De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1891 28 juni pagina 3

28 juni 1891 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 731 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. roemd, terwijl de mise-en scène en decors zeer gesoigneerd waren. Volgens Ftlix Vogt (den Parijscaen verslagge ver van de Frankfurter Zeitunp) maakt de mo derne kleeding den indeuk alsof men eene ongekosturaeerde repetitie bijwoonde, daar de personen eveneens spreken en handelen als voor een paar eeuwen; ook hebben er geen gesprekken per te lefoon plaats en werden er geene spoorwegcoupéj of Eiifeltorens bc-klommen. Bnme.au is vier-en-deitig jaar oud. Hij is de zoon van den Parijschen muziekuitgever, 7 Rue Meyerbeer. Laitstgenoemde stichtte ia 1884 de Union Internationale de Compositeurs. Na vier concerten in het Trocadéro te hebben gegeven ging deze vereeniging te niet. Op een dier con certen werd eea symphotisch werk met solo en koor van Alfrcd Bruneau Leda" met veel succes opgevoeid. Fides Devries zong toen de solo. Eene opera van zijne hand Kerim werd door een doortrekkend operagezelschap ia hetTheatre du Chateau d'Eau gegeven in den zomer van 1887, doch beleefde sltcht-i twee opvoeringen. In Le Rêve" vertoonen zich de koren niet op het tooneel, hetgeen een groot voordeel ij, daar het zien van een koor meestal den indruk bederft, zelf-t wanneer zij goed zingen zooals te Parijs, hetgeen bij ons te lande uitzondering i?. v. M. MUZIEK IN DE HOOFDSTAD. Waarde lezeressen en lezers! liet kan niet anders! Ik moet nog eenmaal (?) vóór de zotnerrust deze rubriek opvatten en nog eenmaal (?) moet ik de uitvoering van een concert bespreken. Gelukkig behoef ik noch u, noch mij zelven te beklagen, wat u betreft, omdat ik niet al te wijdloopig zal zijn, on wat mij zelven betreft, omdat ik veel goeds te vermelden heb. Mijne bespreking is thans gewijd aan de tweede uitvoering van de liedertalel Euterpe, onder lei ding van den heer Mtsschaert, in de groote zaal van het Concertgebouw. Als ik het woord Concertgebouw noem, kost het mij moeite over het brandende vraagstuk: zal het blyven voortbestaan? te zwijgen. Ik kan m^j ech ter, met het oog op de beschikbare ruimte, hierin niet verdiepen; doch wel kan ik vermelden, dat alle hoop van behoud nog niet is opgegeten en de kans op voortbestaan (naar ik verneem) grooter wordt. Het is niet mijn voornemen ieder nummer van het programma afzonderlijk te bespreken. De vereeniging heeft een grooten naam; bo pen dien ?weet de lezer reeds uit mijne vroegere verslagen dat Euterpe het vooral in het mezza-voce zingen op groote hoogte heeft gebracht, dat ook de middensteinmen zeer schoon van klank zijn en dat naast eene beschaafde, duidelijke uitspraak de klankontwikkeling en klankschakeering van veel oefening en smaak getuigen. Het komt mij echter voor, dat deze vereeniging wat fijnheid van nuan ceering betreft, thans op eene grens is gekomen die niet straffeloos overschreden mag worden, wil het karakter van mannenzang niet verloren gaan. Behalve het eerste mannenkoor, (Schlafwandel van f'r. Hegar}, waarbij de zuiverheid te wenschen overliet, heb ik voor de vertolking grooten lof. Ik vermeld alleen nog het bekende lied: Rt.inze.lmannchen van C. Löwe,&&i door den heer Messchaert op zeer practische en dankbare wijze voor man nenkoor is gearrangeerd. De dames-oudleerlingen en leerlingen van de solo-zangklasse van het conservatorium alhier voerden drie