De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1891 28 juni pagina 1

28 juni 1891 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMEE A*. 189 L WEEKBLAD VOOK NEDERLAND Onder Redactie van J. DE KOO en JÜSTÜS VAN MAÜRIK Jr. Ieder aommer bevat een Plaat. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Verschijnt eiken Zaterdagavond. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, te Amsterdam. Singel b« de Vijzelstraat 542. Zondag 28 Juni. Abonnement per 3 maanden ?1.50, fr. p. post ? 1.65 Voor Indiëper jaar ....... m m mail 12. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar .... O-ll1 Advertentiën van 1?5 regels ?1.10, elke regel meer . . . , 0.20 Reclames per regel 0.40 I K H O V D j VAN VERRE EN VAN NABIJ. FEUIL LETON: De dubbele ridder, Noorsche legende. - KUNST EN LETTEREN: Het tooneel te Amsterdam, door Fr. Le Rêve, door v. M. Muziek in de hoofdstad, door Van Milligen. De nieuwe Latynsche grammatica en de Erlauternngen" van Schmalz, door Dr. J. W. Beek. Renan bjj de Félibres VARIA. SCHAAK SPEL. MILITAIRE ZAKEN -. De scherpschut ter. Mijnheer zyn knecht, New-Yorksche schets naar Blakely Hall. Een paradijs op aarde, door Henr. v. d. Me\j. Voor Dames, door E-e. ALLERLEI. INGEZONDEN. RECLAMES. PEN-EN-POTLOODKRASSEN. ADVERTEN TIËN. Bericht aan onze A bon n os. In liet nommer van »9 Maart werd ?wed* door ons bericht, dat in voorbe reiding was de uitgave van een prachtwerk, dat voor meer geringen prQs aan ??"? abonne's als premie zou worden nangeboden. Deze uitgave ia thans zoover gevorderd, dat de inteefcening kan worden opengesteld. De titel van het werk is: De PdiriBtockt er Vaarkeü, naar ERIK BöGH bewerkt door C. HONIGH. Met 33 Dlustratiën door den schil der CARL LARSSON. Dit werk wordt voor onze abonne's verkrQgbaar gesteld voor slecht» VIJFTI« CENTS. Hoewel het eerst einde Juli val worden verzonden, gelieve men reeds thans te feestellen. Aan iedere bestelling moet het bedrag van 5O Cents worden toegevoegd. Aan ome abonne's bulten Amsterdam wordt de premie toegezonden na ont vangst van een postwissel ad 6O Cents. VAN HOLKEMA & WARENDORF, Amsterdam, Singel b, d. VQzelstraat 54». Van verre en van naby De Novoje Vremya is erg ontevreden. Vooreerst omdat keizer Frans Joseph den vorst van Bulgarije te Weenen ten gehoore heeft ontvangen; en in de tweede plaats omdat de Duitsche, Italiaansche en Oostenrijksche vloten in de Middellandsche zee gecombineerde manoeuvres zouden houden, waarbij een Engelsen eskader mede aan Feuilleton. De dubbele ridder. Noorsche legende. "Waarom toch is de blonde Edwiga zoo droevig, waarom toch zit ze uren alleen aan het venster, de kin in de hand, den elleboog op de knie, droever en bleeker dan een al basten beeld, treurend op een graftombe? En dat, terwijl ze spoedig moeder zal wor den ; terwijl de dierbaarste wensch van haar echtgenoot, den bejaarden graaf Lodbrog, vervuld zal worden, die de belofte heeft af gelegd een zilveren altaar te schenken aan Sint Euthbert, als de jonggeborene een zoon zal zijn. Helaas, de blonde Edwiga kan nimmer meer vroolijk zijn, een geheim drukt haar ziel, een somber voorgevoel omfloerst de toekomst. Het is de blik van den vreem deling, dien ze niet meer kan vergeten, van den zanger, die, maanden geleden, een schuil plaats kwam vragen op het kasteel in een stormachtigen nacht, terwijl de weerhanen knarsten. De vreemdeling was schoon als een engel, als een gevallen engel. Zijn blik en zijn glimlach waren zacht en toch hadden ze iets duivelsch. Wanneer Edwiga hem aanzag, had ze een gevoel alsof ze in een afgrond blikte, die haar, ondanks haar wil, tot zich trok. Hij was een zanger en kwam uit het Zuiden, dat verraadde zijn lichtbruin gelaat. Hij bleef dien nacht en nog vele nachten daarna, want de storm wilde niet tot beda ren komen. wezig zou zijn. Klaarblijkelijk ziet het Panslavistische blad in het eerste eene demon stratie, in het tweede eene soort van algemeene repetitie, en het komt tot het besluit dat er »donkere wolkjes" aan den politieken horizont zijn. Want de reeks van kleine feiten en politieke geruchten bewijst altijd volgens de Novoja Vremya! dat de hoog geroemde vredestijd zich bevindt in eene periode van verwachtingen, die voor het overige Europa juist niet geruststellend is. Onder de onrustbarende feiten rekent het Russische blad ook de toenadering tusschen graaf Taaffe en de Duitsch-liberalen in den Oostenrijkschen Rijksdag. Het meest geërgerd is de Novoje Vremya over de aan vorst Ferdinand van Bulgarije verleende audiëntie. En dit is zeer begrij pelijk. Want al is de vorst incognito te Weenen geweest, al is hij onder den naam van graaf van Murany door den keizer ont vangen en al heeft het onderhoud slechts kort geduurd, de welwillende gezindheid van Oostenrijk voor den Coburger en diens vorstendom is voor niemand een geheim. In deugdzame verontwaardiging beklaagt zich dan ook het Russische blad over den mo narch, die meer dan iemand anders belang heeft bij de handhaving van het traktaat van Berlijn, die tot die handhaving formeel is verplicht, maar die het toch met zijne positie en zijne waardigheid vereenigbaar heeft geacht den man tei gehoore te ontvangen, die dit internati onaal traktaat met voeten treedt. Men kan waarlijk der Novoje Vremya geen ongelijk geven als zij hierin eene aanmoediging ziet voor de «usurpatoren" te Sofia in hunne voor Rusland zoo uitdagende houding. Maar men kan nog veel minder ongelijk geven aan hen, die beweren, dat de czar, door Zankoff, Bendereff en andere bekende samen zweerders ten gehoore te ontvangen, het zeker niet beter heeft gemaakt dan keizer Frans Joseph. Het is waarlijk eene zware proef voor het geduld van de Europeesche mogendheden, dat Rusland nog steeds blijft weigeren den Coburger als vorst van Bulgarije te erken nen en dat het daardoor eene wonde open houdt, die reeds sedert jaren gesloten had kunnen zijn. Wat de gecombineerde manoeuvres der vloten van de triple alliantie en van Enge land betreft dit gerucht is al lang weder tegengesproken. Van meer belang van een Russisch standpunt beschouwd is de toenadering tusschen den Oostenrijkschen Om den tijd te verdrijven, zong hij in zoete, vreemde taal die woeste, vurige droomen opriep, en al den tijd, dat hij zong, zat een groote raaf op zijn schouder en gaf de maat aan met zijn glanzend ebbenhouten bek. Edwiga werd bleek als leliën in den maneschijn en dan weer rooder dan de rozen, die de zon begroeten. Zij liet zich achter over vallen in haar grooten armstoel, half be dwelmd, als door den geur van bloemen, wier reuk den dood veroorzaakt. Eindelijk vertrok de vreemdeling en sinds dien dag schreide Edwiga in een hoek van het venster, tot ze moeder werd van een mooien knaap. De oude graaf Lodbrog gaf bevel het zilveren altaar te vervaardigen en schonk bovendien nog duizend goudstukken aan de kerk. Het kind was rozig blank als de moeder, maar het had de donkere oogen van den vreemdeling. Arme Edwiga, wat deed t ge uw blikken zoo onophoudelijk op den donkeren vreemdeling te richten ? De huiskapelaan doopte het kind, dat den naam Oluf kreeg en de sterrenwichelaar klom op den hoogsten toren om zijn horos coop te trekken. De wichelaar mat de hoogte des hemels, teekende het jaartal, den dag en het uur aan en verdiepte zich toen in lange bereke ningen op perkamenten rollen. De kleine graaf Oluf bezat een dubbele ster, een groene en een roode, de eene groen als de hoop, de andere rood als de hel, de eene gunstig, de andere verderfelijk. Het was nog nimmer gezien dat eenig kind een dubbele ster bezat. Langzaam en ernstig gaat de wichelaar naar de kamer der kraamvrouw en terwijl hij de beenige hand door de witte golven premier, graaf Taaffe, en de Duitsch-liberalen, die gedurende meer dan tien jaren stelsel matig van de leiding der zaken zijn uitge sloten. Onder de bonte meerderheid, op welke het ministerie-Taaffe vroeger steunde, bevon den zich partijen, die hunne sympathie voor Rusland niet onder stoelen of banken staken. Maar met deze partijen, met name met de Czechen, kan de regeering niet verder ko men ; het met zooveel ophef aangekondigde compromis is jammerlijk mislukt. Thans heeft de heer Taaffe, zich beroepende op eene troonrede vol van klinkende woorden, maar arm aan politieke gedachten, gebroken met de ultra's van rechts en links en met de onverzoenlijken in den rassenstrijd. Hij heeft den Duitsch-liberalen de hand toegestoken en hunne partij rijk aan uitnemende man nen en aan specialiteiten genoemd, hetgeen ongeveer gelijk staat met de belofte vaneen paar ministerieele portefeuilles. Maar men zou zich zeer vergissen, wan neer men hieruit afleidde, dat graaf Taaffe de beginselen der Duitsch-liberalen zal toe passen. De Oostenrijksche premier is noch liberaal, noch clericaal, noch conservatief. Hij zoekt eene meerderheid, waar hij die voor het oogenblik het best kan vinden, thans bijvoorbeeld bij de Duitsch-liberalen, de Polen en de Coronini-club. Maar even min als vroeger verbindt hij zich thans tot het aannemen en in praktijk brengen van de denkbeelden dergenen, met wie hij tijdelijk samengaat. Overigens is hem deze houding gemakkelijk gemaakt door den inhoud der troonrede, in welke geen enkel politiek vraag stuk werd aangeroerd, maar hoofdzakelijk sociale quaestiën op den voorgrond werden gesteld, terwijl het adres van antwoord der Vertegenwoordiging niets anders was dan de uitdrukking der loyale gezindheid jegens den keizer. Hoe weinig zich graaf Taaffe om de wenschen zijner nieuwe bondgenooten denkt te bekommeren, blijkt reeds uit het feit, dat hij eene soort van socialistenwet heeft inge diend, van welke de Duitsch-liberale partij (de sterkste in den Rijksdag) niets wil we ten. De premier heeft zijne gansche regeeringskunst indertijd samengevat in de ta melijk paradoxale formule: Zal Oostenrijk goed geregeerd zijn, dan moet niemand te vreden zijn." Het blijkt, dat hij dit stel sel nog steeds voor het meest deugdelijke houdt. Het aanstaand bezoek van Z. M. den keizer van Duitschland heeft reeds tot van zijn langen baard laat woelen, spreekt hij op plechtigen toon : »Gravin Edwiga en gij graaf Lodbrog, twee invloeden hebben de geboorte van Oluf, uw grafelijken zoon, bestuurd, de eene is goed, de andere slecht, daardoor bezit hij een dubbele ster, een groene en een roode. Hij zal zér gelukkig of zér ongelukkig zijn, misschien wel beide tegelijk." »De groene ster zal overwinnen," zei de oude graaf Lodbrog met een geloovigen glimlach en Edwiga zei niets, maar zat peinzend, rechtop in haar bed. Zij zoogde zelf haar kind, maar zoodra dat verricht was, zat zij weer uren aan het venster, uit te kijken naar de sneeuw, die in donzen vlokken omlaag kwam, en als een raaf voorbij vloog, de sneeuw van zijn vleugels schuddende, dan dacht Edwiga aan den raaf, die op den schouder van den vreem deling zat, terwijl hij zong en haar aanzag met zijn zachten tijgerblik. En dan vielen haar tranen nog overvloediger, terwijl ze neerzag op haar kind. De jonge Oluf bleek een zeer vreemd kind te zijn, toen hij ouder werd. Men kon zich haast verbeelden, dat er onder zijn blanke, satijnen huid twee verschillende kinderen waren verborgen. Den eenen dag was hij zacht en lief als een kleine engel, den volgenden morgen stond hij op als een jeugdige kwelduivel, hij plaagde zijn moeder en sloeg zijn kindermeid met de vuisten in het gezicht. De oude graaf Lodbrog glimlachte in zijn witten baard en verzekerde, dat Oluf een flink krijgsman zou worden, die reeds nu zijn ontembaren aard verried, maar de waar heid was dat Oluf onverdragelijk werd. Nu schreide, dan lachte hij, zonder verklaarbare velerlei besprekingen aanleiding gegeven. De Duitsche broeders zijn, zooals het bij zulk eene gelegenheid gepast is, over het alge meen zeer welwillend en slechts hier en daar, bij de mindere goden, vindt men het eenigazins versleten betoog, dat Nederland slechts een aanslibbing is van Duitsche rivieren en de Nederlandsche taal niets anders dan een soort van Platduitsch. Doch dit zijn uitzon deringen ; het woord van keizer Wilhelm II, dat met Helgoland het laatste stuk Duitschen bodem aan Duitschland is toegevoegd, is klaarblijkelijk nog niet vergeten. Integendeel, de wijze waarop wij ons grondgebied »aan de baren hebben ontwoekerd" en het onge schonden wenschen te bewaren, wordt met de meeste waardeering besproken, getuige de zeer waardeerende artikelen in het Berliner Tageblatt over onzen Waterstaat en onze Hollandsche Waterlinie. Toch tracht hetzelfde blad aan het bezoek eene politieke beteekenis toe te schrijven, en schijnt het daarvan belangrijke concessiën onzerzijds te verwachten. Het geeft ons bijzonder duidelijk te kennen, dat wij voor een klein land veel te veel koloniën hebben en dat wij de con currentie met Duitschland en Belgiëniet zullen kunnen volhouden ea onzen transitohandel niettegenstaande onze spoorwegen, kanalen en havenwerken ernstig bedreigd zullen zien, als wij ons niet «economisch"" aansluiten bij het Duitsche ^Hinterland". Nu is het Berliner Tageblalt noch offi cieel, noch officieus, en bekende regeeringsorganen hebben zich gehaast te ver zekeren, dat het keizerlijk bezoek met -de hooge politiek niets te maken had en alleen als eene vriendelijke buurvisite moest worden beschouwd. Voorloopig zal het dus het ver standigst zijn, deze opvatting als de juiste aan te nemen. Plaatst men zich op dit standpunt, dan kan men voor de beleefd heid van den jongen en energieken monarch slechts erkentelijk zijn. Ons ministerie zal trouwens bij de aankomst van keizer Wilhelm wel reeds demissionair zijn, en indien dus het bezoek eenige politieke gevolgen mocht hebben, zal de regeling daarvan voor een volgend kabinet bewaard blijven. Wie zullen de opvolgers zijn van onze tegenwoordige ministers? De Kamer is»om" ongetwijfeld. Maar de meerderheid door de liberalen van allerlei schakeering verkregen is zoo klein, dat bezwaarlijk aan iets anders dan een cabinet d'affaires kan worden ge dacht. reden, hij was grillig als de maan en als de vrouwen, hij liep heen en weer zonder te weten waarom, was vreeselijk druk, en dan weer onbewegelijk en scheen, als hij geheel alleen was, gesprekken te houden met iemand die voor ieder onzichtbaar was. Zoo werd hij vijftien jaar. Zijn karakter werd hoe langer hoe onbegrijpelijker, zija gelaat, hoewel onberispelijk van vorm, bezat iets vreemds, dat ieder in verwarring bracht. Blond, als een echte zoon van het Noorden, blonken onder het sneeuwwitte voorhoofd twee oogen als zwarte git, glin sterend van zuidelijken hartstocht. Een fluweelige blik , nu zacht, dan wreed, gelijk de blik van den vreemden zanger. De jaren vervlogen. Edwiga werd nog bleeker dan ze steeds was en eindelijk werd ze te ruste gelegd onder de bogen van den ruimen grafkelder, naast haar echtgenoot, graaf Lodbrog, die haar een weinig was voorgegaan. Op haar tombe werd een kost baar beeld aangebracht, liggend, met gevou wen handen en een marmeren windhond naast haar, als een beeld der trouw, Wat Edwiga gebiecht had in haar laat ste ure wist niemand, maar de prester, die haar bijstond, werd bleeker dan de stervende zelf. Oluf was nu twintig: jaar. Hij betoonde zich zeer behendig in alle lichaamsoefeningen. Nie mand schoot beter met den boog, dan hij, die met een tweeden pijl den eerste kon door schieten, welke trillend in het hart van het gedoode wild stond. Zonder bit of sporen wist hij de wildste paarden te temmen. Nimmer aanschouwde zijn blik, ongestraft, meisje of vrouw; maar geen enkele van allen, die hij bemind heeft, is gelukkig geweest. De noodlottige wispelturigheid van zijn karakter

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl