Historisch Archief 1877-1940
beven, totdat het gewone verkeer op de
3implonlijn weder zal zij a hersteld.
Hen zou haast wenschen, dat met het
kerstel van den weg en de brug bij M
nchenrteini niet te veel naast werd gemaakt. In
elk geval is de onderstelling niet uitgesloten,
dat de heer Von Caprivi deze gelegenheid
gaarne heeft aangegrepen om terug te komen
op een besluit, dat maar al te veel ergernis
heeft gegeven, en dat het hem zelf ?welkom
zal zijn, als hij kans ziet om den pasdwang
niet wederom in te voeren.
Kunst en Letteren.
HET TOONEEL TE AMSTERDAM.
Kon. Vereeniging Het Ned. Tos
neel: De Strikken va» het
Noodlot.
Het drama De Strikken van het Noodlot, beter
De strik van den dood, van Nicolaas Potjechin, is
een der beste voortbrengselen van de Russische
tooneelliteratuur. Nicolaas Potjechin heeft een
O ia het leven gedaan en eene machtige
teeg gegeven van het fatalistische karakter van
den Bus.
In elk tooceel bijna komt de schrijver tot eene
kerna'-htige teekening van het leven ia Rusland
met zijne vreemde verhoudingen en raadselachtige
begrippen, met zijne zenuwachtige onvoldaanheid.
Onbegrijpelijk is het dat de artisten van de
Kon. Vereeniging Hét Nederlandsen Tooneel"
hebben gemeend het stuk op te mogen vatten als
een gewoon liefdesdrama, waarin geene rol, zelfs
niet die der eomisehe Alte vergeten is.
Hoofdpersoon is nu gravin Ljubow Kramolin,
.die als jonge actrice opgemerkt werd door den
ouden graaf van dien naam en met hem huwde.
Zes jaren lang leefde zij aan de zijde van den
grijsaard, smachtend naar liefde, maar even trouw
als schoon.
Toen kwam de vrijheid. Onder geleide van
haren bejaarden bloedverwant, graaf Waldemar
Lopierew stortte zij zich in de vermaken van de
groote wereld. Weldra was zij de geliefde van
een jongen arte, die els student reeds door haren
man ondersteund was. Zij ging zoo geheel op
ia hare liefde, dat niets ter wereld haar scheen
te kunnen deren en driejaren lang leefde zij ge
lukkig. Toen bemerkte zij dat Tschaganow koeler
: werd bij zijne liefdesbetuigingen.
Hij heeft kennis gemaakt met Werra Sapoliew
een zeer ontwikkeld en mooi meisje, en hare
liefde gewonnen. Daar is echter eene smet, die
m«n hem aanwrijft en die hem belet Werra's
.hand te vragen. Men beweert dat gravin Kramo
lin zijne liefde betaalt, dat zij zijn hotel, zijne
paarden, zijn rijtuig verschaft heeft, terwijl in
waarheid hij slechts voor steun in zijne studen
tenjaren dankbaarheid schuldig is. Bij een laatst
bezoek aan de gravin we«t hij dezeorer te halen
hem een bewijs te geven, dat hij in drie wissels
haar eene schuld van 15,000 roebels heeft
gewaarborgd en daarmee begeeft hij zich naar Werra's
vader, waarna de verloving van de beide jonge
lieden ook tot stand komt.
Intusschen tracht Sergius Sletischew, een
ad'vocaat, die de gravin Kramolin reeds lang
? wenschte te bezitten, Tacliiga/now in het verderf
te storten. Eerst brengt hij het zoover dat er een
schandaal ontstaat.
Als Tschaganow ? een afscheidsfeest aan zijne
vrienden jonggezellen geeft, weet Sletischew
Werra zoowel als de gravin te bewegen gedu
rende dat feest een kijkje te gaan nemen en in
trigeert nu zoo, dat de beide vrouwen te midden
van het gezelschap tegenover elkaar komen te
slaan.
vliegen, ? ten prooi aan een allervreeselijkste
?woede.
»Dat is mooi," brulde hij, »en waar is
mijn geld gebleven ? Is het niet net zoo goed
ala van een ander misschien ? Heeft men
soms het recht niet zijn zoon te verlooche
nen? Het is een schandaal, een afzetterij,
een boevenstreek. Ik zal het gouvernement
in den steek laten, ik ga me aan de linker
zijde scharen, op dit oogenblik nog."
Ik slaagde er eindelijk met veel moeite
in, hem een weinig te kalmeeren. Ik liet
hem zien dat het geld en zijn geschreven
verklaring nog onaangeroerd in mijn lade
lagen. ? Ik bood hem mijn excuses aan en
beloofde hem mijn vergeetachtigheid te her
stellen, door te zorgen, dat zijn verklaring
zoo spoedig mogelijk verscheen.
Door verschillende omstandigheden ging
de zaak me echter toch door het hoofd,
niettegenstaande ik den bewusten zoon een
paar malen ontmoet had, daar hij een kleine
woning had gehuurd in den omtrek van
mijn bureau.
Acht dagen later kwam de oude man
mij weer opzoeken en terwijl hij mij een
vragenden blik toewierp, vroeg hij: » Welnu,
hoe staat het er mee?"
»Het is op de drukkerij," antwoordde ik
vol verlegenheid, een weinig blozende over
mijn groven leugen, want op dit oogenblik
moet het nog gedrukt worden.
»Dat is goed," zei hij op zeer voldanen
toon, »dafc is goed."
Hij klopte mij op den schouder en ging
weg, om zich aan de deur nog eens om te
keeren en te zeggen : »Als je soms aan het
een of ander behoefte hebt, hetzij hier of bij
het ministerie, dan heb je het me maar te zeg
gen!" Daarna liep hij den gang door en zijn
zware schreden weerklonken op de steenen.
»Het wordt nu toch tijd," ducht ik, »om
het papier en het geld naar de drukkerij te
brengen en te zorgen, dat de verklaring ein
delijk verschijnt."
De gravin, eerst meer verbaasd dan vertoornd,
begrijpt echter spoedig hoe zij verraden is als
Tachagnnow haar verzoekt te vertrekken, en als
eene schikgodin zich in hare geheele lengte
verbeffend, spreekt zij haren vloek over bet jonge
paar uit en zegt zij hun hare wraak toe.
In h«t vierde bedrijf vinden wij Werra en
Tsehaganow gehuwd, maar het ongeluk heeft
hen reeds getroffen. De advocaat heeft de wissels
van laatstgenoemde in banden gekregen, hem om
de betaling van den eerstvervallene laten vervol
gen en gijzelen. Werra voorziet in haar onder
houd door het gaten van lessen en weigert
standvastig naar hare familie terug te keeren en
zich van den gevangene te laten scheiden. Zij
bezuinigt op alles om de 5000 roebels voor den
wissel bijeen te krijgen, maar heeft pas het
tweede duizendtal bij elkaar. Schijnbaar komt
een helper in den nood in de gedaa-ite van den
huzarenluitenant Andrey Kinin, die haar het
geld aanbiedt. Hij vraagt er echter een gunst
voor die Werra met verachting afwijst. Kinin
is een werktuig in de hand van Stetischew die
door hem Werra ten val wil brengen, hetgeen
de voorwaarde is om het bezit van gravin
Kramolin te verkrijgen. Hij acht het spel rog
niet verloren en gaat toch Tschaganoiv in vrij
heid doen stellen.
Nauwlijks is deze bij zijne vrouw terug en
houdt hij haar in zijne armen of Slettsckew
komt de betaling van den tweeden wissel vra
gen en Taehaganow, wanhopend over dezen twee
den slag, ijlt naar gravin Kramolin om een einde
aan de zaak te maken.
Ljubow Kramolin heeft haren geliefde nog niet
vergeten. In de eenzaamheid van haar salon
zweeft steed» zijn beeld voor hare oogen. Zij ziet
visioenen, waarin Ischaganow Werra omhelst. In
machteloos verlangen kronkelt zij op haar sof*,
terwijl zij zich eenen roes poogt te danken om
vergetelheid te vinden. Maar te vergetfs; zij kan
niet slapen en zij kan niet helder denken ; eene
uitkomst is het, als hare vriendin Marie
Vermutskaja haar meetroont naar een gemas
kerd bal.
latusschen komt Tsehajantw. In den weibe
kenden salon blijft hij wachten tot Ljubow zal
wederkeeren. Eensklaps valt zijn blik op de
schrijf.afel, waarin zijne wissels geborgen zijn.
De sleutel steekt erin; vóór hij het weet heeft
bij het dekblad geopend en grijpt hij de wissels.
Daar weerklinkt een kreet. Gravin Kramolin
is teruggekeerd en begroet zijne verschijning met
vreugde, maar Tschaganoiv blijft doodsbleek
staan, zijne linkerhand steekt nog tusschen het
oekblad; zijne vroegera geliefde spreekt hem op
treurigen toon toe. Zij denkt, dat hij een revolver
in de hand heeft en veizoekt hem haar te dooden
omdat zij zonder zijne liefde toch niet leven kan.
Geen antwoord. Dan gaat zij zien, wat hij ver
bergt en als zij bemerkt, waarom hij zoo bleef staan,
roept zij met rauwe stem om de politie. Zij
dacht dat Tschaganow uit liefde terugkwam en
hij kwam om haar te bestelen.
Zijne schande zal hare wraak zijn. Plotseling
komt Werra die haar man gevolgd i', binnen.
Zij kent spoedig den toestand en neemt even ras
haar besluit. Al ware het naar Siberië, zij zal
haar man volgen.
Dat verteedert gravin Kramolin. Zij begrijpt
dat Werra Tschaganow meer en beter lief heeft
dan zij. Zij het'ft reeds zoo dikwijls gedacht
aan zelfmoord, nu acht zij het er tijd voor. Zij
keert zich om en drinkt een glas ledig, en als
de politie komt, zegt zij : »Ik heb u laten roepen
omdat ik mij zelf vergiftigd heb. Deze menschen
zijn onschuldig". Een oogenblik nog en zij
sterft in Werra's armen.
Het ia dit verhaal dat door de artisten van
de Kon. vereeniging vertoond wordt, maar op
eene wijze alsof men In Opstand of een ander
Fransch tooneelspel in handen had.
Maar vóór ik naar de drukkerij kon gaan,
had ik eerst nog wel een half uur werk om
een acte in orde te brengen. Eindelijk was
mijn werk klaar. Ik rekte mij uit en stond
toen op om het geld te nemen, dat zoo lang
en zoo rustig in mijn lade had gedommeld.
Juist toen ik den gang bijna ten einde was,
kwam Martin Paroezy binnen, geheel buiten
adem, in zijn armen een mooien, blonden
krullebol torschend, die geweldig
tegenspartelde en met zijn beentjes toornig van zich
afschopte.
»Ik kwam juist om u nog even
te spreken," zei hij, snakkend naar zijn
adem.
»0m mij ?" vroeg ik stotterend. »Maar ik
verzeker u, het stuk is al op de drukkerij!"
»Zoo, zoo, nu laten we maar even op je
bureau gaan. Vooruit, kleine man," sprak hij
tot het kind, »we moeten even hier zijn, je
hoeft niet bang te wezen,"
De kleine bengel, die alles behalve bang
was*, sloeg met zijn karwats op den rug van
den oude, die nu voor hem uitging, terwijl
hij riep: »Hu, hu, vooruit, witte schimmel."
De witte schimmel keerde zich met een
glimlach om en vroeg: »Wat, kleine rak
kert, is je grootvader een witte schimmel ?""
Door' het venster op den gang drong het
zonlicht onbelemmerd naar binnen, zoodat
het volle licht viel op den witharigcn man
en het blonde kind met zijn kinderlijk
sterke gestalte. Op de binnenplaats weer
klonken de gespoorde laar/en der hajdouks
en bij dat geluid zwiepte de kleine karwats
opnieuw door de lucht.
.:> \Vaar gaan we nu naar toe?" vroeg de
kleine jongen, nieuwsgierig om zich heen
ziende. :>Gaan we naar den stal ?"
»Xcen, ventje, we moeten even bij dezen
mijnheer zijn. Grootvader moet hem wat
vragen."
Ik begreep volstrekt nog niet waar de
oude Martin Paroezy heen wilde.
»Dat is bepaald een ongeluk, mijn waarde
Nicolaas Potjechin teekende eenige personen,
die vooral de maatschappij, waarin zij leven,
karaèteriseeren moesten. Daar is mevrouw
Nastasia Pyresehew, de hoogmoedige domme weduwe,
die denkt dat de tijd stil zal blijven staan als zij
niet mee wil; daar is graaf Waldemar Lopierew,
de aristocraat-auteur, dis voortdurend rtist, hooge
theorieën verkondigt over position obl :ge en geld
leent bij duizenden roebels van zijne burgerlijke
nicht, de vroegere actrice; daar is luitenant
Andrey Kinin, de cynische viveur. .. wat heb
ben de artisten van hen gemaakt ?
Mevr. De Vries (mevr. Pyresehew) is luid
ruchtig, aanstellerig, zooals zij da markiezin
speelt in De w ereld, waarin men zich verveelt;
de heer Morin (graaf Lopierew) gewoon een
raisonneur, zooals wij hem zoo dikwijls gezien heb
ben ; de heer Smith maakte van Andrey Kinin
een idioot en ean p'.oert.
Alleen mej. Chr. Poolnun voldeed mij io de
rol van juffrouw Mart/ia, de verre nicht der gravin,
die zich aan den rijken disch van hare vermo
gende bloedverwante vetmest en achter haar rug
konkelt met adspirant-minnaars.
Passend is m. i. ook de houding van den heer
v. Schoonhoven als Demetrius Snpoliew. Natuurlijk
is het spel, waar het meeste kracht en leven in
steekt, dat van mevr. Frenkel (gravin Kramolin),
maar zelf-i zij kan het lawaaiachtige niet ontgaan,
als zij aan het einde van het 3e bedrijf die speech
houdt over «Applaudisseert nu, mijne heeren l" enz.
Wat ook erg afbreuk doet aan de vertooaing
van De strikken van het noodlot is het arm
zalige decoratief. Er moet toch een achtergrond
zijn ia overeenstemming met het stuk, maar
deze samenraping van decoratief en meubelen
gaat alle fantasie te boven.
Fa.
DE UITVOERING VAN DE LEERLINGEN VAN
HET CONSERVATORIUM VAN DE MAAT
SCHAPPIJ TOT BEVORDERING DER
TOONKUNST.
In tegenstelling van mijne vorige verslagen, waarin
ik de talenten besprak van kunstenaressen en
kunstenaars die reeds eene plaats in de kunst
wereld hebben ingenomen, heb ik thans eene uit
voering te vermelden van jongeren, die nog in de
leerjaren zijn. Het woord leerjaren is niet geheel
juist gekozen, want ieder kunstenaar weet bij
ondervinding dat de eigenlijke leerjaren pas be
ginnen als men op eigen wieken moet drijf en.
Dan neemt de strijd eerst een aanvang, dan moet
het blijken of er bij talent, aanleg en ontwikke
ling, genoeg kracht, energie ea volharding aanwezig
is om in de eerste, zoo moeielijke periode van het
kunstenaarsleven baan te breken, terwijl men dan
eerst leert door eigen waarneming een zelfstandig
oordeel te vormen.
Ieder kunstenaar moet echter da levendigste
belangstelling koesteren voor do proeven die door
aanstaande kunstenaars worden afgelegd, en als
hy' de kunst waarlijk liefheeft, zal hij met groote
sympathie hun streven in een degelijke richting
begroeten. Het is verkwikkend die jongelieden
in hun ontwikkeling te volgen in de periode dat
zij alles van het leren en van hunne kunst ver
wachten en met vertrouwen naar hun ideaal
streven, en niet minder weldadig doet het aan
wanneer men ziet dat de leeraren met de groot
ste zorg en piëteit die aan hunne zorg toever
trouwde talenten opleiden en opkweeken.
De lezer ziet reeds waar ik heen wil. Het is
meer over het Conservatorium dan over de leer
lingen in het bijzonder dat ik spreken wil, want
wat zij ons hebben doen hooren en wat zij ver
mogen, danken zij voor het grootste gedeelte aan
hunne leeraren, dus is het niet meer dan billijk
dat men deze in de eerste plaats gedenkt.
Wat mij vooral met hetgeen ik gehoord heb en
uit hetgeen mij van het onderwijs op het
Conser
vriend," sprak hij, toen hij binnen was ge
treden, met veel zachter stem dan gewoon
lijk. »Zou de zaak al gedrukt zijn?"
»0, zeker. Dat is vast al gedrukt," loog
ik inkweg, terwijl ik de geschreven ver
klaring wat dieper in mijn zak drukte.
»En is er nu niets meer aan te veran
deren ?"
»Niets mear. De verklaring komt er on
herroepelijk in."
»Maar ik wil niet dat ze verschijnt!"
»Wat is er dan gebeurd ?"
»Wat er gebeurd is, mijn vriend? Ik heb'
dien kleinen schelm daar gevonden; of lie
ver, hij heeft mij uitgevonden; of nog beter,
we hebben mekaar gevonden."
»Is dan dat kind ?"
»Ja, ja, dat is hij. En wat een jongen,
hè? Toen ik straks hier vandaan kwam,
ging ik langs een troepje van een stuk of
wat van zulke bengels, maar niet allemaal
zoo flink en zoo mooi; plotseling komt n
van hen vlak voor me staan en zegt,
letter
UJk:
»Lieve ouweheer, die jongens zeggen dat jij
mijn grootvader bent." Ik kijk hem aan on
herken hem terstond, want hij lijkt sprekend
op zijn vader, toen die zoo oud was, maar
dat doet er niet toe, ik duw hem op zij cu
zeg: »ga weg!'' En inplaats van weg te
loopen, gaat de brutale schelm opnieuw voor
me staan, slaat zijn kleine armen over el
kaar en zegt: »Duw nu nog eens, dan zal
ik je weerom duiven." Ik kreeg de tranen
in mijn oude oogen, een mensch is toch
maar een menseli, en ik zei tot hem: «Wel
nu, als ik dan je grootvader ben, wat wil
je dan van me?" n toen stootte hij me
terug en zei: »Neen, je bent mijn grootvader
niet, want anders zou je me wel suikergoed
geven, inplaats van me weg te duwen."
Op dit oogenblik gooide de kleine Paroezy,
die op mijn schrijftafel was geklommen, een
flescli rooden inkt om en riep lachend: »0,
bloed, bloed!"
vatorium bekend is, zoo aangenaam aandoet, is
het streven naar algerneene ontwikkeling. Terecht
ziet de directeur en de leeraren in, dat een vir
tuoos die niet algemeen ontwikkeld is, niet op
den naam van kunstenaar aanspraak mag maken.
Naast de ontwikkeling als solist wordt aan het
aesthetische en theoretische een ruime plaats
gegeven. De geheele uitvoering droeg hiervan de
sporen, daar men geen werken op uiterlijk effect
bejag waarnam, maar integendeel ieder leeraar
op zyn gebied toonde bij allen een degelijke en
ernstigen grondslag gelegd te hebben.
Neemt men dit streven by eene kunstinstelling
waar, en zijn de leeraren door hunne bekwaam
heden en toewijding een waarborg dat zij van de
leerlingen maken wat er met hunne gaven en
hun ijver van te maken ie, dan mag men gerust
verklaren dat zulk eene instelling een zegen voor
de kunst is.
Dit zijn oudbakken waarheden, zal menigeen
zeggen. Ik spreek het niet tegen; doch wanneer
men staat tegenover eene jonge instelling, die er
in geslaagd is reeds vele bezwaren te overwinnen
doch er nog vele te overwinnen heeft, dan is men
verplicht die waarheden te herhalen en roep ik
allen kunstminnaars toe: steunt deze schoone
instelling zooveel ge kunt, opdat het Conservato
rium te Amsterdam steeds meer en meer aan
zijne roeping kan beantwoorden.
Doch om op de afgeloopen uitvoering terug te
komen moet ik vermelden dat vele leerlingen reeds
blijk gaven van groote ontwikkeling, zoowel muzi
kaal als technisch, en vooral vermeld ik met
bjjzordere ingenomenheid hoe voortreffelijk, door en
door muzikaal, de verschillende soli voor zangen
strijkinstrumenten door een paar leerlingen van
de pianoklassen begeleid werden. (De meeste
soli werden begeleid door den heer J. A. W.
Pameijer.)
Natuurlyk getuigden sommige voordrachten van
meer talent en ? ontwikkeling dan anderen, doch
om eerlijk te zijn mag men het Lampeufieber,
dien kwelduivel voor aankomende kunstenaars, niet
buiten rekening laten; hetgeen vooral by violisten
die bovendien in een snikheete zaal met ont
stemde en slecht aansprekende snaren hebben te
worstelen, dikwijls zeer belemmerend werken kan.
Daar er, ondanks deze bezwaren, zooveel goeds en
schoons is ten gehoore gebracht, mag men dus
met groote ingenomenheid van het onderwijs op
het Conservatorium spreken.
Als zangeressen (leerlingen van den
heer*Messchaert) deden zich hooren: de dames Z. Bakker,
G. A. Lütkemann en S. C. Spoor (laatstgenoemde
jonge dame is leerlinge van de onlangs opgerichte
dramatische klasse) en de heer J. Snoek. Als
pianoleerlingen van den heer Röntgen traden op
de dames: E. Vas Nunez en L. J. >T. Mauser, bene
vens de heeren K. Grelinger en. J. W. A. Pameijer.
Vioolsolisten (leeraar de heer Cramer) waren: Mej.
A. de Lange, de heeren: W. M. H. Meijer, J. Pinedo,
A. A. Polak en S. Wertheim, terwijl de heer
Bosmans zijn leerling voor "violoncel, den heer J.
Zeelander deed hooren. Al de leerlingen zijn
bovendien verplicht de solfège-klassen onder lei
ding van don heer Dan. de Lange te volgen. Daze
klasse deed zich hooren in drie vrouwenkoren,
waaronder twee zeer moeilijke koren a capella.
Het bleek dat deze klasse van onberekenbaar nut
is voor de muzikale ontwikkeling.
De meeste leerlingen van de instrumentale
klassen droegen een concert of een gedeelte daar
van voor, n.l. klavierconcerten van Liszt, Grieg,
Bach (dit laatste met twee violen en begeleiding
van strijkkwartet) benevens kleinere stukken van
Brahms, Schumann en Röntgen, vioolcunceerten
van Bruch en Spohr, eene sonate van Handel, be
nevens een preludium (canon) en Fuga voor drie
violen van Frans Coenen en een violoncel concert
van Molique, terwijl de dames zangeressen aria's
van Bach, Rossi, Verdi en Donizetti voordroegen.
Ten slotte een woord van dank aan den
waar»Wafc een deugniet," zei de grijsaard, even
hartelijk lachend als zijn kleinzoon en tot
hefc kind: »Wees maar niet bang, mijnheer
zal je niet beknorren." En zich weer tot mij
keerend: »Nietwaar, ik kan de verklaring
nu toch niet laten plaatsen. Kijk me zoo'n
jongen eens aan, wat een figuur en wat
een oogen. Is er nu geen enkel middel op?"
»Ja, ja," zei ik haperend, »we zouden op
nieuw het blad kunnen laten drukken
en "
Hij liet me niet uitspreken, maar vloog
me bijna om den hals, terwijl zijn enthou
siasme een weinig bedaarde, toen hij vroeg:
»En wat moet dat kosten?1'
»Een veertig florijnen misschien. Ik zal de
zaak wel zien te regelen."
»N"u, dat komt er ook niet op aan, wat
het kost," riep hij, »ik'zal alles betalen wat
ze hebben willen. Maar dan zal niemand
ook iets van de verklaring weten, niet
waar?"
»Geen levende ziel."
»Nu, dan zal het wel in orde komen.
Ziezoo, kleine schalk, geef mijnheer maar een
handje. Tot weerziens, mijn waarde vriend.
En je weet, als je soms iets noodig hebt,
hetzij hier, of bij liet ministerie, dan heb je
liet me maar te zeggen, hoor!7'
»Ik dank u."
Ik had een zér duidelijk voorgevoel, dat
deze belofte alles was, wat ik ooit van hem,
zou krijgen.
Met zijn zoon Stephan heeft hij vrede
gemaakt en zijn kleinzoon is zijn oogappel,
maar op mijn bureau is de oude Martin
! Paroezy nooit weer verschenen en als hij
j mij op straat tegenkomt, maakt hij met
schrik dat hij uit den weg komt.
De oude man gelooft nog steeds dat hij
mij veertig florijnen schuldig is, terwijl juist
ik aan hom nog altijd de elf en een halve
lloriju ben verschuldigd van de ongedrukte
verklaring.