Historisch Archief 1877-1940
VOOK NEDEKLAND
Ieder aommer bevat een Plaat.
Onder Redactie van J. DE KOO en JÜSTÜS VAN MAÜRIK Jr.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Verschijnt eiken Zaterdagavond. *
Uilgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, te Amsterdam.
Singel bij de Vijzelstraat 542.
Zondag 5 Juli.
Abonnement per 3 maanden ?1.50, fr. p. post ? 1.65
Voor Indiëper jaar ? » mail» 12.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar .... 0.12*
Advertentiën van l?5 regels f\. 10, elke regel meer . . . , 0.20
Reclames per regel 0.40
I H B O V D:
VAN VERRE EN VAN NABIJ. FEUIL
LETON: De brandkast. - KUNST EN
LETTEREN: Muziek in de hoofdstad, door Van
Milligen. Joseph Joachim. Tentoonstelling
van schilderijen ter gelegenheid van de
lustrumfeesten te Utrecht, door E. Aanteekeningen
Schilderkunst, door V. De Brusselsche pers en
haar zomerfeest. In de schaduw des doods,
door J. v. S. Henry Irving. VARIA.
SCHAAKSPEL. WETENSCHAP: Mimicry.
In de zwemschool, door F. J. v. U. De houten
Kurassier, naar het Fransch van Jules Mary,
Voor Dames, door E-e. ALLERLEI. RE
CLAMES. PEN-EN-POTLOODKRASSEN.
ADVERTENTIËN.
Bericht aan onze A bonnes.
In liet nommer van 99 Haart werd
reeds door ons bericht, dat in ?voorbe
reiding was de uitgave van een
pracht?werk, dat voor zeer geringen prijs aan
osze abonnee als premie zou worden
»angeboden. Deze uitgave is thans zoover
gevorderd, dat de inteekening kan. worden
opengesteld. De titel van het werk is:
Dg Peliriitrit er aa*;i,
naar ERIK BöGH bewerkt door
C. HONIGH.
Met 33 Illustratiën door den schil
der CARL LARSSON.
Dit werk wordt voor onze abonnés
verkrQgbaar gesteld voor slechts
VIJFTIG CENTS.
Hoe-wel het eerst einde Juli zal worden
verzonden, gelieve men reeds thans te
bestellen.
Aan ledere bestelling moet het bedrag
van 5O Cents worden toegevoegd.
Aan onze «bonnes buiten Amsterdam
wordt de premie toegezonden na ont
vangst van een postwissel ad 6O Cents.
VAN HOLKEMA & WARENDORF,
Amsterdam, Singel b. d. Vijzelstraat 513.
Van verre en van naby.
Het groote feit van de week is de ver
nieuwing der triple alliantie.
Het verbond tusschen Duitschland en
Oostenrijk-Hongarije dagteekent reeds van
het jaar 1879; de voorwaarden, waarop dit
berust, zijn door den heer Von Bismarck in
1888 in den Duitschen Reichsanzeiger open
baar gemaakt, en de alliantie is later ver
nieuwd voor een tijdperk, dat nog lang niet
Feuilleton.
DE BRANDKAST.
Bosbeck en Morinet hadden zich verrijkt
door den handel. Jarenlang reeds waren zij
compagnons geweest en hadden ze gespecu
leerd in diamanten en kostbare steenen,
antiquiteiten, Perzische, Japansche en
Chineesche snuisterijen, aardewerk van Delft en
Rouaan, autografieën, effecten, verafgelegen
gronden en eindelijk in de sport.
Zij hadden alles aangegrepen wat hun
voordeelig toescheen, zonder altijd even nauw
op den aard der zaken te letten.
De lange, magere Rosbeck, die de oudste
was, met zijn scherpe oogen, borstelige wenk
brauwen en ijzergrauwe haren, was de levende
tegenstelling van zijn compagnon Morinet,
die vet was als een kwartel; een welgedane
dikzak, die altijd glimlachte als hij iemand
aankeek met zijn helderblauwe oogen, die
uit een rond, zér rood gelaat keken.
De beide compagnons, die hun zaken in
de stad dreven, woonden buiten in een wit
gepleisterd huis van twee verdiepingen, met
een verwilderden tuin er voor en omringd
door een hoogen,stijven muur, zonder de minste
versiering. De liefde speelde sinds zeer lang
geen rol meer in hun bestaan, maar Morinet,
die veel zachter en gevoeliger van aard was
dan Rosbeck en die in zijn hart nog kleine
restjes van half vergeten teederheid bewaarde,
had op haar tweede jaar, een klein, ouderloos
meisje tot zich genomen, dat nu een jaar of
twaalf was.
Rosbeck had de indringster altijd met een
is afgeloopen. Doch de verhouding van Itali
tot de beide groote mogendheden is in de
triple alliantie eene andere dan die van
Duitschland en Oostenrijk tegenover elkan
der. Italiëis eerst later toegetreden, en de
overeenkomst, welke nooit is gepubliceerd,
doch die volgens de herhaalde verklaringen
van de Italiaansche minister-presidenten een
zuiver defensief karakter heeft en zich het
behoud van den status quo ten doel stelt,
zou slechts geldig zijn tot het voorjaar van
1892. De vernieuwing van deze overeen
komst is op 28 Juni 11. onderteekend; zij
gaat echter eerst in Maart 1892 in, en zal
van dit tijdperk af gerekend worden voor
zes jaren te blijven bestaan.
Noch in Duitschland, noch in Oostenrijk
is sinds 1879 ooit ernstig sprake geweest van
het opgeven der alliantie, doch wél in Italië.
De minister Pi Rudini heeft dit in den Se
naat rondweg erkend. Van Fransche en
Russische zijde zijn herhaalde pogingen ge
daan, om Italiëvan het nuttelooze, en liefst
van het noodlottige van zulk een bondge
nootschap te overtuigen, en op het Vatikaan
schijnt men in dezelfde richting werkzaam
te zijn geweest. Daarbij was het algemeen
bekend, dat de sympathieën der uiterste lin
kerzijde in de Italiaansche kamer aan Frank
rijk waren verzekerd, en dat van die zijde
alles zou worden beproefd om het samen
gaan met Duitschland en Oostenrijk te be
strijden, niet slechts op grond van nationale
sympathieën of antipathieën, die zich bij de
irredentisten sterk doeu gevoelen, maar ook
omdat de deelneming aan de «groote poli
tiek'1, de megalomanie, welke men vooral
den heer Crispi heeft te laste gelegd, van
het volk financieel al te zware offers vergde.
De beide laatste zittingen, door de Itali
aansche Kamer vóór het zomerreces gehou
den, kenmerkten zich door eene buitenge
wone hartstochtelijkheid. Een geregeld debat
werd in het geheel niet gevoerd, en een tijd
lang was de ruimte voor de tribune der spre
kers gevuld met een verwarden drom van
vechtende en schreeuwende volksvertegen
woordigers. De uiterste linkerzijde had twee
interpellatiën aangekondigd: n van den heer
Colaganni over het verbod der regeering om
in openbare bijeenkomsten Italië's
buitenlandsche politiek te bespreken, en n van
den heer Cavallotti over den juisten omvang
van Italië's verplichtingen tegenover Duitsch
land, Oostenrijk en Engeland. Het kabinet
Di Rudini scheen vooral bevreesd te zijn
voor de behandeling van de eerste interpel
latie, en de heer Cavallotti, dit bemerkende,
trok voorlocpig zijn eigen interpellatie in.
slecht oog beschouwd, 't Is waar, zij won
hen al spoedig een meid uit, maar daarvoor
at zij ook van hen en bovendien was zij
dikwijls in de gelegenheid over dingen te
hooren spreken, die vreemden niet aan
gingen.
Zélie was een klein, vlug schepseltje, dat
altijd vroolijk was en dat veel te veel at,
naar het oordeel van Rosbeck, terwijl Morinet
haar prees om haar goede eigenschappen als
huishoudstertje en naaister. Gewoonlijk waren
dit de twistgesprekken des avonds, als Zélie
naar bed was, waarbij de eene compagnon
steeds opsomde wat zij uitwon, en de andere
hoeveel zij hem kostte.
Bij Rosbeck werd het ten laatste een soort
manie om over het kind te tobben, terwijl
langzaam een inwendige woede zich van hem
meester maakte tegenover Morinet, die de
schuld was geweest dat de indringster in
huis was gekomen.
Zélie, met haar vlugge opmerkingsgave,
wist zeer goed hoe de oudste compagnon
over haar dacht, maar zij zette er niet minder
vroolijk gezicht om en behandelde steeds op een
voorkomende wijze haar vijand, die bij den
dag stiller ea norscher werd. Zijn gierigheid,
die vergeefs naar een middel zocht om de
uitgaven voor de indringster te bezuinigen,
bracht hem tot wanhoop en zijn hart, waarin
sinds lang alle gevoel was opgedroogd, werd
nog harder dan vroeger als het mogelijk
was.
Morinet daarentegen scheen hoe langer
hoe meer plezier in zijn leven te krijgen.
Hij dacht er sterk aan zich uit de zaken
terug te trekken en in de nabijheid der stad,
in een lommerrijke streek, een rustig leventje
te gaan leiden, opgevroolijkt af en toe door
Doch van regeeringszijde was men hierop
voorbereid, en een der leden van het vroe
gere kabinet, de heer Brin, nam de inter
pellatie van Cavallotti over. Dit was de
eigenlijke aanleiding tot het ongehoorde tu
mult, dat twee dagen duurde.
De heer Di Rudini vond echter nog de
gelegenheid om op den tweeden dag eene
zeer positieve verklaring af te leggen. Hij
verzekerde, dat de regeering getrouw zou
blijven aan de buitenlandsche politiek, welke
Italiësedert jaren had toegepast. Om dit
doel te bereiken, zou Italiëhet bondgenoot
schap met de beide groote mogendheden van
Centraal-Europa trouw en vast handhaven,
en daardoor medewerken om den vrede voor
langen tijd te verzekeren. De meerderheid
van het Parlement begroette deze verklaring
met luide bewijzen van instemming.
Fransche bladen beweren, dat de storm
achtige tooneelen in het Italiaansche Parle
ment de onderteekening van het hernieuwde
traktaat hebben bespoedigd, en dat keizer
Wilhelm II daartoe zeker, onder andere
omstandigheden, niet zou zijn overgegaan
zonder daarvan eerst Lord Salisbury op de
hoogte te stellen, hetgeen bij 's keizers aan
staand bezoek aan Engeland zou kunnen
gebeuren. De Figaro meent zelfs, dat deze
»overhaasting" sterk afkoelend zal werken
op de vriendschap tusschen Engeland en
Duitschland en dat Lord Salisbury zijne
ontevredenheid duidelijk zal laten merken. Bij
deze voorstelling is echter hoogstwaarschijnlijk
weder de wensch de vader der gedachte. In
Frankrijk ziet men natuurlijk de triple
alliantie met leede oogen en die stemming
wordt er niet beter op, nu men bemerkt,
dat de pogingen om dit verbond aan het
wankelen te brengen, niet het minste succes
hebben en dat Engeland, zij het dan ook
nrêt door een formeel traktaat gebonden,
toch geheel in het vaarwater der
bondgenooten komt.
Met opmerkelijke volharding grijpt dan
ook de Fransche pers alles aan, wat de
verhouding tusschen Engeland en Duitsch
land zou kunnen verstoren. Kort geleden
werd ontzaglijk veel ophef gemaakt over een
brief, waarin keizer Wilhelm zijnen oom,
den prins van Wales, eene berisping over
de baccarat-historie zou hebben toegediend
een brief dien de Figaro waarschijnlijk
»pour Ie besoin de la cause" heeft ver
zonnen ? en thans is de Figaro alweer
verontwaardigd over de wijze, waarop de
Duitsche keizer zoo maar alliantie-traktaten
sluit, zonder eerst Lord Salisbury orn per
missie te hebben gevraagd. Men behoeft in
een goed glas wijn. Daar de compagnons
beiden slechts zeer verre verwanten bezaten,
hadden ze bij testament bepaald, dat de over
levende het gansche kapitaal zou erven.
Op een ruwen avond in den herfst, zaten
zij bij hun welverzorgd vuur in de eetkamer,
die verlicht werd door een bronzen gaskroon,
met groen porseleinen lichtschermpjes, en
praatten over verschillende dingen, maar
vooral over de winst en het verlies bij hun
zaken. Zélie was naar haar kamer gegaan.
Er was rijkelijker gedineerd dan gewoon
lijk. Morinet, gehoor gevend aan den aan
drang van zijn maag en aangemoedigd zelfs
door Rosbeck iets, wat buitengewoon was
had een geheele fiesch oude Chateau
neufdu-Pape gedronken, waarvan de purperroode
gloed op zijn gezicht getuigde en die zijn
geest in een kleine bedwelming had gebracht.
Zij waren bezig uit het hoofd een inventaris
op te maken van hun bezittingen, toen Ros
beck op geheel natuurlijke wijze vroeg:
»Als we meteen eens een kijkje in de brand
kast namen".
»Dat is een idee", antwoordde zijn vriend,
wiens blauwe oogen schitterden als vuur.
De kast, waarvan zij spraken, had niets
gemeen met die gewone, grijsachtige brand
kasten van massief ijzer, die gewoonlijk niet
meer dan een manshoogte hebben en die
niet broeder zijn dan een gewone kast. De
brandkast van de heeren Rosbeck en Mori
net was een soort duister kabinet, in een
dikken muur gemetseld, van binnen geheel
met ijzer gevoerd en waarvan de massieve
deur, bruinachtig geschilderd in den toon
der eetkamer, voor den bezoeker niets bij
zonders verried.
Rosbeck nam den sleutel uit een verborgen
tusschen slechts te lezen, wat de Engelsche
bladen over de hernieuwing der triple alli
antie schrijven, om in te zien, dat het
Parijsche blad met zijne insinuatiën niets uit
richt. Zelfs de Daily News, het orgaan van
den heer Gladstone, dus van den
invloedrijken staatsman, die weinig maanden gele
den onder het pseudoniem Outis zulk een
scherp artikel tegen Italië's deelneming aan
de triple alliantie schreef, begroet thans de
vernieuwing van het verbond met eene ver
rassende ingenomenheid. Het Engelsche op
positieblad zegt, dat geen Engelschman er
Lord Salisbury een verwijt van kan maken,
indien deze heeft medegewerkt om Itali
tot de vernieuwing der alliantie over te ha
len. De Times en de Standard zijn nog veel
sterker in hunne uitlatingen. En de Globe
schrijft: Duitschland, Oostenrijk en Itali
zijn met Engeland nauw verbonden. Dat
Groot-Brittannië, onder welke omstandighe
den ook, zijne hulp zou kunnen ontzeggen
aan de mogendheden, die optreden voorden
vrede van Europa, is ondenkbaar. In dezen
zijn wij in volkomen overeenstemming met
de triple alliantie, ofschoon wij er niet toe
behooren."
Zeer opmerkelijk is het, dat niettegen
staande de eenigszins verdrietelijke stemming
in welke men in Frankrijk ten gevolge van
de vernieuwing der triple, of zooals sommige
bladen al vast zeggen, der quadruple alliantie
verkeert, toch telkens weer stemmen op
gaan, die de mogelijkheid eener w
gneming van de moeielijkheden tusschen
Frankrijk en Duitschland bepleiten. Wij
hebben reeds melding gemaakt, van het
voorstel, dat Frankrijk Lotharingen zou terug
krijgen in ruil voor enkele koloniën, terwijl
dan het groothertogdom Luxemburg in het
Duitsche Rijk zou worden opgenomen en de
stad Luxemburg weder eene Duitsche vesting
zou worden. Thans wordt weder de quaestie
eener onzijdig-verklaring van Elzas en Lo
tharingen ter sprake gebracht, in verband
met het denkbeeld, om de bewoners der
Rijkslanden, na eene periode van tien of
twintig jaar zelven over hun lot te laten
beslissen. Het plan is heel mooi, maar het
komt ons voor, dat geen Duitsche keizer en
geen Duitsch staatsman de uitvoering daar
van op zich zou willen nemen.
Over ons dierbaar vaderland is natuurlijk
dezer dagen heel wat gepraat, naar aanleiding
van het bezoek, ons door keizer Wilhelm
gebracht. Van alle kanten wordt ons de
vriendelijke verzekering gegeven, dat onze
zelfstandigheid en onafhankelijkheid voor
Europa onmisbaar zijn, en het is natuurlijk
lade, stak een kaars aan en nam met plech
tige bereidwilligheid den plicht op zich, de
kast te openen. Na eeniggekrik-krak opende
de deur zich langzaam als van een geheim
zinniger! tempel.
Voor de compagnons was het een groot
genot te verwijlen in dit gebied, waar zij
gemakkelijk beiden in konden staan en waar,
in regelmatige orde, op ijzeren richels, dia
manten, robijnen, antieke sieraden, kostbare
perkamenten, oud en nieuw gestempeld goud,
en de blauwe en eenigszins vetachtige Fran
sche bankpapieren zich vertoonden.
»Dat zijn nu de vruchten van een
dertigjarigen arbeid!" mompelde Morinet, wanke
lend van lichte dronkenschap, terwijl hij
langzaam binnentrad orn de voorwerpen en
het papier van dichterbij te bezien. Rosbeck
bezag alles zwijgend in het flauwe licht der
kaars, met begeerige oogen, onwillekeurig
zijn beenige handen uitstrekkend om de
schatten met wellust te betasten.
Eensklaps, terwijl zijn vriend, nog altijd
onder de bedwelming van den wijn, geheel
verdiept scheen in de beschouwing van een
paar zware, gouden braceletten, trad Rosbeck
buiten het kabinetje, zonder dat de minste
beweging op zijn somber gelaat zijn voor
nemen verried, deed bedaard de zware deur
toe en sloot haar.
Morinet dacht in het eerste oogenblik aan
een scherts en riep op verwijtenden toon,
wat de ander toch niet verstaan kon : »Kom,
dat vind ik flauw. Maak niet zoo'n dwaze
aardigheid '.
De ander glimlachte buiten en mompelde
met de ijskoude bedaardheid, die sommige
misdaden kenmerkt: »/iezoo, binnen een uur
is hij er geweest. Hij is half dronken, hij