vrouwenkoren uit Meinc Ruh van Carmen Sylva, door J. Eöntgen gecomponeerd, en twee gemengde koren met een zestiental heeren leden van Euterpe uit, n.l. Tantum ergo van Schubert en Nocturno et Tarentelle uit de opera Angelo van den Russischen componist Cesar Cui. De aantrekkelijke en bevallige liederen van R ntgen werden zeer schoon uitgevoerd. Deze uitvoering (benevens de begeleiding door den componist) btelden de schoonheden ervan in het dankbaarste licht. Ook de gemengde koren slaagden voortreffelyk en het bleek alweer hoeveel nut de solo zangklasse in het Conservatorium reeds gesticht heeft, en tevens dat een koor niet talrijk behoeft te zijn, wanneer alle uitvoerenden in de geheimen van de zangkunst zijn of worden ingewijd en allen de stem goed weten te gebruiken. Cui's koor heeft mij veel genot verschaft. Hoe wel de inleiding en Nocturne zeer lang zijn, is de muziek zoo schoon van kleur en stemming dat men geen oogenblik ervan zou willen missen. De daaropvolgende Tarentella, (die voor een Slavischen dans zou kunnen doorgaan) vormt een schoon en levendig slot van dit nummer. Het kwam alle nummers met begeleiding zeer ten goede, dat de heer Rüntgen de begeleiding op zich had genomen. Zulk een pianist is een buitenkansje voor iedere vereeniging. Nog blijft mij over de medewerking van de soliste Mej. Clara Schwartz uit Keulen (viool) te bespreken. Deze jonge dame is dezen winter reeds een maal opgetreden, doch toen was ik verhinderd haar te hooren. Van bevoegde zijde veraain ik er evenwel veel goeds van. Mijn indruk was niet zoo onverdeeld gunstig Heeft de soliste dan een ongelukkigen avond ge had of was mijn berichtgever te optimistisch ge stemd ? Het komt mij namelijk voor dat deze soliste, ondanks de goede eigenschappen van haar spel, de leerlingsjaren nog niet to boven is. (Dat zij de leerlinge van Prof. Jvaeliim is, kon men uit vele détails bemerken). Ik zeg dit niet met het oog op de voordracht in de eerste at'Jeeling. want toen was de keuze ongelukkig. Sclinmtinna I-'luintasiestücke voor viool en piano zijn juweeltjes doch zij behooren in eene kleine zaal of salon, uitge voerd te worden en zij kunnen volstrekt niet een te groote ruimte verdragen. Jierlioz heeft er reeds op gewezen, hoe in te groote lokalen wel de klank als klank waarneem baar is, doch dat het onmogelijk is, dat muziek in een voor haar karakter te groot lokaal ons treffen of tot ons spreken kan. Ons zieluloven wordt er niet door aangedaan, het (ik mag wel zeggen) hypnotische verband tu-ssdien uitvoerders en toehoorders wordt er door verbroken. Hetzelfde bleek onlangs bij Paderewski's tweede concert, dat in de groote «aal gegeven werd. Sprekende van de te groote tooneelzalen te Parijs verhaalt Berlioz, dat hij bij de repetitie van Meyerbeer's Hiiguenoh na de vierde acte niets anders tot den componist wist te zeggen dan: II y a un choeur dans l'avant dernière scène qui, ce me semble, doit produire de l'effet. Hij voegt er bij: Je voulais parier du choeur des moines, de la scène de la bénédiction des poignards, do l'une des plus foudroyantes inspirations de l'art de tous les temps. Il me semblait que cela dovait produire quelque cffet. Je n'en avais pas etc autrernent frappe. De waarheid hierboven aangehaald en toege licht, wordt nog veel te vaak bij het samenstellen van 'programma's uit het oog verloren, daarom achtte ik het zeer noodig er in het voorbijgaan op te wijzen. Schwnann's Phantusiestücke maakten dan ook om die reden blijkbaar zeer weinig indruk op de toe hoorders Van de voordracht van Wieniaw.Jti's Légende kan ik met lof gewagen. Het midden gedeelte was mij echter niet warm genoeg; terwijl de glissando's over het geheel te langzaam uitgevoerd werden. Tot slot droeg de soliste twee Hongaarsche dansen van Brahms-Joachim voor, n.l. twee der meest bekende, waaronder helaas!! de maar al te bekende No. 6. Dit laatste nummer kan werkelijk r.iet meer op een ernstig programma geduld worden ; tenzij er eene buitengewone interpretatie aan ten deel valt. Dit ligt niet aan den componist van dezen Czardas, noch aan de heeren Brahms en Joachim, doch aangezien deze dans reeds sedert een tiental jaren als straat- en kermislied met toepasselijke (?) woorden heeft dienst gedaan, is de glans er af. Bovendien was de soliste in technisch opzicht zeer ongelukkig met dit nummer. Later hoop ik gelegenheid te hebben, deze jonge dame in een beter gekozen programma te hooren. Wellicht is dan de totaal-indruk gunstiger. Met eenen hartelijken gelukwensen aan den heer Messchaert voor hetgeen hij door zijne degelijke en ernstige voorbereiding heeft weten te verkrijgen, besluit ik dit verslag. VAN MILLIGEX. DE NIEUWE LATIJXSCHE GRAMMATICA EN DE ERLAUTERUNGEX" VAN SCHMALZ. In den laatsten tijd is er zeker wel geen laf ijnsch leerboek verschenen, dat in zoo hooge mate de belangstelling opwekt als de grammatica van Schmalz-Wagener. Vooral het door Schmalz be werkte gedeelte, de syntaxis, met de Erlauterungen zu meiner lat. Schulgrammatik getuigen van rijpe ervaring en zeldzame begaafdheid om aan de latijnsche grammatica een kracht te verleenen, die ook aan de beoefening van andere talen kan ten goede komen. Een boek, geschreven door twee bekende ge leerden, voorzien van een aanbevelingsbrief van Eduard Wülftiin, mag met eenig recht een plaatsje vragen naast zijne talrijke voorgangers. In de Erlauterungen deelt S. ons de algemeene gezichtspunten mede, van welke hij bij 't samen stellen van zijn boek is uitgegaan. Wij mogen veilig aannemen, dat dit boekje ook in ons vader land door velen zal worden gelezen, te meer daar 't gratis en franco te bekomen is l) en de gram matica zelf, voor onze gymnasia bewerkt door dr. Palthe te Zwolle, binnen kort in haar geheel verkrijgbaar zal worden gesteld 2). Het eerste gedeelte, de vormleer van Wagener, hoe welkom ook. mogen wij, met 't oog op de naar gelijke principes bewerkte boeken van Woltjer en Stegmann (door Beversen), niet een groote verbetering" noemen, al geven wij gaarne toe, dat niemand ons op 't gebied der lat. vormleer beter kan voorlichten dan de redacteur van de l'hilologische Rundschau, die om van zijne weten schappelijke verdiensten niet te spreken in zoo talrijke recensies onvermoeid gestreden heeft tegen de gebreken der lat. sc/iooZgrammatica en zijne pogingen met schitterenden uitslag ziet bekroond. Wie Wolfjer's boek te omvangrijk en Stegmann hier en daar ook nog te uitgebreid vindt, of an dere gegronde en ongegronde aanmerkingen heeft, zou dit nieuwe boek kunnen nemen. Nu eens is Woltjer gelukkiger in de behandeling en verdee ling van de stof, dan Stegmann duidelijker en practischer, soms Wagener nauwkeuriger en be knopter. Daar men de school en de wetenschap bezwaarlijk kan scheiden en de zekere resultaten van 't weten schappelijk onderzoek, waar dit mogelijk is, in de schoolboeken moeten worden toegepast, tracht men in eone latijnsche vormleer don leerling langzamer hand eenigssins vertrouwd te maken met de historische ontwikkeling der woordvormen. Zoo krijgt de taal meer leven, de doode letter wordt bezield, het nadenken bevorderd, de lust tot zelf standig onderzoek geprikkeld. De schaduwzijde van deze prijzenswaardige poging,welke bij degenen, die eigenlijk niet op een gymnasium moesten gaan, schipbreuk zal lijden (maar voor zulke knapen worden geen lat. grammatica's geschreven) is vooral deze, dat inen nu en dan de waarheid wel eens moet opofferen aan de duidelijkheid of de beknopt heid prijsgeven ter wille van eene onberispelijke uiteenzetting der verschijnselen. Bovendien eischt eone juiste verklaring soms meer kennis van den docent dan men oppervlakkig wel zou mecnen; zal dezo methode moer algemeen worden, dan j is 't wenschclijk, dat de jonge philologen óók de linguïstiek (voor zoover als noodig is) beoefenen ,'i i. Harre (lat. Schulgr. I, 3e anll.'i heeft in dit opzicht duidelijkheid aan beknoptheid weten te paren zonder aan de waarheid te kort te doen. Zij. die j gewoon zijn achter de schennen te zien, zullen dit dadelijk toestemmen. Sctnualz geeft de volgundc gezichtspunten op: 1. Kurze Gi'ammatiken verlangt misere Zeit (maar geen gekortwiekte en hier en daar geplukte vogels). .. . doch die Kürzung (larf keine priuziploso sein, sie dart' aber auch nicht aus.sdiiies.sUdi aui' dcrn statistischon Prinzip beruhcn, sic dart' Wesentlichcs Licht beschijn, veil es sollen ist; 2. hij wil psychologische Aulla.ssu.ng dei' Spracherscheinung (Angleichuug, AusgleichuDg, Analogie, enz.); ,'i. wissen&chaftlicher Charakter. maar men j menge niet te veel geleerdheid in het boei:. Men j moet door Je reuels heen kunnen leze» dat de j schrijver ein Kenner des Standes der wisaenschattlichen Forschung ist, man muss es aus der ganzen Art der Betiandlung des Lehrstoffs herausfühlen, dass hinter dein Buche mehr steekt als die elementaire Behandlung eigentlich aut' der Oberfliiche blieken JiUst; 4. de lectuur zij het middelpunt; ihr zu dienen ist die Grammatik in erster Reihe berufen. De taal der elassieke schrijvers moot 't meest op den voorgrond treden; wat zeldzaam is, maar toch classiek, mag niet worden uitgesloten; 5. de grammatica moet voor den leerling een veilige gids zijn bij 't vertalen in de moedertaal; G. die lat. Gramm. soll eine Schule dor Logik sein. Dit gedeelte is byzonder interessant. De syntaxis moet een goed ineensluitend geheel vor men en van 't eenvoudige tot 't samengestelde opklimmen in logische volgorde. liet betoog van S. is zeer heider, de aangevoerde argumenten zijn overtuigend. Men bewondert den ervaren leermeester, den bekwamen philoloog, den scherpzinnigen taalkenLer; 7. men moet, waar dit zonder schade kan ge schieden, van de moedertaal uitgaan of op de moedertaal terugkeeren; 8. de gramm. moet den leerling gelegenheid geven zur spontanen Thatigkeit. En de voorbeel den ? Cicero is niet altijd geschikt om als voor beeld to dienen. Het moet kort zijn, niet voor uitgrijpen, maar zooveel mogelijk weer terug gaan op 't reeds behandelde. S, neemt als Hauptftindgrube de werken van Caesar en Cicero. Dit deed ook Woltjer bij ons. Wie echter meent, dat men "t er op toelegt om Ciceroniaantjes te vormen en dat de geest van Pauhu Manutius hier en elders rondspookt, vergist zich en kan bij Schmalz (p 3, 4, 5, 7, 18) vernemen, wat men eigenlijk wil. Eene op zulke grondslagen berustende me thode zal n der krachtige steunpunten zijn voor 't duurzaam behoud van de studie van 't latijn als middel tot ontwikkeling en voorbereiding tot Universitair onderwijs. Natuurlijk draagt elk goed oaderwezen vak bij tot ontwikkeling van den geest en 't latijn (of grieksch) is dus niet per se een middel om die ontwikkeling te bevorderen. Het goed recht van 't latijn als wissenschaftliches Bildungsmittel (ver geleken met 't Fransen) is in een schitterend plei dooi verdedigd door Dr. Phil. H. Pianck, leeraar aan 't realgymnasium in Stuttgart, een classiek phi loloog onder de moderne philologen. 4) Dr. Pianck vertoefde voor zijne studiën geruimen tijd in Parijs en Londen en doceert thans Latijn, Fransch en JKngelsch op dezelfde klatse (Untersecunda) van dat gymnasium. Men behoeft zich niet bezorgd te maken, dat door eene meer historische behandeling de hoofd zaken op den achtergrond zullen worden geschoven. leder weet, dat er zekere dingen zijn, die vóór de andere grondig moeten worden gekend. Maar het is onmogelijk een taal op dezelfde -wijze te doceereu als voor vijf en twintig jaar. Practisch is onze tijd, practisch zij ook 't onderwijs. Ken helder inzicht iu de lat. grammatica zal mede werken tot meerdere waardeering van 't geen in de taal is geschreven. Wat men niet ot slechts half begrijpt, kan men nog bewonderend aangapen, maar daarom nog niet liefhebben. Veel lezen" is de leus van sommigen,.. . . maar vooral, goed begrijpen" niet waar 'i begrijpen in den echt wetenschappelijken zin. Dat leun en begrijpen niet altijd samengaan, behoef ik slechts te vermelden, niet meer te bewijzen. Zoo mag de grammatica van Schmalz zonder overdrijving een versterking van onze leermidde'en genoemd worden. Als dr. Beversen nu bij Stegmann en WagenerSchmalz een themaboek maakt, zooals hij beloofd heeft, dan kan men van die boeken nog meer partij trekken. Oefeningen bij de Grieksche grammatica van v. Leeuwen en bij die van Woltjer worden voorbereid. Wij kunnen toch zeggen, dat wij vooruitgaan. Er is nog veel te verbeteren! Ook voor de aesthetische ontwikkeling der jongelui kan meer worden gedaan. Maar billijke wenschen zullen langzamerhand vervuld worden, als wij niet stil zitten en zwijgen maar strijden en sprelxn. 't Laatste alleen kan vooruitgang bevorderen. Ten slotte mijn dank aan U, geachte Redactie, voor de welwillendheid den vreemden gast betoond. Groningen, 9 Juni 1891. DR. J. W. BECK. 1) Velhagen & Klasing, Bielefeld. 2) Dr. P. zal kleine onnauwkeurigheden, vooral in de vormleer, zeker nog in Corrigenda mededeelen. In het laatste gedeelte is meer zorg aan de correctie besteed dan in 't eerste. Wat het uiterlijk betreft laat de grammatica niets te wenschen over. Er is voel gebruik gemaakt van typographische hulpmiddelen, waardoor de duidelijkheid zeer wordt bevorderd. Den heer Noordhoft', uitgever te Gro ningen, komt lof toe voor de smaakvolle uitgave. 3 i liet spreekt wel vau zelf', dat die kennis hem bij 't onderwijs in oude talen telkens te pas komt. Maar men dient er op de lagere klassen ijccn ge bruik en op de hoogere geen ?misbruik van te ma ken. Bij den tegenwoordigen stand van zaken en de versnippering van 't onderwijs moeten vele docenten, die met hun tiid mede willen gaan, met den grooten hoop meezingen. 4) Das LateinLsche in seinem Recht als wis sen, ch. Bildungsmittel (\Viesbadcn 18i)0). RENAN BIJ D K FKLILUÏKS. Ieder jaar houden de Félibros (<le afuecling der Panische Provenralen die mconcu dat zij er twee talen op na mogen hoiulen, Fransch en IVoveneaalsch) hun jaarlijksche vergadering te Scoaux, in het rozenlaiul, waar de bustes van Floriau eu Aubaiiel staan. Dit jaar heeft als gewoonlijk de plechtigheid plaats gehad, raet fanfiff, optocht, Ijekransing, redevoeringen, liederen en verzen ; de cour d'ninotir en faramloio, die liet feest hadden moeten besluiten, zijn om het slechte weer aigebtcltl. ! liet belangrijkste was eene geestige rede van ; Rena1!, die, ofschoon Bas-Breton, er bij genooJigd j wa>. en kans zag, zelfs bij deze gelegenheid iets aardigs en toepasselijk* te zeegen. Zijne rcdo duurde een uur : hij zeide onder anderen : Het is nij een genot, onder menichen te zijn, die zich nog weten te amuseeren ; het is zoo zeld zaam en zoo weldadig Ik heb veel nagedacht owr het oneindige, dat ons omringt, en mijn bevinden is, dat naar alle waarschijnlijkheid wij er nooit veel van vatten zullen. Maar er is een onein dige goedheid, die het leven doordringt, en ik ben overtuigd, dat de oogenblikken welke de mensch, aan de vreugde geeft, moeten meerekenen onder die waarin hij het best aan de inzichten van den Eeuwige beantwoordt. Florian, uw patroon, en Voltaire, zijn groote meester, waren ook van mijn meening, en daarom doet mij al die feestvertooning genoegen, mijne heeren. Ge hebt begrepen dat, wat des menschen. hart tegelijk verheugt en beter maakt, onafschei delijk is van al wat hem zijn kindsheid en het land waar hij eenmaal gelukkig was, in herinne ring brengt. Ieders waarde is in verhouding tot de vreugde die hij bij de intrede in het leven heeft gesmaakt, tot de dosis goedheid die hij om zich heen heeft gevonden. De taal die wij eerst gestameld hebben; het liedje in plaatselijk dia lect dat wij vijftien jaar oud hoorden zingen, dui zend bijzonderheden, die ons onze omgeving, dik wijls een nederige, maar altoos eervolle, in her innering brengen, maken het geboorteland tot eeae moeder naar wie men steeds gaarne terugkeert. De herinnering is voor den mensch een deel van zijn zedelijk bewustzijn; wee hem, die geen her inneringen heeft!" Later spreekt hij van de broederschap tusschea de provinciën, en van zijne liefde voor Provence. Mijne moeder had een oud boek, dat zy Les Cantiques de Marseille noemde ; zij hield er veel van ; ik heb het nog, er staan alleraardigste din gen in. Ik was vijf-en-twintig jaar, toen ik voor het eerst het land doortrok, dat is tot nog toe alleen uit de boeken kende. Wat was het eene openbaring voor mij! Ik had nooit bergen gezien. Den morgen waarop ik wakker werd, midden in de bergen van Forez, was die uitgetande horizon mij iets verrassends. Lyon werd sedert een der steden, waar ik het meest van houd. Ik zakte de Rhóne in een dag van Lyon tot Avigrion af. Eea betoovering! 's Morgens, om vier uur, de dikke mist van de kaden van Perrachie; te Vienne, het opgaan van de zon ; te Valence, een andere he mel, de ware intrede van het Zuiden; te Avignon een avond vol licht. Het was op 5 October 1849. Ik was er zoo verrast door, dat ik acht jaar later met mij vrouw er op stond, dezelfde reis te maken. Het heeft ons moeite gekost. Men hield te Lyon. vol, dat die schuiten niet meer voeren. Toch ont dekte ik er eeu; het vervoerde de grofste waren, en men stemde er in toe, ons mee te nemen. Het gemis aan comfort was boven alle beschrijving; toch waren we verrukt." Renan gaat ieder jaar drie maanden 's zomers naar zijn buitentje in Bretagne; hij stelt zich echter voor, ook nog eens naar het Zuiden te komen, naar ons Griekenland, mooier dan Attika en de Peloponnesus, onze heerlijke oever van de monden van den Rtióue tot Vititimille; vooral Marseille, dat zoo op de kusten van Hellas gelijkt, dat de Phoceeër matrozen zich er op vergisten, en meen den thuis te zijn." Ten slotte nog: Door uw vroolijkheid, uw entrain, uw juist en. waar gevoel van het leven, hebt gij een uitmun tend geneesmiddel *voor onze noordelijke ziekte, ons pessimisme, onze zelfkwelling die nog jonge lieden er toe brengt, zich aftevragen of de liefde schoon is, de wetenschap waar, de rozen geurig. Gij hebt verstand van zingen en van lachen. Gij zingt even schoon in twee talen. Zegenen wij dan, waarde vrienden, in spijt van de ongevallen der historie, den dag die ons tot broeders maakte, dat was een goede dag! Het spreekt van zelf dat de Bretagners bij de Félibres en de Félibres bij de Bretagners welkom zijn. Het rijk van Is is een broeder van het rijk van Arles, en dan hebben wij nog een gemeenschappelijk rijk, het koninkrijk in feeënland", het eenige duurzame op de aarde. Ko ning Arthur slaapt er sedert duizend jaren, ia bloemenketenen. De vier witte eenhoorns die hem er heen gebracht hebben, staan ingespannen ; op een wenk voeren ze u mede, mijne heeren." Renan prijst dan nog het Zuiden en Parijs, waar verbroederingsfeesten als dit mogelijk ge maakt worden, en iedere provincie soms krachti ger leeft en bloeit dan thuis, en Frankrijk, de moeder van al die diverse kinderen ; hij eindigt: Ik ben oud ; ik ben in de dagen waarin men er aan moet denken, zijn hoofd te meubelen met d« gedachten, die het gedurende het eeuwig leven zul len bezig houden. Dat zal toch zoo lang duren. Mij dunkt de laatste beelden zullen het langst blijven en onze onsterfelijke ziel eindelooze eeuwen ver vullen. Welnu ! Ik heb op dit oogenblik zooveel aangenaams voor mij; ik wil trachten dat zorg vuldig te bewaren ; ik wil uw F^libresfeest van 18'.)! onder die gedachten hebben, waarmede ik van eeuwigheid tot eeuwigheid zal omgaan." VARIA. PLASTISCHE KUNST. J/et J'üinpejisclt paleis van prins J er ome. Uit Parijs wordt gemel i: Naar men beweert, moet het Puinpejisch paleis, dat de architect en acad micien Normand voor prins Jéróoie Napoléon in Je Avonue Montaignc beeft gebouwd, worden afgebroken. Dit gebouw is eeu prachtige naboot sing van Jon oud Roineiuscheu stijl. Men gaat er door een ruime porticus'1 binnen en komt door eeu sierlijke zuilengang, tusschen de beelden van Achilles eu Minerva, in hst prothyron" de eerste voorzaal. Hierbij sluiten zich liet particuliere ver trek van ileu prins het archief en de keuken aan. Iv^i tweede ruime voorzaal voert naar het atrium1', waarin het beeld staat van de beschernigoilin van het huis, Panthea"', evenals het votief-aUaai1 eu de slangen van Esculaap. De muren vertoonen den Ho: fat, die in de armen van den Winter inslaapt, en de Lonte die den Zomer be kranst. Beide vakken /ijn door obastiaan t'ornu geschilderd.Zes groote voorstellingen vandenzeltden meester versieren ook liet atrium", dat men door een Attische deur van eiken- en ahornhout betreedt: l het \Vater, do triomf van Neptunus en Arnphitrite, 2 de A'irde, triomf van IS.icchiu en Ceres, ,'i de Lucht, opstand der Titanen tegen den hemel, <t Lot Vuur, Phocbus op den zoanewagcn, 5 de

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl