De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1891 28 juni pagina 2

28 juni 1891 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

' "i. DB AMSTERDAMMER, "WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Na 731 l Kunst en Letteren. HET TOONEEL IE AMSTERDAM. Schouwburg Frascati: De Prinses van Trebixonde. Salon de Varietés: De bedelares. Tivoli: De helden van den hedendaagschen verkiezingsstrijd. Bn de heeren Prot volgen de Prinsessen el kander op. Na Prinses Colombine wordt in den schouwburg Frascati nu de Prinses van Trebix-onde vertoond. H.H. was eigenlijk slechts een waseenbeeld uit de verzameling van den ppelkbaas Cabriolo, maar door een onherstelbare verminking waarde loos geworden. Zanttla, de bekoorlijke dochter van Qnbriolo, heeft toen voor ene voorstelling zich in de plaats van de prinses gesteld en juist o|> <fien dag bezocht Prins Rafael de kermisten!; IHJ wnschotrw'de het levende beeld en werd smoorlyk verüefd. Zanetta's lot verandert echter weldra. Haar vader heeft een lot genomen in de verloting van een kasteel en den prijs, naar het schijnt ook met de middelen om ruim te leven, gewoimen. Zoo vindt de prins Zanetta als chatelaine terug ea «fyoedig genoeg weet hij tot een huwelijk met zjjne aangebedene te geraken. /Het is als de spellebaas Cabriolo en als de paljas Tremolini, dat d« heeren Kreeft en Kelly een ocgelocflijk succes hebben, maar zij zijn dan ook weer onbetaalbaar. Deze heeren hebben altijd het groote voordeel geheel in hunne rollen op te gaan. Men herkent de gelaatstrekken, de stemmen, maar ver dier zijn zij geheel de personen, die zij voorstel len. Het karakter van die personen vindt men tot In de bijzonderheden, tot in hunne kleederen terug. Als Kreeft bv. eigenaar van het kasteel i» geworden, heeft hij zijn acrobaten pak j e uit getrokken en zich een mooi huisjasje aangeschaft, v*n znlk een typisch snit echter dat men dadelijk den oud-spullebaas verklapt ziet. Kelly, die zijn meester als kamerdienaar gevolgd i*, ?verraadt zich meer door zijn gedrag : een bui teling, een sprong over tafel heeft de oud-clown nog noodig als het dagelijksche brood. Mevr. Wssteihoven, in Cabrioh'a tent de sterke dame, staat ook nog steeds gereed tegensprekers met de Boodige snelheid te doen vertrekken. Het is het groote gebrek van mej. Terhoeven, dat rij zich geene moeite geeft voor degelijk spel. Toen deze jonge dame voor het eerst optrad hoopte ik, dat zij zich wel zou leeren bewegen, maar zij is nog niet veel verder gekomen. Zij zingt wat meer vrij uit, maar verder heeft zij hèt niet gebracht. MeiT. Poons van Biene is als actrice nare meerdere, maar zingt meerendeels geheel onverst aanbaar. De operette De Prinses van Trebixonde is ge componeerd door Jacques Offenbach, de muziek ia das lustig en luchtig. De tekst van Ch. Nuitter en Et. Trefu is hoogst fatsoenlijk. Alles te zaam genomen is het niet te vei wonderen dat ondanks de warmte, de JVaseró-schouwburg goed bezocht wordt. Daar was eens een tijd, dat de Hemel zich nog ran donder en bliksem bediende om de aardbewoneiB, die van den rechten weg «aren afgedwaald, te straffen. Op schending der huwelijkstrouw stond destijds verlies van Jbet gezichtsvermogen door een bliksemstraal de weèrlicht zegt mej. Julia Cuypers en in dien tijd is De Bedclarea, het drama van Anicet Bourgeois en Michel Masson, geschreven en mooi gevor.den. Die tijd is echter voorbij dat kon rnej. Cnypers, de begaafde actrice van den Antwerpschen Schouwburg, ook weten waarom koos nj dan genoemd oud drama voor de drie voor stellingen. die zij in den Salon zou geveu? Mej. Cuypers toonde hierin een verouderden smaak, en ik vond dien terug in haar voorkomen. Haar zwarte kleed, haar meer dan blaik gepoederd gelaat en bare dito armen, de blonde fraai krullende pruik, haar sluier, dat alles was geheel volgens de traditie. Ik stem toe het past in het stuk, maar het stok past niet meer voor ons. En zoo mej. Cuypers nog menigmaal de toe juichingen der toeschouwers oogstte, het was om dat zij zoo mooi staat en zegt, omdat haar bet kunstenaars bloed in de aderen vloeit. Mooi werd zij ook bijgestaan door den heer Van Kuyk, die de rol van Jean Paul speelde in de plaats van den heer Ducaju,maar treurig was het optreden van den heer Morrien, die evenmin als mej. Kamphuyzen tehuis was in het stuk. Als mej Cuypers nog eens hier ter stede mocht optreden, hoop ik dat het in een beter gekozen stuk en met beter gekozen medewerkers zal zijn. Toen de uitslag der herstemmingen reeds be kend was, ben ik in Tivoli De keiden van den hedendaagschen verkiezingsstrijd (op de aanplak biljetten staat der hedendaagse-hè) gaan zien. Toevallig was mij ter oore gekomen, dat de woorden van een der verkiezingscandidaten op het tooneel zulk een hevig protest in de zaal hadden uitgelokt, dat er een hooge twist, in het politiebureau beëindigd, uit was voortgekomen en ik vermoedde iets te zullen zien en hooren dat raak was. Zulk tam volkje, als daar in 's-Graterjland en Marken de volksvertegenwoordigers kiest, had ik mij echter niet voorgesteld te zullen ont moeten. De groote grap bestaat natuurlijk in de door schijnend verdraaide namen als Jollig, Muis, Helder, Land-Helder, Kieuwenhuyzen, Koperdal, Fortunus en mej. Trekker en ds meer of minder geslaagde gelijkenis van eenige der heeren met bekende personen. De schrijver heeft overigens uit het politiek ge twist alleen het humoristische gezocht, zijne glossen zijn zeer onpartijdig ovtr links en rechis ver deeld. Niemand kon zich aan de vertooning ergeren of het moest ijn omdat er zoo weinig pitiniit. FR. In de Plantage-Middenlaan, tegen den gevel van het groote houten huis van wijlen Dr. Wes terman, is een groote plank aangeslagen, met het opschrift: Operetten-Theater, onder directie van Kreeft en liuderinan, maar er is nog niets in te zien. Die weidsche titel is alleen de voorloopige aankondiging, dat, als het benoodigde kapitaal voor de onderneming wordt gevonden, op die plaats een nieuw oporetten-theater zal ver rijzen, gebouwd door den heer Bombacli. Waarlijk de heer Bombach toont moed. door zich na de door hem, met den heer Louis Bouw meester c. s. geleden nederlaag, nogmaals aan een dergelijke onderneming te willen wagen. Feitelijk zijn hier te Amsterdam reeds schouw burgen te veel en vooral voor een operetten-theater is hier geen plaats meer. Frascati, van de heeren Prot & Zoon, wordt aanmerkelijk vergroot en ver fraaid en nieuw gemeubileerd. Nieuws krachten worden geëngageerd en het publiek, dat gaarne operetten hoort, prijst steeds de zorgvuldige regie en mise en-scène van de heeren Prot &, Zoon. De Parkschouwburg, zoo uitnemend geschikt voor Opera, Operette, Spcctacle-coupé, enz. is nog veel avonden onbespeeld, waarom dan nüg een schouwburg? En waar moet het publiek van daan komen dat zulk een nieuwen schouwburg zou bevolken? Wij gelooven niet dat de heer Bombach slagen zal maar men kan niet weten , er zijn in ons gezegend Amsterdam altijd nog menschen die geld te veel hebben en aan de kunst een offer willen brengen. Of zouden we ons ook daarin vergissen? Im mers, trots alle inspanning, alle moeite en zorgen is het niet mogen gelukken om het Concertge bouw in stand te houden. Het orchest zal weldra worden afgedaiikt; dat inderdaad voortreffelijke orchest zou het niet heel wat kunstzinniger zijn, heel wat verstandiger, om aandeel to nemen tot instandhouding van een Instaande OOEIH-: zaak, hem baken naar de zwarte als hij de blonde in zijn armen hield. Terwijl zijn eene helft nog liefhad, voelde de andere een on?willekeurigeB haat. Zijn hart was als een Btrijdveld, waarop twee onbekenden zich de everwinning betwistten. Op het kerkhof rustte meer dan ne, die hem had liefgehad. Veel Noorsche, blanke bloemen waren door hem van heur stengel ge rukt, zonder dat hJj de bedoeling had gehad ze te knakken. Hij wee tfprecht geweest in zijn liefde en in zijn trouweloo»heid. Eens riep Oluf zijn getrouwen dienaar Dietrich en sprak : »zadel mijn paard, ik wil uitrijden." »Door dit weer ?" vroeg de oude knecht, «Zie hoe de sneeuw dwarrelt, hoor hoe de storm huilt en raast? Denk aan de wolven, die razend zijn van honger." Maar graaf Oluf lachte slechts en reed weg, door storm en sneeuw, langs huilende wol-ven, die den ruiter en zijn honden: Murg en Fenris, een poos naliepen en dan eensklaps Yerdwener. Hij wist dat van den hoogsten toren van zeker kasteel een vrouwenoog angstvallig de vlakte doorzocht om hem te ontdekken. *Oluf, ge komt laat," sprak (Je schoone bewoonster van het kasteel, toen hij einde lijk was aangekomen. Ik vreesde al, dat de beren u hadden opgehouden of wel de elfen u tot haar dans hadden uitgenoodigd en dat ge aan die uitnoodiging ge hoor had gegeven." Oluf stond op uit den eikenhouten armstoel aan den haard en wilde haar omhel zen. Maar zij wees hem af en vroeg : «Waarom brengt ge op een liefdesamenkomst een vreemde mee ? Waart ge bang alleen door iet woud te gaan ?'' dan tot stichting van een Operetten-theater, dat geheel overbodig is? LE RÊVE. Lyrisch drama In vier bedrijven en acht tafereelen, naar den roman van mile Zola bewerkt door Louis Q-alltt, muziek van Alfred Bruneau. In het vorige nummer van het Weekblad is reeds met een enkel woord de opvoering van bovengenoemd werk in de Opéra- Comique te Parijs aangekondigd, terwijl de heer J. van Santen Kol ff in het weekblad de Portefeuille brieven en bijzonderheden heeft medegedeeld aangaande de bewerking van enkele van Zola's romans tot lyrifche drama's. Zoo moet Massenet reeds vroeger het plan hebben opgevat eene bewerking van La faute de l'AbbéMouret te componeereu, terwijl zijn oud-leerling Bruneau ook denzelfden wensen koesterde. Massenet wilde zijn recht om nu of later dit plan te volvoeren niet opgeven en dus besloot Bruneau in overleg met Zola den meest idyllischen roman ter compo sitie te laten bewerken en wel : Le Rune. In het laatst van de vorige week heeft de eerste opvoering van dit werk plaats gehad. Leest men de critieken in verschillende dag bladen van Parijs, dan krijgt men den indruk dat het gedicht buitengewoon, doch de muziek maar matig voldaan heeft. Een criticus geeft qpn gunstiger oordeel en wel een der meest gezaghebbenden, n.l. Ernest Rfi/er, de componist van Sigurd en Salammbo. Zijn oordeel heeft waarde, omdat hij in de nieuwe richting streeft, zonder echter met al de buiten sporigheden van de jongste richting in Frankrijk mej.e te gaan, terwijl hij als waardig leerling van Berlioz het goede in iedere richting opzoekt en waardeert. Reycr erkent dat Bruneau nog zoekende is naar zijn weg, doch dat zijn streven niet on vruchtbaar is, zooals dat bij vele van de jongeren het geval is, die met verwaarloosing van vorm en regels en bij gemis vaak aan inspiratie of persoonlijkheid, zich tot allerlei harmonische on nauwkeurigheden en hardheden laten verleiden, die zij dan voor vonken van het geoie houden. Dit is noch het geval bij Ijruneau, noch bij Le Rèee. Al heeft deze componist slechts den tweeden grand prix de Romu kunnen verkrijgen, zoo weet hij niet te min (het is nog altijd Rever die spreekt) al het noodzakelijke, ja zelfs het over tollige dat men weten moet ten einde eene ern stige of vroolijke opera te kunnen schrijven. Hij moet door ervaring zich nog vrij leeren beheerschen, doch deze proeve moet als proere geëer biedigd worden, want het gevaar schuilt niet in het streven, maar in het goede of slechte ge bruik dat men maakt van de middelen, die tot verwezenlijking van een doel worden aangewend. Niemand mag hem dus verwijten, dat hij de af gesloten vormen verwaarloost en het systeem van Leitmotive volgt. Dat hij iets durfc te wa gen door de gepassioneerde of lyrische uitingen ia den mond te leggen van personen met heden ? daagsche wandeltoiletten, mantels met gitten of Hu«eelen vestor.s, mag hem evenmin verweten worden. Hoewel hij iu de behandeling van desymphonische gedeelten nog niet die ontwikkeling weet te verkrijgen, die de meester met vaste hand aanbrengt , toont toch zijne instrumentatie en bewerking van de orchestrale gedeelten groote kennis van behandeling en kleurschakeering. Het tooneel speelt te Beaumont PEglise iu onze dagen. Men ziet in de eerste acte den winkel van het echtpaar Hulert en Hubertine, borduurders, die met hun aangenomen kind Angélique rustig leven. Het jonge meisje heeft eene zucht naar het m\>tieke en droomerige. Vaak hoort zij in gedachte de stemmen van de heiligen. Hare pleegouders verwijten haar op zachte wijze die droomerijen en sportn haar tot werkzaamheid aan, daar Monseigneur spoedig zal komen en dan moet zijn stool geborduurd zijn. Monseigneur stelt bij zijn bezoek levendig be lang in de visioenen van Angélique en zegt : »Van welken vreemde spreekt ge toch, Bloem mijner ziel':" antwoordde Oluf, zeer verwonde] d. »O, ik weet alles," hernam de schoone gastvrouw, mijn oude min heeft mij alles verteld. Ik spreek van den ridder der roode ster, van den boozen geest in wiens bezit ge zijt. Ontdoe u van hem, of ik kan nooit naar uw liefdeseeden luisteren, ik mag de vrouw niet zijn van twee mannen tegelijk, de vrouw van een dubbelen ridder." Oluf sprak lang en veel, maar al zijn betoogen hielp niet. Brenda gelastte hem, niet weder te keeren, voor hij zich ontdaan had van den rooden ridder, dien ze bijna altijd om hem heen zag. Zeer ontevreden zoekt hij eindelijk zijn eigen kasteel weer op, tot zichzelf zeggende: »Brenda is gek geworden," en vast besloten niet meer tot haar terug te keeren. Maar den volgenden dag reeds neemt hij weer den weg naar haar kasteel, op zijn groot paard Mopse gezeten en vergezeld van zijn beide honden. Het weer is even on stuimig, dwarrelend komt do sneeuw naar beneden en belet de grens tusselicn hemel en aarde te onderscheiden. Een groote troep raven zwermt, ondanks het hondengeblaf, onheilspellend boven den ruiter en aan het hoofd van den troep vliegt, zwart als git, de raaf, die voor jaren op den schouder zat van den vreemden zanger, die voor de blonde Edwiga zijn tooverliederen zong. Plotseling blijven de houden onbewegelijk staan, hun snoeten snuffelend vooruit in de lucht; zij ruiken de tegenwoordigheid van een vijand, maar een wolf' of' beer is het niet. Een geluid van paardenhoeven doet zich hooren en weldra verschijnt bij een kromming van den smallen weg een ruiter, ge volgd door twee groote houden. Hij draagt dezelfde wapenrusting en hetzelfde blazoen als Oluf, maar inplaats van een groene, draagt hij een vuurroode pluira op zijn helm. «Ridder Oluf', wijk achteruit, opdat ik voorbij kan gaan," spreekt de ridder van onder zijn neergeslagen vizier. »Ik heb een langen tocht te doen, men wacht mij". »Wijk gij achteruit! Mij wacht de liefde!" roept Oluf, de hand aan zijn zwaard slaande. Zonder verder antwoord trekt de vreem deling zijn zwaard en een verschrikkelijk gevecht begint. Telkens als de zwaarden op de ijzeren maliënkolders neerkomen, schieten kleine vonken door de sneeuwvlokken heen. Ju de wolk, waarin de uitdamping der paarden hen hult, gelijken zij op twee smeden , woe dend op een aanbeeld slaande. De paarden, j door dezelfde woede als hun meesters be1 zield, trachten elkander in de gespierde ! nekken te bijten en zich van hun hoeven als van ijzeren vuisten te bedienen, terwijl boven hun hoofden, hun meesters elkander vrceselijke slagen toebrengen. De honden zijn l niet meer dan n weelenden hoop, waaruit een woedend gehuil opstijgt. Uondom op de blanke sneeuw liggen donkcrroode bloed vlekken. Het, vreemde is dat Oluf, al de slagen, j die hij zijn tegenpartij toebrengt voelt, als, of hij ze zelf' ontvangt. Een oogenblik voelt i hij een vreeselijke pijn en een ijzige koude l in zijn borst, alsof' daar het staal was j doorgedrongen om zijn hart te zoeken eu toch is zijn borstkuras nog onbesehai digil. Het is een zonderling tweegevecht, waarin <!e overwinnaar bijna evenveel lijdt als de overwonnene. Oluf voelt hoe zijn II me semble qu'elles sont miennes; Ces saint«s au regard si doux, Je les vois dans Ie blanc cortege Des nuages sous Ie ciel clair. Telles que des flocons de neige Saus nombre elles passent dans l'air. Anyélique verneemt dat Monseigneur getrouwd is geweest en dat hij een zoon bezit, schoon als een engel en rijk als een koniog. Zijn vader heeft hem tot het priesterambt bestemd. Sedert eene maand woont hij bij zijn vader in, waar hij zeer eenvoudig en teruggetrokken leeft. Het schijnt dat Angélique niet alleen droomt van de heiligen : ook een prins Ie prince bleu, inengt zich in die droomen, zij verwacht hem en zij vindt hem ook. In het tweede tableau dat op het afgesloten land speelt (Ie clos-Marie) waar linnengoed ligt te bleeken, heefc de eerste ontmoeting plaats. Bij het kloppen van de bleeksters wordt het eerste liefdeduet gezongen. Félieien noemt zich echter geen prins, doch een eenvoudig schilder van kerkglazen. Ia het derde tableau, dat in het atelier van Hubert speelt, kornt Fétieien de stool, die nu gereed is, afhalen. Tvveede liefdeduet, gevolgd door de verklaring van Anyélique aan Hubertme, dat Félieien een verkleede piins moet ziju. Men hoort de klok keu luiden voor de pro cessie. Anytlique ziet door het venster, hoe het volk voor Monseigneur geknield ligt. Zij ziet tevens dat Félieien de zoon van den geeste lijke is. Hier begint het drama. Jean de Rauteeour verneemt de liefde van zijn zoon, en weigert hem van zijne gelofte, priester te zullen worden, ie ontslaan. Op jeugdigen leeftijd getrouwd zijnde, heeft hij zijne vrouw vroeg verloren, en nog steeds beweent hij haar verlies. Hij wil zijn zoon die kwelling besparen en weigert onverbiddelijk. Romeo beklimt nu het balcon van Julia ; doch helaas! -noch de nachtegaal noch de leeuwerik doen zich hooren. Anr/élique ontwaakt, de stem hoorende van hem dien zij vreesde niet weer te zullen zien, doch zij voelt dat zij gaat sterven. Een oogenblik laat zij zich medesiepen, maar de stemmen van de heiligen doau zich weerhoorea. Zij zal het offer volbrengen. In het volgende tableau verwijt de zoon den vader zijne hardheid, uitroepende: Ah! Vorn n'avez jamais aimémrv mère ! waarop de vader zicïi met zijn priesterlijk ge waad bekleedt en naar het altaar treedt met de woorden : Si Dieu veut, je Ie veux! Het wonder geschiedt en de gelieven worden vereenigd. Aldus eindigt noch de romau van Zila, noch het libretto van Gallet, maar ter wille van een bevredigend slot heeft de directeur Carvaltio iu overleg met Zola eu Galltt, (er wordt niet bij gemeld < f Bruneau er ook in gekend is), het laatste tableau gecoupeerd. In dit werk hebben de liei'deduetten het meest aan gesproken. Het spreekwoord: Donnez del'amour etc. is dus weer bevestigd. Het gemis aan groote eusembles (er komt er slechts een aau het slot van de opera voor) heefc velen gecontrarieerd. Sommige effecten, zooals een kreet Op een zeer hooge noot bij de woorden: Elles n'ont jamais parlési finut, eeu orchestraal effect bij het woord clat benevens enkele andere trucs verstoren den indruk min of meer. De Leitmotive loopen vol gens Rcyf.r elkander wat veel na, vereenigea zich en verwarren zich soms in elkander. De indruk dien men echter van deze critiek krijgt, is, dat al heeft men met geen rijp mees terwerk te doen, het muzikale gedeelte in La Kève eene groote balofte voor de toekomst in houdt. De drie hoofdrollen waren in handen van Mlle. Simmonet (Angé.liquc) en de H.H. Engel (Félieien) en Bouvet (?hem de Uaulecour). De interpretatie wordt over het algemeen gekrachten hem langzaam ontzinken, maar plotseling staat het gelaat van Brenda voor zijn geest en met een laatsten, wanhopigen houw gelukt het hem, het gesloten vizier van het gelaat zijns tegenstanders weg te rukken. A Vet zag de zoon van Lodbrog en Edwiga ? Hij zag zich zelf', getrouwer dan een spiegel kan weerkaatsen. Hij was slaags ge weest met zijn evenbeeld, den ridder der roode ster, die, zoodra zijn gezicht ontbloot was, een afschuwclijken kreet slaakte en plotseling verdween. Krassend vloog de duistere troep raven hem na. Toen dien avond de dappere Oluf op zijn kasteel terugkeerde, voerde hij Brenda, als zijzi bruid met zich rnee. Nu hij den roodeu ridder, die altijd om hem was, had over wonnen, had ze met vreugde toegestemd zijn vrouw te worden. De nacht was blauw en helder, als de nacht zijner geboorte en Oluf' voerde zijn bruid mee in den toren, waar de oude ster renwichelaar nog steeds zijn verblijf' hield, om haar de dubbele sier van zijn levensloop te laten zien. Maar er was nog slechts n ster, de groene ; de roode was verdwenen. En toen zij iu de groofee zaal traden, merkte Brenda plotseling op, dat zijn zwarte oomcn veranderd waren in azuurblauw, klaar en helder als de oogen zijner moeder waren, voor ze den donkeren vreemdeling hadden aanschouwd. En door de zaal ruischle het zacht, hier en ginds. Daar ging de onzichtbare geest l der blonde Edwiga rond, die zich verheugde over de hemelsche verzoening eu over haar kind, dat eigen pijn had overwonnen, om i 'len boozeu geest te overwinnen, die in den menscli woont en tot verderf brengt.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl