenzaamheid van haar salon zweeft steed» zijn beeld voor hare oogen. Zij ziet visioenen, waarin Ischaganow Werra omhelst. In machteloos verlangen kronkelt zij op haar sof*, terwijl zij zich eenen roes poogt te danken om vergetelheid te vinden. Maar te vergetfs; zij kan niet slapen en zij kan niet helder denken ; eene uitkomst is het, als hare vriendin Marie Vermutskaja haar meetroont naar een gemas kerd bal. latusschen komt Tsehajantw. In den weibe kenden salon blijft hij wachten tot Ljubow zal wederkeeren. Eensklaps valt zijn blik op de schrijf.afel, waarin zijne wissels geborgen zijn. De sleutel steekt erin; vóór hij het weet heeft bij het dekblad geopend en grijpt hij de wissels. Daar weerklinkt een kreet. Gravin Kramolin is teruggekeerd en begroet zijne verschijning met vreugde, maar Tschaganoiv blijft doodsbleek staan, zijne linkerhand steekt nog tusschen het oekblad; zijne vroegera geliefde spreekt hem op treurigen toon toe. Zij denkt, dat hij een revolver in de hand heeft en veizoekt hem haar te dooden omdat zij zonder zijne liefde toch niet leven kan. Geen antwoord. Dan gaat zij zien, wat hij ver bergt en als zij bemerkt, waarom hij zoo bleef staan, roept zij met rauwe stem om de politie. Zij dacht dat Tschaganow uit liefde terugkwam en hij kwam om haar te bestelen. Zijne schande zal hare wraak zijn. Plotseling komt Werra die haar man gevolgd i', binnen. Zij kent spoedig den toestand en neemt even ras haar besluit. Al ware het naar Siberië, zij zal haar man volgen. Dat verteedert gravin Kramolin. Zij begrijpt dat Werra Tschaganow meer en beter lief heeft dan zij. Zij het'ft reeds zoo dikwijls gedacht aan zelfmoord, nu acht zij het er tijd voor. Zij keert zich om en drinkt een glas ledig, en als de politie komt, zegt zij : »Ik heb u laten roepen omdat ik mij zelf vergiftigd heb. Deze menschen zijn onschuldig". Een oogenblik nog en zij sterft in Werra's armen. Het ia dit verhaal dat door de artisten van de Kon. vereeniging vertoond wordt, maar op eene wijze alsof men In Opstand of een ander Fransch tooneelspel in handen had. Maar vóór ik naar de drukkerij kon gaan, had ik eerst nog wel een half uur werk om een acte in orde te brengen. Eindelijk was mijn werk klaar. Ik rekte mij uit en stond toen op om het geld te nemen, dat zoo lang en zoo rustig in mijn lade had gedommeld. Juist toen ik den gang bijna ten einde was, kwam Martin Paroezy binnen, geheel buiten adem, in zijn armen een mooien, blonden krullebol torschend, die geweldig tegenspartelde en met zijn beentjes toornig van zich afschopte. »Ik kwam juist om u nog even te spreken," zei hij, snakkend naar zijn adem. »0m mij ?" vroeg ik stotterend. »Maar ik verzeker u, het stuk is al op de drukkerij!" »Zoo, zoo, nu laten we maar even op je bureau gaan. Vooruit, kleine man," sprak hij tot het kind, »we moeten even hier zijn, je hoeft niet bang te wezen," De kleine bengel, die alles behalve bang was*, sloeg met zijn karwats op den rug van den oude, die nu voor hem uitging, terwijl hij riep: »Hu, hu, vooruit, witte schimmel." De witte schimmel keerde zich met een glimlach om en vroeg: »Wat, kleine rak kert, is je grootvader een witte schimmel ?"" Door' het venster op den gang drong het zonlicht onbelemmerd naar binnen, zoodat het volle licht viel op den witharigcn man en het blonde kind met zijn kinderlijk sterke gestalte. Op de binnenplaats weer klonken de gespoorde laar/en der hajdouks en bij dat geluid zwiepte de kleine karwats opnieuw door de lucht. .:> \Vaar gaan we nu naar toe?" vroeg de kleine jongen, nieuwsgierig om zich heen ziende. :>Gaan we naar den stal ?" »Xcen, ventje, we moeten even bij dezen mijnheer zijn. Grootvader moet hem wat vragen." Ik begreep volstrekt nog niet waar de oude Martin Paroezy heen wilde. »Dat is bepaald een ongeluk, mijn waarde Nicolaas Potjechin teekende eenige personen, die vooral de maatschappij, waarin zij leven, karaèteriseeren moesten. Daar is mevrouw Nastasia Pyresehew, de hoogmoedige domme weduwe, die denkt dat de tijd stil zal blijven staan als zij niet mee wil; daar is graaf Waldemar Lopierew, de aristocraat-auteur, dis voortdurend rtist, hooge theorieën verkondigt over position obl :ge en geld leent bij duizenden roebels van zijne burgerlijke nicht, de vroegere actrice; daar is luitenant Andrey Kinin, de cynische viveur. .. wat heb ben de artisten van hen gemaakt ? Mevr. De Vries (mevr. Pyresehew) is luid ruchtig, aanstellerig, zooals zij da markiezin speelt in De w ereld, waarin men zich verveelt; de heer Morin (graaf Lopierew) gewoon een raisonneur, zooals wij hem zoo dikwijls gezien heb ben ; de heer Smith maakte van Andrey Kinin een idioot en ean p'.oert. Alleen mej. Chr. Poolnun voldeed mij io de rol van juffrouw Mart/ia, de verre nicht der gravin, die zich aan den rijken disch van hare vermo gende bloedverwante vetmest en achter haar rug konkelt met adspirant-minnaars. Passend is m. i. ook de houding van den heer v. Schoonhoven als Demetrius Snpoliew. Natuurlijk is het spel, waar het meeste kracht en leven in steekt, dat van mevr. Frenkel (gravin Kramolin), maar zelf-i zij kan het lawaaiachtige niet ontgaan, als zij aan het einde van het 3e bedrijf die speech houdt over «Applaudisseert nu, mijne heeren l" enz. Wat ook erg afbreuk doet aan de vertooaing van De strikken van het noodlot is het arm zalige decoratief. Er moet toch een achtergrond zijn ia overeenstemming met het stuk, maar deze samenraping van decoratief en meubelen gaat alle fantasie te boven. Fa. DE UITVOERING VAN DE LEERLINGEN VAN HET CONSERVATORIUM VAN DE MAAT SCHAPPIJ TOT BEVORDERING DER TOONKUNST. In tegenstelling van mijne vorige verslagen, waarin ik de talenten besprak van kunstenaressen en kunstenaars die reeds eene plaats in de kunst wereld hebben ingenomen, heb ik thans eene uit voering te vermelden van jongeren, die nog in de leerjaren zijn. Het woord leerjaren is niet geheel juist gekozen, want ieder kunstenaar weet bij ondervinding dat de eigenlijke leerjaren pas be ginnen als men op eigen wieken moet drijf en. Dan neemt de strijd eerst een aanvang, dan moet het blijken of er bij talent, aanleg en ontwikke ling, genoeg kracht, energie ea volharding aanwezig is om in de eerste, zoo moeielijke periode van het kunstenaarsleven baan te breken, terwijl men dan eerst leert door eigen waarneming een zelfstandig oordeel te vormen. Ieder kunstenaar moet echter da levendigste belangstelling koesteren voor do proeven die door aanstaande kunstenaars worden afgelegd, en als hy' de kunst waarlijk liefheeft, zal hij met groote sympathie hun streven in een degelijke richting begroeten. Het is verkwikkend die jongelieden in hun ontwikkeling te volgen in de periode dat zij alles van het leren en van hunne kunst ver wachten en met vertrouwen naar hun ideaal streven, en niet minder weldadig doet het aan wanneer men ziet dat de leeraren met de groot ste zorg en piëteit die aan hunne zorg toever trouwde talenten opleiden en opkweeken. De lezer ziet reeds waar ik heen wil. Het is meer over het Conservatorium dan over de leer lingen in het bijzonder dat ik spreken wil, want wat zij ons hebben doen hooren en wat zij ver mogen, danken zij voor het grootste gedeelte aan hunne leeraren, dus is het niet meer dan billijk dat men deze in de eerste plaats gedenkt. Wat mij vooral met hetgeen ik gehoord heb en uit hetgeen mij van het onderwijs op het Conser vriend," sprak hij, toen hij binnen was ge treden, met veel zachter stem dan gewoon lijk. »Zou de zaak al gedrukt zijn?" »0, zeker. Dat is vast al gedrukt," loog ik inkweg, terwijl ik de geschreven ver klaring wat dieper in mijn zak drukte. »En is er nu niets meer aan te veran deren ?" »Niets mear. De verklaring komt er on herroepelijk in." »Maar ik wil niet dat ze verschijnt!" »Wat is er dan gebeurd ?" »Wat er gebeurd is, mijn vriend? Ik heb' dien kleinen schelm daar gevonden; of lie ver, hij heeft mij uitgevonden; of nog beter, we hebben mekaar gevonden." »Is dan dat kind ?" »Ja, ja, dat is hij. En wat een jongen, hè? Toen ik straks hier vandaan kwam, ging ik langs een troepje van een stuk of wat van zulke bengels, maar niet allemaal zoo flink en zoo mooi; plotseling komt n van hen vlak voor me staan en zegt, letter UJk: »Lieve ouweheer, die jongens zeggen dat jij mijn grootvader bent." Ik kijk hem aan on herken hem terstond, want hij lijkt sprekend op zijn vader, toen die zoo oud was, maar dat doet er niet toe, ik duw hem op zij cu zeg: »ga weg!'' En inplaats van weg te loopen, gaat de brutale schelm opnieuw voor me staan, slaat zijn kleine armen over el kaar en zegt: »Duw nu nog eens, dan zal ik je weerom duiven." Ik kreeg de tranen in mijn oude oogen, een mensch is toch maar een menseli, en ik zei tot hem: «Wel nu, als ik dan je grootvader ben, wat wil je dan van me?" n toen stootte hij me terug en zei: »Neen, je bent mijn grootvader niet, want anders zou je me wel suikergoed geven, inplaats van me weg te duwen." Op dit oogenblik gooide de kleine Paroezy, die op mijn schrijftafel was geklommen, een flescli rooden inkt om en riep lachend: »0, bloed, bloed!" vatorium bekend is, zoo aangenaam aandoet, is het streven naar algerneene ontwikkeling. Terecht ziet de directeur en de leeraren in, dat een vir tuoos die niet algemeen ontwikkeld is, niet op den naam van kunstenaar aanspraak mag maken. Naast de ontwikkeling als solist wordt aan het aesthetische en theoretische een ruime plaats gegeven. De geheele uitvoering droeg hiervan de sporen, daar men geen werken op uiterlijk effect bejag waarnam, maar integendeel ieder leeraar op zyn gebied toonde bij allen een degelijke en ernstigen grondslag gelegd te hebben. Neemt men dit streven by eene kunstinstelling waar, en zijn de leeraren door hunne bekwaam heden en toewijding een waarborg dat zij van de leerlingen maken wat er met hunne gaven en hun ijver van te maken ie, dan mag men gerust verklaren dat zulk eene instelling een zegen voor de kunst is. Dit zijn oudbakken waarheden, zal menigeen zeggen. Ik spreek het niet tegen; doch wanneer men staat tegenover eene jonge instelling, die er in geslaagd is reeds vele bezwaren te overwinnen doch er nog vele te overwinnen heeft, dan is men verplicht die waarheden te herhalen en roep ik allen kunstminnaars toe: steunt deze schoone instelling zooveel ge kunt, opdat het Conservato rium te Amsterdam steeds meer en meer aan zijne roeping kan beantwoorden. Doch om op de afgeloopen uitvoering terug te komen moet ik vermelden dat vele leerlingen reeds blijk gaven van groote ontwikkeling, zoowel muzi kaal als technisch, en vooral vermeld ik met bjjzordere ingenomenheid hoe voortreffelijk, door en door muzikaal, de verschillende soli voor zangen strijkinstrumenten door een paar leerlingen van de pianoklassen begeleid werden. (De meeste soli werden begeleid door den heer J. A. W. Pameijer.) Natuurlyk getuigden sommige voordrachten van meer talent en ? ontwikkeling dan anderen, doch om eerlijk te zijn mag men het Lampeufieber, dien kwelduivel voor aankomende kunstenaars, niet buiten rekening laten; hetgeen vooral by violisten die bovendien in een snikheete zaal met ont stemde en slecht aansprekende snaren hebben te worstelen, dikwijls zeer belemmerend werken kan. Daar er, ondanks deze bezwaren, zooveel goeds en schoons is ten gehoore gebracht, mag men dus met groote ingenomenheid van het onderwijs op het Conservatorium spreken. Als zangeressen (leerlingen van den heer*Messchaert) deden zich hooren: de dames Z. Bakker, G. A. Lütkemann en S. C. Spoor (laatstgenoemde jonge dame is leerlinge van de onlangs opgerichte dramatische klasse) en de heer J. Snoek. Als pianoleerlingen van den heer Röntgen traden op de dames: E. Vas Nunez en L. J. >T. Mauser, bene vens de heeren K. Grelinger en. J. W. A. Pameijer. Vioolsolisten (leeraar de heer Cramer) waren: Mej. A. de Lange, de heeren: W. M. H. Meijer, J. Pinedo, A. A. Polak en S. Wertheim, terwijl de heer Bosmans zijn leerling voor "violoncel, den heer J. Zeelander deed hooren. Al de leerlingen zijn bovendien verplicht de solfège-klassen onder lei ding van don heer Dan. de Lange te volgen. Daze klasse deed zich hooren in drie vrouwenkoren, waaronder twee zeer moeilijke koren a capella. Het bleek dat deze klasse van onberekenbaar nut is voor de muzikale ontwikkeling. De meeste leerlingen van de instrumentale klassen droegen een concert of een gedeelte daar van voor, n.l. klavierconcerten van Liszt, Grieg, Bach (dit laatste met twee violen en begeleiding van strijkkwartet) benevens kleinere stukken van Brahms, Schumann en Röntgen, vioolcunceerten van Bruch en Spohr, eene sonate van Handel, be nevens een preludium (canon) en Fuga voor drie violen van Frans Coenen en een violoncel concert van Molique, terwijl de dames zangeressen aria's van Bach, Rossi, Verdi en Donizetti voordroegen. Ten slotte een woord van dank aan den waar»Wafc een deugniet," zei de grijsaard, even hartelijk lachend als zijn kleinzoon en tot hefc kind: »Wees maar niet bang, mijnheer zal je niet beknorren." En zich weer tot mij keerend: »Nietwaar, ik kan de verklaring nu toch niet laten plaatsen. Kijk me zoo'n jongen eens aan, wat een figuur en wat een oogen. Is er nu geen enkel middel op?" »Ja, ja," zei ik haperend, »we zouden op nieuw het blad kunnen laten drukken en " Hij liet me niet uitspreken, maar vloog me bijna om den hals, terwijl zijn enthou siasme een weinig bedaarde, toen hij vroeg: »En wat moet dat kosten?1' »Een veertig florijnen misschien. Ik zal de zaak wel zien te regelen." »N"u, dat komt er ook niet op aan, wat het kost," riep hij, »ik'zal alles betalen wat ze hebben willen. Maar dan zal niemand ook iets van de verklaring weten, niet waar?" »Geen levende ziel." »Nu, dan zal het wel in orde komen. Ziezoo, kleine schalk, geef mijnheer maar een handje. Tot weerziens, mijn waarde vriend. En je weet, als je soms iets noodig hebt, hetzij hier, of bij liet ministerie, dan heb je liet me maar te zeggen, hoor!7' »Ik dank u." Ik had een zér duidelijk voorgevoel, dat deze belofte alles was, wat ik ooit van hem, zou krijgen. Met zijn zoon Stephan heeft hij vrede gemaakt en zijn kleinzoon is zijn oogappel, maar op mijn bureau is de oude Martin ! Paroezy nooit weer verschenen en als hij j mij op straat tegenkomt, maakt hij met schrik dat hij uit den weg komt. De oude man gelooft nog steeds dat hij mij veertig florijnen schuldig is, terwijl juist ik aan hom nog altijd de elf en een halve lloriju ben verschuldigd van de ongedrukte verklaring.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl