Historisch Archief 1877-1940
No. 731
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
roemd, terwijl de mise-en scène en decors zeer
gesoigneerd waren.
Volgens Ftlix Vogt (den Parijscaen verslagge
ver van de Frankfurter Zeitunp) maakt de mo
derne kleeding den indeuk alsof men eene
ongekosturaeerde repetitie bijwoonde, daar de personen
eveneens spreken en handelen als voor een paar
eeuwen; ook hebben er geen gesprekken per te
lefoon plaats en werden er geene spoorwegcoupéj
of Eiifeltorens bc-klommen.
Bnme.au is vier-en-deitig jaar oud. Hij is de
zoon van den Parijschen muziekuitgever, 7 Rue
Meyerbeer. Laitstgenoemde stichtte ia 1884 de
Union Internationale de Compositeurs. Na vier
concerten in het Trocadéro te hebben gegeven
ging deze vereeniging te niet. Op een dier con
certen werd eea symphotisch werk met solo en
koor van Alfrcd Bruneau Leda" met veel succes
opgevoeid. Fides Devries zong toen de solo.
Eene opera van zijne hand Kerim werd door
een doortrekkend operagezelschap ia hetTheatre
du Chateau d'Eau gegeven in den zomer van
1887, doch beleefde sltcht-i twee opvoeringen.
In Le Rêve" vertoonen zich de koren niet
op het tooneel, hetgeen een groot voordeel ij,
daar het zien van een koor meestal den indruk
bederft, zelf-t wanneer zij goed zingen zooals te
Parijs, hetgeen bij ons te lande uitzondering i?.
v. M.
MUZIEK IN DE HOOFDSTAD.
Waarde lezeressen en lezers! liet kan niet
anders! Ik moet nog eenmaal (?) vóór de
zotnerrust deze rubriek opvatten en nog eenmaal (?)
moet ik de uitvoering van een concert bespreken.
Gelukkig behoef ik noch u, noch mij zelven te
beklagen, wat u betreft, omdat ik niet al te
wijdloopig zal zijn, on wat mij zelven betreft, omdat
ik veel goeds te vermelden heb.
Mijne bespreking is thans gewijd aan de tweede
uitvoering van de liedertalel Euterpe, onder lei
ding van den heer Mtsschaert, in de groote zaal
van het Concertgebouw.
Als ik het woord Concertgebouw noem, kost het
mij moeite over het brandende vraagstuk: zal het
blyven voortbestaan? te zwijgen. Ik kan m^j ech
ter, met het oog op de beschikbare ruimte, hierin
niet verdiepen; doch wel kan ik vermelden, dat
alle hoop van behoud nog niet is opgegeten en de
kans op voortbestaan (naar ik verneem) grooter
wordt.
Het is niet mijn voornemen ieder nummer van
het programma afzonderlijk te bespreken. De
vereeniging heeft een grooten naam; bo pen dien
?weet de lezer reeds uit mijne vroegere verslagen
dat Euterpe het vooral in het mezza-voce zingen
op groote hoogte heeft gebracht, dat ook de
middensteinmen zeer schoon van klank zijn en
dat naast eene beschaafde, duidelijke uitspraak
de klankontwikkeling en klankschakeering van veel
oefening en smaak getuigen. Het komt mij echter
voor, dat deze vereeniging wat fijnheid van nuan
ceering betreft, thans op eene grens is gekomen die
niet straffeloos overschreden mag worden, wil het
karakter van mannenzang niet verloren gaan.
Behalve het eerste mannenkoor, (Schlafwandel
van f'r. Hegar}, waarbij de zuiverheid te wenschen
overliet, heb ik voor de vertolking grooten lof.
Ik vermeld alleen nog het bekende lied:
Rt.inze.lmannchen van C. Löwe,&&i door den heer Messchaert
op zeer practische en dankbare wijze voor man
nenkoor is gearrangeerd.
De dames-oudleerlingen en leerlingen van de
solo-zangklasse van het conservatorium alhier
voerden drie vrouwenkoren uit Meinc Ruh van
Carmen Sylva, door J. Eöntgen gecomponeerd, en
twee gemengde koren met een zestiental heeren
leden van Euterpe uit, n.l. Tantum ergo van
Schubert en Nocturno et Tarentelle uit de opera
Angelo van den Russischen componist Cesar Cui.
De aantrekkelijke en bevallige liederen van R
ntgen werden zeer schoon uitgevoerd. Deze uitvoering
(benevens de begeleiding door den componist)
btelden de schoonheden ervan in het dankbaarste
licht. Ook de gemengde koren slaagden
voortreffelyk en het bleek alweer hoeveel nut de solo
zangklasse in het Conservatorium reeds gesticht
heeft, en tevens dat een koor niet talrijk behoeft
te zijn, wanneer alle uitvoerenden in de geheimen
van de zangkunst zijn of worden ingewijd en allen
de stem goed weten te gebruiken.
Cui's koor heeft mij veel genot verschaft. Hoe
wel de inleiding en Nocturne zeer lang zijn, is de
muziek zoo schoon van kleur en stemming dat
men geen oogenblik ervan zou willen missen.
De daaropvolgende Tarentella, (die voor een
Slavischen dans zou kunnen doorgaan) vormt een
schoon en levendig slot van dit nummer.
Het kwam alle nummers met begeleiding zeer
ten goede, dat de heer Rüntgen de begeleiding
op zich had genomen. Zulk een pianist is een
buitenkansje voor iedere vereeniging.
Nog blijft mij over de medewerking van de
soliste Mej. Clara Schwartz uit Keulen (viool) te
bespreken.
Deze jonge dame is dezen winter reeds een
maal opgetreden, doch toen was ik verhinderd
haar te hooren. Van bevoegde zijde veraain ik
er evenwel veel goeds van.
Mijn indruk was niet zoo onverdeeld gunstig
Heeft de soliste dan een ongelukkigen avond ge
had of was mijn berichtgever te optimistisch ge
stemd ?
Het komt mij namelijk voor dat deze soliste,
ondanks de goede eigenschappen van haar spel,
de leerlingsjaren nog niet to boven is. (Dat zij
de leerlinge van Prof. Jvaeliim is, kon men uit
vele détails bemerken). Ik zeg dit niet met het
oog op de voordracht in de eerste at'Jeeling. want
toen was de keuze ongelukkig. Sclinmtinna
I-'luintasiestücke voor viool en piano zijn juweeltjes doch
zij behooren in eene kleine zaal of salon, uitge
voerd te worden en zij kunnen volstrekt niet een
te groote ruimte verdragen.
Jierlioz heeft er reeds op gewezen, hoe in te
groote lokalen wel de klank als klank waarneem
baar is, doch dat het onmogelijk is, dat muziek
in een voor haar karakter te groot lokaal ons
treffen of tot ons spreken kan. Ons zieluloven
wordt er niet door aangedaan, het (ik mag wel
zeggen) hypnotische verband tu-ssdien uitvoerders
en toehoorders wordt er door verbroken.
Hetzelfde bleek onlangs bij Paderewski's tweede
concert, dat in de groote «aal gegeven werd.
Sprekende van de te groote tooneelzalen te
Parijs verhaalt Berlioz, dat hij bij de repetitie
van Meyerbeer's Hiiguenoh na de vierde acte
niets anders tot den componist wist te zeggen
dan: II y a un choeur dans l'avant dernière scène
qui, ce me semble, doit produire de l'effet.
Hij voegt er bij: Je voulais parier du choeur
des moines, de la scène de la bénédiction des
poignards, do l'une des plus foudroyantes
inspirations de l'art de tous les temps.
Il me semblait que cela dovait produire quelque
cffet. Je n'en avais pas etc autrernent frappe.
De waarheid hierboven aangehaald en toege
licht, wordt nog veel te vaak bij het samenstellen
van 'programma's uit het oog verloren, daarom
achtte ik het zeer noodig er in het voorbijgaan
op te wijzen.
Schwnann's Phantusiestücke maakten dan ook om
die reden blijkbaar zeer weinig indruk op de toe
hoorders Van de voordracht van Wieniaw.Jti's
Légende kan ik met lof gewagen. Het midden
gedeelte was mij echter niet warm genoeg; terwijl de
glissando's over het geheel te langzaam uitgevoerd
werden. Tot slot droeg de soliste twee
Hongaarsche dansen van Brahms-Joachim voor, n.l.
twee der meest bekende, waaronder helaas!! de
maar al te bekende No. 6.
Dit laatste nummer kan werkelijk r.iet meer
op een ernstig programma geduld worden ; tenzij
er eene buitengewone interpretatie aan ten deel
valt. Dit ligt niet aan den componist van dezen
Czardas, noch aan de heeren Brahms en Joachim,
doch aangezien deze dans reeds sedert een tiental
jaren als straat- en kermislied met toepasselijke (?)
woorden heeft dienst gedaan, is de glans er af.
Bovendien was de soliste in technisch opzicht zeer
ongelukkig met dit nummer.
Later hoop ik gelegenheid te hebben, deze
jonge dame in een beter gekozen programma te
hooren. Wellicht is dan de totaal-indruk gunstiger.
Met eenen hartelijken gelukwensen aan den
heer Messchaert voor hetgeen hij door zijne
degelijke en ernstige voorbereiding heeft weten
te verkrijgen, besluit ik dit verslag.
VAN MILLIGEX.
DE NIEUWE LATIJXSCHE GRAMMATICA
EN DE ERLAUTERUNGEX" VAN SCHMALZ.
In den laatsten tijd is er zeker wel geen laf ijnsch
leerboek verschenen, dat in zoo hooge mate de
belangstelling opwekt als de grammatica van
Schmalz-Wagener. Vooral het door Schmalz be
werkte gedeelte, de syntaxis, met de
Erlauterungen zu meiner lat. Schulgrammatik getuigen van
rijpe ervaring en zeldzame begaafdheid om aan de
latijnsche grammatica een kracht te verleenen,
die ook aan de beoefening van andere talen kan
ten goede komen.
Een boek, geschreven door twee bekende ge
leerden, voorzien van een aanbevelingsbrief van
Eduard Wülftiin, mag met eenig recht een plaatsje
vragen naast zijne talrijke voorgangers.
In de Erlauterungen deelt S. ons de algemeene
gezichtspunten mede, van welke hij bij 't samen
stellen van zijn boek is uitgegaan. Wij mogen
veilig aannemen, dat dit boekje ook in ons vader
land door velen zal worden gelezen, te meer daar
't gratis en franco te bekomen is l) en de gram
matica zelf, voor onze gymnasia bewerkt door
dr. Palthe te Zwolle, binnen kort in haar geheel
verkrijgbaar zal worden gesteld 2).
Het eerste gedeelte, de vormleer van Wagener,
hoe welkom ook. mogen wij, met 't oog op de
naar gelijke principes bewerkte boeken van Woltjer
en Stegmann (door Beversen), niet een groote
verbetering" noemen, al geven wij gaarne toe, dat
niemand ons op 't gebied der lat. vormleer beter
kan voorlichten dan de redacteur van de
l'hilologische Rundschau, die om van zijne weten
schappelijke verdiensten niet te spreken in zoo
talrijke recensies onvermoeid gestreden heeft tegen
de gebreken der lat. sc/iooZgrammatica en zijne
pogingen met schitterenden uitslag ziet bekroond.
Wie Wolfjer's boek te omvangrijk en Stegmann
hier en daar ook nog te uitgebreid vindt, of an
dere gegronde en ongegronde aanmerkingen heeft,
zou dit nieuwe boek kunnen nemen. Nu eens is
Woltjer gelukkiger in de behandeling en verdee
ling van de stof, dan Stegmann duidelijker en
practischer, soms Wagener nauwkeuriger en be
knopter.
Daar men de school en de wetenschap bezwaarlijk
kan scheiden en de zekere resultaten van 't weten
schappelijk onderzoek, waar dit mogelijk is, in de
schoolboeken moeten worden toegepast, tracht men
in eone latijnsche vormleer don leerling langzamer
hand eenigssins vertrouwd te maken met de
historische ontwikkeling der woordvormen. Zoo
krijgt de taal meer leven, de doode letter wordt
bezield, het nadenken bevorderd, de lust tot zelf
standig onderzoek geprikkeld. De schaduwzijde
van deze prijzenswaardige poging,welke bij degenen,
die eigenlijk niet op een gymnasium moesten gaan,
schipbreuk zal lijden (maar voor zulke knapen
worden geen lat. grammatica's geschreven) is vooral
deze, dat inen nu en dan de waarheid wel eens
moet opofferen aan de duidelijkheid of de beknopt
heid prijsgeven ter wille van eene onberispelijke
uiteenzetting der verschijnselen. Bovendien eischt
eone juiste verklaring soms meer kennis van den
docent dan men oppervlakkig wel zou mecnen;
zal dezo methode moer algemeen worden, dan j
is 't wenschclijk, dat de jonge philologen óók de
linguïstiek (voor zoover als noodig is) beoefenen ,'i i.
Harre (lat. Schulgr. I, 3e anll.'i heeft in dit opzicht
duidelijkheid aan beknoptheid weten te paren
zonder aan de waarheid te kort te doen. Zij. die j
gewoon zijn achter de schennen te zien, zullen
dit dadelijk toestemmen.
Sctnualz geeft de volgundc gezichtspunten op:
1. Kurze Gi'ammatiken verlangt misere Zeit
(maar geen gekortwiekte en hier en daar geplukte
vogels). .. . doch die Kürzung (larf keine
priuziploso sein, sie dart' aber auch nicht aus.sdiiies.sUdi
aui' dcrn statistischon Prinzip beruhcn, sic dart'
Wesentlichcs Licht beschijn, veil es sollen ist;
2. hij wil psychologische Aulla.ssu.ng dei'
Spracherscheinung (Angleichuug, AusgleichuDg, Analogie,
enz.);
,'i. wissen&chaftlicher Charakter. maar men j
menge niet te veel geleerdheid in het boei:. Men j
moet door Je reuels heen kunnen leze» dat de j
schrijver ein Kenner des Standes der
wisaenschattlichen Forschung ist, man muss es aus der
ganzen Art der Betiandlung des Lehrstoffs
herausfühlen, dass hinter dein Buche mehr steekt als
die elementaire Behandlung eigentlich aut' der
Oberfliiche blieken JiUst;
4. de lectuur zij het middelpunt; ihr zu dienen
ist die Grammatik in erster Reihe berufen. De
taal der elassieke schrijvers moot 't meest op den
voorgrond treden; wat zeldzaam is, maar toch
classiek, mag niet worden uitgesloten;
5. de grammatica moet voor den leerling een
veilige gids zijn bij 't vertalen in de moedertaal;
G. die lat. Gramm. soll eine Schule dor Logik
sein. Dit gedeelte is byzonder interessant. De
syntaxis moet een goed ineensluitend geheel vor
men en van 't eenvoudige tot 't samengestelde
opklimmen in logische volgorde. liet betoog van
S. is zeer heider, de aangevoerde argumenten
zijn overtuigend. Men bewondert den ervaren
leermeester, den bekwamen philoloog, den
scherpzinnigen taalkenLer;
7. men moet, waar dit zonder schade kan ge
schieden, van de moedertaal uitgaan of op de
moedertaal terugkeeren;
8. de gramm. moet den leerling gelegenheid
geven zur spontanen Thatigkeit. En de voorbeel
den ? Cicero is niet altijd geschikt om als voor
beeld to dienen. Het moet kort zijn, niet voor
uitgrijpen, maar zooveel mogelijk weer terug
gaan op 't reeds behandelde. S, neemt als
Hauptftindgrube de werken van Caesar en Cicero. Dit
deed ook Woltjer bij ons. Wie echter meent, dat
men "t er op toelegt om Ciceroniaantjes te vormen
en dat de geest van Pauhu Manutius hier en
elders rondspookt, vergist zich en kan bij Schmalz
(p 3, 4, 5, 7, 18) vernemen, wat men eigenlijk
wil.
Eene op zulke grondslagen berustende me
thode zal n der krachtige steunpunten zijn voor
't duurzaam behoud van de studie van 't latijn
als middel tot ontwikkeling en voorbereiding tot
Universitair onderwijs.
Natuurlijk draagt elk goed oaderwezen vak bij
tot ontwikkeling van den geest en 't latijn (of
grieksch) is dus niet per se een middel om die
ontwikkeling te bevorderen. Het goed recht van
't latijn als wissenschaftliches Bildungsmittel (ver
geleken met 't Fransen) is in een schitterend plei
dooi verdedigd door Dr. Phil. H. Pianck, leeraar
aan 't realgymnasium in Stuttgart, een classiek phi
loloog onder de moderne philologen. 4) Dr. Pianck
vertoefde voor zijne studiën geruimen tijd in Parijs
en Londen en doceert thans Latijn, Fransch en
JKngelsch op dezelfde klatse (Untersecunda) van
dat gymnasium.
Men behoeft zich niet bezorgd te maken, dat
door eene meer historische behandeling de hoofd
zaken op den achtergrond zullen worden geschoven.
leder weet, dat er zekere dingen zijn, die vóór
de andere grondig moeten worden gekend. Maar
het is onmogelijk een taal op dezelfde -wijze te
doceereu als voor vijf en twintig jaar. Practisch
is onze tijd, practisch zij ook 't onderwijs. Ken
helder inzicht iu de lat. grammatica zal mede
werken tot meerdere waardeering van 't geen in
de taal is geschreven. Wat men niet ot slechts
half begrijpt, kan men nog bewonderend aangapen,
maar daarom nog niet liefhebben. Veel lezen"
is de leus van sommigen,.. . . maar vooral, goed
begrijpen" niet waar 'i begrijpen in den echt
wetenschappelijken zin. Dat leun en begrijpen niet
altijd samengaan, behoef ik slechts te vermelden,
niet meer te bewijzen.
Zoo mag de grammatica van Schmalz zonder
overdrijving een versterking van onze
leermidde'en genoemd worden.
Als dr. Beversen nu bij Stegmann en
WagenerSchmalz een themaboek maakt, zooals hij beloofd
heeft, dan kan men van die boeken nog meer
partij trekken. Oefeningen bij de Grieksche
grammatica van v. Leeuwen en bij die van Woltjer
worden voorbereid. Wij kunnen toch zeggen, dat
wij vooruitgaan.
Er is nog veel te verbeteren! Ook voor de
aesthetische ontwikkeling der jongelui kan meer
worden gedaan. Maar billijke wenschen zullen
langzamerhand vervuld worden, als wij niet stil
zitten en zwijgen maar strijden en sprelxn. 't Laatste
alleen kan vooruitgang bevorderen.
Ten slotte mijn dank aan U, geachte Redactie,
voor de welwillendheid den vreemden gast betoond.
Groningen, 9 Juni 1891. DR. J. W. BECK.
1) Velhagen & Klasing, Bielefeld.
2) Dr. P. zal kleine onnauwkeurigheden, vooral
in de vormleer, zeker nog in Corrigenda
mededeelen. In het laatste gedeelte is meer zorg aan de
correctie besteed dan in 't eerste. Wat het uiterlijk
betreft laat de grammatica niets te wenschen over.
Er is voel gebruik gemaakt van typographische
hulpmiddelen, waardoor de duidelijkheid zeer wordt
bevorderd. Den heer Noordhoft', uitgever te Gro
ningen, komt lof toe voor de smaakvolle uitgave.
3 i liet spreekt wel vau zelf', dat die kennis
hem bij 't onderwijs in oude talen telkens te pas komt.
Maar men dient er op de lagere klassen ijccn ge
bruik en op de hoogere geen ?misbruik van te ma
ken. Bij den tegenwoordigen stand van zaken en
de versnippering van 't onderwijs moeten vele
docenten, die met hun tiid mede willen gaan, met
den grooten hoop meezingen.
4) Das LateinLsche in seinem Recht als wis
sen, ch. Bildungsmittel (\Viesbadcn 18i)0).
RENAN BIJ D K FKLILUÏKS.
Ieder jaar houden de Félibros (<le afuecling der
Panische Provenralen die mconcu dat zij er twee
talen op na mogen hoiulen, Fransch en
IVoveneaalsch) hun jaarlijksche vergadering te Scoaux,
in het rozenlaiul, waar de bustes van Floriau eu
Aubaiiel staan. Dit jaar heeft als gewoonlijk de
plechtigheid plaats gehad, raet fanfiff, optocht,
Ijekransing, redevoeringen, liederen en verzen ; de
cour d'ninotir en faramloio, die liet feest hadden
moeten besluiten, zijn om het slechte weer
aigebtcltl. !
liet belangrijkste was eene geestige rede van ;
Rena1!, die, ofschoon Bas-Breton, er bij genooJigd j
wa>. en kans zag, zelfs bij deze gelegenheid iets
aardigs en toepasselijk* te zeegen. Zijne rcdo duurde
een uur : hij zeide onder anderen :
Het is nij een genot, onder menichen te zijn,
die zich nog weten te amuseeren ; het is zoo zeld
zaam en zoo weldadig Ik heb veel nagedacht owr
het oneindige, dat ons omringt, en mijn bevinden
is, dat naar alle waarschijnlijkheid wij er nooit
veel van vatten zullen. Maar er is een onein
dige goedheid, die het leven doordringt, en ik ben
overtuigd, dat de oogenblikken welke de mensch,
aan de vreugde geeft, moeten meerekenen onder
die waarin hij het best aan de inzichten van den
Eeuwige beantwoordt.
Florian, uw patroon, en Voltaire, zijn groote
meester, waren ook van mijn meening, en daarom
doet mij al die feestvertooning genoegen, mijne
heeren. Ge hebt begrepen dat, wat des menschen.
hart tegelijk verheugt en beter maakt, onafschei
delijk is van al wat hem zijn kindsheid en het
land waar hij eenmaal gelukkig was, in herinne
ring brengt. Ieders waarde is in verhouding tot
de vreugde die hij bij de intrede in het leven
heeft gesmaakt, tot de dosis goedheid die hij om
zich heen heeft gevonden. De taal die wij eerst
gestameld hebben; het liedje in plaatselijk dia
lect dat wij vijftien jaar oud hoorden zingen, dui
zend bijzonderheden, die ons onze omgeving, dik
wijls een nederige, maar altoos eervolle, in her
innering brengen, maken het geboorteland tot eeae
moeder naar wie men steeds gaarne terugkeert.
De herinnering is voor den mensch een deel van
zijn zedelijk bewustzijn; wee hem, die geen her
inneringen heeft!"
Later spreekt hij van de broederschap tusschea
de provinciën, en van zijne liefde voor Provence.
Mijne moeder had een oud boek, dat zy Les
Cantiques de Marseille noemde ; zij hield er veel
van ; ik heb het nog, er staan alleraardigste din
gen in. Ik was vijf-en-twintig jaar, toen ik voor
het eerst het land doortrok, dat is tot nog toe
alleen uit de boeken kende. Wat was het eene
openbaring voor mij! Ik had nooit bergen gezien.
Den morgen waarop ik wakker werd, midden in
de bergen van Forez, was die uitgetande horizon
mij iets verrassends. Lyon werd sedert een der
steden, waar ik het meest van houd. Ik zakte de
Rhóne in een dag van Lyon tot Avigrion af. Eea
betoovering! 's Morgens, om vier uur, de dikke
mist van de kaden van Perrachie; te Vienne, het
opgaan van de zon ; te Valence, een andere he
mel, de ware intrede van het Zuiden; te Avignon
een avond vol licht. Het was op 5 October 1849.
Ik was er zoo verrast door, dat ik acht jaar later
met mij vrouw er op stond, dezelfde reis te maken.
Het heeft ons moeite gekost. Men hield te Lyon.
vol, dat die schuiten niet meer voeren. Toch ont
dekte ik er eeu; het vervoerde de grofste waren,
en men stemde er in toe, ons mee te nemen. Het
gemis aan comfort was boven alle beschrijving;
toch waren we verrukt."
Renan gaat ieder jaar drie maanden 's zomers naar
zijn buitentje in Bretagne; hij stelt zich echter
voor, ook nog eens naar het Zuiden te komen,
naar ons Griekenland, mooier dan Attika en de
Peloponnesus, onze heerlijke oever van de monden
van den Rtióue tot Vititimille; vooral Marseille,
dat zoo op de kusten van Hellas gelijkt, dat de
Phoceeër matrozen zich er op vergisten, en meen
den thuis te zijn."
Ten slotte nog:
Door uw vroolijkheid, uw entrain, uw juist en.
waar gevoel van het leven, hebt gij een uitmun
tend geneesmiddel *voor onze noordelijke ziekte,
ons pessimisme, onze zelfkwelling die nog jonge
lieden er toe brengt, zich aftevragen of de liefde
schoon is, de wetenschap waar, de rozen geurig.
Gij hebt verstand van zingen en van lachen. Gij
zingt even schoon in twee talen. Zegenen wij dan,
waarde vrienden, in spijt van de ongevallen
der historie, den dag die ons tot broeders maakte,
dat was een goede dag! Het spreekt van zelf dat
de Bretagners bij de Félibres en de Félibres bij
de Bretagners welkom zijn. Het rijk van Is is een
broeder van het rijk van Arles, en dan hebben wij
nog een gemeenschappelijk rijk, het koninkrijk in
feeënland", het eenige duurzame op de aarde. Ko
ning Arthur slaapt er sedert duizend jaren, ia
bloemenketenen. De vier witte eenhoorns die hem
er heen gebracht hebben, staan ingespannen ; op
een wenk voeren ze u mede, mijne heeren."
Renan prijst dan nog het Zuiden en Parijs,
waar verbroederingsfeesten als dit mogelijk ge
maakt worden, en iedere provincie soms krachti
ger leeft en bloeit dan thuis, en Frankrijk, de
moeder van al die diverse kinderen ; hij eindigt:
Ik ben oud ; ik ben in de dagen waarin men
er aan moet denken, zijn hoofd te meubelen met d«
gedachten, die het gedurende het eeuwig leven zul
len bezig houden. Dat zal toch zoo lang duren. Mij
dunkt de laatste beelden zullen het langst blijven
en onze onsterfelijke ziel eindelooze eeuwen ver
vullen. Welnu ! Ik heb op dit oogenblik zooveel
aangenaams voor mij; ik wil trachten dat zorg
vuldig te bewaren ; ik wil uw F^libresfeest van
18'.)! onder die gedachten hebben, waarmede ik
van eeuwigheid tot eeuwigheid zal omgaan."
VARIA.
PLASTISCHE KUNST.
J/et J'üinpejisclt paleis van prins J er ome. Uit
Parijs wordt gemel i: Naar men beweert, moet
het Puinpejisch paleis, dat de architect en acad
micien Normand voor prins Jéróoie Napoléon in
Je Avonue Montaignc beeft gebouwd, worden
afgebroken. Dit gebouw is eeu prachtige naboot
sing van Jon oud Roineiuscheu stijl. Men gaat er
door een ruime porticus'1 binnen en komt door
eeu sierlijke zuilengang, tusschen de beelden van
Achilles eu Minerva, in hst prothyron" de eerste
voorzaal. Hierbij sluiten zich liet particuliere ver
trek van ileu prins het archief en de keuken
aan. Iv^i tweede ruime voorzaal voert naar het
atrium1', waarin het beeld staat van de
beschernigoilin van het huis, Panthea"', evenals het
votief-aUaai1 eu de slangen van Esculaap. De muren
vertoonen den Ho: fat, die in de armen van den
Winter inslaapt, en de Lonte die den Zomer be
kranst. Beide vakken /ijn door obastiaan t'ornu
geschilderd.Zes groote voorstellingen vandenzeltden
meester versieren ook liet atrium", dat men door
een Attische deur van eiken- en ahornhout betreedt:
l het \Vater, do triomf van Neptunus en Arnphitrite,
2 de A'irde, triomf van IS.icchiu en Ceres, ,'i de
Lucht, opstand der Titanen tegen den hemel,
<t Lot Vuur, Phocbus op den zoanewagcn, 5 de